N' 1
„DE EEMLANDER'
Maandag 2 Juli 1917.
Jaargang.
BlflTFNI AND.
FEUILLETON.
Strijdende Zielen.
Hoofdredactie:
MARIE VAN VERSENDAAL.
Mr. D. I. VAN SCHAARDENBURG.
Uitgevers: VALKHOFF Co.
ABONNEMENTSPRIJS
Per 8 maanden voor Amersfoort.. f 1.50.
Idem franco per post.. -J5-90.
Per week (met gratis verzekering tegen ongelukkon) 0.14.
Afzonderlijke nummers 0.05.
Wekelijksoh bijvoegsel „De Hollandsche Huisvtouic' (onder
redactie van Thérèae Hoven) per 3 mnd. 50 et».
Wekelijksoh bijvoegsel - Wereldrtviie^ nor 2 mnd. 52 C<8-
Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 46.
Intercomm. Telefoonnummer 66.
O.HO.
- o. 15.
- 0.5 O
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Van 1 —F» regels
Elke rogel meer
Dienstaanbiedingen 13 regels
Groote letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zoor voordoolige bopaini^-vn
tot het herhaald sdverteoron in dit Blad, bii abonnement.
Eene circulaire, bevattende de voirwanrdon. wordt op
aanvraag toegozondon.
Kennisgeving.
Burgemeester en Wethouders von Amersfoort
brengen .ter kennis van de ingezetenen, dot op
Woc-nsdag 11 Juli 1917, des nomiddags ten drie
ure, in het voormalig Werkhuis aan den West
singel alhier, gelegenheid zal worden gegeven
tot kostelooze inenting.
Vestigen er voorts de aandacht op, dat bij
de aanmelding het vertooDen van c-en geboorte
bewijs of trouwboekje gewenscht is.
Amersfoort, 29 Juni 1917.
Burgemeester en Wethouders voornoemd.
De Secretaris, De Burgemeester,
A. R, VEENSTRA. v. RAND WIJCK.
De mtJnwerkemtakiiig..
De- mijnwerlcersstaking in Limburg wordt
niet enkel met aandacht, doch ook met
groote vrees door gansch Nederland ge
volgd.
Het gaat immers niet meer om 'n interes
sant conflict tusschen werkgevers en werk
nemers; de hoogste belangen van het ge-
heele land staan op het spel.
In deze moeielijkè maanden toch hebben
de Limburgsche kolenmijnen voor Neder
land 'n beteekenis, welke zij nooit gehad
hebben. Bij den nog steeds onvoldoenden,
onzekeren en van allerlei tegenprestaties af-
hankelijken kolenaanvoer uit het buitenland,
is de kolenwinning in Limburg eert levens
voorwaarde voor ons volk.
Nu de productie plotseling geweldig ver
mindert, ontstaan nieuwe gevaren voor onze
industrie, om van de gewone huisvaders niet
te spieken. Wij hebben nog slechts 'n voor
proefje gehad wat het beteekent als wij geen
brandstof en gas hebben om ons te verwar
men en ons voedsel te bereiden. Maar wat
zou dit ongemak zijn in vergelijking met
stopzetten ven de industrie, van de bedrij
ven, van de sporen, van de gasfabrieken, van
de bakkerijen, enz. enz.?
Met angst vraagt men zich af: hoe lang
zal die staking voortduren? Elke dag langer,
elk uur langer is 'n ramp.
Nu is het gemakkelijk om te zeggen: het
is misdadig van die mijnwerkers om thans
te gaan staken; beseffen zij niet hun groote
verantwoordelijkheid jegens de gemeen
schap?
En van den anderen kant hoort gij roepen:
Schande over de directies, die in zulke tijds
omstandigheden het geheele volk er aan
wagen om maar zelf de macht in handen te
houden!
Maar deze beide oordeelvellingen.zijn on
juist. Wie zoo redeneert stelt zich op het
standpunt, dat het volle recht aan de zijde
•van den een en het onrecht aan die van den
ander is.
Bij elk geschil echter hebben gewoonlijk
beide partijen schuld. En zoo zal ook bij deze
staking heusch niet het recht uitsluitend aan
de eer.e zijde zijn. Heeft niet toen kort ge
leden een bijna even ernstige staking in de
haven van Rotterdam uitbrak, de regeering
onmiddellijk de stakers in het gelijk gesteld?
