Qoof de fle(J§d' ft t f, Si Grootmoeder's wonderklomp' „I« 't loch hcusch waar, dat grootmoeder aee-ds morgen komt?" vroeg Nelly Vollers, -^ie met haar broertje Wim de huiskamer t£wam binnenstormen. ,yja, Nel, grootmoeder komt morgen," ant woordde mevrouw Wolters. i „Heerlijk!** juichte Nel. „Fijn!' riep Wim. ,,En Dick krijgt een Teddy-beer!" zet be tlist een klein, dik baasje, dat op den grond 'met een blokkendoos zat te spelen. .,Necn Dick, stel je daar maar niets van^ &00T," lachte mevrouw Wolters. 1 ,JEn luistert eens goed, kinderen," begon ze op ernstigen loon, „jullie zult er toch wel aan :5enken, dat grootmoeder oud is en spoedig ^vermoeid. En daarom moet jullie het haar •ttuet lastig maken, niet te druk zijn en niet Lyzoo veel vragen, en jij, kleine Dick, vooral niet geuren om een Teddy-beer. Die moest je maar ftjiever aan Sinterklaas of aan de Kerst-engel- ftjes vragen../' g „We zullen er nan denken, moes," beloofden cn Wim. „Dick zal niet oma om een Teddy-beer vra gen, heusch niet mammie", zei ook het kleine i^entje. Mevrouw «Wolters boog zich over het leuke, Jlikke kereltje, gaf hem een kus cn zei: „Jij tf>cnt een verstandige Dick." En toen kuste^e 'jook de twee oudsten en vertelde, dat groot- Ümoeder morgen in den namiddag zou aan komen. Nel en Wim waren dien dag zoo van (grootmoeder's komst vervuld, dat zc telkens giver haar spraken, cn kleine Dick vroeg of «liet al "gauw morgen was. Toen moeder hem [•Vertelde, dal hij nog één nachtje moest slapen cjrn dal het dan morgen was, liet het ventje j&ich dien avond buitengewoon zoet uitklcedcn jgen naar bed breqgen. Ook de twee grooten jongen dien avond geen liedje van verlangen, ;jf)ok zij wenschten dat liet spoedig morgen zou ;^ijn, cn met de gedachte aan grootmoeder jSiep hel drietal in. Nel cn Wim behoefden den volgenden mor- ,£cn nrnar' één keer geroepen tc worden, en ler- |wijl op andere dagen mevrouw Wolters druk toverk had om haar twee oudsten op tijd naar fechool te krijgen, waren die vandaag bijna een Jialf uur te vroeg aan het ontbijt, en dat alles ftnridat grootmoeder kwam. „Vandaag niet babbelen, cn opletten", nam ïftVim zich voor, toen hij in de klas zal, en yWim die doorgaans voor praten cn onoplet tendheid werd gestraft, was vandaag de poetste van de klas. Nel, die ouder en dus ook verstandiger was .dan haar broertje, en maar zelden straf op- £4lép, was zóó onder den indruk van groot moeders komst, dat ze zich onder het lezen wee keer vergiste, meer fouten dan gewoon- k in haar dictée liad cn onder de aardrijks- unde heelemaal de kluts kwijtraakte. Nel be- reep zelf niet, hoe ze vandaag zou dom kon jjn. Dien middags was 't loopen op een kollejte >Sin thuis te komen, en daar vonden zij wer kelijk de lieve, oude dame met het zachte zil verwitte haar, grootmoeder! Met een kleur van blijdschap en stralende spogen liepen Nel en Wim op de oude dame Soe. „O, grootmoeder, wat heerlijk, dat u ge- iomen bentl" riep Nel. En Wim, niet lettende -pp moeder's wenk om wat kalmer te zijn, Sprong op grootmoeder toe, vloog haar om rjden hals, kuste haar op zijn ruwe jongens manier, en schreeuwde: „O, lieve, oude grootje, wat ben ik blij dat u er bent!" Dick lette eerst niet op de luidruchtige blijd schap van zijn zus en broer; hij zat in een ïioek te peuzelen van het lekkers, dal groo- smoeder had meegebracht. Eigenlijk scheen hij de kalmste van allen, hij vroeg heelemaal niet om zijn