N' 1 „DE EEMLANDER' Maandag 2 Juli 1917. Jaargang. BlflTFNI AND. FEUILLETON. Strijdende Zielen. Hoofdredactie: MARIE VAN VERSENDAAL. Mr. D. I. VAN SCHAARDENBURG. Uitgevers: VALKHOFF Co. ABONNEMENTSPRIJS Per 8 maanden voor Amersfoort.. f 1.50. Idem franco per post.. -J5-90. Per week (met gratis verzekering tegen ongelukkon) 0.14. Afzonderlijke nummers 0.05. Wekelijksoh bijvoegsel „De Hollandsche Huisvtouic' (onder redactie van Thérèae Hoven) per 3 mnd. 50 et». Wekelijksoh bijvoegsel - Wereldrtviie^ nor 2 mnd. 52 C<8- Bureau: UTRECHTSCHESTRAAT 46. Intercomm. Telefoonnummer 66. O.HO. - o. 15. - 0.5 O PRIJS DER ADVERTENTIEN Van 1 —F» regels Elke rogel meer Dienstaanbiedingen 13 regels Groote letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zoor voordoolige bopaini^-vn tot het herhaald sdverteoron in dit Blad, bii abonnement. Eene circulaire, bevattende de voirwanrdon. wordt op aanvraag toegozondon. Kennisgeving. Burgemeester en Wethouders von Amersfoort brengen .ter kennis van de ingezetenen, dot op Woc-nsdag 11 Juli 1917, des nomiddags ten drie ure, in het voormalig Werkhuis aan den West singel alhier, gelegenheid zal worden gegeven tot kostelooze inenting. Vestigen er voorts de aandacht op, dat bij de aanmelding het vertooDen van c-en geboorte bewijs of trouwboekje gewenscht is. Amersfoort, 29 Juni 1917. Burgemeester en Wethouders voornoemd. De Secretaris, De Burgemeester, A. R, VEENSTRA. v. RAND WIJCK. De mtJnwerkemtakiiig.. De- mijnwerlcersstaking in Limburg wordt niet enkel met aandacht, doch ook met groote vrees door gansch Nederland ge volgd. Het gaat immers niet meer om 'n interes sant conflict tusschen werkgevers en werk nemers; de hoogste belangen van het ge- heele land staan op het spel. In deze moeielijkè maanden toch hebben de Limburgsche kolenmijnen voor Neder land 'n beteekenis, welke zij nooit gehad hebben. Bij den nog steeds onvoldoenden, onzekeren en van allerlei tegenprestaties af- hankelijken kolenaanvoer uit het buitenland, is de kolenwinning in Limburg eert levens voorwaarde voor ons volk. Nu de productie plotseling geweldig ver mindert, ontstaan nieuwe gevaren voor onze industrie, om van de gewone huisvaders niet te spieken. Wij hebben nog slechts 'n voor proefje gehad wat het beteekent als wij geen brandstof en gas hebben om ons te verwar men en ons voedsel te bereiden. Maar wat zou dit ongemak zijn in vergelijking met stopzetten ven de industrie, van de bedrij ven, van de sporen, van de gasfabrieken, van de bakkerijen, enz. enz.? Met angst vraagt men zich af: hoe lang zal die staking voortduren? Elke dag langer, elk uur langer is 'n ramp. Nu is het gemakkelijk om te zeggen: het is misdadig van die mijnwerkers om thans te gaan staken; beseffen zij niet hun groote verantwoordelijkheid jegens de gemeen schap? En van den anderen kant hoort gij roepen: Schande over de directies, die in zulke tijds omstandigheden het geheele volk er aan wagen om maar zelf de macht in handen te houden! Maar deze beide oordeelvellingen.zijn on juist. Wie zoo redeneert stelt zich op het standpunt, dat het volle recht aan de zijde •van den een en het onrecht aan die van den ander is. Bij elk geschil echter hebben gewoonlijk beide partijen schuld. En zoo zal ook bij deze staking heusch niet het recht uitsluitend aan de eer.e zijde zijn. Heeft niet toen kort ge leden een bijna even ernstige staking in de haven van Rotterdam uitbrak, de regeering onmiddellijk de stakers in het gelijk gesteld? Is het dus niet zeer goed mogelijk, dat ook aan deze staking althans enkele