Is het dus niet zeer goed mogelijk, dat ook
aan deze staking althans enkele rechtvaar
dige motieven ten grondslag liggen?
Daarom is het zoo onvruchtbaar te gaan
redetwisten over de vraag, aan welken kant
nu eigenlijk de misdadigheid schuilt.
Misdadig is thans slechts hij, die niet al
les in het werk stelt om deze staking zoo
spoedig mogelijk te doen eindigen. En niet
op n wijze waarbij macht over recht zege
viert, wantxlon kan het gevaar elk oogenblik
opnieuw zich openbarendoch op n wijze
waarop de productie zoo stevig ^hogelijk
verzekerd wordt.
Onderling vechten de partijen dat niet uit.
Daarvoor is de strijd niet zuiver genoeg.
Eenerzijds gaat de strijd tusschen werk
gevers en werknemers, ongetwijfeld om de
macht, doch niet zonder kans op minnelijke
schikkingmaar anderzijds is ook hei poli
tieke element in den strijd niet te loochenen
en dan is vrede moeielijker denkbaar. Het is
immers ook 'n strijd tusschen roomsch en
socialist en de inzet is, wie van beiden onder
de mijnwerkers de lakens zal uitdeelen.
Dat vertroebelt de zaak steeds meer en
staat 'n spoedige oplossing in den weg.
Vandaar dat deze staking niet op haar be
loop gelaten mag worden. De nood in het
land is te ernstig, dan dat wij stop zetten van
den steenkool-aanvoer mogen dulden. De
strijd moge heel interessant zijn, er zijn op
dit oogenblik hoogere belangen in het spel
dan de vraag of het mijngebi'ed roomsch dan
wel socialistisch zal zijn.
De hoogere belangen hebben het ingrij
pen van de regeering noodzakelijk gemaakt.
Wij mogen vertrouwen dat deze spoedig die
oplossing zal vinden, welke niet voor een
der partijen, doch voor de .gemeenschap de
meest gewenschte is.
Naschrift. De bemoeiing van de re
geering heeft succes gehad.
Zoo juist vernemen wij het verblijdend be
richt, dat de bestuurdersconferentie van den
Mijnwerkersbond b.esloten heeft, dat met het
oog op de met minister Posthuma gevoerde
besprekingen de arbeid heden hervat zal
worden. Aan de voornaamste grief der
mijnwerkers wordt tegemoetgekomen, zoo
wel door de mijndirecties, die in 'n gemeng
de --rnmissie- met vertegenwoordigers van
de arbeiders het vraagstuk van het mini
mum-loon onder oogen zullen zien, als door
de regeering, welke onafhankelijk van het
advies dier commissie, een proef met het
minimumloon in de Staatsmijnen zal gelas
ten.
Politiek Overzicht
Lloyd George over oorlog
en vrede.
De beide laatste dagen van de vorige week
heeft de Britsche eerste minister Lloyd
George in Schotland doorgebracht. Hij heeft
de huldigingen van de steden Glasgow en
Reclame.
!Voe slecht» 3 avonden, f. w. Maan
dag, IMnxdag en Woensdag n.s.,
eaat de film „B01V npens neèr1',
naar don beroemden film van Ber
tha v. Siiffner, In dc Bioscoop l>e
Arend. Steeds stampvolle .Zalen.
Van Vrildng tof en met Zondag
meer dan 1200 betalende bezoekers.
Prijzen iets verhoogd. Voorstellin
gen van 7 tot 9 en van 9 tot 11 nnr.
Dundee in ontvangst genomen, die hem het
eêreburgerschap hebben aangeboden. Dal
zijn in het Vereenigde Koninkrijk politieke
handelingen. Men neemt deze plechtigheden
te baat om gewichtige verklaringen opjïer
het publiek te brengen. Dat is ook ditmaal
geschied; Lloyd George heeft deze gelegen
heid gebruikt om- het standpunt uiteen te
zetten, dat de regeering, aan welker hoofd hij
staat, aan het einde van het derde oorlogs
jaar inneemt tegenover de vraag: Oorlog of
vrede?
