Qoot* de Decigd-
-
Een kleine avonturier.
Naar het Engelsch van Gregson Gow,
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK Hl.
Tommy's plan.
Iet was juist de avond vóór den dag,
waarop Tommy zijn onderwijzer ondervraagd
had, dat juffrouw Treffit heel vermoeid van
de markt thuis kwam, want al was zij nog
zeer bedrijvig, zoo sterk als vroeger was zij
toch niet meer cn het werk begon haar lang
zamerhand hard te vallen. Ze was moe en
knorrig cn het laatste was grootendeels een
gevolg van het eerste, doch kwam ook hier
uit voort/dat zij niet zulke goede zaken gc-
'daan had, als ze wel wenschle. Zij was wel
meer uit haar humeur, maar tegen Tommy
was zij altijd heel vriendelijk. Zij hield ziels
veel van den jongen en hij ging altijd zóó
•rustig zijn gang, dat het nauwelijks denk
baar was zelfs al had zij minder van hem
gehouden op hem te brommen. Doch toen
Tommy dien avond zijn boek neerlegde om
Grauwtje uit te spannen en naar stal te bren
gen, barstte zij plotseling los.
„Waarom speel je niet met dit mooie weer?"
riep zij uit.
Het was inderdaad een prachtige zomer
avond. De ondergaande zon wierp haar
laatste stralen op 'de heuvels in het westen en
haar purperen gloed kaatste terug op de witte
muren van hun Huisje cn in de ruilen der
dorpsstraat. In de velden hoorde men vroo-
lijke jongens- en meisjesstemmen. „Waarom
speel je niet builen? 't Is dwaasheid bij zulk
mooi weer in liuis te zitten P
„Ik las wat, Grootmoeder.''
i' „Och, dat eeuwige gelees; allemaal onzin!
Waarom speel je toch niet buiten, net als alle
andere jongens? Altijd zit je over die oude,
stoffige boeken gebógen op een goeden dag
verbrand ik ze nog eens allemaal. Ik kan het
zoo niet langer volhouden," zei zij, het ge
sprek plotseling een andere wending gevend,
„ik ben dood-op!"
„Bent u zoo moe, grootmoeder?" vroeg
Tommy, terwijl hij haar met zijn groote, zach
te oogen vol medelijden aankeek.
„Waar zit Lena toch, die luie ipeid, en
waarom komt ze niet eens een handje hcl-
cpen?" ging juffrouw Treffit knorrig voort, ter
wijl zij Tommy hielp bij het uilspannen van
Grauwtje. Deze legde nog meer nadruk op de
vraag door twee of drie keer luid te balken.
Lena was het dienstmeisje, wier antwoord
als men haar vroeg, hoe het haar in haar
-betrekking beviel luidde: „veel werk, maar
goed eten."
„Lena zet thee, Grootmoeder," antwoordde
Tommy, zoodra Grauwtje hem toestond iets te
zeggen.
„Zij is altijd met iets bezig, maar voert toch
-niet veel uit."
Tommy zei niets en zijn grootmoeder ging
yoort:
„Waarom Adam in vreemde landen rond
zwerft en niet thuiskomt om zijn moeder van
dien zwaren last te ontheffen en zelf voor zijn
'jongen te zorgen, is mij een raadsel."
Och, och, wat was juffrouw Treffit slecht te
.spreken.
Grauwtje liep, zoodra hij zich van zijn tuig
voelde, naar zijn stal. Tommy volgde
hem om te kijken of 't het trouwe dier aan
.aïels ontbrak, en zijn grootmoeder ging het
binnen.
„Je krijgt dadelijk je avondeten, Grauwtje,
zei Tommy, het dier liefkoozend. „Je bent
zeker to moe voor een ritje vanavond?"
Grauwtje vond niet, dat deze vraag beant
woord hoefde te worden, liep zijn stal binnen
jn snuffelde eens rond, of hij nog iets eet
baars vond om er zich den tijd van wachten
]nee te korten.
Tommy sloot de staldeur en liep in gedach
verzonken den tuin door.
De laatste woorden van zijn grootmoeder
.ïaclden hem tot nadenken over ziin vader ge
bracht.
