Qoof de fle(J§d'
ft
t
f,
Si
Grootmoeder's wonderklomp'
„I« 't loch hcusch waar, dat grootmoeder
aee-ds morgen komt?" vroeg Nelly Vollers,
-^ie met haar broertje Wim de huiskamer
t£wam binnenstormen.
,yja, Nel, grootmoeder komt morgen," ant
woordde mevrouw Wolters.
i „Heerlijk!** juichte Nel.
„Fijn!' riep Wim.
,,En Dick krijgt een Teddy-beer!" zet be
tlist een klein, dik baasje, dat op den grond
'met een blokkendoos zat te spelen.
.,Necn Dick, stel je daar maar niets van^
&00T," lachte mevrouw Wolters.
1 ,JEn luistert eens goed, kinderen," begon ze
op ernstigen loon, „jullie zult er toch wel aan
:5enken, dat grootmoeder oud is en spoedig
^vermoeid. En daarom moet jullie het haar
•ttuet lastig maken, niet te druk zijn en niet
Lyzoo veel vragen, en jij, kleine Dick, vooral niet
geuren om een Teddy-beer. Die moest je maar
ftjiever aan Sinterklaas of aan de Kerst-engel-
ftjes vragen../'
g „We zullen er nan denken, moes," beloofden
cn Wim.
„Dick zal niet oma om een Teddy-beer vra
gen, heusch niet mammie", zei ook het kleine
i^entje.
Mevrouw «Wolters boog zich over het leuke,
Jlikke kereltje, gaf hem een kus cn zei: „Jij
tf>cnt een verstandige Dick." En toen kuste^e
'jook de twee oudsten en vertelde, dat groot-
Ümoeder morgen in den namiddag zou aan
komen. Nel en Wim waren dien dag zoo van
(grootmoeder's komst vervuld, dat zc telkens
giver haar spraken, cn kleine Dick vroeg of
«liet al "gauw morgen was. Toen moeder hem
[•Vertelde, dal hij nog één nachtje moest slapen
cjrn dal het dan morgen was, liet het ventje
j&ich dien avond buitengewoon zoet uitklcedcn
jgen naar bed breqgen. Ook de twee grooten
jongen dien avond geen liedje van verlangen,
;jf)ok zij wenschten dat liet spoedig morgen zou
;^ijn, cn met de gedachte aan grootmoeder
jSiep hel drietal in.
Nel cn Wim behoefden den volgenden mor-
,£cn nrnar' één keer geroepen tc worden, en ler-
|wijl op andere dagen mevrouw Wolters druk
toverk had om haar twee oudsten op tijd naar
fechool te krijgen, waren die vandaag bijna een
Jialf uur te vroeg aan het ontbijt, en dat alles
ftnridat grootmoeder kwam.
„Vandaag niet babbelen, cn opletten", nam
ïftVim zich voor, toen hij in de klas zal, en
yWim die doorgaans voor praten cn onoplet
tendheid werd gestraft, was vandaag de
poetste van de klas.
Nel, die ouder en dus ook verstandiger was
.dan haar broertje, en maar zelden straf op-
£4lép, was zóó onder den indruk van groot
moeders komst, dat ze zich onder het lezen
wee keer vergiste, meer fouten dan gewoon-
k in haar dictée liad cn onder de aardrijks-
unde heelemaal de kluts kwijtraakte. Nel be-
reep zelf niet, hoe ze vandaag zou dom kon
jjn.
Dien middags was 't loopen op een kollejte
>Sin thuis te komen, en daar vonden zij wer
kelijk de lieve, oude dame met het zachte zil
verwitte haar, grootmoeder!
Met een kleur van blijdschap en stralende
spogen liepen Nel en Wim op de oude dame
Soe. „O, grootmoeder, wat heerlijk, dat u ge-
iomen bentl" riep Nel. En Wim, niet lettende
-pp moeder's wenk om wat kalmer te zijn,
Sprong op grootmoeder toe, vloog haar om
rjden hals, kuste haar op zijn ruwe jongens
manier, en schreeuwde: „O, lieve, oude
grootje, wat ben ik blij dat u er bent!"