Teddy-beer, zooals hij ook had be loofd. Maar toen weldra het laatste choco- laadje in Dick's mondje was verdwenen, liep hij naar Nel en fluisterde haar wel wat heel luid toe: „Jij en Wim krijgen ook chocolaad- Jes, maar... e.... een Teddy-beer heeft oma niet meegebracht..." „Maar oma heeft wel wat anders meege bracht," zei vriendelijk lachend^de oude dame. ,.,Kom maar eens kijken, Dickl" En toen nu Vte drie kinderen zoo om haar heen stonden, nam ze uit de reticule die aan haar arm hing, ^een klein zwart houten klompje, dat gevoert was met roode zijde, die wel wat verkleurd, maar toch nog mooi en fijn was. En ook de in goud-kleur geschilderde figuurtjes^ waarmee #ens het klompje was versierd, waren er nu bijna afgesleten. „Is-die mooie klomp voor Dick?" vroeg het fcieine baasje. „Neen Dick die is van mij," antwoordde grootmoeder. „Ik kreeg dit klompje eens, tden 3k nog een klein meisje was. En 't is een heel vreemde klomp, weet je. 't Is een wonder- klomp. Want als je op een stukje papier keu rig netjes drie wenschen schrijft, natuurlijk mogen het geen onmogelijke en vreemde wen schen zijn. dan worden die meestal vervuld... Daarom mag jullie ieder een wensch doen..." Met groolc verbaasde oogen keken de drie •kinderen naar den wonderklomp, die zoo maar op eens drie wenschen kon vervullen, en an hun verbazing letten zij niet op een klein bleek snoetje, waarin twee heldere oogjes glinsterden en dat juist op dit oogen blik om het hoekje der half geopende deur gluurde, - en zij hoorden ook niet hoe oen klein bleek mondje mompelde: „Drie wenschen moet men netjes op een stukje papier schrijven en dnl in liet klompje neerleggen..." En toen het kleine bleekc meisje dit had gezegd, sloop ze weer even stil weg, als ze gekomen was. Grootmoeder zei nu. dat de kinderen maar dadelijk moesten beginnen met het opschrij- !pep der wenschen cn zoo stoof het drietal toaar de kinderkamer, waar Nel ecnige blaad- 5es uit een oud schoolschrift scheurde, en toen fcegon zij haar wensch op te schrijven. Heel langzaam en keurig netjes schreef ze: „Ik jwensch een poppcnledikanlje." Toen kwam •"Wim s wensch. „Als het klompje het geven kan, wensch ik een postzegelalbum", stond er )net groote duidelijke letters. Dick keek er naar, klapte in zijn kleine pikke knuistjes en zei: „Nu moet Dick ook pog schrijven." Maar daar hij nog zelfs geen pancpoot kon zetten, ging dit al het! moei lijk. Nel wist echter raad; ze nam Dick's handje, stopte er een potlood in cn schreef toen, het handje leidende, wat het kereltje i wenschte. Dat was natuurlijk „een Teddy beer"! ,,'k Wil nog meer. schrijven" bromde hij, toen Nel de briefjes wilde opvouwen, ,,'k wil ook ten doos soldaten en een paar denspel cn een echt hondje, dat blaffen kan...' „Heb jc nog niet wat meer wenschen?" vroeg Wim lachend. Dick knikte. „Ook nog ccn paardje en een kar/' zei hij met een ernstig gezichtje. ,/k Zou liever een heèlen winkel vol speel goed vragen," zei Nel. „Kan dat?" vroeg het ventje. „Domme jongen, je mag loeh maar één wensch doen," zei Wim. Dick begon te huilen, ,,'t Is nietes, ik mag drie wenschen doen heeft oma gezegd," snikte hij. „Maar Dick, daarmee bedoelde oma dat we ieder één wensch mochten doen-," trachtte de verstandige Nel hem wit te leggen. „Neen, 'k wil ze alle drie," snikte Dick. Betje, het dienstmeisje, dat binnen kwam, maakte ccn eind aan 't gesnik, door Dick mee I te nemen. Men ging aan