BS"' Jaargang.
,DE E EM LAN DER".
Woensdag 16 Mei 1917.
"BUITENLAND.
N° 263
FEUILLETON.
Een Tooueel-voorstelli!!!!
in een Limhurgsch dorp.
Hoofdredactie:
MARIE VAN VERSENDAAu
Mr. D. J. VAN SCHAARDENBURG.
Uilgevers: VALKHOFF Co.
ABONNEMENTSPRIJS:
3 maanden voor Ameraioort f
Idem franco per post..
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) 0.18®*
Afzonderlijke nummers 0.05.
Wekelijkaoh byvoegsel „D# BolUitxdscJn HuUvrouw' (on^er
redactie van Thérèfle Hoven) per 3 mud. 50 ets.
Wekelrjksch bijvoegsel WerddrevU*" per 3 mnd. 52 ets.
Bureau: UTRECHTSCH ESTRAAT 46.
lntercomm. Telefoonnummer 66.
PRIJS DER AD VERTENTI13N:
Van 1—5 rogcis 0.8O.
Elko rogol moero. 15.
Dienstaanbiedingen 15 regels..
Grooto lettors naar plaatsruimte.
Voor haudel en bedrjjt boataim zoor voordoolige bepalingen
tol liét horhoahi advortoorou in dit Blad, bi.i abonnement.
Eonu circulaire, bevattende do voorwaardou, wordt op
aanvraag toegezondon.
„Bemocratiseering der diplomatie."
De diplomatie is door dezen oorlóg in dis-
Ciediet gebracht.
Dat "spreekt wel vanzelf als men ziet welk
'n afgrijselijke ellende over de menschheid
gebracht is door een kleine collectie diplo
maten.
De binnenlandsche politieke strijd had
overal te veel de aandacht afgeleid van bui-
tenlandsche zaken. De diplomaten hadden
vrij spel.
'n Goed diplomaat is de grootste zegen
voor z'n land. Slechte diplomatie leidt een
volk ten verderve. En Europa heeft helaas
maar te veel slechte diplomatên gehad in
hei begin der 20e eeuw.
Nu is opeens de reactie gekomen. De vol
keren wenschen niet meer dat in de toe
komst slechts door een dozijn schitterende
uniformen over de hoogste goederen der
menschheid beschikt zal worden.
Het is dan ook ongerijmd, dat over een
nieuwe uitgave van 1000 de regeeringen
niet beslissen mogen zonder de medewer
king van de volksvertegenwoordiging, maar
dat een oorlog, welke, afgezien van alle
rouw en ellende, milliarden gelds en milli-
oenen levens kost, gemaakt kan worden in
de kabinetten van enkele ministers.
Dat laten de ontwaakte volkeren zich niet
meer welgevallen. En zoo is geboren de
leuze „democratiseering der diplomatie".
Tot zoover is alles heel begrijpelijk.
Maar hoe nu verder. Met het woord alleen
komt men er niet. Wat bedoelt men dan met
„democratiseering der diplomatie"
Wil men dat de diplomaten voortaan
meer uit dè democratische kringen gefecru-
teera moeten worden Voortreffelijk, maar
wat wint men er mee Zou „de heer X" zoo
veel beter diplomaat zijn dan „graaf van A
tot Z" Het is_niet het blauwe bloed dat-
goede diplomaten maakt, maar het roode
evenmin. Dat echter het blauwe bloed oor
logszuchtiger zou zijn, is niet bewezen. Het
tegendeel zou eerder waarschijnlijk zijn
dank zij de internationale familierelaties
van de hoogste -aristocratie en de fiifanci-'
eele belangen welke zij in de verschillende
landen heeft.
Bedoelt men meer invloed van het volk,
van de volksvertegenwoordigers op het bui-
tenlandsch beleid
Wij zijn er vlak vóór. Maar hoe is dat
practisch uitvoerbaar en wat bereikt men er
al weer mee
Bij het debat over de motie-Van Leeuwen
in de Tweede Kamer is de practische moei
lijkheid wel gebleken. Den voorsteller zelf
scheen niet duidelijk te zijn wat hij wenschte
Dat de geheele volksvertegenwoordiging in
het buitenlandsch beleid gemoeid zou moe-
tien worden, is reeds terstond uitgesloten.
