.Qooï3 de dJeogd.
Van alles wat.
Van een jongen, die een heel
uur in te halen had.
door II e r m a n n a.
(Slot.)
i lachte; .,zc hebben cr ferm achterheen gezeten
j en nou kom ik hier de borden weghalen, zie
je."
I „Maar waar is oom uu? vroeg Dikkie onge
duldig
„Een minuut of tien geleden zijn 7.c allemaal
vertrokken, nog een eindje verder de rivier
op met 'l bootje. Ze praatten onder elkaar
over de ruïne; misschien dat ze daarheen zijn.
Deftig „at Dikkie een oogenblik Inter ten dol ij ook de moeite woord;heeft de
gen klein Ufeltjc met de bestelde broodjes en J°XP LZT
'u 11 xx t, k i i i ..«cc, bromde Dikkie boos, wicn alle
>t glas melk vóór zich. Anders zou hu l wel vn n i-i
leuk geronde,, hebben, maar nu had hij f"in"°P d" volko™^ onverseh.l-
«chromelljk 't lond. Een heel uur wachten! w Ilal^,> I "a T! ïï"1
'Zou hij moor niet liever noor huis gaan? - Je al t,/ i borde"'
|En uitgelachen worden? Neen hoor, dot voor 'en .n j WCSrU,mdc' ™n ^"8 h,J
De vuurtoren.
Naar het Duilsch van Agnes von Vcrschucr.
Vrij naverteld door C. IL
De kleine Klaas woonde in een grooten f_r
1 toren, in den hoogen, witten vuurtoren, uit Doch hoe hij zich ook inspant, hij kan haar
I welks vensters men aan den éénen kant dc n]ct voldoende opbeuren; zij is ook zoo vree-
J onmetelijke zee zag, aan de andere zijde de selijk zwaar! Eindelijk giet hij er wat petro-
blonde duinen. I jeum uit, dan vult hij de cene lamp na de
I In zoo'n vuurtoren wordt eiken avond een j anjcrCi veegt de pillen af, zooals hij Peter
groot licht ontstoken; dat wijst den zeeman heefj zjen doen en steekt ze daarna voorzich-
in het donker den weg. tig aan.
De kleine Klaas woonde bij zijn grootvader, j Tien zwarte pitten beginnen te vlammen; de
Niels den vuurtorenwachter, in met Peter, den vlammen worden grooter, nu werpen zij een
knecht. Zijn moeder was gestorven en zijn si^rk schijnsel oyer dc zee, juist als iederen
vader was op zee,'als stuurman aan boord avond.
Nu begint hij en doel in volgorde alle din- j zeemanskind zonder Je licht had njty
gen, die hij zijn grootvader en Peter zoo stuurr lanskunst ons niet gebaatl"
menigmaal heeft zien doen. Hij schroeft de Hij irukl den jongen stevig tegen zich au
zware lampen los en neemt de peren, die zijn cn kust hem. En door de vensters kijkt <3
handen nauwelijks omspannen kunnen, eruit. 4 heldere zonneschijn naar binnen.
Dan wil hij dc groote petrolcumkan optillen, j
'geen geld!
Dikkie vc nd, dat hij heel verstandig handel-
'de.
„Komen ze hier terug?'' vroeg hij wat leven
diger.
„Niet dat ik 't weet. maar ik zou 't wel den-
Maar toen hij zijn broodjes al lang op had j
en zeker wel driemaal 't leege melkglas nan ^€n"' 'n ie(ler geval legt 't bootje, dat weer
eijn mond had gezet om er nog een paar
idruppels uit tc laten glijden zonde zou 't
Wezen als er wat in bleef bedacht hij zich
naar stad vaart, hier aan en
„Dan blijf ik wachten," besloot Dikkie; „zou
't lang duren?"
„Jn-a- dat hangt er van af welk bootje ze
met schrik, dot hij als hij nu geen Srid ncmen. 't Is nou temet half vijf, of re om res
hod voor een tweede glas en nog een broodje a, ])Cltol{en nl1lcn hebbcn Hij
o, Dikkie watertandde als hij er maar aan
dacht dan immers straks óók geen geld
zou hebben om den tocht met 't bootje tc be
talen.