Wij hebben in de drie jaren, die achter
ons liggen, de rampen en ellenden, die de
oorlog met zich brengt, in zóó ruime mate
ondervonden, dat het eenige waarnaar wij
verlangen is, dat daaraan zoo spoedig mo
gelijk een einde komt en dat wij voor verde
ren jammer worden behoed. Daarom hebben
wij met groote teleurstelling er kennis van
genomen, dat in deze redevoeringen van
den Britsdhcn staatsman zelfs geen spoor van
toenadering is te ontdekken. Het is de oude
geest van onverzoenlijkheid, die uit zijne
woorden ons tegemoet komt. Met bitterheid
nemen wij de tegenstelling waar tusschen de
houding van den keizer van Oostenrijk,
waaruit eene opreohte geneigdheid spreekt
om tot een eervollen vrede de hand te bie
den, en 't afwiizciuT- gebaar •..•aarmee Lloyd
George de gedachte om vrede te sluiten bui
ten de deur zet. Juist tegenover Oostenriik-
Hongarije valt dit op, omdat dit land onder
de. vijanden van Engeland toch maar de
tweede plaats inneemt. Duitschland is d c
vijand; Oostenrijk is dat voor Engeland
slechts als Duitschland's bondgenoot en om
dat men brokken van het Oostenrirksche ge
bied noodig heeft om de begeerten van de
eigen bondgenooten te kunnen bevredigen.
Des te bevreemdender klinkt het, wanneer
over de verplichting van Oostenrijk om Ser
vië schadeloos te stellen, door Lloyd George
gesproken wordt in bewoordingen zooals
men ze niét krasser zou kunnen bezigen om
het recht van België op schadeloosstelling
door Duitschland te bepleiten. Er is toch
verschil tusschen de positie van Servië en
die van Belgie. Servië is bezet na eene oor
logsverklaring, die geheel in den vorm is
geschied; de grief, cïie men tegenover de be
handeling van België door Duitschland doet
gelden, kan onmogelijk dienst doen tegen
Oostenrijk, voor zooveel Servië aan eaat.
Ook wat Oostenrijk tegenover Italië be
treft, vindt men in deze redevoeringen de
oude frazen in ongewijzigden vorm terug.
Nog altijd wordt van Italië gezegd, dat het
„wil samenleven met de londgenooten, die
onder vreemden schepter zuchten". Dat die
Italianen zelf liever onder het Oostenrijk-
sche gezag willen blijven en dat de „verlos
sing van de b.v. in Dalmatie wonende Italia
nen tot gevolg zal hebben, dat met 3" pet.
Italianen, 07 pet. lieden van niet-Italiaan-
schen stam onder Italië zullen komen, zijn
beuzelachtigheden, waarbij Lloyd George
't niet de moeite waard vindt stil te staan.
Evenmin houdt hij zich bezig met de vraag
hoe 't mogelijk zal zijn aan Italië de oorlogs
winsten, die het begeert, te verschaffen.
Daaraan mocht toch wel eenige aandacht ge
schonken worden, nu een strijd van 25
maanden de. Italianen nog geen stap nader
tot de verwezenlijking van hun doel heeft
gebracht.
Ook uit hetgeen verder wordt gezegd over
wat men door dezen oorlog wil bereiken,
blijkt, dat de ondervinding, die in de 35
verloop^n oorlogsmaanden is opgedaan, aan
de Engelsche regeering niets heeft geleerd
en dat zij niets is vergeten. Niets is ge
schrapt van het program der eischen, welker
verwezenlijking men door de wapens wil af
dwingen. Alleen is Lloyd George tot de
overtuiging gekomen, dat het een strijd van
langen duur zal ziin. Maar dat heeft hif.
zooals hij zegt. steeds geweten. Talrijk zijn
zoo zegt hij aan het einde van zijne rede
te Dundee de teleurstellingen, welke men
In eene worsteling als deze ondervindt. Die
teleurstellingen zijn oorzaak, dat het einde
is verschoven; maar zijn vertrouwen in den
einduitslag is ongeschokt; hij verzekert, dat
ook thans een winter van ijs de lente zal
baren.
Derhalve blijft de leus: voortzetting van
den strijd tot aan het zegevierende einde.