tafel. „Hier zijn onze briefjes, grootmoeder," zei Nel. die dc drie netjes opgevouwen briefjes bracht. I „Leg ze maar in het klompje Nel," zei de oude dame, ,,'t staal boven op mijn kamer op j de tafel I Toen Nel de gang doorliep cn daarna de trap op, zag ze niet, dat -twee nieuwsgierige donkere oogjes haar nakeken, en nauwelijks had zc de briefjes op grootmoeder's kamer in het klompje gelegd en was zij weer naar beneden gegaan, of twee kleine voetjes trip pelden de trap op, daarna opende een lcleinJ handje de deuren der bovenkamers, ook de deur van grootmoeder's kairicr en déér werd vlug een klein briefje bij de drie anderen ge legd. Vier briefjes lagen er nu in den wonder klomp! i „Wanneer vervult het klompje onze wen schen. grootmoeder?" vroeg Wim dien avond. „Woensdagmiddag, Wim," antwoordde de oude dame. „En dan krijg ik mijn Teddy-beer," juichte Dick. j „Stil, jullie moogt niet zeggen, wat je ge- j wensehl hebt," lachte grootmoeder. „Maar als jullie Woensdagmiddag'na dc koffie op mijn kamer komt, dan hoop ik. dat het klompje zijn wonderwerk heeft volbracht/' Bar koud en guur was l>et op eens gewor den, zóó koud, dat zelfs op grootmoeder's kamer, waar toch den gehcclen dag gestookt werd, de ruilen niet wilden ontdooien. En al heel koud, was het op dien Woensdag, den grooten dag, waarop de wonderklomp zou toonen, wat hij al zoo had kunnen te voor schijn brengen. „Ik hoop maar, dat mijn Teddy-tyécr heel groot is en dat hij brommen kan," fluisterde Dick, toen hij met Nel en Wim de trap op ging. „St. niet veel pralen," mompelde Nel, die heel bescheiden aan grootmoeder's deur wilde wachten, tol ze mochten binnenkomen. De meer ongeduldige Wim vond hel echter 1 beter even heel zacht aan te kloppen, en dat1 deed hij dan ook tot Dick's blijdschap. „Binnen," riep grootmoeder. 'Maar Nel vond, dat haar stem lang niet zoo vroolijk als gewoonlijk klonk. En toen ze in de kamer stond cn grootmoeder aankeek scheen het. als of de lieve oude dame haar cn de broertjes niet opmerkte, want ze lette alleen op het1 klompje, dat zij in de hand hield, en... het klompje was leeg. Dick was de eerste, die het opmerkte. „Er zit heelemaal geen Teddy-beer in," zei hij met een bedroefd stemmetje. Nel en Wim, die verstandiger waren, zwe gen, doch de uitdrukking op hun gezichtjes zei, dat ook zij wel wat teleurgesteld waren. Ook grootmoeder bemerkte dit. Ze nam Dick, die begon te huilen, bij de hand, trok ook de twee grooten naar zich toe en begon: „Lieve kinderen, er is iets heel vreemds gebeurd. Ik vond in het klompje meer dan drie menschen, ik vond er... zes... En mijn klomp kan maar drie wenschen vervullen..." „Maar grootmoeder," zei Nel, „we hebben ieder maar één wensch gedaan, dat zijn drie samen. Hoe kunnen er nu op eens zes in ge komen zijn?" „En toch is het zoo," ging de oude dame voort, ..want naast jullie keurig geschreven briefje lag nog eep ander stukje papier. Kijk, hier is het; lees iii maar eens, wat er op ge schreven staat, Nel..." Grootmoeder gaf Nel het groezelige stukje papier, 't was een stuk van een geel papieren zak. en Nel begon met bet onlciiferen der met potlood geschreven woorden: „Ik wensch een wollen dekentje voor mijn zusje Mientje, en een wollen doek voor moeder, want die heeft heelemaal geen doek, en een mandje steen kolen. want die zijn al weer bijna op..." „Dat hebben wij niet gevraagd." lachte Nel, „we hebben toch geen zusje, dat Mientje heet. EiT Dick heeft wel drie dekens op zijn bedie..." „Moes heeft ocik heelemaal geen wollen doek noodig!" riep Wim. „Moes heeft een heerlijk warmen bontmantel, zij draagt nooit een doek... En de halve kelder ligt vol cokes en anthraciet... Neen, oma die drie wenschen zijn niet van ons." „Dick wil alleen zijn Teddy-beer," gromde de kleinste. Stil Dick. dat kan nu niet," zei de verstan- i digc Nel. „Grootmoeder," zei ze tegen de oüde i dame, „ik geloof, dat ik weet van wie dit bricfie is. 