Domme Dikkie, om daar niet eerder aan
Ie denken!
Bijna drie kwartier van 't uur wachtens
.waren al om; juist had hij bij zichzelf dc op
merking gemaakt, dat 't nu toch aardig be
gon op te korten. Qph, och, .wat ellendig toch!
iWat nu? Zonder geld kon hij niet met 't
bootje mee, dat sprak van zelf.
Dan maar loopenl
Dikkie overtrof wezenlijk vandaag zichzelf
uur
schudde bedenkelijk 'l hoofd. „Er ver
trekt er óók een 0111 zeven uur; dan kunnen
ze om half acht hier wezen
De.tent was opgeruimd. „Kan ik den jonge
heer ook met iets dienen?" vroeg de man
nog. plichtmatig.
Dikkie schudde 't hoofd. „Dank u, ik zal
maar op den steiger wachten", zei hij zoo be
daard mogelijk, maar feitelijk had hij 't wel
uit kunnen schreeuwen. Met iets dienen? O,
hij had zoo'n trek, met alles zou hij immers
gediend zijn geweest!
Zoo zielig zat Dikkie daar op den steiger in
van de Met a, een flink zeilschip.
Daar boven was het heel mooi en zoo ge-
Hu, wat regent en stormt het buiten I Klaas
gaat moe en uitgeput naar beneden; zijn groot-
heel anders dan in het dorp. Klaas vond hetvader vindt hij nog bewusteloos en er komt
nergens zoo heerlijk als in den vuurtoren. Op een gevoe] Yan diepe verlatenheid over hem.
KKie uvtfiuui JVC.CIU.JK f, axL I zijn eentje een deuntje te huilen. Vóór hem lag
in heldhaftige beslmten. Als er dén Jongen schojne. slille ri4r mel (lc iacht-glooien-
hekel had aan lichaamsbeweging, dan was
'CWC^uig, van I
het Dikkie, en nu deed hij vandaag niets dan de oevers, ginds, meer t land in, aan de over-
I zijde van 't water, verhieven zich de brok-
wee stukken van 't voormalige trolsche kasteel, nu
niets meer -dan een ruïne en daarachter zag
draven en hollen en rennen.
Bij dc toonbank vroeg hij den naasten we
naai 't Bijnsche Veer.
„Over een kwartier gaat 't bootje", zei de jie# door t geboomte den kerktoren van t
.trouw verbaasd. vriendelijke oude dorpje, dat eens al den
„Ja, maar ik wou loopen!" Met iets van
trots sprak Dikkie dit uit.
„O zoo!" De vrouw keek den kleinen dik
zak met een mengeling van medelijden cn
eerbied aan, en begon hem toen den weg uit
te leggen.
ï>ikkie bedankte haar en toog op weg.
T Was warm op de open vlakte. En wat was
'l een eind!
Als Dikkie cr om vier uur was, zou hij van
geluk mogen spreken.
IIoc lang z»u oom er blijven? Zeker tot een
uur of zeven, net als verleden lceer; toen had
den ze cr 's middags gegeten, pannekoeken
met sla cn eieren en vruchten toe, wót fijnt
Dit vooruitzicht fleurde Dikkie weer wal óp.
De jongens zouden allemaal wel in den
speeltuin zijn, maar daar bedankte hij van
middag nou 's lekker voor. Nee, hij ging zóó
als hij aankwam in een luien stoel zitten In
de tent; een mooie, die hem daar uit zou
pralen. lie, cn dan vanavond met 't bootje
terug! Dan was 't zoo koel op 't water cn in
de verte zag je de lichten van de stad zoo
gezellig opduiken.
Dikkie had geluk. Halverwege reed hem
een hitte-karretje achterop en toen de voer
man hoorde, dat de kleine baas, die er zoo
.warm en moe uitzag, heel naar 't Rijnsche
Veer moest, bood hij aan er hem te brengen,
hij reed er toch langs, dus 't bleef voor hem
•*t zelfde.