Dick lette eerst niet op de luidruchtige blijd
schap van zijn zus en broer; hij zat in een
ïioek te peuzelen van het lekkers, dal groo-
smoeder had meegebracht. Eigenlijk scheen hij
de kalmste van allen, hij vroeg heelemaal niet
om zijn Teddy-beer, zooals hij ook had be
loofd. Maar toen weldra het laatste choco-
laadje in Dick's mondje was verdwenen, liep
hij naar Nel en fluisterde haar wel wat heel
luid toe: „Jij en Wim krijgen ook chocolaad-
Jes, maar... e.... een Teddy-beer heeft oma niet
meegebracht..."
„Maar oma heeft wel wat anders meege
bracht," zei vriendelijk lachend^de oude dame.
,.,Kom maar eens kijken, Dickl" En toen nu
Vte drie kinderen zoo om haar heen stonden,
nam ze uit de reticule die aan haar arm hing,
^een klein zwart houten klompje, dat gevoert
was met roode zijde, die wel wat verkleurd,
maar toch nog mooi en fijn was. En ook de in
goud-kleur geschilderde figuurtjes^ waarmee
#ens het klompje was versierd, waren er nu
bijna afgesleten.
„Is-die mooie klomp voor Dick?" vroeg het
fcieine baasje.
„Neen Dick die is van mij," antwoordde
grootmoeder. „Ik kreeg dit klompje eens, tden
3k nog een klein meisje was. En 't is een heel
vreemde klomp, weet je. 't Is een wonder-
klomp. Want als je op een stukje papier keu
rig netjes drie wenschen schrijft, natuurlijk
mogen het geen onmogelijke en vreemde wen
schen zijn. dan worden die meestal vervuld...
Daarom mag jullie ieder een wensch doen..."
Met groolc verbaasde oogen keken de drie
•kinderen naar den wonderklomp, die zoo
maar op eens drie wenschen kon vervullen, en
an hun verbazing letten zij niet op een klein
bleek snoetje, waarin twee heldere oogjes
glinsterden en dat juist op dit oogen blik om
het hoekje der half geopende deur gluurde,
- en zij hoorden ook niet hoe oen klein bleek
mondje mompelde: „Drie wenschen moet men
netjes op een stukje papier schrijven en dnl in
liet klompje neerleggen..." En toen het kleine
bleekc meisje dit had gezegd, sloop ze weer
even stil weg, als ze gekomen was.
Grootmoeder zei nu. dat de kinderen maar
dadelijk moesten beginnen met het opschrij-
!pep der wenschen cn zoo stoof het drietal
toaar de kinderkamer, waar Nel ecnige blaad-
5es uit een oud schoolschrift scheurde, en toen
fcegon zij haar wensch op te schrijven. Heel
langzaam en keurig netjes schreef ze: „Ik
jwensch een poppcnledikanlje." Toen kwam
•"Wim s wensch. „Als het klompje het geven
kan, wensch ik een postzegelalbum", stond er
)net groote duidelijke letters.
Dick keek er naar, klapte in zijn kleine
pikke knuistjes en zei: „Nu moet Dick ook
pog schrijven." Maar daar hij nog zelfs geen
pancpoot kon zetten, ging dit al het! moei
lijk. Nel wist echter raad; ze nam Dick's
handje, stopte er een potlood in cn schreef
toen, het handje leidende, wat het kereltje i
wenschte. Dat was natuurlijk „een Teddy
beer"! ,,'k Wil nog meer. schrijven" bromde
hij, toen Nel de briefjes wilde opvouwen,
,,'k wil ook ten doos soldaten en een paar
denspel cn een echt hondje, dat blaffen kan...'
„Heb jc nog niet wat meer wenschen?"
vroeg Wim lachend.
Dick knikte. „Ook nog ccn paardje en een
kar/' zei hij met een ernstig gezichtje.
,/k Zou liever een heèlen winkel vol speel
goed vragen," zei Nel.
„Kan dat?" vroeg het ventje.
„Domme jongen, je mag loeh maar één
wensch doen," zei Wim.
Dick begon te huilen, ,,'t Is nietes, ik mag
drie wenschen doen heeft oma gezegd," snikte
hij.
„Maar Dick, daarmee bedoelde oma dat we
ieder één wensch mochten doen-," trachtte de
verstandige Nel hem wit te leggen.
„Neen, 'k wil ze alle drie," snikte Dick.