't Moet van Grietje zijn „Wie is Grietje?" vroeg grootmoeder. „Het dochtertje van Jans, die Vrijdags en Zaterdags hier komt om Betje te helpen." „Grietje's vader is in de m o b c 1 i s i t ai t i e!" riep Dick. „Hij is een soldaat!" „En Grietje's moeder heet Jans. de werkar ster." zei Wim. „Maar zc is al drie weken ziek. En Grietje komt hier iederen dag om soep en ander eten tc halen, want ze hebben wel vijf kinderen..." „Hoe oud is die Grietje?" 'vroeg grootmoe der, die met.belangstelling had geluisterd. „Ze is negen jaar," zei Nel, „en ze is de oudste van al haar zusjes en broertjes. En die Mientje is nog heel klein, die slaapt nog in een wieg." „'t Is heel brutaal van Grietje om zoo maar grootmoeders kamer binnen te loopen en haar briefje in den klomp tc leggen/' vond Wim. „Neen, Grietje is anders niet zoo," zcl Ne!, vergoelijkend, „ze is altijd erg verlegen. Maar misschien heeft zc gedacht, dat het wel mocht/' „Grietje heeft heelemaal niets voor haar zelf gewenscht," begon Wim weer. „Ja, dat is zoo," zei grootmoeder, „en omdat nu mijn klompje maar drie wenschen kan ver vullen, weet ik waarlijk niet, welke ik onver vuld moet laten. Weet jullie dit soms?" „Natuurlijk <lifi van Grietje!'' riep dc zelf zuchtige Dick. Nel en Wim keken naar den grond en zwe gen.' Grootmoeder begreep best, wat cr in de hoofdjes der-twee omging, en daarom trok ze hen nog dichter naar zich toe en zei: „Denkt er maar eerst goed over na, voordal je mij eén antwoord geeft. Maar denkt ook vooral, dat Grietje heel arm is, en dat haar kleine zusje, waarvoor zij het dekentje vraagt, nu mis schien koude lijdt, en dat Grietje's moeder een warme, wollen doek zoo noodig heeft... „Laat het klompje liever Grietje's wenschen vervullen," zegt Nel. „Ik heb toch genoeg speel goed..." „En ik ben gauw jarig/' zegt Wim, „dan zet ik bovenaan op mijn verlanglijstje het post zegelalbum. Misschien zijn er dan weer nieuwe, voor de oorlogspostzegels...." „Jullie bent liéve kinderen," zegt de oude dame hartelijk. „En wat doet mijn kleine lieve Dick?" „Ik wil mijn Teddy-beer," roept de kleuter. „Dan blijven er twee wenschen voor Grietje," gaat grootmoeder voort. „Het deken tje voor het kleine zusje en de steenkolen, dat is het noodigste." „Maar de doek voor Grietje's moeder is ook zoo heel noodig," zegt Nel met een ernstig ge zichtje. „En als Dick nu ook maar zijn wensch aan Grietje wilde overdoen..." „Neen, Dick wil zijn Teddy-beer," zegt het ventje. „Niets lief van je Dick," begint Wim. „Want nu krijgt Grietje's moeder heelemaal geen doek. En als zc nu zonder doek door de kou moet loopen, dan wordt ze misschien nog erger ziek en gaal dood, en dan heeft Grietje geen moeder meer." Dit laatste lijkt Dick zóó vreeselijk, dat hij plotseling begint te huilen, zóó lievig, dat grootmoeder moeite heeft hem tot bedaren te brengen. „Wees maar stil, mijn kleine vent," troost ze, „Grietje's moeder zal niet doodgaan en