Qoot* de Decigd- - Een kleine avonturier. Naar het Engelsch van Gregson Gow, Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK Hl. Tommy's plan. Iet was juist de avond vóór den dag, waarop Tommy zijn onderwijzer ondervraagd had, dat juffrouw Treffit heel vermoeid van de markt thuis kwam, want al was zij nog zeer bedrijvig, zoo sterk als vroeger was zij toch niet meer cn het werk begon haar lang zamerhand hard te vallen. Ze was moe en knorrig cn het laatste was grootendeels een gevolg van het eerste, doch kwam ook hier uit voort/dat zij niet zulke goede zaken gc- 'daan had, als ze wel wenschle. Zij was wel meer uit haar humeur, maar tegen Tommy was zij altijd heel vriendelijk. Zij hield ziels veel van den jongen en hij ging altijd zóó •rustig zijn gang, dat het nauwelijks denk baar was zelfs al had zij minder van hem gehouden op hem te brommen. Doch toen Tommy dien avond zijn boek neerlegde om Grauwtje uit te spannen en naar stal te bren gen, barstte zij plotseling los. „Waarom speel je niet met dit mooie weer?" riep zij uit. Het was inderdaad een prachtige zomer avond. De ondergaande zon wierp haar laatste stralen op 'de heuvels in het westen en haar purperen gloed kaatste terug op de witte muren van hun Huisje cn in de ruilen der dorpsstraat. In de velden hoorde men vroo- lijke jongens- en meisjesstemmen. „Waarom speel je niet builen? 't Is dwaasheid bij zulk mooi weer in liuis te zitten P „Ik las wat, Grootmoeder.'' i' „Och, dat eeuwige gelees; allemaal onzin! Waarom speel je toch niet buiten, net als alle andere jongens? Altijd zit je over die oude, stoffige boeken gebógen op een goeden dag verbrand ik ze nog eens allemaal. Ik kan het zoo niet langer volhouden," zei zij, het ge sprek plotseling een andere wending gevend, „ik ben dood-op!" „Bent u zoo moe, grootmoeder?" vroeg Tommy, terwijl hij haar met zijn groote, zach te oogen vol medelijden aankeek. „Waar zit Lena toch, die luie ipeid, en waarom komt ze niet eens een handje hcl- cpen?" ging juffrouw Treffit knorrig voort, ter wijl zij Tommy hielp bij het uilspannen van Grauwtje. Deze legde nog meer nadruk op de vraag door twee of drie keer luid te balken. Lena was het dienstmeisje, wier antwoord als men haar vroeg, hoe het haar in haar -betrekking beviel luidde: „veel werk, maar goed eten." „Lena zet thee, Grootmoeder," antwoordde Tommy, zoodra Grauwtje hem toestond iets te zeggen. „Zij is altijd met iets bezig, maar voert toch -niet veel uit." Tommy zei niets en zijn grootmoeder ging yoort: „Waarom Adam in vreemde landen rond zwerft en niet thuiskomt om zijn moeder van dien zwaren last te ontheffen en zelf voor zijn 'jongen te zorgen, is mij een raadsel." Och, och, wat was juffrouw Treffit slecht te .spreken. Grauwtje liep, zoodra hij zich van zijn tuig voelde, naar zijn stal. Tommy volgde hem om te kijken of 't het trouwe dier aan .aïels ontbrak, en zijn grootmoeder ging het binnen. „Je krijgt dadelijk je avondeten, Grauwtje, zei Tommy, het dier liefkoozend. „Je bent zeker to moe voor een ritje vanavond?" Grauwtje vond niet, dat deze vraag beant woord hoefde te worden, liep zijn stal binnen jn snuffelde eens rond, of hij nog iets eet baars vond om er zich den tijd van wachten ]nee te korten. Tommy sloot de staldeur en liep in gedach verzonken den tuin door. De laatste woorden van zijn grootmoeder .