Blijft de mogelijkheid van een commissiev
uit haar midden. Doch wat moet de regee
ring daarmee aanvangen De regeering is
verantwoordelijk, de commissie is het niet.
Hoe is bij verschil van inzicht dan samen-*
werking mogelijk? En welke waarborg is er
dat de commissieleden beter diplomaat zijn
of beter diplomatiek inzicht hebben dan de
officieele, die, ook al verstaan zij de kunst
weinig, althans dit voor hebben dat zij het
klappen van de zweep kennen. Wij behoe
ven slechts te denken aan de mogelijkheid
dat in zulk een commissie „temperament
volle" mannen als Van Hamel, Ter Spill,
Duys, Van Groenendaal, Scheurer en Kuy-
per niet te vergeten, zitting kregen en weg
i9» onze gerustheid over de strikte handha
ving van onze neutraliteit. In practijk zouden
misschien 5 menschen méér in de gehei
menissen ingewijd worden doch overigens
bleef medezeggenschap van het volk even
zeer uitgesloten.
Wij vermoeden dat men zich in dezen te
veel laat leiden dóór de overweging dat de
volken vredelievender zijn dan de regeerin
gen en dat democratiseering van de diplo
matie den vrede hechter maakt. Wij geloo-
ven er niet veel van dat de wereldvrede zoo
veel veiliger zou zijn als de volkeren wat
meer zeggenschap in de diplomatie hadden.
De volkshartstochten worden gemakkelijk op
gezweept, de diplomaten weten het hoofd
koel te houden. Chauvinistische redevoerin
gen missen nooit hun ncodlottigen 'invloed
op de massa, maar he'bben weinig vat op
vorsten en ministers. Hebben wij niet in Ita-
jjë juist doof het volk den oorlog zien af
dwingen? Heeft niet in Amerika de regee
ring langen tijd den wensch tot interventie
weerstaan en was niet de volksvertegenwoor
diging terstond voor den oorlog gewonnen?
^Democratiseering der diplomatie, het be
ginsel heeft onze volle sympathie. Maar men
verwachte er niet alle heil van, en zeker niet
den wereldvrede.
Om 'n herhaling van de huidige afzichte
lijke gebeurtenissen te voorkomen, zijn reeds
doeltreffender maatregelen geopperd. Geen
lapmiddeltjes uit de democratische apotheek,
geen transigeeren met het oorlogsmonster,
't beest zeIf moet onschadelijk en afgemaakt
worden; eerst dan is de menschheid voldoen
de legen hem beveiligd. z
Politiek Overzicht
Het oorlogsdoeidebat in den
Duitschen rijksdag.
Telkens wanneer de Duitsche rijksdag op
een rustpunt van zijn arbeid is gekomen en
zich gereed maakt naar huls te gaan, is de
rijkskanselier gewoon in de vergadering op
te treden, om in breede trekken zijne inrich
ten over den toestand bloot te leggen. Dit-
maal bestond daartoe nog eene bijzondere
aanleiding. Er zit eene stemming in de
lucht, dat de groote worstelstrijd, dien wij
beleven, zijn einde nadert. De vrede zendt
zijne voorboden uit. Dit maakte de belang
stelling gaande voor de vraag hoe^ de Duit
sche regeering zich den vrede denkt, die
den oorlogstoestand zal beëindigen, en wat
het doel is, dat zij door den oorlog hoopt te
bereiken.
Van twee kanten waren interpellatiën ge
steld om van den rijkskanselier verklaringen
te krijgen over het oorlogsdoel, dat hij zich
heeft gesteld. Van conservatieve zijde wilde
men weten of de rijksregeering zou opko
men voor machtsuitbreiding en voor ver
goeding van de door den oorlog geleden
schade; van sociaal-democratische zijde
werd eene verklaring verlangd, dat zou wor
den gestreefd naar een wede, waarbij als
richtsnoer zou gelden: geen gebiedsinlijving
en geen oorlogsschadevergoeding. De beide
interpellatiën stemden hierin overeen, dat
van de rijksregeering werd verlangd, dat zij
door haar antwoord klaarheid zou doen op
gaan over haar standpunt.
