0OO13 de dJeü^d. Wim en zijn wedervaren. Naar het Zweedsch van Zach. Topelius. Vrij bewerkt door C H. HOOFDSTUK UI. Fluf cn Puck. Het -werd lente en de buitenwegen begon- -Jfeii op te .drogen. De weilanden waren ech ter nog te nat om voetbal te spelen, doch aan [den anderen kant der haag was een weg, zoo Jfflad als een kolfbaantje en hier speelden de ifongens „rad."1) Wira had een rad van berkenhout, flink en ^tevig-. Jonas had het voor hem gesneden en jhet was zóó mooi rond en glad, dat het, als bet goed geworpen werd, een eind weg vloog en daarna op den grond neerkwam, waar bet steeds verder rolde. "Wim liep er dadelijk Échter aan, om den afstand op te nemen, waar et bleef liggen. Geen jongen uit het heele dorp had zoo'n goed rad als hij. Wim vond, dat het een tnaam moest hebben en noemde het Fluf. Eens droomde hij, dat hij Fluf uit alle macht gooide, waarop het op den grond neerkwam jen tot vóór zijn voeten terugrolde. We zullen jrien, waartoe dit spel leidde. Op een anderen dan naar het verbeterhuis gebracht te wor den. De kleine Adélc had in den tuin een graf gedolven voor Puck en daar werd Fluf ook begraven. Wim en Adéle werden zulke beste maatjes, dat zij samen een grafschrift maakten, dat in den steen gebeiteld werd op het graf. Plet luidde: Hier liggen PUCK EN FLUF. Zulk een lieve hond een mooi rad zijn en zulk in de heele wereld niet meer te vinden! Op het graf plantten de beide kinderen bloemen en de mieren uit het bosch kwamen het grafschrift lezen. lederen dag voerden zij in den zonneschijn een Schotschen dans uit op het graf van Puck en Fluf. HOOFDSTUK IV. Voor 't eerst naar schooL ITet werd nu meer dan tijd, dat Wim naar school ging. Hij was al ruim zes jaar, kon in een kist varen, zooals jullie je herinneren zult, slcerijden, een rad werpen en nog meer andere dingen. Bovendien kende hij leeuwen en tijgers, olifanten en rhinocerossen uit zijn prentenboeken, om nog niet eens te spreken van zijn kennis van Caro, Bles, Langoor, den beer droomde hij, dat hij zijn rad zóó hoog haas, Mies, de poes, den haan en de kippen, Sn de lucht slingerde, dat het van de wereld {wegvloog en om onze aarde heendraaide jBvenals de maan. De grootste geleerden kon den maar niet ontdekken, wat voor vreemd hemellichaam het toch was. Nu was het echter geen tijd van droomen, iwant alle jongens waren aan het „rad" spe len. Alleen Wim was nog afwezig, daar de Schoenmaker hem een paar nieuwe laarzen moest aanmeten. Zoodra dit klaar was, voeg de hij zich bij de anderen. Hoe heerlijk was het huitenI De heele natuur scheen te ontwaken. De boomen ver- loonden reeds kleine blaadjes en de vogels jongen in de takken. Een eindje van den weg af, even het bosch in, was een mierennest De Ideine diertjes sleepten takjes en dennenaal- den naar hun woning. Het huisje van den tol baas was vlak bij en zijn twee kleine meisjes, die het hek altijd open en dicht maakten, Zaten ieder op een paaltje naar het spel van de jongens te kijken. Toen Wim de spelers bereikte, hadden zij eich'reeds in twee groepen verdeeld: de Wit ten en de Zwarten. De ééne partij gooide hun Reden en de andere trachtte deze met stok- flben tegen te houden. De tolboom was de «goal"; daar mochten zij dus van de tegen partij niet onderdoor. Als één rad er door Is, mag een tweede gegooid worden. Valt een rad echter, vóór het de goal bereikt heeft, om, jfctn roepen allen „Rad om F' en moet die Volgt gooien. Natuurlijk wint die partij het, fee de meeste goals gemaakt heeft Wim was van te voren reeds bij de