ïaclden hem tot nadenken over ziin vader ge bracht. Tommy's vader, Adam Treffit, was mijn werker geweest, op het laatst eigenlijk meer hij was meer ontwikkeld dan de .neeste raenschen van zijn soort. Hij was de /.enige zoon van zijn moeder zijn vader vas reeds jaren geleden gestorven en toen 'ïij trouwde, kwamen hij en zijn jonge vrouw '»ij Moeder Treffit inwonen. Zij waren met tun allen «enige jaren heel gelukkig. Dit zou chter niet lang duren, want Tommy was nog ■naar een paar maand oud, toen zijn moeder lierf. Vanaf dit oogenblik was Adam's geluk cn werd hij ongedurig. Eindelijk Jjjas hij naar Australië gegaan „om zich wat ie verzetten/' zei hij, terwijl hij kleinen j/ommy aan de zorgen zijner moeder toever- rouwde, die den jongen wèt graag bij zich ield. Tommy was toen pas vier jaar oud en zich zijn vader nog maar flauw. En nu had Grootmoeder haar wensch ken- aar gemaakt: Vader moest terugkomen om raar te helpen voor hem Tommy te orgen. Hij vond, dat Grootoeder gelijk had; ij ook wilde niets liever dan dat Vader zou brugkomen cn hij was overtuigd, dat als zijn ader wist, hoe Grootmoeder en hij zelf naar cm verlangden, hij onmiddellijk zou thuis- omen. Toen kwam er plotseling een gedaohte ij Tommy op: Waarom zou hij zijn Vader niet Laan zoeken en mee naar huis brengen? Hij 'ist immers, dat Vader in Australië was, al .ad hij ook geen flauw begrip, waar Austra- lag cn of het een land, een stad of wat an ook was. Maar al was het een heel eind weg, wat wam dat er op aan? Hij kon er immers naar cn jij was nog lieel klein, vier jaar ik herinner mij nog zoo goed, dat hij zei, toen hij je oppakte om afscheid te nemen: „Hij zal een heel stuk gegroeid zijn, alsik terug kom!" IIoc oud ben je nu, Tommy?" „Ruim tien jaar, Grootmoeder," antwoord de Tommy, die evenals de meeste kinderen graag groot willen zijn en trolsch was op zijn leeftijd. Weet u niet meer, dat u mij een gul den gaf op mijn verjaardag?" „Ja, ja, dat weet ik heel goed, maar ik ver gat hoe oud je gewoFden was en ik hoop, Tommy, dat je dien gulden niet verkwist hebt." „Nee Grootmoeder, ik heb hem in mijn spaarpot gedaan bij het andere geld, dat u mij voor de kuikens ge'geven hebt." „Heel goed, mijn jongen je kunt nooit te vroeg lecren sparen en wat boeken betreft, ik geloof dat je er voor je hcele leven al ge noeg hebt. Maar we dwalen af; als we viqr van tien aftrekken, blijft er zes over; het is dus zes jaar geleden, toen je vader wegging." „Ik geloof, dat ik mij Vader nog kan herin neren, Grootmoeder." „Dat is best mogelijk." „V/as hij lang cn had hij rood haar?" „Lang was hij en breed ook, wat dat be treft; cn een hoofd vol blond haar niet rood, Tommy, misschien met een rossen gloed er over, dat kan. En hij had blauwe oogen net als jij, alleen wat lichter, verder had hij een soort haviksneus." „Ik ben toch bang, dat ik hem niet herken nen zou," zei Tommy nadenkend. „Zoudt u Vader het'kennen, als u hem tegenkwam, Grootmoeder?" „Hem herkennen! lioe zou ik mijn eigen zoon Adam niet herkennen? Zes jaren zullen hem niet zóó veranderd hebben, dat ik hem niet herkennen zou." Tommy dacht een oogenblik na en zei toen: „Maar als u nu eens iemand zag, die erg op hem leek, groot was, rossig-blond haar had cn een haviksneus, maar u was toch niet zeker, dat het Vader was, zou er dan niets anders zijn, waaraan u hem kon herkennen?" „Wat een dwaze vraag!" riep juffrouw Treffit uit, terwijl zij haar werk in haar schoot liet vallen cn Tommy over haar brille glazen heen aankeek. Toen glimlachte zij, nam haar werk weer op en zei: „Dan zou ik hem vragen zijn linkerschoen uit te trekken." „Maar wat zou u dan aan dien schoen wil len zien?" „Nee, domme jongen, ik zou hem ook zijn sok laten uittrekken en naar zijn voet kijken. Als de middelste leen