Tommy's vader, Adam Treffit, was mijn
werker geweest, op het laatst eigenlijk meer
hij was meer ontwikkeld dan de
.neeste raenschen van zijn soort. Hij was de
/.enige zoon van zijn moeder zijn vader
vas reeds jaren geleden gestorven en toen
'ïij trouwde, kwamen hij en zijn jonge vrouw
'»ij Moeder Treffit inwonen. Zij waren met
tun allen «enige jaren heel gelukkig. Dit zou
chter niet lang duren, want Tommy was nog
■naar een paar maand oud, toen zijn moeder
lierf. Vanaf dit oogenblik was Adam's geluk
cn werd hij ongedurig. Eindelijk
Jjjas hij naar Australië gegaan „om zich wat
ie verzetten/' zei hij, terwijl hij kleinen
j/ommy aan de zorgen zijner moeder toever-
rouwde, die den jongen wèt graag bij zich
ield. Tommy was toen pas vier jaar oud en
zich zijn vader nog maar flauw.
En nu had Grootmoeder haar wensch ken-
aar gemaakt: Vader moest terugkomen om
raar te helpen voor hem Tommy te
orgen. Hij vond, dat Grootoeder gelijk had;
ij ook wilde niets liever dan dat Vader zou
brugkomen cn hij was overtuigd, dat als zijn
ader wist, hoe Grootmoeder en hij zelf naar
cm verlangden, hij onmiddellijk zou thuis-
omen. Toen kwam er plotseling een gedaohte
ij Tommy op: Waarom zou hij zijn Vader niet
Laan zoeken en mee naar huis brengen? Hij
'ist immers, dat Vader in Australië was, al
.ad hij ook geen flauw begrip, waar Austra-
lag cn of het een land, een stad of wat
an ook was.
Maar al was het een heel eind weg, wat
wam dat er op aan? Hij kon er immers naar
cn jij was nog lieel klein, vier jaar ik
herinner mij nog zoo goed, dat hij zei, toen
hij je oppakte om afscheid te nemen: „Hij
zal een heel stuk gegroeid zijn, alsik terug
kom!" IIoc oud ben je nu, Tommy?"
„Ruim tien jaar, Grootmoeder," antwoord
de Tommy, die evenals de meeste kinderen
graag groot willen zijn en trolsch was op zijn
leeftijd. Weet u niet meer, dat u mij een gul
den gaf op mijn verjaardag?"
„Ja, ja, dat weet ik heel goed, maar ik ver
gat hoe oud je gewoFden was en ik hoop,
Tommy, dat je dien gulden niet verkwist
hebt."
„Nee Grootmoeder, ik heb hem in mijn
spaarpot gedaan bij het andere geld, dat u
mij voor de kuikens ge'geven hebt."
„Heel goed, mijn jongen je kunt nooit te
vroeg lecren sparen en wat boeken betreft,
ik geloof dat je er voor je hcele leven al ge
noeg hebt. Maar we dwalen af; als we viqr
van tien aftrekken, blijft er zes over; het is
dus zes jaar geleden, toen je vader wegging."
„Ik geloof, dat ik mij Vader nog kan herin
neren, Grootmoeder."
„Dat is best mogelijk."
„V/as hij lang cn had hij rood haar?"
„Lang was hij en breed ook, wat dat be
treft; cn een hoofd vol blond haar niet
rood, Tommy, misschien met een rossen gloed
er over, dat kan. En hij had blauwe oogen
net als jij, alleen wat lichter, verder had hij
een soort haviksneus."
„Ik ben toch bang, dat ik hem niet herken
nen zou," zei Tommy nadenkend. „Zoudt u
Vader het'kennen, als u hem tegenkwam,
Grootmoeder?"
„Hem herkennen! lioe zou ik mijn eigen
zoon Adam niet herkennen? Zes jaren zullen
hem niet zóó veranderd hebben, dat ik hem
niet herkennen zou."
Tommy dacht een oogenblik na en zei toen:
„Maar als u nu eens iemand zag, die erg
op hem leek, groot was, rossig-blond haar
had cn een haviksneus, maar u was toch niet
zeker, dat het Vader was, zou er dan niets
anders zijn, waaraan u hem kon herkennen?"
„Wat een dwaze vraag!" riep juffrouw
Treffit uit, terwijl zij haar werk in haar
schoot liet vallen cn Tommy over haar brille
glazen heen aankeek. Toen glimlachte zij, nam
haar werk weer op en zei:
„Dan zou ik hem vragen zijn linkerschoen
uit te trekken."
„Maar wat zou u dan aan dien schoen wil
len zien?"
„Nee, domme jongen, ik zou hem ook zijn
sok laten uittrekken en naar zijn voet kijken.
Als de middelste leen ontbrak, zou ik zeker
heid hebben, dat het Adam was."
„O Grootmoedert"
„Zijn teen werd op zekeren dag in de mijnen
verbrijzeld, zoodat die afgezet moest worden."