rechtvaar dige motieven ten grondslag liggen? Daarom is het zoo onvruchtbaar te gaan redetwisten over de vraag, aan welken kant nu eigenlijk de misdadigheid schuilt. Misdadig is thans slechts hij, die niet al les in het werk stelt om deze staking zoo spoedig mogelijk te doen eindigen. En niet op n wijze waarbij macht over recht zege viert, wantxlon kan het gevaar elk oogenblik opnieuw zich openbarendoch op n wijze waarop de productie zoo stevig ^hogelijk verzekerd wordt. Onderling vechten de partijen dat niet uit. Daarvoor is de strijd niet zuiver genoeg. Eenerzijds gaat de strijd tusschen werk gevers en werknemers, ongetwijfeld om de macht, doch niet zonder kans op minnelijke schikkingmaar anderzijds is ook hei poli tieke element in den strijd niet te loochenen en dan is vrede moeielijker denkbaar. Het is immers ook 'n strijd tusschen roomsch en socialist en de inzet is, wie van beiden onder de mijnwerkers de lakens zal uitdeelen. Dat vertroebelt de zaak steeds meer en staat 'n spoedige oplossing in den weg. Vandaar dat deze staking niet op haar be loop gelaten mag worden. De nood in het land is te ernstig, dan dat wij stop zetten van den steenkool-aanvoer mogen dulden. De strijd moge heel interessant zijn, er zijn op dit oogenblik hoogere belangen in het spel dan de vraag of het mijngebi'ed roomsch dan wel socialistisch zal zijn. De hoogere belangen hebben het ingrij pen van de regeering noodzakelijk gemaakt. Wij mogen vertrouwen dat deze spoedig die oplossing zal vinden, welke niet voor een der partijen, doch voor de .gemeenschap de meest gewenschte is. Naschrift. De bemoeiing van de re geering heeft succes gehad. Zoo juist vernemen wij het verblijdend be richt, dat de bestuurdersconferentie van den Mijnwerkersbond b.esloten heeft, dat met het oog op de met minister Posthuma gevoerde besprekingen de arbeid heden hervat zal worden. Aan de voornaamste grief der mijnwerkers wordt tegemoetgekomen, zoo wel door de mijndirecties, die in 'n gemeng de --rnmissie- met vertegenwoordigers van de arbeiders het vraagstuk van het mini mum-loon onder oogen zullen zien, als door de regeering, welke onafhankelijk van het advies dier commissie, een proef met het minimumloon in de Staatsmijnen zal gelas ten. Politiek Overzicht Lloyd George over oorlog en vrede. De beide laatste dagen van de vorige week heeft de Britsche eerste minister Lloyd George in Schotland doorgebracht. Hij heeft de huldigingen van de steden Glasgow en Reclame. !Voe slecht» 3 avonden, f. w. Maan dag, IMnxdag en Woensdag n.s., eaat de film „B01V npens neèr1', naar don beroemden film van Ber tha v. Siiffner, In dc Bioscoop l>e Arend. Steeds stampvolle .Zalen. Van Vrildng tof en met Zondag meer dan 1200 betalende bezoekers. Prijzen iets verhoogd. Voorstellin gen van 7 tot 9 en van 9 tot 11 nnr. Dundee in ontvangst genomen, die hem het eêreburgerschap hebben aangeboden. Dal zijn in het Vereenigde Koninkrijk politieke handelingen. Men neemt deze plechtigheden te baat om gewichtige verklaringen opjïer het publiek te brengen. Dat is ook ditmaal geschied; Lloyd George heeft deze gelegen heid gebruikt om- het standpunt uiteen te zetten, dat de regeering, aan welker hoofd hij staat, aan het einde van het derde oorlogs jaar inneemt tegenover de vraag: Oorlog of vrede? Wij hebben in de drie jaren, die achter ons liggen, de rampen en ellenden, die de oorlog met zich brengt, in zóó ruime mate ondervonden, dat het eenige waarnaar wij verlangen is, dat daaraan zoo spoedig mo gelijk een einde komt en dat wij voor verde ren jammer worden behoed. Daarom hebben wij met groote teleurstelling er kennis van genomen, dat in deze redevoeringen van den Britsdhcn staatsman zelfs geen spoor van toenadering is te ontdekken. Het is de oude geest van onverzoenlijkheid, die uit zijne woorden ons tegemoet komt. Met bitterheid nemen wij de tegenstelling waar tusschen de houding van den keizer van Oostenrijk, waaruit eene opreohte geneigdheid spreekt om tot een eervollen vrede de hand te bie den, en 't afwiizciuT- gebaar •..