Zwar- fen ingedeeld. De kansen stonden juist gelijk. ÏPoen hij er aan kwam, riepen zij, dat geen lad zoo goed was als Fluf. „WachtI" riep "Wim, terwijl hij zijn rad pit alle macht wegslingerde. Als een pijl uit Ben boog suisde Fluf door de lucht; de "Wit- fen probeerden het neer te slaan, maar het Het zich niet tegenhouden. De Zwarten hie ven een overwinningskreet aan en Wim keek Her als een overwinnaar om zich heen. Hij .fcas niet weinig trotsch op Fluf. Nu was het de beurt van de Witten om t» Rooien cn het verloren terrein te herwinnen, pij waren echter niet gelukkig; hun raden {Werden tegengehouden en zij kwamen leelijk achter. „Pas op daar komt een rijtuig aanl" riep feén der Zwarten, doch Wim hoorde niets, #ag niets en dacht slechts aan het overwin nen van den vijand. Nu was het zijn beurt {weer om te gooien. Met groote kracht slin gerde hij zijn rad weg, dat... midden in het rijtuig terecht kwam. In het rijtuig zaten een Beer en dame met een klein meisje, dat een bondje, Puck, op haar schoot had. Flutf am met zoo'n kracht op Pucks kop neer, Bat het arme dier doodelijk getroffen werd. Het rijtuig hield stil en de heer riep met Sen heel boos gezicht: „Welke kwajongen heeft het rad in mijn rijtuig gegooid?" Om de waarheid te zeggen, was Wim in het feerste oogenhlik zóó geschrikt, dat hij het bosch invluchtte. Maar toen hij deh heer de andere jongens hoorde aanspreken cn hen piet een verbeterhuis dreigen, kwam hij te {Voorschijn. Eerlijk zei hij: „Ik heb het gedaan, mijnheer." „Zoo, ben jij het, schavuit F* zef de heer. pStap dan maar in en ga mee." Daar hielp geen lieve moeder aan» Wim moest instappen. Het kleine meisje, Adèle, Schreide en Wim schreide. De Witten en de Kwarten waren met stomheid geslagen en de koetsier knalde met zijn zweep en reed door. „Breng den jongen naar het verheterhuis," Kei dc heer tegen den koetsier, toen zij in de fctad kwamen. Ik geloof echter niet, dat hij Hit meende. „Och mijnheer, breng mij alsjeblieft niet paar het verbeterhuis, ik zal het nooit weer Boen." „Brengt u hem alsjeblieft niet naar het ver beterhuis," snikte het kleine meisje nu ook. ^k-ben niet meer boos op hem, omdat het een ongeluk was." „Nu," antwoordde haar vader, „omdat jij bet vraagt, zullen wij hem vergiffenis schen ken. Zijn rad krijgt hij echter niet terug.-dat kal naast Puck in den tuin begraven worden. Hel is ter dood veroordeeld, omdat het Puck Jgedood heeft." Zoo gezegd, zoo gedaan. Wim stortte heel t<at tranen om zijn rad en droogde ze niet, óór Jonas hem beloofd had een nieuw te gullen maken. Maar het was toch veel beter Maar als het op echt lezen uit een hoek aan kwam, leken de letters Wim vreemde stre pen en figuren. Hij zelf vond leeren het minst nuttige, wat er op de wereld bestond. Er waren immers heele wilde, maar dappere vol ken, die het niet kenden, had hij gehoord. „Als ik groot ben," zei hij, „neem ik mijn zwaard en maak een snee, waar ik mijn naam moet zetten. En als ik wat lezen moet, zal ik een moDnik laten komen, zoo deden andere rooverhoofdmannen ook." „Maar Wim," zei zijn moeder dan, „je wordt toch geen rooverhoofdman! En hoven- dien kun je lang niet .overal een monnik vin den." „Dan neem ik maar schooljongens, die mij moeteq voorlezen", antwoordde Wim. „Maar als je zelf niet lezen kunt, kijkt ieder een op je neer," zei zijn vader nu. „Iedereen zal je nitlachen. Als je door de wei loopt, zul len de koeien „domme jongen!" loeien. Caro zal blaffen: „domme Wim, domme Wim!" en de hoornen In het bosch zullen elkaar toe