ontbrak, zou ik zeker heid hebben, dat het Adam was." „O Grootmoedert" „Zijn teen werd op zekeren dag in de mijnen verbrijzeld, zoodat die afgezet moest worden." „O wat vreeselijkl" riep Tommy verschrikt uit. ,,'t Was niet zoo heel erg, want het hinderde hem volstrekt niet." „Maai' ik kan toch niet aan een vreemden man vragen, of hij zijn schoen en zijn sok wil uittrekken," zei Tommy teleurgesteld; „en Grootmoeder..." „Nee, nee, nu geen vragen meer. Als jij daar éénmaal mee begint, zijn we zoo gauw nog niet klaar. Leg je boek nu weg en ga naar bed. Lieve help, ik wist niet, dat het al zóó la&t wast" zei Grootmoeder, terwijl zij een blik op de groote houten klok wierp. Tommy begreep, dat hij vanavond toch niet meer gewaar zou worden; hij stond dus op en ging gehoorzaam naar bed. (Wordt vervolgd.) Juffertje Ongeluk. je reizen en avonturen beleven, zooals de r, n1ca-chen jongens zelfs van wie'hii 'lezen had. Hij zou misschien de wonderlijk- •e ontmoetingen hebben en wie weet, of hem ■en groot geluk zou te beurt vallen, zoodat vader en k'i rijk thuis kwamen! og voortsoezende over zijn plannen ging J naar binnen. Grootmoeder zat te breien ti Lena was m de keuken bezig. Tommy nam .s naar gewoonte een boek en ging naast de zir JraV '?"len lezen' Hij baar w Ü'J Wêer beter ,c spreken was en nde vr/»- ar°"? na/en Wk met vol- „1Tr den R te komen: "Hoe lang is Vader nu weg, Grootmoeder"?'! ns trilt»» ianR Tader is? L®3' LT ,h_e' ln. kot jaar, dat al „Die Nora toch/' zuchtte mevrouw van» Manen; ,,'t is alsof het kind niets dan dom heden uitvoert." „Wat heeft ze dan nu weer gedaan?" wroeg een oude heer, de vader van mevrouw van Manen, terwijl hij de courant, waarin hij be zig -was te lezen, ter zijde legde. „Wel pa, verbeeld u," begon mevrouw, nog wat zenuwachtig door wat er zoo juist was voorgevallen, „verbeeld u, daar kom ik straks in de eetkamer, hoor een vreeselijk gestom mel in het buffet, ik doe het deurtje open en kijk, en... daar springt Grijsje, de poes, er uit, de haren vol jam, en met zijn staart drie eierdopjes mecsleepend.... U kunt begrijpen, hoe ik schrikte..." „Maar hoe weet je, dat Nora daaraan schuld heeft?" vroeg de oude heer. „Grijs zal misschien een muis gehoord hebben, toen in het buffet geslopen zijn, en jullie hebt het niet gemerkt en het deurtje dicht gedaan." „Maar Nora heeft zoo juist bekend, dat zij Grijs in het buffet had opgesloten, omdat Leentje, het werkmeisje, haar had verteld, dat er muizen in huis zijn en dat die dieren bij voorkeur plaatsen opzoeken, waar jam, koek jes en andere lekkernijen staan. En Noor, bang, dat de muizen de koekjes zouden op eten, die u gisteren voor haar hadt meege bracht, zette Grijs -in 't buffet en sloot het deurtje." „Dan moet die Leentje het kind zulke din gen ook niet vertellen," lachte de oude heer. „Waar is Noortje nu?" „Ze is met kleine Bcppie in den tuin," ant woordde mevrouwr. „Hè, daar hoor ik Bep juist schreeuwen... Natuurlijk weer gevallen, of zoo iets..." „We zullen eens gaan kijken,'- sprak de oude heer goedig, en toen gingen beiden de kamer uit. Doch nauwelijks warqn zij in den tuin gekomen, dicht bij de bank, waar de zevenjarige Nora en haar jonger zusjes aan het spelen waren, of ze konden hun lachen niet bedwingen. Daar zat kleine Bep op de tuinbank, zóó stevig vastgebonden met Nora's springtouw7, 'Öat het arme kind haar armpjes niet kon bewegen, en daarom schreeuwde ze dan ook zoo. „Maar Noor dan ïochl" riep mevröuv op een toon, alsof ze heel boos was en terwijl zij het kleine ding bevrijdde. „Wat betee- kent dat-nu? Waarom die arme kleine zus zoo vas We binden?'