Betje, het dienstmeisje, dat binnen kwam,
maakte ccn eind aan 't gesnik, door Dick mee
I te nemen. Men ging aan tafel.
„Hier zijn onze briefjes, grootmoeder," zei
Nel. die dc drie netjes opgevouwen briefjes
bracht.
I „Leg ze maar in het klompje Nel," zei de
oude dame, ,,'t staal boven op mijn kamer op j
de tafel I
Toen Nel de gang doorliep cn daarna de
trap op, zag ze niet, dat -twee nieuwsgierige
donkere oogjes haar nakeken, en nauwelijks
had zc de briefjes op grootmoeder's kamer in
het klompje gelegd en was zij weer naar
beneden gegaan, of twee kleine voetjes trip
pelden de trap op, daarna opende een lcleinJ
handje de deuren der bovenkamers, ook de
deur van grootmoeder's kairicr en déér werd
vlug een klein briefje bij de drie anderen ge
legd. Vier briefjes lagen er nu in den wonder
klomp!
i „Wanneer vervult het klompje onze wen
schen. grootmoeder?" vroeg Wim dien avond.
„Woensdagmiddag, Wim," antwoordde de
oude dame.
„En dan krijg ik mijn Teddy-beer," juichte
Dick. j
„Stil, jullie moogt niet zeggen, wat je ge- j
wensehl hebt," lachte grootmoeder. „Maar als
jullie Woensdagmiddag'na dc koffie op mijn
kamer komt, dan hoop ik. dat het klompje
zijn wonderwerk heeft volbracht/'
Bar koud en guur was l>et op eens gewor
den, zóó koud, dat zelfs op grootmoeder's
kamer, waar toch den gehcclen dag gestookt
werd, de ruilen niet wilden ontdooien. En al
heel koud, was het op dien Woensdag, den
grooten dag, waarop de wonderklomp zou
toonen, wat hij al zoo had kunnen te voor
schijn brengen.
„Ik hoop maar, dat mijn Teddy-tyécr heel
groot is en dat hij brommen kan," fluisterde
Dick, toen hij met Nel en Wim de trap op ging.
„St. niet veel pralen," mompelde Nel, die heel
bescheiden aan grootmoeder's deur wilde
wachten, tol ze mochten binnenkomen.
De meer ongeduldige Wim vond hel echter 1
beter even heel zacht aan te kloppen, en dat1
deed hij dan ook tot Dick's blijdschap.
„Binnen," riep grootmoeder. 'Maar Nel
vond, dat haar stem lang niet zoo vroolijk als
gewoonlijk klonk. En toen ze in de kamer
stond cn grootmoeder aankeek scheen het. als
of de lieve oude dame haar cn de broertjes
niet opmerkte, want ze lette alleen op het1
klompje, dat zij in de hand hield, en... het
klompje was leeg.
Dick was de eerste, die het opmerkte. „Er
zit heelemaal geen Teddy-beer in," zei hij met
een bedroefd stemmetje.
Nel en Wim, die verstandiger waren, zwe
gen, doch de uitdrukking op hun gezichtjes
zei, dat ook zij wel wat teleurgesteld waren.
Ook grootmoeder bemerkte dit. Ze nam Dick,
die begon te huilen, bij de hand, trok ook de
twee grooten naar zich toe en begon: „Lieve
kinderen, er is iets heel vreemds gebeurd. Ik
vond in het klompje meer dan drie menschen,
ik vond er... zes... En mijn klomp kan maar
drie wenschen vervullen..."
„Maar grootmoeder," zei Nel, „we hebben
ieder maar één wensch gedaan, dat zijn drie
samen. Hoe kunnen er nu op eens zes in ge
komen zijn?"
„En toch is het zoo," ging de oude dame
voort, ..want naast jullie keurig geschreven
briefje lag nog eep ander stukje papier. Kijk,
hier is het; lees iii maar eens, wat er op ge
schreven staat, Nel..."
Grootmoeder gaf Nel het groezelige stukje
papier, 't was een stuk van een geel papieren
zak. en Nel begon met bet onlciiferen der met
potlood geschreven woorden: „Ik wensch een
wollen dekentje voor mijn zusje Mientje, en
een wollen doek voor moeder, want die heeft
heelemaal geen doek, en een mandje steen
kolen. want die zijn al weer bijna op..."