WAt Dikkie blij w as. Hij klauterde gauw In
*t karretje en stak zijn stijve, vermoeide bee-
nen uit, die zulk marchecrcn niet gewoon
.waren.
De voerman wou wel eens praten, maar hij
had er niet veel wil van bij zijn passagier,
,want Dikkie was moe en warm cn zei amper
i,ja" of „neen".
Toen de man hem echter na een poos
h Bijnsche Veerhuis aanwees, kwam er wat
beweging in den jongen.- Hij stond op en
tuurde met ingespannen aandacht vooruit om
te zien, of oom cn de anderen er nog waren.
„Hu zei de voerman. Dc hit stond stil.
„Zie zoo, je bent er, niets geen danlc, hoor!
't Is met plezier gebeurd."
't Karretje zette zich weer in beweging en
Sloeg een zijweg in.
Dikkie had nog een eindje le loopen, voor
dat hij de uitspanning bereikt had. Eerst
kwam hij langs den speeltuin. Er waren kin
deren aan de werktuigen, maar hij kende er
niemand van. Verderop zag hij een heer; oom
Guus was 't echter niet. Misschien zalen ze alle
maal nu in dc tent pannekoeken tc eten; dal zou
hij treffen. "Wat ze wel zouden zegggir als hij
daar zoo in kwam vallen? Dikkie meesmuilde;
hij zag in zijn verbeelding gauw een stoel aan-
'geschoven, een bord neergezet, en hoorde
ooms stem, die vroolijk riep: „tast maar toe.
jongen!"
Hij legdé er een stapje op, zóó verlangend
was hij, dit alles in werkelijkheid te zien cn tc
hooren.
Becht toe recht aan liep Dikkie naar de
'groote tent zonder links of recht te zien, zeker
als hij was 't gezelschap daar te zullen vin
den. De opening van de tent was naar de
rivier gekeerd. Op zijn teenen sloop Dikkie
langs den achterwand, kroop door 't boschje
op zij en was van plan dan op eens te voor
schijn tc springen om allen met een Idianen-
kreet aan 't schrikken tc maken. Wat waren
ze kalm; je hoorde geen gepraat of gelach,
zóó druk hadden ze 't met smullen, dacht hij.
't Oogcnblik was gekomen: DikJ^ nam een
sprong cn Dikkie bleef met open mond
staan Geen Indinnenkreet kwam er over zijn
lippen. De tent was leeg! Wel stond er een
lange tafel mei gebruikte borden, schalen en
glazen, en een tiental stoelen er om heen,
Schots en scheef geschoven, zooals jongens bij
zoo'n gelegenheid plegen le doen.
„Zoek je iemand, jongeheer?" vroeg de
eenvoudige buitcnkellner.
„Ja, oom Guus en de jongens," stotterde
Dikkie, wien 't huilen nader stond dan 't
Jachen.
„Een lange meneer met een bril op, die met
fi bootje uit de stad is gekomen cn een stuk
pf acht jongeheeren, zoowat van uwé's leef
tijd?" informeerde de man.
1 „Ja, ja, waar zijn ze?"
„Een half uurtje geleden hebben ze hier
vazallen van den burchtheer tot woonplaats
had gediend.
Maar Dikkie zag niet, hoe mooi 't wel om
hem heen was; hij voelde zich zóó teleurge
steld, zóó verdrietig. En zachtjes aan vatte
de vandaag telkens nog teruggedrongen ge
dachte bij hem post: was hij toch maar op
t ij d geweest, wat een prettige middag had 't
dan ook voor hem kunnen worden; terwijl
nu aldoor was hij te laat gekomen,
aldoor had hij achter 't net gevischt!
't Was de schuld van 't schoolblijven!
„Neen, neen," sprak 't stemmetje van binnen,
„je moet nog wat verder teruggaan, tot van
ochtend, en dan zal je de reden pas ontdek
ken van al je verdriet en je tegenspoed. Een
verloren uur haal je zoo gemakkelijk niet in;
zie je dat nu wel?"