Die klaarheid heeft het antwoord van den
rijkskanselier niet gebracht. Hij heeft ge
weigerd eene verklaring, in den vorm van
een programma gegeven, over het oorlogs
doel af te leggen, .als zijnde op dit oogen
blik niet in 's lands-belang. Hij heeft zich er
toe bepaald in het algemeen te zeggen, dat
hij niet kan voldoen aan Wat de beide Inter
pellatiën van hem verlangen. Het sociaal
democratische standpunt is niet het zijne,
omdat bij de tegenpartij nog geen spoor van
bereidwilligheid aanwezig is om wede te
sluiten. In Londen een paar dagen gele
den nog verklaard dat het oorlogsdoel, dat
twee jaren geleden verkondigd werd, onge
wijzigd gehandhaafd wordt. Hoe ken men
tegenover zulk een tegenstander zeggen:
„Ga voort met uwe pogingen om ons te ver
nietigen; wij onzerzijds zullen u geen haar
krenken!" Een dergelijke politiek wijst de
rijkskanselier af. Maar evenzeer wijst hij
eene veroveringspolitiek af. Duitschland is
niet in den strijd gegaan om veroveringen
te maken, maar sl e ©hts om zich zijn recht
van bestaan en de toekomst van zijne.natie
te verzekeren.
Geen veroveringsprogram wil dus de
rijkskanselfëF*oTfd^scbfijven en evenmin
eene verklaring afleggen, dat Duitschland
van alle verovering'zal afzien. Hij gaat zijn
eigen weg in de vraag van het oorlogsdoel
en daarbij is voor hém het eenige richtsnoer
de spoedige en tegelijk gelukkige beëindi
ging van den oorlog. Meer dan dit mag hij
niet zeggen, verder dan dit mag hij niets
doen. Maar daarin stemt hij overeen met
het opperste legerbestuur en met Duitsch-
land's-bondgenooten, die met hem vol ver
trouwen zijn *op een voor hen gunstig einde
van den strijd. Dan zal de tijd komen, waar
op men over het oorlogsdoel zal onderhan
delen met de tegenstanders. „Dan willen
wij zoo besloot -de rijkskanselier een
vrede verkrijgen, die ons de wijheid geeft,
om in onbelemmerde ontplooiing van onze
krachten weder op te bouwen wat deze oor
log verwoestte, opdat uit al het bloed een
rijk en een volk herrijze, sterk en onafhan
kelijk' en onbedreigd door zijne vijanden,
een toevlucht van den vrede en den arbeid."
Op de rede van den rijkskanselier is nog
een debat gevolgd, dat aan de woordvoer
ders van eenigen der partijen gelegenheid
schonk hunne méening te zeggen. Niet alle
partijen hebben daarvan gebruik gemaakt;
men mist onder de sprekers de woordvoer
ders van de nationaal-liberalen en de vrij
zinnigen. In de debatten kwam niet eene
sterke oppositie uit tegen het standpunf van
den rijkskanselier, wanneer men de oppo-
neerende minderheid van de sociaal-demo
craten uitzondert. Men krijgt zelfs den in
druk, dat de conservatieven en-de sociaal
democraten niet ver van elkaar staan. Sohei-
demann besloot zijne rede met te zeggen:
„Ik ben vast overtuigd, dat geen vrede zal
worden gesloten, zonder dat er grenspalen
verzet worden; maar dat moet in weder-
zijdsch overleg gebeuren." Wanneer daar
tegenover de conservatief von Griife ver
klaarde: „De afwijzing van den vrede van
Scheidemarm beteëfcent nog geen verove
ringsoorlog", -dan mag men aannemen, dat
zoo min van de eene als van de andere zijde
aan de politiek van den rijkskanselier, die
den gulden middenweg wil bewandelen, ern
stige bezwaren in den weg zullen worden
gelegd. In zoover mag men' zeggen, dat na
genoeg de geheele rijksdag achter den rijks
kanselier staat.