fluisteren: „Dat is die domme jongen, die niet lezen kan;" het kleinste vogeltje lacht je uit. En wat zullen de mieren je lui en dom vinden, Wim!" „Maar ik hoef niet te lezen, ik wil veel lie ver spelen!" riep de jongen uit „Lieverkoekjes worden niet gebakken en je wü zit in je Moeder's naaimandje," zei Vader nu streng. „Morgen zul je leeren lezen bij juf frouw Suze; nu is het 1111." Toen Wim dien avond naar bed ging, dacht hij: „Ik zal niet Inslapen en als alles stil Is het bosch inloopen. Daar zal ik wel een roo- ver tegenkomen en dan wil ik hem vragen mij een rooverhoofdxnan te leeren worden, als ik groot ben. Dat is veel prettiger dan lezen." Doch terwijl hij hierover nadacht, kwam het Zandmannetje sand in zijn oogen strooien en sliep hij als een marm-ot lot den volgenden morgen. Om zeven trar kwam Moeder hem roepen. „Sta nu op, Wim, dan sal ik je naar school brengen," zei zij. Wim begon te huilen „Je hoeft heelemaal niet te hullen,moe digde Moeder hem aan. „Je zult eens zien, hoe het meevalt" Er zat niets anders op en Wim moest dus naar school, 't Was alsof hij lood in zijn schoe nen had, toen hij Moeder volgde naar juffrouw Suze. Zij zat in een vertrek met twee jongens en- twee meisjes aan een tafel. Aan de muren hingen mooie platen. „Dag juffrouw Suze," zei Wim's moeder, „hier breng ik u mijn zoontje om te leeren lezen." Wim werd nu een plaats aangewezen en Moeder ging heen. De leesles zou dadelijk be ginnen. In het eerst was het heel moeilijk, maar toen hij merkte, dat de andere kinderen er al meer van wisten, besloot hij zijn best te doen. Alles ging goed, totdat er een rijtuig voor bij kwam. Plotseling gooide Wim zijn hoek weg en liep naar het raam. „Wat ga je doen, baasje?" vroeg juffrouw Suze. Maar Wim deed alsof hij *t niet hoorde. Hij drukte zijn neus tegen de ruiten en bleef kijken. „Zoo, ben je van die soort!" zei de juffrouw. En zonder een woord meer te zeggen, pakte zij hem bij den arm en zette hem op zijn plaats. Wim begon te huilen. „Ik wil naar Vader en Moeder!" snikte hij. „Als je eerst geleerd hebt," zei juffrouw Suze. Wim was erg verontwaardigd, maar hij vond het toch maar het verstandigst te doen, wat de juffrouw zei, en toen hij zijn tranen afgedroogd had, nam hij zijn boek weer op. Er was toch niets aan te doen! ,,'t Is maar het beste, dat ik leer lezen," dacht hij bij zich zelf. ,,'t Is ook zoo dom om dom te zijn. Zou Vader dat meenen van de koeien en Caro en van de boomen en de vogels? 't Is toch niet prettig, als de andere jongens zeggen: „daar is domme Wim, die- niet kan leeren lezen". Nee, ik wil hun too- nen, dat ik best kan. Met morgen te beginnen zal ik flink leeren.'' (Wordt vervolgd.) Klavertje-Veer. door G. J. V i s s c h e r. Annie's moeder was ziek. Al drie dagen I lag ze te bed. Dat vond Annie vreeselijk ver drietig. Haar- broertje, de driejarige Karei. Het Zweedsche t r i s s a is hier vertaald had er nog niet veel begrip van. Hij vond het Boor „rad", daar dit woord er bet dichtst bij- j ook wel naar, dat moeder te bed lag, en den |comt. Het is een soort schijf of rad, dat zóó j eersten dag was hij wel wat stiller dan anders, jtoor de luchtgeslingerd moet worden, dat j maar den tweeden dag was hij weer het nel zoodra het op den grond komt zoo drukke Kareltje van altijd, piel en ver mogelijk vooruit loopt. Het is in Hij gooide met de deur, of hij riep Hard Zweden en in een gedeelte van Schotland een legen zijn zusje, of hij gooide in dc kamer le.tr geliefd J met zijn bal, en als yader of Annie dan zei; i i „Foei, Karei! Denk toch aan moeder"!, dan hielp dat wel voor een oogenblik, maar vijf minuten later was het weer net zoo. En de dokter had gezegd, dat de huisge- nooten heel stil moesten zijn, want veel leven 1 was heel nadeclig voor de zieke. Vader zei: „Ik wou, dat ik hier in de stad familie of goede kennissen had, die Karei eenige dagen in huis wilden nemen" en mis schien zou hij wel iemand gevonden hebben, die hem dat genoegen wilde doen, maar moe der was er zelf niet voor en Karei zei dade lijk, toen hij van dat plannetje hoorde: „Ik wil hier blijven. Ik zal wel zoet zijn." En och! Het ventje deed er ook wel zijn best voor. 't Was alleen maar jammer, dat het hem zoo slecht gelukte. Voor Annie vooral was het een^ treurige tijd. Als ze anders uit school kwam, vond ze moeder in de kamer, met een of ander naai werk bezig, en dan ging ze dicht bij moeder zitten, om haar al de kleine nieuwtjes van dien dag te vertellen. Dan luisterde moeder naar alles met de grootste aandacht en af en toe zei ze ook eens wat en Kareltje praatte natuurlijk op zijn manier ook mee. En nu? Nu vond Annie de kamer leeg. Moeder was in de slaapkamer en Annie durfde er niet heen gaan, omdat zij vreesde, dat zij haar soms zou wakker maken. En in de keuken was Mina, het dienstmeisje, aan haar dage- lijksch werk, terwijl Karei ook in de keuken was, wanneer hij ten minste niet in den tuin speelde. Dan knapte Mina broertje wat op en Aainie ging met hem wandelen, dat gaf rust in huis. Annïe kon dan wel huilen. Niet dat ze het naar vond, om met haar broertje te gaan wandelen, o neen! Dat deed ze altijd met ple zier Maar ze vond hel zoo vreeeselijk naar, dat het nu om zoo'n treurige reden noodig was. en hoe verder ze van huis was, des te dichter was ze met haar gedachten bij het bed van haar zieke moeder. Telkens dacht ze: „Kon ik toch maar wat bedenken, om moeder beter- te maken!" Dat zëi ze op een keer tegen haar vader. Die antwoordde: „Hoor eens, Annie 1 Jc bent een beste meid, omdat je zoo graag zoudt wil len, dat je moeder kon helpen, maar dat moe ten we aan den dokter overlaten, mijn kind! Daar kan ik ook niets aan doen. We zullen het beste er maar van hopen." Annie kon de gedachte, dat ze moeder zoo graag wou helpen, niet van zich afzetten en met een peinzend gezichtje ging ze naar school. Zij gevoelde zich zeer ongelukkig. Onderweg werd ze ingehaald door Truus, een buurmeisje. „Kijk eens, Annie 1" zei Truus. „Heb ik geen beeldig hoekje van mijn tante gekregen?" Annie bekeek het mooie boek en toen zij er in bladerde, zag ze een gedroogd bloem blaadje liggen." „Wat is dat?" vroeg ze. „O," zei Truus, „dat is een klavertje-vier. Dat brengt geluk aan. Ik heb het verleden jaar gevonden, toen ik buiten logeerde. Ik heb het al dien tijd bewaard en nu heb Ik het in dit hoekje gelegd." „Brengt dat geluk aan?" vroeg Annie nadenkend. ,Ja, maar je moet het zelf vinden, 't- Is echt waar. Marie Wfllemsen heeft er ook een en die Is altijd nummer één van de klas." „Moet je het zelf vinden, zeg je?' „Ja. beslistr' „Maar... als je het nn eens niet zelf kunt zoeken, omdat je op reis moet, of... omdat je de deur niet uit kunt of zoo, zou het dan ook geluk aanbrengen, als een ander het voor je zoekt?" „Ik weet het niet Ja, als je nu heelemaal niet kon, dan zou ik wel denken, dat een ander het voor je zoeken mocht," zei Truus, die niet begreep, wat Annie met haar vraag bedoelde. Toen Annie dien middag uit school kwam. vond ze Karei niet in de keuken. „Waar is Karei?" vroeg ze aan Mina. „Ssst! Hij