! „Beppie wilde op de bank" zitten, moes," zei Nora, „en ik was bang, dat ze er af zou vallen, en omdat u nu hadt gezegd, dat ik geen domheden moest doen en goed op Beppie moest passen, siet u... En...ne... ik heb ook nog zooveel andere dingen moeten doen». En...ne..T toen moest ik Bep alleen laten..." „Wel, wat hadt je dan voor gewichtigs té doen?'! vroeg de oude heer lachend t fonin» a j jaar, aai ai aoen/- vroeg ae ouae neer lacnend doof de na^hlyor^tep bevroor;_L uTojg zijn muilkorf yoprbrnden. toen bloemen..." zei Nora met een ernstig ge zichtje. „Hè, wat?" vroeg de oude heer verbaasd. „Waarom moest Tom nu zijn muilkorf aan hebben; wc zijn toch nog niet in de honds dagen?" „Ik deed het voor dc slechte mcnschcn, grootpa," verontschuldigde Nora zich. „Tom's etensbak stond zoo dicht bij het tuinhek, en achter het tuinhek zag ik een man, en toen was ik bang dat die man iels in Tom's eten zou kunnen doen, dat niet goed voor hem was; cn Tom wilde juist gaan eten, weet u..." „Jou domme Noor," zei de oude heer hoofd schuddend. „Die man was een tuinman, die het gras kwam afmaaien. En die zal heusch Tom geen kwaad doen. Kom, doe vlug het arme dier zijn muilkorf af en laat hem rustig eten." „Ja, dat die man het gras kwam afmaaien, dat zag ik later ook," zei Nora, en daarom redde ik maar vlug die mooie bloemen, die in het groote perk stonden; als die man ze, met het gras, dat hij had afgesneden, soms bij ongeluk eens meenam, dacht ik..." „En wat dcedt je toen met die bloemen, Noor?" riep mevrouw verschrikt uit, cn ze snelde naar het aangeduide perk, en... daar zag ze dat al haar zeldzame, met zorg ge kweekte bloemen, er niet meer waren. „Ilier moes, hier liggen ze achter de bankt" riep Nora. „Ik heb ze allemaal heel netjes afgeplukt, en straks zal ik ze in één van dc mooie vazen zetten... Dóór zullen ze wel heel mooi in staan, hè moes?" Mevrouw antwoordde niet; ze keek met be droefde oogen naar de afgeplukte bloemen. Doch ze kon op Noortje niet boos zijn; 't kind had ze toch afgeplukt, denkende de bloemen te redden en daarmee haar moeder een ge noegen lc doen. Dit alles viel voor op een Woensdagmiddag. „Nog één week en dan is het vacantie, moes," zei Nora, toen ze dien middag aan tafel zaten. „Ja, lot zoo lang blijft grootpa hier," zei de oude heer en dan neemt hij Noortje mee naar grootmoeder. Je weet toch, dat 'ik een ezeltje heb gekocht, hè Noor?" vroeg hij. „Wat eet zoo'n ezel, grootpa?" vroeg Nora. „O, alles, gras cn hooi en gedroogde plan ten, en vooral op distels is mijn grauwtje dol," sprak de oude heer. Nora vroeg niets meer, maar toen ze dien avond naar bed ging, lag ze er lang over na te denken, wat of de e-zel van den groen- tenboer, die altijd die zware kar moest voort trekken en daarom misschien dan ook zoo treurig „ia-ia" balkte, wel te eten zou krijgen. „Gedroogde planten cn gras en hooi misschien wel," mompelde Nora. „Maar, of hij ook distels zal krijgen, waar grootpa's 'grauwtje zoo dol op is, dat geloof ik niet. Hier groeien bijna geen distels; ik zag ze hier nooit langs den weg." Even dacht Nora na. Toen verhel derde plotseling haar gezichtje. O, zc wist waar ze distels kon vinden! Wel niet langs den weg, maar in dat groote boek, dat op pa's studeerkamer lag, daarin waren zoo héél veel distels en andere vreemde, gedroogde plan ten... Dien nacht droomde Nora van ezels en bloe men en gedroogde planten, die overal, zelfs tot in de huigkamer groeiden. En nauwelijks was ze dan ook den volgenden morgen wak ker, of ze