Uit de rede van den rijkskanselier rele-
veeren wij nog den buitengewoon vriende
lijken toon, die tegenover Rusland werd aan
geslagen, die bewijst, dat van de zijde van
den vierbond de grootst mogelijke gezind
heid bestaat om met Rusland tot eene schik
king te komen, die de wederzijdsche belan
gen tot haar recht doet komen. Ook tot de
onzijdige staten werden eenige vriendelijke
woorden gericht. Die zouden aangenamer
aandoen, wanneer van Duitschland's hande
lingen in den verscherpten duikboot-oorlof
niet de onzijdigen nog altijd mede de slacht
offers waren. Niet het minst opmerkelijke
in deze rede van den rijkskanselier is het
stilzwijgen, dat over den duikbootoorlog
wordt in acht genomen. Behalve een kort
woord van hulde aan de duikbootbemannin
gen, „wier daden, voor zichzelf spreken",
vindt men daarover niets in deze rede. Van
Amerika wordt met geen woord gerept. Ligt
in dit zwijgen eene erkenning, dat een be
leid, dat de Vereenigde Staten aan de zijde
van de Entente heeft gebracht en de gan-
sche nieuwe wereld tegen Duitschland in
het harnas heeft gejaagd, niet valt le roe
men?
De oorlog.
Aan het westelijke front is het 'gister rus
tig geweest. Waar strijdactie was, kwam zij
alleen van de artillerie.
B e r 1 ij n, 15 Me i. (W. B.) Naar aanlei
ding van het bericht der Engelsche admi
raliteit over de, naar het heet, geslaagde be
schieting van Zeebrugge door strijdkrachten
uit Dover wordt van officieele zijde ver
klaard, dat: 1. de beschieting van Zeebrugge
door Engelsche zeestrijdkrachten zonder
eenig militair succes was en dat daardoor
slechts geringe materieele schade werd aan
gericht, en 2. geen enkel Duitsch vliegtuig
vernield of naar den grond gebracht is.
Londen, 15 Mei. (R.) Een telegram
uit Bagdad van den "Den, ontvangen van een
dagbladcorrespondent, bericht: De treinen
loopen thans tusschen Bagdad en Samarra
70 mijlen NNW. van Bagdad. Eenige brug*
gen waren op hun terugtocht door de Tinken
vernield; nioar de lijn is zeer spoedig her*
steld.
Heden morgen is de rivierstoomboot
Mijidieh naar Basra vertrokken met 700
passagiers. Er waren groote vreugdetoonee-
len op de kade, want de meeste passagiers
waren sedert het begin van den oorlog vat»
hunne gezinnen gescheiden.
De Duitsche rijksdag heeft gister de oor*
logsdoel-inlerpelletiën behandeld. De rijks
kanselier heeft daarbij het woord gevoerd.
Het is in den rijksdag geene gewoonte eer»
interpellatie-debat te besluiten met het aan
nemen van eene motie; rnaar uit den inhoud
der gevoerde debatten mag worden afge
leid, dat de overgroote meerderheid van den
rijksdag instemt met de verklaringen, die
over het politiek beleid van de rijksregee
ring zijn afgelegd.
Budapest, 14 Mei. (W. B.) De jaar
vergadering van de Hongaarsche journalis-
tenvereeniging heeft besloten een telegram
te zenden aan den president van den inter
nationalen persbond, om hem (e verzoeken
de 'eden van dien bond uit de neutrale en
de vijandelijke landen bijeen te roepen lot
een congres in de hoofdstad \an een neu
traal land, om daar te beraadslagen over het
spoedig verkrijgen van den vrede.
B u d a p e s t, 1 5 Mei. (W. B.) Aan de Az
Est wordt uit Stockholm bericht: ïh de voor
bereidende zitting van de socialistische vre
despartij is het bericht ontvangen, dat do
Russische arbeidsraad alle socialistische
partijen, zoowel van de centrale mogendhe
den als van de Ententelanden, zal oproe
pen tot eene conferentie naar Stockholm.
De Zweedsche afgevaardigde Stroem zeide
van deze conferentie,*dat zij waarschijnlijk
zal bijeenkomen. De. Ententcregeeringen
zullen niet kunnen achterblijven, possen aan
de socialistische vertegenwoordigers le ver
strekken voor deelneming aan deze confe-
lentie. Zij zullen willen vermijden mot den
Russischen arbeidsraad, die thans een mach
tigen invloed uitoefent, in strijd te geraken.
Stroem zeide verder: Het is wel mogelijk,
dat de socialistische meerderheidspartijen,
welker programma nationalistische of impe
rialistische neigingen verraadt, genoodzaakt
zullen zijn hun programma bij deze gele
genheid te herzien. Ik houd dezen stap voor
eene gewichtige stap op den weg naar den
vrede, omdat ik er zeker van ben, dat de
arbeidsraad zich niet in strijd bevond met
de voorloopige regeering, toen hij deze uit-
noodiging liet uitgaan.