Ja, nü zag Dikkie 't en hij dacht aan moe
ders woorden, die hij vanochtend wrevelig in
den wind had geslagen. Een uur te verliezen,
dat was wel een groot verlies. Wat had hij
al moeten hollen en rennen en draven om 't
school vond hij het ook wel prettig en hij
speelde graag met andere jongens; maar
Klaas was toch altijd blij, als hij weer naar
zijn vuurtoren terugging.
Wat ziet het er daar binnen niet wonderlijk
uit! Een steile wenteltrap met ontelbaar veel
treden voert naar de ruimte, waarin 's nachts
het licht brandt. Tien groote lampen in een
halven kring geplaatst stralen hun mach
tig licht uit; achter elke lamp is een koneren
wand aangebracht, die het licht terugkaatst
cn altijd prachtig blank gepoetst is. Aan den
buiteukant loopt er een smal balkon langs den
toren en als men daar staat, heeft men naar
alle kanten een zeldzaam schoon uitzicht.
Tusschcn de dikke muren van den vuur
toren bevinden zich veel kleine kamertjes: de
slaapkamers en de gezellige, ronde huiskamer
met haar kleine vensters. Aan de zoldering
hangt een zeilschip en op de kast spreidt een
opgezette ijsvogel zijn vleugels uit. Lager lig
gen de oliekamer en de keuken en aan den
voet van den toren strekt zich het strand uit
met schelpen en zeewier bedekt, glad en
vochtig, heerlijk om op te loopen, als de vloed
er niet overheen spoelt.
De kleine Klaas zat wat graag in de lam-
penkamer naar Peter te kijken, die hem onder
zijn werk door de mooiste zee-avonturen ver
telde. Hoe griezelig was de geschiedenis van
het spookschip, dat Peter in zijn jeugd een
maal zelf gezien had cn die andere van den
kleinen, grijzen kabouter, die plotseling in
den mast zat om weer even onverwacht te.
verdwijnen.
's Avonds hoorde men groote vogels tegen
de vensters fladderen. Dat waren de ongeluk
kige meeuwen, die op het licht afkwaflïen en
zich daarbij meestal te pletter vlogen.
Op mooie zomeravonden rookte Grootvader
op het balkon zijn pijp. Zij zagen dan veel
schepen en daar de vuurtoren vlak bij den
Er wellen tranen in zijn oogen op, doch hij
dringt ze moedig terug.
„Ik zal de wacht houden bij de lampen,"
zegt hij hardop, ofschoon niemand hem hoort.
Dan overlegt Klaas bij zichzelf, wat er nog te
doen is. Hij loopt trap-op, trap-af. De huis
deur beneden moet gesloten en de zware
ijzeren grendel ervoor geschoven worden.
Daarna gaat hij weer naar boven, regelt de
pitten, welke ongelijkmatig branden en wrijft
de dikke ruiten schoon, opdat zij het licht
helder doorlaten. Met schrik bedenkt hij, dat
na eenige uren de lampen weer bijgevuld
moeten worden; de petroleum is beneden. Met
veel inspanning draagt hij drie zware olie
kannen naar boven. De lampen moeten blij
ven branden, opdat de schippers op zee niet
verdwalen. Dan komt de nacht en met haar
het lange, bange waken
De lampen branden helder, doch het bul
deren van den wind wordt elk oogenblik
heviger. Hu, hu! loeit het huilend om den
vuurtoren heen, terwijl het water onstuimig
tegen de muren klotst. Plotseling waait de
balkondeur wijd open, een koude regenvlaag
komt naar binnen, Klaas'moet de deur weer
sluiten. Buiten alles zwart, behalve de wilde,
witte schuimkoppen, die nog steeds over
elkaar rollen.