sloop op haar teentjes naar vader's studeerkamer en zag er waarlijk het groote boek, vader's prachtig herbarium, vol vreem de, gedroogde bloemen en planten. Ach, die arme, domme Noor, hoe kon ze ook weten, dat zoo'n herbarium zóó zeldzaam en zóó kostbaar was? Hoe kon ze ook weten, dat al die gedroogde planten met zooveel zorg en m-oeite waren bijeengegaard? Het groote boek was erg 2waar, vond Nora; ze had het met veel moeite van de onderste plank van vader's boekenkast gekregen en op den vloer gelegd, en nu zat zc met een wijs gezichtje te staren op al die vreemde, droge planten, en daarbij na te denken op welke bladzijde zij de distel zou kunnen vinden. Doch ongelukkig kon Noortje ,het fijne, in een vreemde taal geschreven schrift, dat de na men der planten aanduidde, niet lezen en ook kende zij geen distels. En toen zc nu, zoo bladerend, ecnige planten met mooie grijs- grauwe, fluweel zachte bladeren vond, dacht ze, dat die mooie zachte planten zeker wel distels moesten zijn, en... ze nam ze héél voorzichtig uit de lussen, waarmee ze in het 'boek waren bevestigd, deed de mooiste en zachtste planten, die ze kon vinden in een doosje en toen ze daarna, met groote moeite, het boek weer op zijn plaats wilde leggen, stiet ze den inktkoker op vader's schrijftafel om. Yan schrik liet Nora nu het groote boek vallen, met schrik keek ze haar den inkt koker, die op den vloer in scherven lag, met schrik keek ze naar den inkt, die, in een straaltje van de schrijftafel vloeiend, juist neerviel op het witte berenvel vóór vader's stoel. En toen ze schreiend, over alles wat er zoo op eens was gebeurd, wilde terugloopen naar haar eigen kamertje, trapte zij met haar rechtervoetje, dat, evenals haai' linker, bloot was, omdat ze zich zelfs den tijd niet had gegund haar kousjes aan te trekken, in een der glasscherven, die over den met linoleum bedekten vloer verspreid lagen. Doch dit laatste merkte Nora in haar angst heelemaal niet op. Wél zag Nora's moeder het bloed, dat zich op het gladde, lichtgekleurde linoleum had afgedrukt, toen ze, opgeschrikt door den val van het zware boek, haastig de studeerkamer kwam binnenloopen. Toen zag ze ook den inkt op de schrijftafel en het prachjige beren vel; ze zag het kostbare boek op den vloer, en daar dichtbij de puntige glasscherven van den gebroken inktkoker, en tot haar grootsteii schrik zag ze ook het doosje, met de zeld zame, gedroogde planten, dat Nora tot voer voor den ezel van den groentenboer had be stemd, doch dat ze nu in haar ontsteltenis vergelen had, en toen had ze alles begrepen. Nadat nu met veel moeite de glasscherf uit Nora's voetje was gehaald en dit was verbon den, moest het meisje alles vertellen. En 't was nog een geluk, dat het zoo was afgeloo- pen, want had zij den ezel van den groenten- boer op de fluweel zachte planten onthaald, dan zou zeer zeker het arme dier nog dien zelfden dag ziek geworden en misschien wel gestorven zijn. "Want wèl waren de fluweel zachte bladeren der planten héél mooi, maar ook héél schadelijk. En Nora's vader zou ook heel hoos geweest zijn, als hij die planten had moeten missen, want ze waren zeer zeldzaam; hij zelf had ze met heel meèl moeite gekre gen van één zijner vrienden, dje ze uit Brazi-^ haA ïSêegetoc&fc Dat Nora nu drie weken huig met een ge wond voetje op een ruststoel moest liggen en daarom niet bij grootvader cn grootmoeder haar vacantie kon doorbrengen, dat was wel een zware straf, doch die straf had zij zich zelf op den hals gehaald. Of Nora na dien tijd nog meer ongelukken heeft