is in 't kleine kamertje. Hij slaapt Laat hem maar rustig liggen. Hij is moe. Hij heeft den heelen middag in den tuin ge speeld," zei Mina zachtjes. „Goed!" zei Annie, „dan ga ik een poosje alleen op straat." „Best, hoor!" zei Mina. „Ga jij maar wat spelen." Annie weg. Maar ze ging niet spelen. Ze had een ander plannetje. De straat, waarin zij woonde, liep uit op een weg, die tusschen akkers door ging. Daar lag een groot klaverveld. Dat wist Annie, want een week geleden, toen ze met vader daar wandelde, had die er haar nog op ge wezen. Weet je, wat ze wou? Zé wou een klavertje-vier zoeken voor haar moeder!" Moeder kon immers zelf niet gaan. En Truus had gezegd, dat ze wel geloofde, dat men ge lukkig kon worden door een blaadje, dat een ander gevonden had, als het maar niet anders kon. O, wat verlangde zij er naar, om er een te vinden I Toen ze bij het hek van het klaverveld kwam, had ze al een kleur als vuur van op winding. Toevallig was de boer zelf op den akker. „Baasl'* vroeg Annie, „mag ik naar een klavertje-vier komen "zoeken?" „Wel zeker, mijn kind! Ga je gang maarl Haal ze er maar allemaal uit!" zei de boer vriendelijk. Daar stond Annie op het groote klaverveld. Alles groen, doorzaaïd met witte en paarse bloempjes. Daar moest ze nu een klavertje- vier uit zoeken. Ze ging op de knieén zitten en begm vol moed met het nakijken van de blaadjes om zich heen. Toen ze er ongeveer vijfentwintig bekeken had, die allemaal slechts drie blaadjes tel den, begreep ze, dat het niet zoo heel gemak- j kelijk zou gaan, om een klavertje-vier te vin- den. Maar ze zou wel zoeken. Het was immers voor haar zieke moeder. En bij al die dui- zenden blaadjes zou er toch wel één wezen! En ze zocht., ze zocht... maar vond niets.1 Na een half uurtje kwam de boer, die ver derop aan.'t werk geweest was,"in haar huurt. „ITeb je er nog geen, mijn kind?" vroeg hij. Armie schudde met het hoofd van neen; ze gaf zich geen lijd, om op te zien. „Ja", zei de boer. „Die dingetjes zijn zeld zaam. Probeer eens ginds bij die hooge distels. Daar heeft een mevrouw er verleden week twee gevonden". Vol hoop ging Annie naar de hooge distels. De boer ging naar huis en Annie lag weer over de klaver gebogen. Ze zag niets dan groen. Op het laatst was het haar, alsof de heele wereld groen was. Ze keek even op. Of wat stond de zon al laag! Over een half uur werd het misschien al donker. Vlug maar weer zoeken. Had ze er "toch maar een! En ze keek... en keek... cn... neenl 't Was toch niet waar? Eén, twee, drie, vierl Gelukkig! Ze had er een! Met bevende hand plukte ze het langge- zoclite blaadje af en... ja, het klinkt wel een beetje mal, maar ze kuste het! Ze had een klavertje-vier. Overgelukkig ging ze naar huis. Wat was het al laat! Wat zou vader wel zeggen, dat ze zoo laat thuis kwam? Toen ze In de kamer kwam, zag ze haar vader met de handen onder 't hoofd aan de tafel zitten. „Dag vader! Hoe gaat het met moeder?" vroeg Annïe. „Niet best, kind. De dokter Is juist geweest en hij kon nog niets zeggen. Morgenochtend komt Vij terug. Hij denkt, dat de ziekte wel gauw een keer zal nemen, maar of het ten goede of ten kwade zou zijn, dat wist liij ook niet." Voordat zij naar bed ging, wist Annïe onge merkt in de slaapkamer te komen, waar moe der lag. Op haar kousen sloop ze naar het bed. Moeder scheen te slapen. Heel voorzich tig legde de kleine meid het klavertje-vier onder moeder's kussen. Toen ging ze weg, even onhoorbaar, als ze gekomen was. Als het nu maar hielp I Toen ze den volgenden