jij krijgt, je Teddy-lieer. Moet bij bruin zijn, Dick?" „Neen, neen, niet bruin, hij moet brommen," snikt het ventje. „Maar als Grietje's moeder dood moet... dan... dan... En o," Dick grijpt met zijn dik knuistje in zijn broekzak en haalt daaruit drie kleverige suikerboontjés, legt ze 'op grootmoeders zijden schortje en snikt dan weer, „Grietje zal wel nooit suikertjes krijgen. Hier, dat krijgt Grietje van mij.. „Erg lekker zien ze er niet uit," zegt Nel met opgetrokken neusje. „Die viezigheid kan je niet aan Grietje geven." „Is heelemaal geen viezigheid," bromt Dick; ,,'t is lekkers voor Grietje..." Grootmoeder Jbogrijpl den kleinen vent beter. „Grietje zal heel blij zijn, gis ze dc sui kertjes krijgt," zegt ze. „Kijk, Dick, hier heb je een doosje, leg ze daar m%ar In, misschien zijn er dan morgen nog wel meer bijgeko men..." Dick snikt nog even na, klapt dan in zijn handjes en roept:*,,O, zal het dan gaan, zoo als met pa's witte muizen? Daar waren er eerst maar twee en toen het weer morgen was, waren er een heeleboel..." Grootmoeder knikt en lacht, en Dick lacht mee, die is zijn verdriet nu heelemaal verge ten. Alleen Nel kijkt ernstig. „Wanneer mag Grietje komen om het dekentje en de steen kolen te halen, grootmoeder?" vraagt ze. „Laten we het op Zaterdag stellen, Nel," zegt de oude dame. Dick, die nog tegen grootmoeder's arm leunt, trekt haar bij de mouw en begint met een verlegen stemmetje. „Dick wil niet een Teddy-beer. Dick wil een doek voor de moe der van Grietje." Nu eerst zijn Wim en Nel tevreden. Dick wordt geknuffeld en een lieve jongen ge noemd, maar daar schijnt het baasje niet veel om te geven, hij wil alleen "welen, wanneer de „heeleboel suikertjes" nu in het doosje zit ten. „Ook Zaterdag, vent" belooft grootmoeder. Nauwelijks kan het drietal den grooten dag afwachten. Telkens spreken ze er over, en Wim, denkende dan een groote mand vol kolen in Grootmoeder's kamer te zullen vin den, zegt, dat hij Grietje helpen zal om de mand naar haar huis te dragen. Doch als het drietal op dien Zaterdag namiddag in Grootmoeder's kamer komt, vin den ze daar, naast het klompje, maar twee pakken, het dekentje en den warmen wollen doek. „En de steenkolen, waar zijn die, grootmoe der?" vraagt Wim rondkijkend. „Hier zijn ze, Wim," lacht de oucle dame cn ze neemt een papiertje, dat tusschen de ver bleekte zijde van het klompje steekt. „Dit papiertje heet „een bon" weet je. Breng dien met den doek en het dekentje naar Grietje's moeder en kom dan hier terug/' „En de suikertjes dan. omal" roept Dick. „Ach, 't is waar ook, die hadden wij verge ten. Die zitten in het klompje. Ilaal ze er maar uit, jongen." Dick grijpt wt zijn vingertjes tusschen de zijden voering en vindt het doosje, dat nog al zwaar is. „Maak maar open. vent," zegt grootmoeder. „01" roept Dick, als hij ziet dal het doosje tot aan den rand toe gevuld is met suiker- boonen. „O. oma. 't zijn er nog veel meer, als toen met pa's witte muizen!" „Dat heeft de wonderklomp gedaan," lacht de oude dame. „En die kan nog heel veel meer. Dal zullen jullie eens zien/' Geen van het drietal wist wat grootmoeder met de laatste woorden wilde zeggen. Maar toen ze met kleuren van blijdschap op de wan gen van Grietje terugkwamen en vertelden, hoe gelukkig Grietje en haar moeder waren en hoeveel kceren Grietje wel had bedankt, toen wees grootmoeder lachend, op drie pak- _kcn, die, zooals zc zcide, op eens