gehouden, vertelt dc geschiedenis niet. Tante Joh, Allerlei. Hendrik VII, koning vim Engeland, vond een vreemdsoortigen mededinger naar den Engelschcn troon in zekeren Simmel, een bak kersknecht. Deze gaf zich uit voor een neef van Eduard IV, wiens kinderen door Hen driks voorganger van kroon cn leven beroofd waren geworden. De bedrieger, die door een Icrsch geestelijke op het spelen van zijn rol was afgericht, liet zich te Dublin kronen. Hij stak daarop naar Engeland over, maar werd den 6den Juni 1487 bij Nottingham gevangen genomen. Hendrik gaf, om zijn tegenstanders te vernederen, den ex-koning een plaats als koksjongen in zijn keuken, waar hij nog vele jaren werkzaam is geweest, Dc geleerde Dacler trouwde met de geleer de juffrouw le Fèvre. Spotters zeiden: „dat is een huwelijk van Grieksch en Latijn," want beiden waren in die talen zeer ervaren en koesterden zeer veel belangstelling in de studiën der oudheidkunde, die lien eens in groot levensgevaar bracht. Bij een ouden Grickschcn schrijver vonden zij n.I. een recept van een lekkeren ragout, zooals die bij de oude Grieken werd toebereid. Zulk een antiek gerecht moest heerlijk smaken! Aanstonds werd de kookpan op het vuur gezet, maar mevrouw Dacier verslond meer van de gram matica dan van de edele kookkunst. De beide echtgcnooten smulden van hun Attisch ge recht. Helaas, spoedig voelden zij hevige krampen en benauwdheden. De geneesheer werd gehaald. Hij onderzocht de genoten spijzen en verklaarde, dat dc geleerde echt gcnooten zich door hun onvoorzichtigheid hadden vergiftigd. Door het innemen van tegengiften werd het gevaar gelukkig afge wend. Of zij echter daarna de recepten, die hier en daar voor lekkerbekken bij schrijvers der oudheid voorkomen, nog wel eens geproefd zullen hebben, betwijfel ik, Ouderdom van hoornen. Men hoort soms spreken van duizend jarige eiken cn linden, en toch is, volgens het verslag van den houtvester Gericke te Breslau, zelfs van de zoogenaamde historische boomen Seen hoogcr ouderdom na te gaan dan 700, oogstens 800 jaar. Maar deze woudreuzen bereiken dien leef tijd nooit in gezonden cn krachtigen toestand; deze grijsaards onder de boomen zijn altijd hol, en eigenlijk slechts ruïnen. Welken ouderdom een boom in gezonden toestand bereiken mag, hangt niet alleen van de houtsoort af, maar ook van het klimaat en den bodem. De oudste soorten vindt men onder die boo men, welke geen bladeren, maar naalden dra gen. De hoogste ouderdom, door het tellen der jaarringen is men dit te weten gekomen, be reiken dü pijnboomen In het Bohemerwoud, in Finland en Zweden. Do lorkeboom of loriks wordt hoogstens 275 jaar. Van de boomen, die bladeren dragen, schijnt de eik het langst aan den tijd weerstand te kunnen bieden. Het oudste gezonde exemplaar vond men voor cenigen tijd 1 of het nu nog leeft kan ik niet zeker zeggen tc Aschoffenburg en telde 410 jaar. Bij boomen van 315—320 jaar vond men reeds een begin an kernbederf. Voor den ouderdom van andere boomsoor ten vond Gericke voor den beuk 250, voor den populier 220, voor den berk 200, voor den esch 150 en voor den noteboom 130 jaar. De linde, wel het meest onder de histori sche boomen genoemd, vindt men niet bij deze opsomming. Dat komt, omdat men geen zeer oude linde vindt, die Yolkomeri gezond is. Zoo bestear er tc -Ncustadt in Wurtembergf een beroemde linde, die reed» in 1448 door 67' zuilen gestut werd. Deze boom Is 4 M. in door-I snede, cu verdeelt zich op 2 M. boven den' grond in zeven horizontale takken, die dooi( lil.zuilen gestut worden. Op de hoogte vanT 