Van middernacht tot drie uur in den mor
gen is een heele tijd ora le waken, dat is
zelfs Peter wel eens wat bar. Klaas bibbert van
koude en hij is zoo moe, o zoo moe. Om wak
ker te blijven, denkt hij aan de verhalen,
welke Peter hem verteld heeft, aan het spook
schip. dat juist in nachten als dezen vaart, en
aan den kabouter. Zit daar boven in den hoek
geen leelijk, grauw mannetje en knikt het niet
tegen hem? Dat is de kabouter, hij zit plot
seling hier boven in den vuurtoren achter
de lampen,
Klaas wrijft zich de oogen uit en kijkt naar
mond der Elbe stond, begreep de tienjarige den anderen- kant. „Ik zou wel eens naar
Klaas het groote nut van den toren. Grootvader willen," denkt hij, „maar als ik
„Jc gaat met den dag meer op je vader j eenmaal beneden ben, kom ik misschien niet
lijken," zei Grootvader vaak en dan kwam meer boven en Ik moet hier toch blijven, Ik
hel gesprek vanzelf op het feit, dat de Met a moet!
in het najaar wel thuis zou komen.
Het was een heerlijke zomer, met veel
warme dagen en nachten. In de Augustus
nachten vonkelden tallooze sterren aan het
terug te winnen en het was hem nóg niet ge- j uitspansel; daaronder strekte zich de zee uit,
lukt, neen, op 't oogenblik scheen hij er ver- Urijs en stil. - Ook in den herfst bleef het
der vanaf te zijn dan ooit. j nog lang mooi weer, doch toen kwamen de
Daar in zijn eentje op den steiger nam Dik- dichte nevels opzetten, en vanuit zee toeter-
kie zich vast voor nooit meer door eigen den do misthoorns onheilspellend. De beide
schuld een uur te verliezen; hij liad er meer
dan genoeg van door alles v at hij vandaag
had ondervonden.
Dikkie was zóó mistroostig, dat hij ternau
wernood opkeek bij de nadering van 't bootje
van half zeven. „Ze zijn er natuurlijk tóch
niet op," prevelde hij, gedachtig aan al de
teleurstellingen van dezen dag.
Dóór werd zijn naam geroepen.
„Dik, Dikkie!" klonk 't vroolijk met forsch
geluid en dadelijk namen jongensstemmen 't
geroep over: „Hoera Dikkie heidaar Dik!"
Oom Guus, die 't eerst geroepen had, stond
op de voorplecht; de jongens hingen over de
verschansing en allen wuifden ze met hoeden
en petten naar den verbijsterden jongen, die
't nog maar niet kon gcloovcn, dat ze daar
werkelijk al waren.
Het bootje legde aan bij den steiger. Nu
was 't leed gauw geleden. Oom wenkte hem
vlug aan boord te komen.
Of Dikkie daar gevolg aan gaf. Hij had van
daag zich zoo vaak gehaast, nu deed hij 't
nog eens en van harte, hoor!
Van dc thuisreis valt niet veel te vertellen.
De jongens begonnen Dikkie tc plagen cn uit
te lachen, maar oom Guus. die zag hoe moe
en verdrietig hij er uitzag, stak daar gauw
een slokje voor. „Morgen zal hij alles wel
opbiechten en dan mogen jullie hem best een
beetje plagen; dan kan hij er wel weer tegen,
maar nu moet hij vóór alle dingen wat tc eten
hebben, is 't niet, Dik?'
mannen in den vuurtoren kwamen liandeu te
kort, zóó druk hadden zij het.
Tegen het einde der maand werd het weer
echter weer goed en vroeg Peter verlof naar
Hamburg te gaan, om het huwelijk van zijn
zuster bij te wonen.
Zoo liep hij dan in zijn Zondagsche kleeren
naar het dorp om de gewichtige reis le onder
nemen.
Den volgenden morgen scheen de zon en
Grootvader, die in den afgeloopcn nacht ge
werkt had voor twee, Grootvader deed in den
namiddag een dutje in de huiskamer. Toen
hij weer wakker werd. was het al bijna
duister in" de kamer, terwijl er buiten donkere
wolken hingen.