„Dat hebben wij niet gevraagd." lachte Nel,
„we hebben toch geen zusje, dat Mientje heet.
EiT Dick heeft wel drie dekens op zijn bedie..."
„Moes heeft ocik heelemaal geen wollen doek
noodig!" riep Wim. „Moes heeft een heerlijk
warmen bontmantel, zij draagt nooit een
doek... En de halve kelder ligt vol cokes en
anthraciet... Neen, oma die drie wenschen zijn
niet van ons."
„Dick wil alleen zijn Teddy-beer," gromde
de kleinste.
Stil Dick. dat kan nu niet," zei de verstan- i
digc Nel. „Grootmoeder," zei ze tegen de oüde i
dame, „ik geloof, dat ik weet van wie dit
bricfie is. 't Moet van Grietje zijn
„Wie is Grietje?" vroeg grootmoeder.
„Het dochtertje van Jans, die Vrijdags en
Zaterdags hier komt om Betje te helpen."
„Grietje's vader is in de m o b c 1 i s i t ai t i e!"
riep Dick. „Hij is een soldaat!"
„En Grietje's moeder heet Jans. de werkar
ster." zei Wim. „Maar zc is al drie weken ziek.
En Grietje komt hier iederen dag om soep en
ander eten tc halen, want ze hebben wel vijf
kinderen..."
„Hoe oud is die Grietje?" 'vroeg grootmoe
der, die met.belangstelling had geluisterd.
„Ze is negen jaar," zei Nel, „en ze is de
oudste van al haar zusjes en broertjes. En die
Mientje is nog heel klein, die slaapt nog in
een wieg."
„'t Is heel brutaal van Grietje om zoo maar
grootmoeders kamer binnen te loopen en
haar briefje in den klomp tc leggen/' vond
Wim.
„Neen, Grietje is anders niet zoo," zcl Ne!,
vergoelijkend, „ze is altijd erg verlegen. Maar
misschien heeft zc gedacht, dat het wel
mocht/'
„Grietje heeft heelemaal niets voor haar
zelf gewenscht," begon Wim weer.
„Ja, dat is zoo," zei grootmoeder, „en omdat
nu mijn klompje maar drie wenschen kan ver
vullen, weet ik waarlijk niet, welke ik onver
vuld moet laten. Weet jullie dit soms?"
„Natuurlijk <lifi van Grietje!'' riep dc zelf
zuchtige Dick.
Nel en Wim keken naar den grond en zwe
gen.'
Grootmoeder begreep best, wat cr in de
hoofdjes der-twee omging, en daarom trok ze
hen nog dichter naar zich toe en zei: „Denkt
er maar eerst goed over na, voordal je mij eén
antwoord geeft. Maar denkt ook vooral, dat
Grietje heel arm is, en dat haar kleine zusje,
waarvoor zij het dekentje vraagt, nu mis
schien koude lijdt, en dat Grietje's moeder een
warme, wollen doek zoo noodig heeft...
„Laat het klompje liever Grietje's wenschen
vervullen," zegt Nel. „Ik heb toch genoeg speel
goed..."
„En ik ben gauw jarig/' zegt Wim, „dan zet
ik bovenaan op mijn verlanglijstje het post
zegelalbum. Misschien zijn er dan weer
nieuwe, voor de oorlogspostzegels...."
„Jullie bent liéve kinderen," zegt de oude
dame hartelijk. „En wat doet mijn kleine lieve
Dick?"
„Ik wil mijn Teddy-beer," roept de kleuter.
„Dan blijven er twee wenschen voor
Grietje," gaat grootmoeder voort. „Het deken
tje voor het kleine zusje en de steenkolen, dat
is het noodigste."
„Maar de doek voor Grietje's moeder is ook
zoo heel noodig," zegt Nel met een ernstig ge
zichtje. „En als Dick nu ook maar zijn wensch
aan Grietje wilde overdoen..."
„Neen, Dick wil zijn Teddy-beer," zegt het
ventje.
„Niets lief van je Dick," begint Wim. „Want
nu krijgt Grietje's moeder heelemaal geen
doek. En als zc nu zonder doek door de kou
moet loopen, dan wordt ze misschien nog
erger ziek en gaal dood, en dan heeft Grietje
geen moeder meer."