dc wonder klomp had te voorschijn gebracht, terwijl zij weg waren. „Kijk," zei zc, ,,'t is een pak voor Nel, een voor Wim cn een voor Dick. Ifcbben jullie ooit z.oo'n vreemden klomp gezien?" vroeg ze. „Komt, neemt ieder je pakje' en maakt het open!" Vriendelijk lachend knikte zij het drietal toe, dat nu ieder het voor hem bestemde pakje nam. „O, mijn lieve Teddy-beer!" riep Dick, die zijn pak het eerste open had. „O! 1riepen Nel en Wim bijna tegelijk, toen Nel een beelderig poppcnlediknnt, en Wim het zoo lang gewenschte postzegelalbum zag. „Maar grootmoeder, hoe kan dat toch zoo?" vroeg Nel, toen ze haar cadeau genoeg had bewonderd. „Uw wonderklomp kan toch maar 'dj*ie wenschen vervullen en nu zijn het er toch zes..." „J&, ik begrijp het eigenlijk zelf ook niet," antwoordde de oude dame. „Mijn klompje heeft zeker eens willen toonen, hoe lief hij het vond, -dat jullie je eigen wenschen opofferden voor de drie wenschen van een arm, klein meisje, want mijn wonderklomp is een zeer vreemde klomp, zie je." Vroolijk lachend keken de twee oudsten grootmoeder aan. Ze hadden alles best begre pen. „Dank u, lieve, beste grootmoeder," fluisterde Nel. „Mijn lief, best grootje 1" riep de onstuimige Wim. Alleen Dick zei niets, die had het te druk met zijn Teddy-beer,' die echt kon brommen! TANTE JOH. De gouden appelboom. Een oud sprookje opnieuw verteld. Vele jaren geleden, toen er nog trotsche heeren en edelen op hun kasteel woonden, die het arme volk onderdrukten, woonde in een dal in de Alpen van Graüwbunderlandeen een voudige, brave jager, Gallo geheeten. Hij be zat niets in eigendom; zelfs de paar magere geiten, die bij zijn hut graasden, behoorden niet aan hem, maar aan den burchtheer, die op het kasteel zijn dagen doorbracht mef feestvieren en die zich nooit om het lot zijner onderhoorigen bekommerde. Het huisje van Gallo stond midden in het bosch en was omringd door hooge dennen en beukeboomen; het onderscheidde zich door netheid en zindelijkheid van alle andere hut ten in het dal, maar ach, met de bewoners was het treurig gesteld. Hoezeer Gallo ook al zijn krachten inspande, het gelukte hem niet om de zijnen voor gebrek en ellende te bewa ren. Wel kwam hij maar zelden zonder rijken buit van de jacht thuis, maar alles wat hij met zijn pijl en boog neerlegde, den steenbok en de gejns, de slanke ree, den bergvos en de wilde kat, dat alles moest hij aan den burcht heer afgeven, en hij ontving daarvoor zulk een karig loon, dat het ternauwernood toereikend was om te verhinderen, dat de zijnen den hongerdood stierven. Ook heden had zijn brave vrouw, die hem steeds moedig zijn hard lot hielp dragen, het laatste stuk brood onder de kinderen verdeeld, en Gallo wist niet, hoe hij aan ander brood moest komen. Daar trad een bode van den slotheer dc hut binnen met het bevel, dat Gallo nog vóór het vallen van den nacht een steenbok.voor de tafel van het kasteel moest bezorgen. Zuchtend nam Gallo boog en pijlen en verliet de hut. Hij steeg met vluggen tred langs het steile bergpad naar boven, en zwierf een halven dag rond langs gapende afgronden te midden van woeste klippen. Eindelijk kreeg hij een troepje steenbokken en geiten in het oog, maar voor dat hij op de dieren kon aanleggen, hadden zij hem bespeurd en sloegen zij in wilde vaart op de vlucht. Gallo snelde hel wild na. Daar bereikten de bokken een vooruitspringend rotsblok en hiel den even stil om naar