Wanneer dat einde zal komen, weet Lloyd
George niet te zeggen. Met diep#» teleur
stelling legt men deze redevoeringen uit de
hana. Zij zouden ons tot wanhoop kunnen
stemmen, ware 't niet dat een straaltje van
hoop werd gewekt door de Engelsche pers
stemmen over de rede, die hier beneden
zijn opgenomen. Men ziet daaruit, dat een
zoo gezaghebbend orgaan als de Manchester
Guardian een voorbehoud maakt bij de ver
klaring van Lloyd George, dat Armenië en
Mesopotamië niet aan de Turken kun
nen worden teruggegeven. Dit wordt be
aamd; maar er wordt aan toegevoegd, dat
het onverstandig zou zijn Mesopotamië voor
Engeland op te eischen. De bestemming van
dit gebied en van andere streken zal langs
internationalen weg moeten worden opge
lost. Dat komt neer op eene erkenning, dat
het denkbeeld, dat door de centrale mo
gendheden in hunne nota van 12 December
IQ16 is aangegeven, nog niet zoo'n slecht
denkbeeld is als waarvoor het destijds is uit
gekreten. Door internationaal overleg zullen
•de vraagstukken, die aan het einde van de
zen oorlog moeten worden geregeld, opge
lost moeten worden. Daarvoor is de weg aan
gewezen in de nota van 12 December, die
het voorstel inhoudt om gemachtigden aan te
wijzen tot het voeren van gezamenlijke gCS
dachtenwisselingen over het herstel van den
vrede. Wanneer dezelfde gedachte ook bij de
Entente doorbreekt, zou het mogelijk zijn
over den vorm van de uitvoering overeen
stemming te krijgen. Laat ons hopen, dat hel
daartoe te eeniger tijd zal komen-
De oorlog.
Parijs, 1 Jul i. (Havns). De bevelvoe
rende admiraal van de flottielledie het
Amerikaansche contingent ni af Frankrijk
heeft overgebracht, drukte aon een dagblad
schrijver zijne erkentelijkheid uit voor de
werkzame en nauwe medewerking, die hij op
deze expeditie genoten heeft van den Ameri-
kaanschen generaal en zijne soldaten. Nooit
was de samenwerking tusschen lc jer en vloot
noodiger maar ook vollediger dan thans.
Generaal Pershing verklaarde, dat hij 't als
een zeer gelukkigen dag beschouwde, 'oen
hij de Amerikaansehe troepen aan land zag
gaan onder de br' escherming van
de marine. Hij voegde daaraan toeOnze
plicht is duidelijk; wij vertrouwen met hulp
van de Fransche chefs, de uitkomsten
von hunne ondervinding tet onze beschik
king stelden, (roepen te v ww n, die waar-
dig zijn ann de zijde in het Fransche leger
te strijden.
Van den strijd aan het westelijke front is
niets bijzonders te berichten.
In het oosten heeft de artilleriestrijd, die
in de laatste dagen met toenemende kracht
gevoerd werd in het Oost-Galicische ge
deelte van het lang gerekte front, zich ont
wikkeld tot een gevecht, waarin de Russi
sche infanterie aanvallend optrad! Volgens
de berichten uit de Duitsche en Oostenrijk-
sche hoofdkwartieren zijn deze aanvallen
overal mislukt. Het Russische legerbestuur
zwijgt nog over deze nieuwe phase van den
strijd.
Athene, 1 J u 1 i. (R.) De Grieksche
lichte flottille-vaartuigen en de gewone oor
logsschepen, die bij Salamis liggen, zullen
aan de Grieksche regeering teruggegeven
worden.
De nieuwe Grieksche regeering heeft be
sloten een gerechtelijke vervolging in te sleP
len tegen allen, die aansprakelijk zijn voor dS
gebeurtenissen in December 1916. Ook de
ministers, die toen aan het bewind waren,
zullen hiervan niet uitgesloten zijn.
W e e n e n, I Juli. (Corr.-bur.) De Griek
sche gezant Gryparis bezocht dezen middag
het ministerie van Buitenlandsche Zaken en
deed daar, in opdracht zijner regeering, de
mededeeling, dat, nu de hereeniging van het
in twee partijen verdeelde Griekenland is tot
stand gekomen en Grieksche tToepen strijden
aan het Macedonische front, de Grieksche
regeering zich genoodzaakt ziet de diploma
tieke betrekkingen met Oostenrijk af te bre
ken.
Gryparis verzocht daarna om zijn pospoor
ten en deelde mede, dat de behartiging der
Grieksche belangen in Oostenrijk aan het
Nederlandsche gezantschap is opgedragen.
Er zijn omstandigheden waarin verstan
dig zijn den schijn heeft van laf zijn.