Dit laatste lijkt Dick zóó vreeselijk, dat hij
plotseling begint te huilen, zóó lievig, dat
grootmoeder moeite heeft hem tot bedaren te
brengen.
„Wees maar stil, mijn kleine vent," troost ze,
„Grietje's moeder zal niet doodgaan en jij
krijgt, je Teddy-lieer. Moet bij bruin zijn,
Dick?"
„Neen, neen, niet bruin, hij moet brommen,"
snikt het ventje. „Maar als Grietje's moeder
dood moet... dan... dan... En o," Dick grijpt
met zijn dik knuistje in zijn broekzak en haalt
daaruit drie kleverige suikerboontjés, legt ze
'op grootmoeders zijden schortje en snikt dan
weer, „Grietje zal wel nooit suikertjes krijgen.
Hier, dat krijgt Grietje van mij..
„Erg lekker zien ze er niet uit," zegt Nel met
opgetrokken neusje. „Die viezigheid kan je
niet aan Grietje geven."
„Is heelemaal geen viezigheid," bromt Dick;
,,'t is lekkers voor Grietje..."
Grootmoeder Jbogrijpl den kleinen vent
beter. „Grietje zal heel blij zijn, gis ze dc sui
kertjes krijgt," zegt ze. „Kijk, Dick, hier heb
je een doosje, leg ze daar m%ar In, misschien
zijn er dan morgen nog wel meer bijgeko
men..."
Dick snikt nog even na, klapt dan in zijn
handjes en roept:*,,O, zal het dan gaan, zoo
als met pa's witte muizen? Daar waren er
eerst maar twee en toen het weer morgen
was, waren er een heeleboel..."
Grootmoeder knikt en lacht, en Dick lacht
mee, die is zijn verdriet nu heelemaal verge
ten.
Alleen Nel kijkt ernstig. „Wanneer mag
Grietje komen om het dekentje en de steen
kolen te halen, grootmoeder?" vraagt ze.
„Laten we het op Zaterdag stellen, Nel,"
zegt de oude dame.
Dick, die nog tegen grootmoeder's arm
leunt, trekt haar bij de mouw en begint met
een verlegen stemmetje. „Dick wil niet een
Teddy-beer. Dick wil een doek voor de moe
der van Grietje."
Nu eerst zijn Wim en Nel tevreden. Dick
wordt geknuffeld en een lieve jongen ge
noemd, maar daar schijnt het baasje niet veel
om te geven, hij wil alleen "welen, wanneer
de „heeleboel suikertjes" nu in het doosje zit
ten.
„Ook Zaterdag, vent" belooft grootmoeder.
Nauwelijks kan het drietal den grooten dag
afwachten. Telkens spreken ze er over, en
Wim, denkende dan een groote mand vol
kolen in Grootmoeder's kamer te zullen vin
den, zegt, dat hij Grietje helpen zal om de
mand naar haar huis te dragen.
Doch als het drietal op dien Zaterdag
namiddag in Grootmoeder's kamer komt, vin
den ze daar, naast het klompje, maar twee
pakken, het dekentje en den warmen wollen
doek.
„En de steenkolen, waar zijn die, grootmoe
der?" vraagt Wim rondkijkend.
„Hier zijn ze, Wim," lacht de oucle dame cn
ze neemt een papiertje, dat tusschen de ver
bleekte zijde van het klompje steekt. „Dit
papiertje heet „een bon" weet je. Breng dien
met den doek en het dekentje naar Grietje's
moeder en kom dan hier terug/'
„En de suikertjes dan. omal" roept Dick.
„Ach, 't is waar ook, die hadden wij verge
ten. Die zitten in het klompje. Ilaal ze er maar
uit, jongen."
Dick grijpt wt zijn vingertjes tusschen de
zijden voering en vindt het doosje, dat nog al
zwaar is.
„Maak maar open. vent," zegt grootmoeder.
„01" roept Dick, als hij ziet dal het doosje
tot aan den rand toe gevuld is met suiker-
boonen. „O. oma. 't zijn er nog veel meer, als
toen met pa's witte muizen!"