„Dat belooft slecht weer," dacht de oude
man, „wij zullen vandaag de lampen vroeg
aansteken."
Boven, op het balkon, voelde de kleine
Klaas een konden kind in zijn gezicht waaien
cn zag hij witte schuimkoppen op de golven
dansen. Zij rolden over elkaar en achter
hem was dc lucht bijna zwart.
Hij zette zijn kraag op en slapte bij zijn
grootvader de huiskamer binnen.
Tegen vijf uur, toen het buiten al hevig
stormde cn de regen legen de ruiten kletter
de, zei de oude Niels:
„Jongen, ik ga naar boven om dc lampen
aan le steken."
Terwijl Klaas nog bij de kachel in de keu
ken stond en een paar scheppen op het vuur
Hij gaat vlak bij de lampen zitten om zich
In hun warmte te koesteren één oogenblik
slechts, niet langer. Hu, hu. loeit dc storm;
klets, klets, klettert de regen.
„Ik mag niet slapen, want ik moet waken
ik slaap niet, maar ik droom. Droomen mag
Op reis.
Hoeral Het Is vacantie,
"We gaan met Moes op reisl
Zoo roepen door het raampje
Johan en Toosje Wijs.
Toen Moes hun 't plan vertelde,
Dacht Jo; 't Duurt nog een poos!
Maar nu is 't feest begonnen
Voor hem cn kleine Toos.
Waar of ze dan wel heen gaan?
Nu, dat is gauw gezegd:
Het doel is Amerongen
Naar Oom en Tante Becht.
Die hebben zelf drie kind'ren,
Zoowat zoo oud als zij;
Twee jongens en één meisje,
Jacobus, Jan en Lei.
Hun huis staat heel'maal buiten.
Zelfs midden in een bosch;
Op warme dagen gaan zij
Daar zitten op het mos.
Zij gaan er fietsen, wand'lcn
En rijden ook misschien,
Want Oom heeft paard cn rijtuig,
Twee ezels bovendien.
Als ik die kleuters aanzie
Zoo vroolijk aan 't portier,
Dan moet ik hart'lijk rpepen;
'k Wcnsch jullie veel plezierI'
Ecu verstandige hond.
Iemand bezat een zeer goed opgcvoedeci
hond. Het dier had maar één gebrek cn dij
kon men hem niet afleeren, n.l. het snoepen
Zijn baas zette hem daarvoor altijd in de.'|
ik. als ik maar niet inslaap. Ik zie een groot hoek. Eens, toen de kleine Tippv. zoo heet!<|
schip met witte zeilen wat is dót mooi!"
De kleine Klaas is ingeslapen, doch dit
duurt niet lang: drié harde slagen der muur-
klok wekken hem weer. Nu moet de wacht
worden afgelost, doch de aflossing is niet
aanwezig.
Hij knikte maar en bleef steeds in ooms wierp, hoorde hij plotseling een dof ge-
onmiddellijke nabijheid; 't leek hem alles nog
een droom toe.
Als een slaapwandelaar liep Dikkie met oom
Guus en de jongens mee de brug over, naar
de tramhalte cn toen hij even later in de tram
zat, geeuwde hij en knikkebolde van belang.
De jongens wezen lachend op hem, maar Dik
kie bemerkte er al niets meer van; tegen oom
aangeleund sukkelde hij zoo waar in slaap.
Ze hadden nog moeite genoeg met hem,
voordat ze hem goed en wel thuis hadden
maar eenmaal dóór. in veilige haven, ging
alles als van een leien dakje. Moeder nam
hem van oom over cn bracht hem gauw naar
bed, zonder den avonturier tegen wil en dank
met veel vragen lastig te vallen.
Dikkie liet zich ongewoon zachtzinnig hel
pen; hij was trouwens ook te moe cn te sla
perig om veel praats te kunnen hebben, maar
f toen moeder zich over hem heen boog om
hem een nachtkus te geven, deed hij zijn
uiterste best nog eventjes helder wakker te
worden.