Roman van Helene Dick mar.
Geautoriseerde vertaling uit het Noorsch
door
K. M. VAN DER LINDEN-VAN EDEN.
35
Toen hij Ragnhilds naam noemde, deed hij
dat zonder bitterheid^ of verwijt. Slechts op
't laatst, toen hij over de kinderen sprak'kwnm
er iels in zijn woorden te voorschijn, iels dat
lang opgesloten was geweest en op verbitter
den toon zeidc hij. „Ik had het recht niet hun
zulk een moeder te geven! Arme Ragnhild, zij
meent het niet zoo kwaad!...
„Maar ik heb nagedacht nacht en dag over
dit alles in al deze jaren, zoolang als tic.kon!"
Sprak hij, heftiger nu. En ik zie hierin niet
alleen mijn eigen schuld maar die van het
geslacht en van de vorige geslachten ver,
ver terug! En ik heb begrepen dat ook ik mijn
deel van de schuld moet dragen ik meen,"
Ellen zag hem vragend aan „ik meen de
schuld omdat wij wij mannen, ten allen
tijde ons zeiven niet afgevraagd hebben,
waarom wij deze of die vrouw lot onze
ecbtgenoole maakten omdat wij niet vroe
gen narfr een vrouw, die opgegroeid zou zijn
•ot den arbeid en den ernst cn de plichten van
het leven. maar_naar een vrouw die ons be
haagt en betoovert en die wij bcgceren."
Ellen had een onwillekeurige beweging ge
maakt.
Hij zag haar niet aan, maar ging kalmer
voort met iets bitters in zijn stem: „Wij dach
ten wel. dat wanneer wij onzen zin maar kre
gen, het leven zelf verder alles wel in orde
zou brengen ook de liefde! Ja', want dik
wijls vragen wij immers niet eens naar déze,
voordat wij trouwen. Die zqu van zelf wel
komen' Wat een vermetele hoogmoed! Wat
een belachelijk vertrouwen op eigen macht l
Wij he-bben er ook niet aan gedacht, dat
vele vrouwen nooit volwassen worden. En dat
vele, vele niet kunnen liefhebben haar
eigen kinderen niet eens!
Maar d a t is alles bij elkaar genomen" mis
schien ook wel onze schuld; want wij ver
langden dit ook niet van haar, voordat liet
te laat was." zei hij na een oogenblik ge
zwegen te hebben.
Het werd stil.
„Ik heb mij dikwijls afgevraagd"' hij
sprak nu met een zekere koolheid in zijn slem
cn met onzekerheid, zooals men spreekt lot
een vreemde en hij hield zijn oogen steeds op
den haard gericht, waar nu nog slechts een
paar vonken gloeiden.
„Ilp heb mij meermalen afgevraagd, of het
niet beter zou zijn geweest 'in voor Ragnhild
èn voor mij. als wij ons samenleven hadden
verbroken, dat gedurende zoovele jaren een
ledige schaal is geweest. Wij maakten ons
leven iederen dag slechts zwaarder voor
elkaar; want het was zoo hopeloos om er iels,
A'lfs het eenvoudigst^ van te makpn. Maar
maar toch
Hij stond op en liep de kamer op cn neer.
Ragnhild" Iiij 'sprak zacht, alsof hij in
zich zeiven sprak. ..Ragnhild is mijn
vrouw geweest... En ik heb daarom ge
smeekt. jaren, jaren geleden.. En dikwijls
denk ik, dat, wanneer ik anders geweest was,
een ander soort mensch, dat dan m i s-
schicn... .Tuist dat. wat zij noodig had, kon
ik haar niet geven. Dal bezat ik niet. En
evenmin kon ik het verkrijgen, al had ik nog
zoo mijn best gedaan."
Hij hield even op, stond een oogenblik slil
en keek recht vóór zich uit.
„Zij behoort tot hen, voor wie het oordeel
en hel huldebetoon der inenschen onmisbaar
is... Daarbij de kinderen wel is een thuis
als het onze het rechte niet voor hen, maar
toch... en dan de school en mijn positie als
leeraar...
„Neen, neen!" zei hij na eene kleine pauze
beslist „Zoo als het nu eenmaal is moet
het blijven. Neen. het kan niet anders!"'
Hij liep een paar keer op en neer zonder
te spreken.