„Dat heeft de wonderklomp gedaan," lacht
de oude dame. „En die kan nog heel veel
meer. Dal zullen jullie eens zien/'
Geen van het drietal wist wat grootmoeder
met de laatste woorden wilde zeggen. Maar
toen ze met kleuren van blijdschap op de wan
gen van Grietje terugkwamen en vertelden,
hoe gelukkig Grietje en haar moeder waren
en hoeveel kceren Grietje wel had bedankt,
toen wees grootmoeder lachend, op drie pak-
_kcn, die, zooals zc zcide, op eens dc wonder
klomp had te voorschijn gebracht, terwijl zij
weg waren. „Kijk," zei zc, ,,'t is een pak voor
Nel, een voor Wim cn een voor Dick. Ifcbben
jullie ooit z.oo'n vreemden klomp gezien?"
vroeg ze. „Komt, neemt ieder je pakje' en
maakt het open!" Vriendelijk lachend knikte
zij het drietal toe, dat nu ieder het voor hem
bestemde pakje nam.
„O, mijn lieve Teddy-beer!" riep Dick, die
zijn pak het eerste open had.
„O! 1riepen Nel en Wim bijna tegelijk,
toen Nel een beelderig poppcnlediknnt, en
Wim het zoo lang gewenschte postzegelalbum
zag.
„Maar grootmoeder, hoe kan dat toch zoo?"
vroeg Nel, toen ze haar cadeau genoeg had
bewonderd. „Uw wonderklomp kan toch maar
'dj*ie wenschen vervullen en nu zijn het er
toch zes..."
„J&, ik begrijp het eigenlijk zelf ook niet,"
antwoordde de oude dame. „Mijn klompje
heeft zeker eens willen toonen, hoe lief hij het
vond, -dat jullie je eigen wenschen opofferden
voor de drie wenschen van een arm, klein
meisje, want mijn wonderklomp is een zeer
vreemde klomp, zie je."
Vroolijk lachend keken de twee oudsten
grootmoeder aan. Ze hadden alles best begre
pen. „Dank u, lieve, beste grootmoeder,"
fluisterde Nel.
„Mijn lief, best grootje 1" riep de onstuimige
Wim.
Alleen Dick zei niets, die had het te druk
met zijn Teddy-beer,' die echt kon brommen!
TANTE JOH.
De gouden appelboom.
Een oud sprookje opnieuw
verteld.
Vele jaren geleden, toen er nog trotsche
heeren en edelen op hun kasteel woonden, die
het arme volk onderdrukten, woonde in een
dal in de Alpen van Graüwbunderlandeen een
voudige, brave jager, Gallo geheeten. Hij be
zat niets in eigendom; zelfs de paar magere
geiten, die bij zijn hut graasden, behoorden
niet aan hem, maar aan den burchtheer, die
op het kasteel zijn dagen doorbracht mef
feestvieren en die zich nooit om het lot zijner
onderhoorigen bekommerde.
Het huisje van Gallo stond midden in het
bosch en was omringd door hooge dennen en
beukeboomen; het onderscheidde zich door
netheid en zindelijkheid van alle andere hut
ten in het dal, maar ach, met de bewoners
was het treurig gesteld. Hoezeer Gallo ook al
zijn krachten inspande, het gelukte hem niet
om de zijnen voor gebrek en ellende te bewa
ren. Wel kwam hij maar zelden zonder rijken
buit van de jacht thuis, maar alles wat hij
met zijn pijl en boog neerlegde, den steenbok
en de gejns, de slanke ree, den bergvos en de
wilde kat, dat alles moest hij aan den burcht
heer afgeven, en hij ontving daarvoor zulk een
karig loon, dat het ternauwernood toereikend
was om te verhinderen, dat de zijnen den
hongerdood stierven.
Ook heden had zijn brave vrouw, die hem
steeds moedig zijn hard lot hielp dragen, het
laatste stuk brood onder de kinderen verdeeld,
en Gallo wist niet, hoe hij aan ander brood
moest komen. Daar trad een bode van den
slotheer dc hut binnen met het bevel, dat
Gallo nog vóór het vallen van den nacht een
steenbok.voor de tafel van het kasteel moest
bezorgen. Zuchtend nam Gallo boog en pijlen
en verliet de hut.
Hij steeg met vluggen tred langs het steile
bergpad naar boven, en zwierf een halven dag
rond langs gapende afgronden te midden van
woeste klippen. Eindelijk kreeg hij een troepje
steenbokken en geiten in het oog, maar voor
dat hij op de dieren kon aanleggen, hadden
zij hem bespeurd en sloegen zij in wilde vaart
op de vlucht.