morgen naar school ging, was de dokter er nog niet geweest en vader wachtte vol spanning zijn komst af. Annie was dien -morgen niet met zooveel aandacht hij haar werk, als gewoonlijk. Dat was geen wonder. O, ze was zoo benieuwd, of haar klaverblaadje geholpen had! Om twaalf uur vloog ze naar huis. En toen ze de kamer in kwam, zag ze dade lijk haar vader, die haar met een blij gezicht te gemoet kwam, zeggende: „Annie! Kindje! We zullen moeder behou den! De dokter heeft gezegd, dat het gevaar geweken is!" Annie lachte en schreide tegelijk en het eerste, wat ze zei, was: „Dat heeft het klavertje-vier gedaan." „Wat bedoel je daarmee? Het klavertje- vier?" vroeg vader. Toen vertelde Annie met een stralend ge zichtje, wat ze gedaan had. Vader hoorde haar tot het einde toe aan en toen ze hem alles gezegd had, zei hij: „Nu, mijn kind, of moeder nu door Jouw kla-rcrljc-vicr zoo-veel beter Is geworden, dat zou ik niet durven zeggen, maar dit is. zeker: kwaad zal het haar niet gedaan hebben. Als ze een beetje sterker is, zal ik haar de heele geschiedenis vertellen. Ze zal jouw klaver tje-vier zeker goed bewaren. Af en toe zal ze wel eens naar dat blaadje kijken en dan zal ze telkens denken aan haar kleine meid, die zooveel van haar houdt en dat zal haar goed doen. Jouw klavertje-vier zal nog langv een heilzame uitwerking hebben." Van alles wat. Uit de jeusd van Jenny Llnd. Jullie hebt misschien wel eens gehoord van Jenny - Lind, één der meest beroemde zangeressen, die „de Zweedsche nachtegaal" werd bijgenaamd. Haar karakter evenaarde haar heerlijk geluid en er zijn allerlei lieve trekken van haar bekend. Ik wil jullie eens vertellen door welk toe val men tot de ontdekking kwam, dat het kind zulk een mooie stem had. Toen Jenny Lind het ongeluk had haar ouders te verliezen, ontfermden de armvoog den in Stockholm zich over de kleine wees en besteedde haar uit hij een vrouw, een zekere Sara. Deze was driftig en slecht gehumeurd, en hoeveel moeite de kleine Jenny ook deed om haar in alles te gehoorzamen, 't kind had een hard leven bij haar. Alle omgang met andere kinderen was haar streng verboden en als Sara naar de markt ging of andere bood schappen deed, sloot zij het kind in de kamer op en nam den sleutel mee. Eens, toen de zon zoo heerlijk scheen en Jenny door het raam de kinderen van haar leeftijd vroolijk zag spelen, voelde zij rich zóó eenzaam en verlaten, dat zij in tranen uitbarstte. Haar oog viel op de poes, die al even hongerig was als rij en even slecht be handeld werd. Zij nam t dier in haar arm en ging er mee voor 't open raam zitten, waar door de koesterende zonnestralen zoo vrien delijk schenen. Nu begon zij de poes op haar schoot heen en weer te wiegen en hief zij een liedje aan om zich zelve en haar bescherme ling wat op te vroolijken. Een voorbijgaande dame hoorde haar zin gen cn vroeg "bij de buren, wie de zangster was. Dezen vertelden haar de geschiedenis van het weesje en het harde lot, dat haar deel W3S. De dame trok zich het kind aan, liet haar onderwijs geven en haar heerlijke stem aankweeken, en aan haar had Jenny Lind het te danken, dat zij later „de Zweedsche nachtegaal" werd genoemd. Ook een omwenteling. In de dagen van keizer Nicolaas, Czaar van Rusland, had er een omwenteling plaats, waarover de geschiedenis zwijgt, een omwen teling n.L in dc keuken. Een twintigtal koks werden naar Siberië verbannen, anderen zochten na een flinke kastijding ergens anders in dienst le komeu, en dit alles door een llesch rum. Eens zat de keizerin in