Berlijn, 15 Mei. (K. N.) Uit Stock
holm wordt o-an het Berl. Tageblatt geseind,
dat te Kiew een congres gehouden werd
van arbeiders, soldaten en boeren in Zuid
west-Rusland, waaraan 400 personen heb
ben deelgenomen. Het congres besloot tol
instelling van een arbeiders-, soldaten- en
De opgaande zon wordt aangebeden en de
ondergaande gevloekt.
door
mr. L. H. J. Lamberts Hurrclbrinck.
De partijen zijn tamelijk gelijk wat aantal
betreft; de Brabanders, waarbij zich ook
thans heeft gevoegd Hasdrubal, in weerwil
van zijne .verbanning, aangewakkerd door de
scheldende vloekende Genoveva, welke immer
.voort raast cn tiert: „maak ze tot moos, flat
canailleluug, steek zc c mets door hun don
der, die Bokkcnricjers,19) daartegenover wij,
vijf Leidschc studenten in bondgenootschap
Jnet Drikus.
't Gevecht weldra algemeen; Koos cn Her
man hameren hun spiervuisten op de gezich
ten van hun aanvallers; ik zie, terwijl ik met
Rodolf of Roderik den strijd heb aanvaard,
den generaal Harold neerstorten onder de
üeukslagcn van Arie; Hugo is bezig den
anderen hopman te verwurgen, terwijl Dri
kus, de vroegere brouwersknecht, een paar
andere krijgslieden als leege biertonnen door
de zaal keilt.
Wij zijn aan*de winnende band als plots de
Scheldnaam der Roosdalers.
feeks, de helleveeg, dat gebraadsel der Helle,
Brabant's vorstin, de hulp inroept van niéuwe
machten, als de kiesche, zedige Genoveva
hare dorpsgenoolen toeschreeuwt; „mè laot
geer uch dat zoe mèr'gewère, Nondediu, dat
die smérlep eur jonges op hun verdommenis
sloon, lafbek, dat geer zeet," terwijl ze zelve
hare gelukkig botte klauwen mijn vriend
Herman in het gezicht slaat; met een enkele
stool heeft deze de fee van zich afgeduwd,
waarbij de blonde vlechtpruik haar hoofd
afglijdt. Haar manmoedige oproep tot den
strijd heeft echter weerklank gevonden in de
harten der Emmikhovers; een dreigend ge
murmel van hen, dieMn onze onmiddellijke
nabijheid' zijn; woeste kreten en scheldwoor
den van de meer verwijderde, die onze
vuisten niet kunnen bereiken.
„Allo, komt mèr op, es geer de courage in
eur zielemint höbt" schettert de door ons stil
zwijgend als aanvoerder erkende Drikus,
„komt mèr op niksnutse," tevens weer een
paar van het vijandelijk leger neersmakkend.
Toen weer een gemeene, vieze, vuile streek
van dien filou, van dien valscherik, van Has
drubal, die zijn mager, beenderig karkaslijf
zoo veel mogelijk buiten den strijd heeft ge
houden. y
„Laot mich door" op eens zijn kraakstem
aan de andere zijde van de schuur, „laot mich
door" hoog zwaaiend met zijn latte-armen
een met beide handen omklemden kegel,
„laot mich door" ofschoon niemand hem in
den weg slaat, „laot mi«h door, dat ich ze
allemaol tot pap slaon, die hondsvotte, die
schinnaoze" een oogenblik later heeft een
vuistslag van Koos beide kegels over den
grond doen rollen.
»,M'ne maan, m'oe maan"' en ander yrou-
wengegil, als 's konings raadsman niet ter
stond opslaat, „m'ne erme maan. cr heet cm
vermaord, dè duppeschucger."
„Mè slaot ze dan toch op hunne mieter"
ahveer Genoveva; „zeet geer20) nondedommc
kèls -j- lafbèk zeet geer. lafbek nllerfiaol."
Onze toestand wordt "ernstiger; van alle
zijden dringen de 'vijandelijke horden tegen
ons op; wij zijn omsloten door dichten muur
van lijven, die ons belet onze armen uit te
strekken of te slaan. Drikus heeft inmiddels
nog. gelegenheid een tweetal In de voorste rij
bij de keel te grijpen, hunne koppen tegen
elkaar te bonzen 't zou ons laatste helden
feit zijn; wTij zijn omsingelddoor een over
weldigende overmacht, die verdere weer
stand onmogelijk maakt.