Gallo snelde hel wild na. Daar bereikten de
bokken een vooruitspringend rotsblok en hiel
den even stil om naar hun vervolger om te
zien. Nu spande deze den boog. dc pijl snorde
weg en een prachtige bok, de aanvoerder van
den troep, zakte doodelijk getroffen ineen en
viel te midden der alpenrozen aan de voeten
van Gallo neer.
De jager maakte zich gereed om met zijn
buit in het dal af tc klimmen, maar nu be
merkte hij met schrik, dat hij in het vuur der
jacht van den weg was afgeraakt. Hij keek
angstig in het rond, doch waarheen hij den
blik ook wendde, zijn oog zag niets dan steile
bergwanden.
Tc vergeefs trachtte hij, door gebruik te
maken van klimijzers*, zich langs de steile rot
sen omhoog te werken; te vorgeefs nam hij
zijn toevlucht tot alle vooruitspringende rots
punten de avond begon te vallen en nog
altijd bevond Gallo zich op dezelfde plek. Al
zijn moeite was vergeefs. Terwijl hij wan
hopig naar boven stond te kijken, kreeg bij
een grooten lammergier in het oog Hij vrees
de met recht, dat de roofvogel zich van den
$edooden steenbok meester "wilde maken.
Daarom nam hij een pijl uit zijn koker, maar
toen hij zijn boog wilde spannen, voelde hij
plotseling, dat hij daartoe niet meer de noo-
dige kracht bezat. De vermoeienis en de angst
hadden hem zoozeer aangegrepen, dat hij ge
heel uitgeput was. De pijl vloog met geringe
vaart omhoog en in plaats van den geweldi
gen vogel te dooden. wondde hij hem slechts.
Met een krijschend geschreeuw vloog de ™gel
nu op Gallo los. Deze trachte zich te verdedi
gen, maar de vogel gaf hem zulk een hevigen
slag met de vleugels, dat hij neerviel en biina
het bewustzijn verloor.
Gallo dacht niet anders, of zijn laatste uur
was geslagen. Daar hoorde hij vlak bij zicb de
vleugels van den roofvogel. Hij hield de handen
voor de bedreigde oogen en waagde hel niet
ze cr af te nemen; maar hij bemerkte, da' zijn
aanvaller zich van hem afkeerde en zich tot
een nieuwen vijand wendde. Spoedig daarop
hoorde hij den vogel met een doffen slag op
den grohd vallen.
Toen hij het eindelijk waagde om zich heen
te zien, kreeg hij op het naaste rotsblok een
wonderbare verschijning in het oog. Het was
een jonkvrouw in een schitterend gewaad ge
huld; zij had een goeden gordel om het mid
del en haar donkere haren waren met paarlen
doorvlochten. Een paar heldere, bruine oogen
keken den jager trouwhartig aan. De jonk
vrouw had echter geen armen, maar aan haar
schouders waren een paar groote vleugels be-
vesligtL
Gallo had wel eens van kobolden en bergt
geesten gehoord, maar die schoone jon»
vrouw geleek daar heelemaal niet op. Zij keelt
hem lachend aan cn zie:
„Vrees niet, Gallo! ik TÜ u geen leed doca^
Zonder mijn hulp zijt gij echter verloren. Iï
ben de fee van deze bergen. Ik heb medclijdea
met u en uw gezin en heb u mijn gunst gen
schonken, omdat gij uw hard lot zoo geduldig
hebt gedragen. Daal nu af in het dal cn breng
uw heer den steenbok, dien gij geschoten hebt
Morgen vroeg moet gij eens in uw tuin naar
-den appelboom gaan kijken; de vruchten van
dien boom zullen u uil den nood helpen."
Nu spreidde de fee haar vleugels uit en vefi
dwecn. Gallo keek verwonderd om zich heen
en bespeurde een smal pad tusschen de rot*
sen. Hij sloeg djen weg in en kwam veilig in
het dal aan, waar de zijnen hem in angst cn
onrust verwachtten.