20 en 21 M. gaan twee takken van een meteg doorsnede omhoog. Deze linde, die op rnim 700 jaar wordt g<£ij schat, is geheel hol en blijft daardoor aüeetl' staande, doordat zij van binnen door muur*! werk gesteund wordt. Van een krachtigen,! gezonden ouderdom kan men hier dus nieti] spreken, Zoo banc; al« een Wezel. Alleen aan de weinige geneigdheid, wellcé, dit diertje toont voor den omgang met meng schen, heeft het waarschijnlijk te dankent dat het geldt voor het zinnebeeld der vrees-*! achtigheid. Wie echter beter op de hoogte is van zijn leven en bedrijf, komt tot de ont* dekking, dat het wezeltje een geduchte ver volger is van vele dieren, die hem nooiti kwaad gedaan hebben. Het wezeltje belaagt rusteloos alle ratten en muizen, speurt hozen'! en konijnen na, en werpt zich zelfs oflj vogels, als deze wat laag bij den grond erfj dicht genoeg onder zijn bereik komen. Oflf, de jacht zijn z'n lange, tengere gestalte erf! zijn korte pootjes van groot gemak, omdafl' hij daardoor zonder moeite In alle hoekjes] en gaatjes kruipen kan, waar zijn reukorgaan'] hem op het spoor van een slachtoffer geJ bracht heeft. Als de oogst van muizen watl ruim is uitgevallen, vergenoegt hij zich met de hersens der dieren, terwijl hij het over schot ergens weg stopt, en door aan hersens zijn hart op te halen, vergeet hij gewoonlijk de restanten op te peuzelen. Dit bevalt den landbouwer best, want juist hierdoor be-*' houdt het wezeltje lust om de vijanden van' den landbouw te verdelgen; jammer maar, dat hij zoo tuk is op patrijzen- en fazanten eieren, welke deze vogels op den gTond leg-! gen en die hem dus als het ware in den mond gegeven worden. Wat mooi is vanT dit diertje, is de groote gehechtheid aan zijn kroost, en wie het waagt te dicht bij zijn nest te komen, loopt werkelijk gevaar van niet alleen door vader en moeder, maar zelfs door vele ter hulp geroepen vrienden aan-* gevallen en naar de keel gesprongen te worn den. Wie dan al niet zoo bang als een wezel moge zijn, kruipt toch stellig in zijn schulp, ••TWVEtt-. ZoctwHtcrlnunn. In „Natura" geeft v. d. Steen raad aam onderzoekers, op het gebied van zoetwater* fauna. Er wordt in verschillende ofdeelingei*| tegenwoordig heel wat in slooten en plas sen rondgekeken, zegt hij. Daarom even eerij paar raadgevingen. Neem in den rugzak oS' desnoods in uw net een groote geëmailleerd®' schaal mee. Vul deze met woter en keer elf uw net in om. Ge kunt dan met de hand dgj groote plantendeelen verwijderen, na ze oitd der water even te hebben nagezien en ver*] volgens met de pincet de begeerde sparteJj laars er uit visschen. Draag uw buisje in eetifj gordeltasch zooals de patroontasschon deij] soldaten of, wat makkelijker is, in een baiw delier om het lichaam, zooaly die ook voorn patronen gebruikt wordt. Die kunt ge zeil] makkelijk maken. Stop nooit alles in één pofj! want dan is bij thuiskomst gewoonlijk alleeril het grootste beest nog levend. Visch vooral- langs waterplanten in vrij diep water erfi zoek de onderzijde van de watgrleliebloderen; nauwkeurig af. f-M Eerst moeder vragen Toe dan MieS, zoo zegt broer Xnton, laten we wat roeien gaan; 't bootje ligt daar zoo verleid'lijk, stap .'gauw in; ik durf 't besï aan. .V-.'i.- It? Wacht jij hier maar éven op me; f 'k blijf maar één minuutje -weg s=. 'k wou, dat moeder met ons meeging, hè, dèt zou eerst leuk zijn, zeg! ^«.erpjanB» Ik ook wed, lacht Üfe», UttEf K«ör i eerst vraag lc moeder of Eet l anders Is 't geen echt plezie», f <Jan heb 'k eeü 1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 7