•aarmee Lloyd George de gedachte om vrede te sluiten bui ten de deur zet. Juist tegenover Oostenriik- Hongarije valt dit op, omdat dit land onder de. vijanden van Engeland toch maar de tweede plaats inneemt. Duitschland is d c vijand; Oostenrijk is dat voor Engeland slechts als Duitschland's bondgenoot en om dat men brokken van het Oostenrirksche ge bied noodig heeft om de begeerten van de eigen bondgenooten te kunnen bevredigen. Des te bevreemdender klinkt het, wanneer over de verplichting van Oostenrijk om Ser vië schadeloos te stellen, door Lloyd George gesproken wordt in bewoordingen zooals men ze niét krasser zou kunnen bezigen om het recht van België op schadeloosstelling door Duitschland te bepleiten. Er is toch verschil tusschen de positie van Servië en die van Belgie. Servië is bezet na eene oor logsverklaring, die geheel in den vorm is geschied; de grief, cïie men tegenover de be handeling van België door Duitschland doet gelden, kan onmogelijk dienst doen tegen Oostenrijk, voor zooveel Servië aan eaat. Ook wat Oostenrijk tegenover Italië be treft, vindt men in deze redevoeringen de oude frazen in ongewijzigden vorm terug. Nog altijd wordt van Italië gezegd, dat het „wil samenleven met de londgenooten, die onder vreemden schepter zuchten". Dat die Italianen zelf liever onder het Oostenrijk- sche gezag willen blijven en dat de „verlos sing van de b.v. in Dalmatie wonende Italia nen tot gevolg zal hebben, dat met 3" pet. Italianen, 07 pet. lieden van niet-Italiaan- schen stam onder Italië zullen komen, zijn beuzelachtigheden, waarbij Lloyd George 't niet de moeite waard vindt stil te staan. Evenmin houdt hij zich bezig met de vraag hoe 't mogelijk zal zijn aan Italië de oorlogs winsten, die het begeert, te verschaffen. Daaraan mocht toch wel eenige aandacht ge schonken worden, nu een strijd van 25 maanden de. Italianen nog geen stap nader tot de verwezenlijking van hun doel heeft gebracht. Ook uit hetgeen verder wordt gezegd over wat men door dezen oorlog wil bereiken, blijkt, dat de ondervinding, die in de 35 verloop^n oorlogsmaanden is opgedaan, aan de Engelsche regeering niets heeft geleerd en dat zij niets is vergeten. Niets is ge schrapt van het program der eischen, welker verwezenlijking men door de wapens wil af dwingen. Alleen is Lloyd George tot de overtuiging gekomen, dat het een strijd van langen duur zal ziin. Maar dat heeft hif. zooals hij zegt. steeds geweten. Talrijk zijn zoo zegt hij aan het einde van zijne rede te Dundee de teleurstellingen, welke men In eene worsteling als deze ondervindt. Die teleurstellingen zijn oorzaak, dat het einde is verschoven; maar zijn vertrouwen in den einduitslag is ongeschokt; hij verzekert, dat ook thans een winter van ijs de lente zal baren. Derhalve blijft de leus: voortzetting van den strijd tot aan het zegevierende einde. Wanneer dat einde zal komen, weet Lloyd George niet te zeggen. Met diep#» teleur stelling legt men deze redevoeringen uit de hana. Zij zouden ons tot wanhoop kunnen stemmen, ware 't niet dat een straaltje van hoop werd