Dienzelfden avond bracht hij zijn buit naa»;
het slot en ontving lot dank niets dan harde
verwijten, omdat hij den bok niet vroeger be
zorgd had. Diep gekrenkt keerde de iagep,
naar zijn hut terug en begaf zich ter rusie.
Bij dc eerste zonnestralen werd hij wakker.
Hij herinnerde zich dadelijk de belofte der
alperiTee en ging den tuin in. Hóé groot was
echter zijn verbazing, toen hij den ouden appel
boom in het oog kreeg. Tusschen de bloemen
zag hij gouden appelen schitteren, waarmee -
de boom owvloedig beladen was.
Op de jWhkrcten van Gallo kwamen ooi/
zijn vrouw en kinderen den tuin inloopent
Allen staarden verbaasd den boom aan. did
spoedig d.oor hen van zijn kostbare vruchten
beroofd werd.
Met het geld, dat de gouden appels opbrach
ten, trok Gallo naar ccn ander land, maar
vóór zijn vertrek klom hij met vrouw en kin«
deren naar hoven in het gebergte, om de berg-
fee voor haar weldaden tc bedankn. Toen zij
bij de rotsen waren gekomen, waar Gallo deni
steenbok had geschoten, keken zij vol verba-*
zing rond. In plaats van in dc donkere bcrg«*
kloof, bevonden zij zich plotseling in een won*
derschoonen tuin, waar alpenrozen.cn edel*
weisz bloeiden. Dc alpenfee zagen zij niet,
maar het scheen hun toe, dat de frissche
bergwind hun haar afscheidsgroet toewuifde*
Spoedig daarop verliet Gallo zijn woonplaats
en trok naar het Zuiden, waar hij een prach
tig kasteel liet bouwen. De eenvoudige jager
werd de stamvader van een oud, adellijk gq-
I slacht, waarvan de qakomelingen nog heden
ten dage in Oostenrijk leven en dat nog altijd
in zijn wapen een appelboom voert.
Een gevecht in «ïe dierenwereld.
Een natuurvriend,,aldus schrijft de Mag-
denb. Ztg., was onlangs in de gelegenheid
een gevecht bij te wonen tusschen een musch
en een nachtegaal aan de eene zijde en
een eekhoorntje aan de andere. Het tooneel
van den strijd was een wilde pereboom. Het
eekhoorntje wipte steeds hooger met het
kennelijk doel de zich daar bevindende
vogelnestjes leeg te rooven, wat musch en
nachtegaal met alle kracht poogden te ver
hinderen. Vooral de musch bleek een koen
strijder. In snellen zigzag-vlucht omzweefde
hij het eekhoorntje en probeerde met zijn
scherpen snavel den roodharigen booswicht
op den kop te treffer.. Dit gelukte hem ook
vaak. Zonder een moment rust herhaalde hij
zijn aanvallen, zoodat de eekhoorn geen tijd
had tot bezinnig te komen. De nachtegaal
was meer voorzishtig, maar eveneens zeel
verstandig. Met vooruitgestrekte kop bleef
ze in de onmiddellijke nabijheid van den
rustverstoorder en wanneer deze door den
musch geheel irr beslag genomen was, be
nutte zij de gelegenheid hem van achteren
een paar flinke kastijdingen toe te dienen,
Het eekhoorntje sprong op den boom daar
naast en vandaar uit zoo hoog mogelijk op
den pereboom terug. De gevederde strijders
door hun succes aangemoedigd, vielen nog-
dapperder aan. Eindelijk moest de eekhoorn
den strijd opgeven. Met langzame, ver
moeide bewegingen klom hij naar beneden
en sloop beschaamd in het struikgewas.
Triomfeerend klonk hem het gekrijsch van
de beide vogels na.
Een dubbeltje.
Een dubbeltje kreeg Piet van oom
om er wat voor te koopen;
met Mientje is hij toen direct
naar d' Oude Gracht geloopen.
Daar zijn veel winkels; Pietje wist
maar niet wat hij zou kiezen;
liet dubbeltje hield hij goed vast
uit vrees het te verliezen.
Een auto leek hem prachtig toe;
Mien wou een poppenkamer
een Halma-spel, dacht Piet, kon óók
of anders Klok-en-Hamer.
Maar heden, alles was te duur,
toen kochten ze maar dropjes;
ze deelden 't zakje eerlijk saam
en waren in b» n nopjes
Hermann*.