„O wat vreeselijkl" riep Tommy verschrikt
uit.
,,'t Was niet zoo heel erg, want het hinderde
hem volstrekt niet."
„Maai' ik kan toch niet aan een vreemden
man vragen, of hij zijn schoen en zijn sok wil
uittrekken," zei Tommy teleurgesteld; „en
Grootmoeder..."
„Nee, nee, nu geen vragen meer. Als jij
daar éénmaal mee begint, zijn we zoo gauw
nog niet klaar. Leg je boek nu weg en ga
naar bed. Lieve help, ik wist niet, dat het al
zóó la&t wast" zei Grootmoeder, terwijl zij
een blik op de groote houten klok wierp.
Tommy begreep, dat hij vanavond toch niet
meer gewaar zou worden; hij stond dus op
en ging gehoorzaam naar bed.
(Wordt vervolgd.)
Juffertje Ongeluk.
je reizen en avonturen beleven, zooals de
r, n1ca-chen jongens zelfs van wie'hii
'lezen had. Hij zou misschien de wonderlijk-
•e ontmoetingen hebben en wie weet, of hem
■en groot geluk zou te beurt vallen, zoodat
vader en k'i rijk thuis kwamen!
og voortsoezende over zijn plannen ging
J naar binnen. Grootmoeder zat te breien
ti Lena was m de keuken bezig. Tommy nam
.s naar gewoonte een boek en ging naast de
zir JraV '?"len lezen' Hij baar
w Ü'J Wêer beter ,c spreken was en
nde vr/»- ar°"? na/en Wk met vol-
„1Tr den R te komen:
"Hoe lang is Vader nu weg, Grootmoeder"?'!
ns trilt»» ianR Tader is? L®3'
LT ,h_e' ln. kot jaar, dat al
„Die Nora toch/' zuchtte mevrouw van»
Manen; ,,'t is alsof het kind niets dan dom
heden uitvoert."
„Wat heeft ze dan nu weer gedaan?" wroeg
een oude heer, de vader van mevrouw van
Manen, terwijl hij de courant, waarin hij be
zig -was te lezen, ter zijde legde.
„Wel pa, verbeeld u," begon mevrouw, nog
wat zenuwachtig door wat er zoo juist was
voorgevallen, „verbeeld u, daar kom ik straks
in de eetkamer, hoor een vreeselijk gestom
mel in het buffet, ik doe het deurtje open en
kijk, en... daar springt Grijsje, de poes, er uit,
de haren vol jam, en met zijn staart drie
eierdopjes mecsleepend.... U kunt begrijpen,
hoe ik schrikte..."
„Maar hoe weet je, dat Nora daaraan
schuld heeft?" vroeg de oude heer. „Grijs zal
misschien een muis gehoord hebben, toen in
het buffet geslopen zijn, en jullie hebt het niet
gemerkt en het deurtje dicht gedaan."
„Maar Nora heeft zoo juist bekend, dat zij
Grijs in het buffet had opgesloten, omdat
Leentje, het werkmeisje, haar had verteld, dat
er muizen in huis zijn en dat die dieren bij
voorkeur plaatsen opzoeken, waar jam, koek
jes en andere lekkernijen staan. En Noor,
bang, dat de muizen de koekjes zouden op
eten, die u gisteren voor haar hadt meege
bracht, zette Grijs -in 't buffet en sloot het
deurtje."
„Dan moet die Leentje het kind zulke din
gen ook niet vertellen," lachte de oude heer.
„Waar is Noortje nu?"
„Ze is met kleine Bcppie in den tuin," ant
woordde mevrouwr. „Hè, daar hoor ik Bep
juist schreeuwen... Natuurlijk weer gevallen,
of zoo iets..."
„We zullen eens gaan kijken,'- sprak de
oude heer goedig, en toen gingen beiden de
kamer uit. Doch nauwelijks warqn zij in den
tuin gekomen, dicht bij de bank, waar de
zevenjarige Nora en haar jonger zusjes aan
het spelen waren, of ze konden hun lachen
niet bedwingen. Daar zat kleine Bep op de
tuinbank, zóó stevig vastgebonden met Nora's
springtouw7, 'Öat het arme kind haar armpjes
niet kon bewegen, en daarom schreeuwde ze
dan ook zoo.
„Maar Noor dan ïochl" riep mevröuv op
een toon, alsof ze heel boos was en terwijl zij
het kleine ding bevrijdde. „Wat betee-
kent dat-nu? Waarom die arme kleine zus
zoo vas We binden?'!