gewekt door de Engelsche pers stemmen over de rede, die hier beneden zijn opgenomen. Men ziet daaruit, dat een zoo gezaghebbend orgaan als de Manchester Guardian een voorbehoud maakt bij de ver klaring van Lloyd George, dat Armenië en Mesopotamië niet aan de Turken kun nen worden teruggegeven. Dit wordt be aamd; maar er wordt aan toegevoegd, dat het onverstandig zou zijn Mesopotamië voor Engeland op te eischen. De bestemming van dit gebied en van andere streken zal langs internationalen weg moeten worden opge lost. Dat komt neer op eene erkenning, dat het denkbeeld, dat door de centrale mo gendheden in hunne nota van 12 December IQ16 is aangegeven, nog niet zoo'n slecht denkbeeld is als waarvoor het destijds is uit gekreten. Door internationaal overleg zullen •de vraagstukken, die aan het einde van de zen oorlog moeten worden geregeld, opge lost moeten worden. Daarvoor is de weg aan gewezen in de nota van 12 December, die het voorstel inhoudt om gemachtigden aan te wijzen tot het voeren van gezamenlijke gCS dachtenwisselingen over het herstel van den vrede. Wanneer dezelfde gedachte ook bij de Entente doorbreekt, zou het mogelijk zijn over den vorm van de uitvoering overeen stemming te krijgen. Laat ons hopen, dat hel daartoe te eeniger tijd zal komen- De oorlog. Parijs, 1 Jul i. (Havns). De bevelvoe rende admiraal van de flottielledie het Amerikaansche contingent ni af Frankrijk heeft overgebracht, drukte aon een dagblad schrijver zijne erkentelijkheid uit voor de werkzame en nauwe medewerking, die hij op deze expeditie genoten heeft van den Ameri- kaanschen generaal en zijne soldaten. Nooit was de samenwerking tusschen lc jer en vloot noodiger maar ook vollediger dan thans. Generaal Pershing verklaarde, dat hij 't als een zeer gelukkigen dag beschouwde, 'oen hij de Amerikaansehe troepen aan land zag gaan onder de br' escherming van de marine. Hij voegde daaraan toeOnze plicht is duidelijk; wij vertrouwen met hulp van de Fransche chefs, de uitkomsten von hunne ondervinding tet onze beschik king stelden, (roepen te v ww n, die waar- dig zijn ann de zijde in het Fransche leger te strijden. Van den strijd aan het westelijke front is niets bijzonders te berichten. In het oosten heeft de artilleriestrijd, die in de laatste dagen met toenemende kracht gevoerd werd in het Oost-Galicische ge deelte van het lang gerekte front, zich ont wikkeld tot een gevecht, waarin de Russi sche infanterie aanvallend optrad! Volgens de berichten uit de Duitsche en Oostenrijk- sche hoofdkwartieren zijn deze aanvallen overal mislukt. Het Russische legerbestuur zwijgt nog over deze nieuwe phase van den strijd. Athene, 1 J u 1 i. (R.) De Grieksche lichte flottille-vaartuigen en de gewone oor logsschepen, die bij Salamis liggen, zullen aan de Grieksche regeering teruggegeven worden. De nieuwe Grieksche regeering heeft be sloten een gerechtelijke vervolging in te sleP len tegen allen, die aansprakelijk zijn voor dS gebeurtenissen in December 1916. Ook de ministers, die toen aan het bewind waren, zullen hiervan niet uitgesloten zijn. W e e n e n, I Juli. (Corr.