hun vervolger om te zien. Nu spande deze den boog. dc pijl snorde weg en een prachtige bok, de aanvoerder van den troep, zakte doodelijk getroffen ineen en viel te midden der alpenrozen aan de voeten van Gallo neer. De jager maakte zich gereed om met zijn buit in het dal af tc klimmen, maar nu be merkte hij met schrik, dat hij in het vuur der jacht van den weg was afgeraakt. Hij keek angstig in het rond, doch waarheen hij den blik ook wendde, zijn oog zag niets dan steile bergwanden. Tc vergeefs trachtte hij, door gebruik te maken van klimijzers*, zich langs de steile rot sen omhoog te werken; te vorgeefs nam hij zijn toevlucht tot alle vooruitspringende rots punten de avond begon te vallen en nog altijd bevond Gallo zich op dezelfde plek. Al zijn moeite was vergeefs. Terwijl hij wan hopig naar boven stond te kijken, kreeg bij een grooten lammergier in het oog Hij vrees de met recht, dat de roofvogel zich van den $edooden steenbok meester "wilde maken. Daarom nam hij een pijl uit zijn koker, maar toen hij zijn boog wilde spannen, voelde hij plotseling, dat hij daartoe niet meer de noo- dige kracht bezat. De vermoeienis en de angst hadden hem zoozeer aangegrepen, dat hij ge heel uitgeput was. De pijl vloog met geringe vaart omhoog en in plaats van den geweldi gen vogel te dooden. wondde hij hem slechts. Met een krijschend geschreeuw vloog de ™gel nu op Gallo los. Deze trachte zich te verdedi gen, maar de vogel gaf hem zulk een hevigen slag met de vleugels, dat hij neerviel en biina het bewustzijn verloor. Gallo dacht niet anders, of zijn laatste uur was geslagen. Daar hoorde hij vlak bij zicb de vleugels van den roofvogel. Hij hield de handen voor de bedreigde oogen en waagde hel niet ze cr af te nemen; maar hij bemerkte, da' zijn aanvaller zich van hem afkeerde en zich tot een nieuwen vijand wendde. Spoedig daarop hoorde hij den vogel met een doffen slag op den grohd vallen. Toen hij het eindelijk waagde om zich heen te zien, kreeg hij op het naaste rotsblok een wonderbare verschijning in het oog. Het was een jonkvrouw in een schitterend gewaad ge huld; zij had een goeden gordel om het mid del en haar donkere haren waren met paarlen doorvlochten. Een paar heldere, bruine oogen keken den jager trouwhartig aan. De jonk vrouw had echter geen armen, maar aan haar schouders waren een paar groote vleugels be- vesligtL Gallo had wel eens van kobolden en bergt geesten gehoord, maar die schoone jon» vrouw geleek daar heelemaal niet op. Zij keelt hem lachend aan cn zie: „Vrees niet, Gallo! ik TÜ u geen leed doca^ Zonder mijn hulp zijt gij echter verloren. Iï ben de fee van deze bergen. Ik heb medclijdea met u en uw gezin en heb u mijn gunst gen schonken, omdat gij uw hard lot zoo geduldig hebt gedragen. Daal nu af in het dal cn breng uw heer den steenbok, dien gij geschoten hebt Morgen vroeg moet gij eens in uw tuin naar -den appelboom gaan kijken; de vruchten van dien boom zullen u uil den nood helpen." Nu spreidde de fee haar vleugels uit en vefi dwecn. Gallo keek verwonderd om zich heen en bespeurde een smal pad tusschen de rot* sen. Hij sloeg djen weg in en kwam veilig in het dal aan, waar de zijnen hem in angst cn onrust verwachtten. Dienzelfden avond bracht hij zijn buit naa»; het slot en ontving lot dank niets dan harde verwijten, omdat hij den bok niet vroeger be zorgd had. Diep gekrenkt keerde de iagep, naar zijn hut terug en begaf zich ter