„Beppie wilde op de bank" zitten, moes,"
zei Nora, „en ik was bang, dat ze er af zou
vallen, en omdat u nu hadt gezegd, dat ik
geen domheden moest doen en goed op Beppie
moest passen, siet u... En...ne... ik heb ook nog
zooveel andere dingen moeten doen».
En...ne..T toen moest ik Bep alleen laten..."
„Wel, wat hadt je dan voor gewichtigs té
doen?'! vroeg de oude heer lachend
t fonin» a j jaar, aai ai aoen/- vroeg ae ouae neer lacnend
doof de na^hlyor^tep bevroor;_L uTojg zijn muilkorf yoprbrnden. toen
bloemen..." zei Nora met een ernstig ge
zichtje.
„Hè, wat?" vroeg de oude heer verbaasd.
„Waarom moest Tom nu zijn muilkorf aan
hebben; wc zijn toch nog niet in de honds
dagen?"
„Ik deed het voor dc slechte mcnschcn,
grootpa," verontschuldigde Nora zich. „Tom's
etensbak stond zoo dicht bij het tuinhek, en
achter het tuinhek zag ik een man, en toen
was ik bang dat die man iels in Tom's eten
zou kunnen doen, dat niet goed voor hem
was; cn Tom wilde juist gaan eten, weet u..."
„Jou domme Noor," zei de oude heer hoofd
schuddend. „Die man was een tuinman, die
het gras kwam afmaaien. En die zal heusch
Tom geen kwaad doen. Kom, doe vlug het
arme dier zijn muilkorf af en laat hem rustig
eten."
„Ja, dat die man het gras kwam afmaaien,
dat zag ik later ook," zei Nora, en daarom
redde ik maar vlug die mooie bloemen, die in
het groote perk stonden; als die man ze, met
het gras, dat hij had afgesneden, soms bij
ongeluk eens meenam, dacht ik..."
„En wat dcedt je toen met die bloemen,
Noor?" riep mevrouw verschrikt uit, cn ze
snelde naar het aangeduide perk, en... daar
zag ze dat al haar zeldzame, met zorg ge
kweekte bloemen, er niet meer waren.
„Ilier moes, hier liggen ze achter de bankt"
riep Nora. „Ik heb ze allemaal heel netjes
afgeplukt, en straks zal ik ze in één van dc
mooie vazen zetten... Dóór zullen ze wel heel
mooi in staan, hè moes?"
Mevrouw antwoordde niet; ze keek met be
droefde oogen naar de afgeplukte bloemen.
Doch ze kon op Noortje niet boos zijn; 't kind
had ze toch afgeplukt, denkende de bloemen
te redden en daarmee haar moeder een ge
noegen lc doen.
Dit alles viel voor op een Woensdagmiddag.
„Nog één week en dan is het vacantie, moes,"
zei Nora, toen ze dien middag aan tafel zaten.
„Ja, lot zoo lang blijft grootpa hier," zei de
oude heer en dan neemt hij Noortje mee naar
grootmoeder. Je weet toch, dat 'ik een ezeltje
heb gekocht, hè Noor?" vroeg hij.
„Wat eet zoo'n ezel, grootpa?" vroeg Nora.
„O, alles, gras cn hooi en gedroogde plan
ten, en vooral op distels is mijn grauwtje dol,"
sprak de oude heer.
Nora vroeg niets meer, maar toen ze dien
avond naar bed ging, lag ze er lang over
na te denken, wat of de e-zel van den groen-
tenboer, die altijd die zware kar moest voort
trekken en daarom misschien dan ook zoo
treurig „ia-ia" balkte, wel te eten zou krijgen.
„Gedroogde planten cn gras en hooi misschien
wel," mompelde Nora. „Maar, of hij ook
distels zal krijgen, waar grootpa's 'grauwtje
zoo dol op is, dat geloof ik niet. Hier groeien
bijna geen distels; ik zag ze hier nooit langs
den weg." Even dacht Nora na. Toen verhel
derde plotseling haar gezichtje. O, zc wist
waar ze distels kon vinden! Wel niet langs
den weg, maar in dat groote boek, dat op pa's
studeerkamer lag, daarin waren zoo héél veel
distels en andere vreemde, gedroogde plan
ten...
Dien nacht droomde Nora van ezels en bloe
men en gedroogde planten, die overal, zelfs
tot in de huigkamer groeiden. En nauwelijks
was ze dan ook den volgenden morgen wak
ker, of ze sloop op haar teentjes naar vader's
studeerkamer en zag er waarlijk het groote
boek, vader's prachtig herbarium, vol vreem
de, gedroogde bloemen en planten.