-bur.) De Griek sche gezant Gryparis bezocht dezen middag het ministerie van Buitenlandsche Zaken en deed daar, in opdracht zijner regeering, de mededeeling, dat, nu de hereeniging van het in twee partijen verdeelde Griekenland is tot stand gekomen en Grieksche tToepen strijden aan het Macedonische front, de Grieksche regeering zich genoodzaakt ziet de diploma tieke betrekkingen met Oostenrijk af te bre ken. Gryparis verzocht daarna om zijn pospoor ten en deelde mede, dat de behartiging der Grieksche belangen in Oostenrijk aan het Nederlandsche gezantschap is opgedragen. Er zijn omstandigheden waarin verstan dig zijn den schijn heeft van laf zijn. Roman van Helene Dick mar. Geautoriseerde vertaling uit het Noorsch door K. M. VAN DER LINDEN-VAN EDEN. 35 Toen hij Ragnhilds naam noemde, deed hij dat zonder bitterheid^ of verwijt. Slechts op 't laatst, toen hij over de kinderen sprak'kwnm er iels in zijn woorden te voorschijn, iels dat lang opgesloten was geweest en op verbitter den toon zeidc hij. „Ik had het recht niet hun zulk een moeder te geven! Arme Ragnhild, zij meent het niet zoo kwaad!... „Maar ik heb nagedacht nacht en dag over dit alles in al deze jaren, zoolang als tic.kon!" Sprak hij, heftiger nu. En ik zie hierin niet alleen mijn eigen schuld maar die van het geslacht en van de vorige geslachten ver, ver terug! En ik heb begrepen dat ook ik mijn deel van de schuld moet dragen ik meen," Ellen zag hem vragend aan „ik meen de schuld omdat wij wij mannen, ten allen tijde ons zeiven niet afgevraagd hebben, waarom wij deze of die vrouw lot onze ecbtgenoole maakten omdat wij niet vroe gen narfr een vrouw, die opgegroeid zou zijn •ot den arbeid en den ernst cn de plichten van het leven. maar_naar een vrouw die ons be haagt en betoovert en die wij bcgceren." Ellen had een onwillekeurige beweging ge maakt. Hij zag haar niet aan, maar ging kalmer voort met iets bitters in zijn stem: „Wij dach ten wel. dat wanneer wij onzen zin maar kre gen, het leven zelf verder alles wel in orde zou brengen ook de liefde! Ja', want dik wijls vragen wij immers niet eens naar déze, voordat wij trouwen. Die zqu van zelf wel komen' Wat een vermetele hoogmoed! Wat een belachelijk vertrouwen op eigen macht l Wij he-bben er ook niet aan gedacht, dat vele vrouwen nooit volwassen worden. En dat vele, vele niet kunnen liefhebben haar eigen kinderen niet eens! Maar d a t is alles bij elkaar genomen" mis schien ook wel onze schuld; want wij ver langden dit ook niet van haar, voordat liet te laat was." zei hij na een oogenblik ge zwegen te hebben. Het werd stil. „Ik heb mij dikwijls afgevraagd"' hij sprak nu met een zekere koolheid in zijn slem cn met onzekerheid, zooals men spreekt lot een vreemde en hij hield zijn oogen steeds op den haard gericht, waar nu nog slechts een paar vonken gloeiden. „Ilp heb mij meermalen afgevraagd, of het niet beter zou zijn geweest 'in voor Ragnhild èn voor mij. als wij ons samenleven hadden verbroken, dat gedurende zoovele jaren een ledige schaal is geweest. Wij maakten ons leven iederen dag slechts zwaarder voor elkaar; want het was zoo hopeloos om er iels, A'lfs het eenvoudigst^ van te makpn. Maar maar toch Hij stond op en liep de kamer op cn neer. Ragnhild" Iiij 'sprak zacht, alsof hij in zich zeiven sprak. ..Ragnhild is mijn vrouw geweest... En ik heb daarom ge smeekt. jaren, jaren geleden.. En dikwijls denk ik, dat, wanneer ik anders geweest was, een ander soort mensch, dat dan m i s- schicn... .Tuist dat. wat zij noodig had, kon ik haar niet geven. Dal bezat ik niet. En evenmin kon ik het verkrijgen, al had ik nog zoo mijn best gedaan." Hij hield even op, stond een oogenblik slil en keek recht vóór zich uit. „Zij behoort tot hen, voor wie het oordeel en hel huldebetoon der inenschen onmisbaar is... Daarbij de kinderen wel is een thuis als het onze het rechte niet voor hen, maar toch... en dan de school en mijn positie als leeraar... „Neen, neen!" zei hij na eene kleine pauze beslist „Zoo als het nu