Ellen was ook opgestaan. Zij stond onbe
wegelijk, als wachtende zonder naar hem tc
zien.
Toen strekte hij weer beide handen naar
haar uit en hij sprak warm en natuurlijk.
„Zullen wij trachten sterke volwassen raen-
schen te zijn. Ellen? Elkander het beste geven
dat wij bezitten, dat, wat ons helpen kan
betere, rijkere, meer bruikbare inenschen lc
worden?
Ellen zag hem aan.
„Ja."
Zij sprak dit woord eenvoudig, vol vertrou
wen. Zij legde zoodoende alles iu zijn hand
aidus weinig gelijkend op dc sterke, zelf
bewuste, zelfstandige Ellen,
Toen trok hij haar naar zich loc. Zij boog
het hoofd en hij kuste haar op het voor
hoofd, bij het zwarte, golvende haar.
„En nu vaarwel." Hij schoof haar lang
zaam van zich af naar de deur.
Ellen bood geen tegenstand.
En zij sprak heel rustig, toen zij in de deur
zich nog eens omkeerde en zei: „Beloof me,
Harald, dat jc morgen naar den dokter gaat
en dat je alles zult doen. wat je kunt, om weer
beter te worden?"
Hij knikte en dc deur werd achter haar
gesloten.
xnr.
„Lieve Ellen! fjord 22 Juni.
Vjjndaag heb ik een heerlijken dag beleefd.
En ik vind dat ik dien niet waardiger kan he
sluiten dan door eens wal niet jou tc praten.
Is dat niet mooi gezegd?
Ik kan je een groet brengen uit Molde. Daar
ben ik vandaag geweest. De kleine stond mij
toe een u&dapje te maken, daar hij vond, dat
zijn gevorderde leeftijd, juist vijf weken cn
vier dagen, benevens de goede vertrouwbare
zorgen van Inger dit mogelijk maakten dit
ter verontschuldiging.
En zoo gingen wij vroeg op weg. Hans roei
de mij in zijn eigen boot En daar zal ik op de
achterbank, waar hij een gemakkelijk zitje
voor mij had ingericht; met de plaid over mij
heen cn een parasol boven mijn hoofd.
Hans in opgestroopte hemdsmouwen tegen
over mij, terwijl hij roeide dat de zweetdrup
pels over zijn wangen rolden. Ik zal mij echt
lc verheugen over de kracht zijner armen
wanneer hij zoo m flinlccn riemslag deed, cn
het was alsof ik mijn eigen matheid en lui
heid nóg meer genoot door de tegenstelling!
Een echt, oudcrwelsch, vrouwelijk gevoel,
niet waar? Jn, op dat punt zijn wij wel on
verbeterlijk nu weet je het, mijn sterke
zuster!
Je kunt je niet denken, hoe mooi en heer
lijk vandaag alles was stralend; helder cn
warm en alle sneeuwtoppen cn hergen zoo
krijtwit en stil en onbewegelijk tegen den
blauwen hemel en het water gekleurd als
paarlemoer! En toen wij in de bocht van Mol
de kwamen, lag de stad vóór ons in groen cn
bloemen met zijn vroolijke hölcls, en ver weg,
aan den witbla.uwcn wazigen horizont, kon
je de zee vermoeden f
Ja. je zult het zelve zien. wanneer jc met de
vacantic hier komt want kom jc dit jaar
niet met mama mee, dan zal ik je dat nooit
vergeven, vooral nu onze kleine jongen je
inviteert!
O. hij is zoo lief wanneer hij in zijn mooi©
wieg met hel lichtgebloemdc dekentje en de
tule gordijntjes ligt! Ja, van mijn broeder de
Squire en Sigrid. die nu zoo vreselijk hef
voor mij zijn! Denk eens aan al die mooie
kleertjes ik heb nooit zoo iels gezien!
Je vraagt op wie onze jongen lijkt! Ilc vind
op Hans; hij heeft den familie-trek der Has-
sens in zijn gezicht cn hij is blond. Even
wel zijn Hans en ik het er niet over eens*
Hij zegt bijv. dal de jongen mijn „mooie,
bruine OQgen" heeft, heusch, d a t zegt Hans.
Maar i k zeg, dat hij in ieder geval zijn vaders
„kleinen, deftigen neus" heeft, ja, dat durf ik
zeggen!
(Wordt vervolgd.)