„Moeder," zei hij, ,,'t is wèl vrecselijk moeie-
lijk hoor, zoo'n heel uur weer in te halen; ik
zal er voor oppassen, dat ik er nooit weer
één verlies."
„Dat is goed," zei moeder glimlachend eri
streek haar jongen liefkoozend over 't hoofd.
Dikkie had dit echt gemeend, dót kon
moeder wel gauw bemerken, want, al raakte
hij nu niet op eens volkomen zijn luiheid
kwijt, met 't opstaan had hij in 't vervolg toch
lang niet zoo'n moeite en nooit meer
luid als van een zwaar, vallend voorwerp
daarna gekreun.
„Wat zou het 2ijn?" Alles liet hij in den
steek om naar boven te snellen, bij twee tre
den tegelijk. Daar lag zijn grootvader steu
nend op de trap, vlak bij de huiskamer.
„Ik ben uitgegleden cn gevallen, och, och,
en ik kan niet opstaan!"en de oude zee
man trachtte^ zich op te heffen. Met een
uiterste krachtsinspanning gelukte dit hem,
en al steunende hinkte hij de huiskamer bin
nen, waar hij in zijn leuningstoel neerzonk.
De kleine Klaas was erg geschrikt'cn "keek
zijn grootvader radeloos aan.
„De lampen," zei de oude man, „de lampen
zijn het voornaamste. Ik moet zoo gauw mo
gelijk naar boven."
Hij wilde opstaan, doch viel oogenblikkelijk-
in zijn stoel terug.
„U kunt dc trap niet opgaan; zal ik naar het
dorp loopen en iemand halen, Grootvader?"
vroeg de jongen.
„Nee Klaije kunt niet weg; het is veel
te ver en reeds half donker. Jij moet in mijn
plaats naar boven gaan en de lampen aanste
ken! Jc moet er bij blijven en ze verzorgen,
Er wacht Klaas weer nieuw werk; de olie
moet bijgevuld worden en al weer zijn dc
ruiten beslagen, want binnen is het heel
warm en buiten erg koud.
Later gaat Klaas naar beneden en kijkt
naar zijn Grootvrader. Deze slaapt nog altijd
en zijn gezicht is wasbleek; hij kan zijn klein
zoon niet helpen.
Nu gaat Klaas naar de keuken en drinkt
een kop sterke koffie; dat doet Peter immers
ook om wakker te blijven!
In het donker gaat hij de wenteltrap weer
op. Boven bij de lampen is het één stralend
licht. Jo, van nacht zijn deze van hem alleent
O, wat is het licht schel en hoe ver over de
zee werpt het zijn schijnsel! Alle schepen
daar builen kunnen, niettegenstaande nacht
en duisternis, dc heldere verlichting zien.
Zoo kruipen de overige uren van den nacht
voorbij, tot eindelijk de morgen aanbreekt.
Dan gaat de storm liggen en de regen houdt
plotseling op. De morgenschemering baant
zich door de ruiten een weg naar de huis
kamer. Daar wordt de oude Niels wakker en
roept den kleinen. Klaas.
Wat de nieuwe dag nog meer bracht, kon
Klaas zich later niet goed meer herinneren.
Hij was ook zoo vrecselijk moe. Hij had een
gevoel, alsof hij al maar door kon slapen en
zij lieten hem rustig liggen, want Peter was
er weer en ook nog een ander, die Grootvader
hielp. Zijn lampen had hij 's morgens zelf nog
gedoofd, zooals een wachter dat doet
doch daarna was hij zóó moe en slaperig ge
weest, dat hij eerst tegen den avond wakker
werd, toen het eigenlijk al weer-bedtijd was.
Den volgenden morgen, den tweeden dus
na dien ontzettenden stormnacht, toen de
lucht weer heelemaal helder was, stond er
plotseling een vreemde man in de opening
der deur. Dal dachten zij ten minste in het
eerste, oogenblik, toen zij den stoeren zeeman
zagen; al heel spoedig bemerkten zij echter,
dat het geen vreemde was, doch de stuurman
van het Hamburger zeilschip, de Met a, de
vader van den kleinen Klaas.