eenmaal is moet het blijven. Neen. het kan niet anders!"' Hij liep een paar keer op en neer zonder te spreken. Ellen was ook opgestaan. Zij stond onbe wegelijk, als wachtende zonder naar hem tc zien. Toen strekte hij weer beide handen naar haar uit en hij sprak warm en natuurlijk. „Zullen wij trachten sterke volwassen raen- schen te zijn. Ellen? Elkander het beste geven dat wij bezitten, dat, wat ons helpen kan betere, rijkere, meer bruikbare inenschen lc worden? Ellen zag hem aan. „Ja." Zij sprak dit woord eenvoudig, vol vertrou wen. Zij legde zoodoende alles iu zijn hand aidus weinig gelijkend op dc sterke, zelf bewuste, zelfstandige Ellen, Toen trok hij haar naar zich loc. Zij boog het hoofd en hij kuste haar op het voor hoofd, bij het zwarte, golvende haar. „En nu vaarwel." Hij schoof haar lang zaam van zich af naar de deur. Ellen bood geen tegenstand. En zij sprak heel rustig, toen zij in de deur zich nog eens omkeerde en zei: „Beloof me, Harald, dat jc morgen naar den dokter gaat en dat je alles zult doen. wat je kunt, om weer beter te worden?" Hij knikte en dc deur werd achter haar gesloten. xnr. „Lieve Ellen! fjord 22 Juni. Vjjndaag heb ik een heerlijken dag beleefd. En ik vind dat ik dien niet waardiger kan he sluiten dan door eens wal niet jou tc praten. Is dat niet mooi gezegd? Ik kan je een groet brengen uit Molde. Daar ben ik vandaag geweest. De kleine stond mij toe een u&dapje te maken, daar hij vond, dat zijn gevorderde leeftijd, juist vijf weken cn vier dagen, benevens de goede vertrouwbare zorgen van Inger dit mogelijk maakten dit ter verontschuldiging. En zoo gingen wij vroeg op weg. Hans roei de mij in zijn eigen boot En daar zal ik op de achterbank, waar hij een gemakkelijk zitje voor mij had ingericht; met de plaid over mij heen cn een parasol boven mijn hoofd. Hans in opgestroopte hemdsmouwen tegen over mij, terwijl hij roeide dat de zweetdrup pels over zijn wangen rolden. Ik zal mij echt lc verheugen over de kracht zijner armen wanneer hij zoo m flinlccn riemslag deed, cn het was alsof ik mijn eigen matheid en lui heid nóg meer genoot door de tegenstelling! Een echt, oudcrwelsch, vrouwelijk gevoel, niet waar? Jn, op dat punt zijn wij wel on verbeterlijk nu weet je het, mijn sterke zuster! Je kunt je niet denken, hoe mooi en heer lijk vandaag alles was stralend; helder cn warm en alle sneeuwtoppen cn hergen zoo krijtwit en stil en onbewegelijk tegen den blauwen hemel en het water gekleurd als paarlemoer! En toen wij in de bocht van Mol de kwamen, lag de stad vóór ons in groen cn bloemen met zijn vroolijke hölcls, en ver weg, aan den witbla.uwcn wazigen horizont, kon je de zee vermoeden f Ja. je zult het zelve zien. wanneer jc met de vacantic hier komt want kom jc dit jaar niet met mama mee, dan zal ik je dat nooit vergeven, vooral nu onze kleine jongen je inviteert! O. hij is zoo lief wanneer hij in zijn mooi© wieg met hel lichtgebloemdc dekentje en de tule gordijntjes ligt! Ja, van mijn broeder de Squire en Sigrid. die nu zoo vreselijk hef voor mij zijn! Denk eens aan al die mooie kleertjes ik heb nooit zoo iels gezien! Je vraagt op wie onze jongen lijkt! Ilc vind op Hans; hij heeft den familie-trek der Has- sens in zijn gezicht cn hij is blond. Even wel zijn Hans en ik het er niet over eens* Hij zegt bijv. dal de jongen mijn „mooie, bruine OQgen" heeft, heusch, d a t zegt Hans. Maar i k zeg, dat hij in ieder geval zijn vaders „kleinen, deftigen neus" heeft, ja, dat durf ik zeggen! (Wordt vervolgd.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 1