Eensklaps een onverwachte hulp.
„Achleroet, achteroet" hoor ik de mij wel
bekende, thans zoo Welluidende stem van
mijn buurman van dezen avond, va'n den bur
gemeester en ik zie Zijn Edel Achtbare,
onmiddellijk gevolgd door den veldwachter,
door vier marechaussees on floor Baars, die
donderschreeuwt „dat heer-in zien schoor
gein ruizie wouw höbbe, dat ze allemaol mèr
moostc opdonderen, dal er noc genog liauvv
van die ganze comedieboel; er hauw nog gei
tien francs de ganze aovend geloesch."?i)
Spoedig zijn wij ontzet door de Gemeente
en Rijkspolitie, die ons geleidt langs de ver
toornde Emmikhovensehe kunstenaars en
kunstliefhebbers, die zich, in weerwil van het
bijzijn der gestelde machten, niet kunnen
weerhouden ons uit te noodigen te verrekken,
dood te vallen cn te crepeeren, waarop wij
Ben jelui.
yerdiend.
met hooghartige minachting hebben geant
woord door slechts spollcnden glimlach.
Ook het vijandig geknor,geblaf en getok
der diergaarde, builen ,laat ons koud.
Met behulp van Baars en den garde cham-
pieter heeft Drikus spoedig het rijtuig inge
spannen cn verlaten wij hel vijandelijk ter
rein.
Wij hebben den strijd heldhaftig gestreden.
Drikus verzekert mij den volgenden mor
gen, det dat noc weer ins zoc'n echte kloppar-
tei waor gewès van oei d'n lied, dat heer nog
gei wief hauw, dat cr plezeer hyuw gehad
in z'n hier en z'n vruri.
Jonges,, jonges, waal höbt geer uch' ge
weerd, waat e petalters") höbt geer dao
laote likke, de ganse murge könnc ze aon 't
oprape blieve, es ze hun ru'kké nog könne
buklfc, de lammelingen; zwensn) höbbe ze
gehad, zwens wie de verkes, die boerepreicn...
mè laot ze ins op dc Roosdaler kermis
komme, dan zulle veer zc nog beter tracteere,
dat gèf ich lnin op e breefke e souvenir
höli icli mich loeli al vas milgebrach van
gislerenaovend, menier."
,Jao, e blauw oug, wie ich /een Drikus."
„Oh da's niks, da's neet dc mcuitc wecnl,
dao kalle21) veer neet ins euver, dao höb ich
ouch lol genog veur gehad, mè ich höb nog
get25) anders, neet gel blauws mè gel geelv,
dè zeet mer ins hei1' en van onder zijn werk
kiel haalt hij de pruik van Genoveva.
„Aardappelenmaar levens ook „klap
pen.''
Slaag.
S1) Spreken.
n) Iets.
De ons toegebrachte wonden zijn gelukkig
ook niet van ernstigen aard; mijn boordje ge
scheurd, bovendien een pijnlijk gevoel op den
neus; Koos heeft geen knoop meer aan /.ijn
vest, ook dc das ontbreekt. Aric een. scheur
in z'n jas en twee tanden los; Hugo een ge
sloten oog en Herman, die een oogenblik met
de kóningin van Brabant is handgemeen ge
weest, een vuilen bloedstreep op den wang.
'n Paar dagen later de notaris van Emmik-
hoven bij ons om enkele pachten le betalen;
als hij met mijn vader de zaken heeft gere
geld, liet vriendelijk verzoek of hij soms ook
even den jongenheer, den student, zou mogetf
spreken, „alleen" als het kon.
„Is" het over dien avond bij u in het dorp?"-
Ja... mijnheer... ja... ziet u... ik had cr maaf
liever niet met u over gesproken... maar-*
nu u het toch weet../'
„Of ik hel weet... neen, maar die is goedi
ik heb al zes dagvaardingen hier voor mi)
liggen... 't zijn me lieverds, die jongen van
mij en z'n vrienden... enfin, als u hem nog
wat te zeggen hebt, gaat u don maar naar zijn
kamer hier tegenover."
(Wordt vervolgd.)