Nu zit hij aan het bed van zijn vader, met
zijn zoon op zijn knie. „Dat was een booz^j
nacht," zegt „en ons schip was uit den
koers geraakt. Ja waarlijk, als wij de lichten
in den vuurtoren niet gezien hadden, waren
wij en menig ander schip, dat dc Elbe wil-
het dier, weer gesnoept had en zijn baas nii
thuis was, ging hij netjes in den hoek opzit-|
ten. Hoe verwonderd was zijn baas, toen hij]
Tippy in den liock ontdekte bij zijn thuis-!
komst. Spoedig zag hij, dat er uit dc melkkan
gesnoept was en begreep hij, dat het slimnn
dier zich zelf reeds bij voorbaat gestraft had.
yan avond cn den geheelen nacht, gauw, mijn de opvaren verloren geweest,
jongen, het is hoog tijd." Daar richt Grootvader zich zoo goed moge-
De stem van den ouden man was zwakker lijk op.
geworden; hij sloot de oogen en liet het hoofd „De lampen heeft je zoon aangestoken en
op den schouder zakken. De ernstige val had den ganschcn nacht verzorgd," zegt hij met
hem verdoofd. krachtige slem.
Dc stuurman strijkt met zijn brecde hand
Daar snelt Klaas de trap öp; boven bij deden kleinen Klaas over het blonde haar.
Kcgcten: paanckoekcn-maal," de man glim- zcltc hij de klok een uur achteruit.
,'yclc glasruiten is het nog licht,
„Heb jij dat gedaan? Dan ben jc een echt soort van geurige hars
l>e olifant en de pauwln.
Een olifant zei tegen een pauwin, die haat
staart uitspreidde: „Jij bent de mooiste vogel
dien ik ooit gezien heb. Wat zou ik je graaj
eens hooren zingen, dat moet heerlijk zijn." b
De pauwin zette haar keel uit: „Piec jauwl'
Van scbrik over dien doordringenden zaag
toon liep de olifant weg.
Ulevellen.
Men zegt, dal de ulevellen van Spaansche 0!vf|
Ilaliaansclie afkomst zijn en dat het oorspron
kelijk geconfijte, kleine olijven olivellus -
waren, welke als verzachtend middel tegen
hoest of liecschheid gebruikt werden. Ho<
de zaak dus veranderde, de boom is gebleven
wat met meer zaken het geval is.
Een wedloop.
Een haas was op hel ijs van een polder ver'
dwaald. Dit werd door een schaatsenrijder,
opgemerkt, en deze dacht nu op ccn gemak
kelijke wijze in het bezit van een smakelijk 5
hapje te komen. Hazen, hoe snel zij ook sprin- 1
gen kunnen, bewegen zich op het ijs heeltf
moeilijk. Gedurig viel de schaatsenrijder op
den grond, in de hoop zijn prooi machtig te
worden, maar telkens sprong de haas op
nieuw vooruit. De krachten van hel dier be
gonnen sterk te verminderen, en zouden
waarschijnlijk te kort geschoten zijn, als het
eindelijk niet een spoor gevonden had, waar
op het beter van zijn loopers gebruik kon
maken. Nog een oogenblik en de haas wil
aan het gevaar ontsnapt en daarmede dc wed
loop geëindigd.
/N
Oud rijmpje.
Wie zijn buisje lapt met leugens.
Vindt al lapt hij dag en nacht
Altijd weder nieuwe leugens,
Waar hij die niet had verwacht.
Amber.
Amber is een stof, die voor een ziekelijk*
afscheiding van de ingewanden van den pot'
visch gehouden wordt. Men vindt amber iö
dien visch. maar ook drijvendë op het zer
water, in dc warme gewesten. Vroeger werd
er in de gpneeskunde veel georuik van gf
maakt. De ouden roemden den welriekendefl
geur er van. Daar wij er dien echter niet meej
aan vinden, is het waarschijnlijk, dat z'l
onder amber iets anders misschien e*D
verstonden,