haar winterpaleis en verveelde zich. Daar herinnerde zij ricB eensklaps den tijd, toen zij ndg een Pruisisch^ prinses was, en alles wist van keuken en kel der. Ook nu wilde zij als vroeger weten, hoeS, het met de huishouding stond, en liet zich da rapporten voorleggen. Daarop vond zij tciï behoeve van haar oudsten zoon, die nog geeü drie jaar oud was, een flesch rum aangetee* kend. Verwonderd onderzocht zij verder, en jawel, eiken dag vond zij een flesch rum ge noteerd. Verder teruggaande, vond zij de flesch rurai bij zijn geboorte reeds, ja zelfs vóór zijn go-s boorte, en zoo terug tot in de voorgaandei eeuw. Eindelijk echter vond zij er de aanteeke* ning bij, dat de dokter dit middel tegen kies* pijn had aanbevolen, zoodaf Alexander I, als aanstaande troonopvolger, dagelijks een drup* pel rum in zijn kies bad moeten nemen. Daar om werd nu nog aan zijn opvolgers eiken dag een flesch rum in rekening gebracht. Lachend deelde zij het nieuws aan den Czaar mede, doch deze. lachte nieL Hij zag alle rapporten na, en bevond, dat voor zijn tafel het dubbele betaald werd van hetgeen zij kostte. „Dat wil ik niet langer zoo," zei de vorst, „ik ga voortaan in den kost!" En hij hield woord. Weldra was er geen keizerlijke keuken meer; hij had zijn tafel laten aannemen, en de Czaar beweerde diE* wijïs, dat hij nog nooit zoo goed gegeten ha<L hoewel zijn tafel hem maar de helft kosttö van de vroegere som. De tamme Kraai. De tamme kraai is een zeer gezellige vogel, die de nabijheid van den mensch opzoekt, reden waarom hij vaak de stad bewoont en zich daar even goed thuis schijnt te voelen al* buiten. Zoo herbergt Londen heele kolonie! dezer dieren, en wel voornamelijk in de voor* steden. Het nest der tamme kraai bestaat uH takken en wordt van binnen gevoerd mei zachte stoffen als: wol, gras en haar. Dezd dieren kiezen voor hun nesten gewoonlijk kerktorens, ongebruikte schoorsteenen, ver* vallen gebouwen of holle boomen. Ofschoofi de tamme kraai meestal voor een keel slim dier wordt gehouden, geeft hij toch, als 't 0$ den nestbouw aankomt ,dïkwijls blijk vanl weinig overleg en schijnt hij uit te gaan van.' het denkbeeld, dat, als hij een holte gevonded heeft, het er maar op aankomt, deze, hoef groot zij ook is, met takjes en stokjes te vul len, welk denkbeeld wel eens .ontaardt in hef belachelijke streven om een heel huis te vul* len. En dan is het verbazend, welk een massaè takken een paar kraaien kan aandragen} enkele voorbeelden uit velen volgen hier. Een nest, dat in zeventien dagen gebouwü was in den klokketoren van het Eton College, vormde een stevige kolom van tien voet hoo#« te. Een ander nest in een kerk in WartoH^ waar drie weken aan werden besteed, ver«~ sperde de gebeele torentrap door een stevïgé massa van twaalf voet hoogte, die hij de op* ruiming uit een karrevracht takken bleek té bestaan! Wat zij kiest. Margreta wil haar poppekind. - Wót graag een jakje geven, zooals zij er ook zelf een draagt, van witte wol geweven. Ze heeft daarvoor juist geld genoeg, als z' anders niets wil koopen, maar vaders jaardag komt al gauvF wat kan het toch raar loopen! Natuurlijk krijgt hij een presenf van haar en Willem samen er staat zoo'n mooie vulpen-baK bij Vloten voor de ramen. Alleen heeft WimJgeen geld gen haar beurs dient óók geplund- na kort beraad zegt Greta fc *k neem 't jakje niet! e=» Wto Ze doen hun boodschap; "t popr- glimlacht, ook zonder jakje jWij stappen Greet en "Wit met vaders vulpen-bakje.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 6