rusie. Bij dc eerste zonnestralen werd hij wakker. Hij herinnerde zich dadelijk de belofte der alperiTee en ging den tuin in. Hóé groot was echter zijn verbazing, toen hij den ouden appel boom in het oog kreeg. Tusschen de bloemen zag hij gouden appelen schitteren, waarmee - de boom owvloedig beladen was. Op de jWhkrcten van Gallo kwamen ooi/ zijn vrouw en kinderen den tuin inloopent Allen staarden verbaasd den boom aan. did spoedig d.oor hen van zijn kostbare vruchten beroofd werd. Met het geld, dat de gouden appels opbrach ten, trok Gallo naar ccn ander land, maar vóór zijn vertrek klom hij met vrouw en kin« deren naar hoven in het gebergte, om de berg- fee voor haar weldaden tc bedankn. Toen zij bij de rotsen waren gekomen, waar Gallo deni steenbok had geschoten, keken zij vol verba-* zing rond. In plaats van in dc donkere bcrg«* kloof, bevonden zij zich plotseling in een won* derschoonen tuin, waar alpenrozen.cn edel* weisz bloeiden. Dc alpenfee zagen zij niet, maar het scheen hun toe, dat de frissche bergwind hun haar afscheidsgroet toewuifde* Spoedig daarop verliet Gallo zijn woonplaats en trok naar het Zuiden, waar hij een prach tig kasteel liet bouwen. De eenvoudige jager werd de stamvader van een oud, adellijk gq- I slacht, waarvan de qakomelingen nog heden ten dage in Oostenrijk leven en dat nog altijd in zijn wapen een appelboom voert. Een gevecht in «ïe dierenwereld. Een natuurvriend,,aldus schrijft de Mag- denb. Ztg., was onlangs in de gelegenheid een gevecht bij te wonen tusschen een musch en een nachtegaal aan de eene zijde en een eekhoorntje aan de andere. Het tooneel van den strijd was een wilde pereboom. Het eekhoorntje wipte steeds hooger met het kennelijk doel de zich daar bevindende vogelnestjes leeg te rooven, wat musch en nachtegaal met alle kracht poogden te ver hinderen. Vooral de musch bleek een koen strijder. In snellen zigzag-vlucht omzweefde hij het eekhoorntje en probeerde met zijn scherpen snavel den roodharigen booswicht op den kop te treffer.. Dit gelukte hem ook vaak. Zonder een moment rust herhaalde hij zijn aanvallen, zoodat de eekhoorn geen tijd had tot bezinnig te komen. De nachtegaal was meer voorzishtig, maar eveneens zeel verstandig. Met vooruitgestrekte kop bleef ze in de onmiddellijke nabijheid van den rustverstoorder en wanneer deze door den musch geheel irr beslag genomen was, be nutte zij de gelegenheid hem van achteren een paar flinke kastijdingen toe te dienen, Het eekhoorntje sprong op den boom daar naast en vandaar uit zoo hoog mogelijk op den pereboom terug. De gevederde strijders door hun succes aangemoedigd, vielen nog- dapperder aan. Eindelijk moest de eekhoorn den strijd opgeven. Met langzame, ver moeide bewegingen klom hij naar beneden en sloop beschaamd in het struikgewas. Triomfeerend klonk hem het gekrijsch van de beide vogels na. Een dubbeltje. Een dubbeltje kreeg Piet van oom om er wat voor te koopen; met Mientje is hij toen direct naar d' Oude Gracht geloopen. Daar zijn veel winkels; Pietje wist maar niet wat hij zou kiezen; liet dubbeltje hield hij goed vast uit vrees het te verliezen. Een auto leek hem prachtig toe; Mien wou een poppenkamer een Halma-spel, dacht Piet, kon óók of anders Klok-en-Hamer. Maar heden, alles was te duur, toen kochten ze maar dropjes; ze deelden 't zakje eerlijk saam en waren in b» n nopjes Hermann*.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 8