Ach, die arme, domme Noor, hoe kon ze
ook weten, dat zoo'n herbarium zóó zeldzaam
en zóó kostbaar was? Hoe kon ze ook weten,
dat al die gedroogde planten met zooveel
zorg en m-oeite waren bijeengegaard?
Het groote boek was erg 2waar, vond Nora;
ze had het met veel moeite van de onderste
plank van vader's boekenkast gekregen en op
den vloer gelegd, en nu zat zc met een wijs
gezichtje te staren op al die vreemde, droge
planten, en daarbij na te denken op welke
bladzijde zij de distel zou kunnen vinden. Doch
ongelukkig kon Noortje ,het fijne, in een
vreemde taal geschreven schrift, dat de na
men der planten aanduidde, niet lezen en ook
kende zij geen distels. En toen zc nu, zoo
bladerend, ecnige planten met mooie grijs-
grauwe, fluweel zachte bladeren vond, dacht
ze, dat die mooie zachte planten zeker wel
distels moesten zijn, en... ze nam ze héél
voorzichtig uit de lussen, waarmee ze in het
'boek waren bevestigd, deed de mooiste en
zachtste planten, die ze kon vinden in een
doosje en toen ze daarna, met groote moeite,
het boek weer op zijn plaats wilde leggen,
stiet ze den inktkoker op vader's schrijftafel
om. Yan schrik liet Nora nu het groote boek
vallen, met schrik keek ze haar den inkt
koker, die op den vloer in scherven lag, met
schrik keek ze naar den inkt, die, in een
straaltje van de schrijftafel vloeiend, juist
neerviel op het witte berenvel vóór vader's
stoel. En toen ze schreiend, over alles wat er
zoo op eens was gebeurd, wilde terugloopen
naar haar eigen kamertje, trapte zij met haar
rechtervoetje, dat, evenals haai' linker, bloot
was, omdat ze zich zelfs den tijd niet had
gegund haar kousjes aan te trekken, in een
der glasscherven, die over den met linoleum
bedekten vloer verspreid lagen. Doch dit laatste
merkte Nora in haar angst heelemaal niet op.
Wél zag Nora's moeder het bloed, dat zich
op het gladde, lichtgekleurde linoleum had
afgedrukt, toen ze, opgeschrikt door den val
van het zware boek, haastig de studeerkamer
kwam binnenloopen. Toen zag ze ook den inkt
op de schrijftafel en het prachjige beren
vel; ze zag het kostbare boek op den vloer,
en daar dichtbij de puntige glasscherven van
den gebroken inktkoker, en tot haar grootsteii
schrik zag ze ook het doosje, met de zeld
zame, gedroogde planten, dat Nora tot voer
voor den ezel van den groentenboer had be
stemd, doch dat ze nu in haar ontsteltenis
vergelen had, en toen had ze alles begrepen.
Nadat nu met veel moeite de glasscherf uit
Nora's voetje was gehaald en dit was verbon
den, moest het meisje alles vertellen. En 't
was nog een geluk, dat het zoo was afgeloo-
pen, want had zij den ezel van den groenten-
boer op de fluweel zachte planten onthaald,
dan zou zeer zeker het arme dier nog dien
zelfden dag ziek geworden en misschien wel
gestorven zijn. "Want wèl waren de fluweel
zachte bladeren der planten héél mooi, maar
ook héél schadelijk. En Nora's vader zou ook
heel hoos geweest zijn, als hij die planten had
moeten missen, want ze waren zeer zeldzaam;
hij zelf had ze met heel meèl moeite gekre
gen van één zijner vrienden, dje ze uit Brazi-^
haA ïSêegetoc&fc
Dat Nora nu drie weken huig met een ge
wond voetje op een ruststoel moest liggen en
daarom niet bij grootvader cn grootmoeder
haar vacantie kon doorbrengen, dat was wel
een zware straf, doch die straf had zij zich
zelf op den hals gehaald.
Of Nora na dien tijd nog meer ongelukken
heeft gehouden, vertelt dc geschiedenis niet.
Tante Joh,
Allerlei.
Hendrik VII, koning vim Engeland, vond
een vreemdsoortigen mededinger naar den
Engelschcn troon in zekeren Simmel, een bak
kersknecht. Deze gaf zich uit voor een neef
van Eduard IV, wiens kinderen door Hen
driks voorganger van kroon cn leven beroofd
waren geworden. De bedrieger, die door een
Icrsch geestelijke op het spelen van zijn rol
was afgericht, liet zich te Dublin kronen. Hij
stak daarop naar Engeland over, maar werd
den 6den Juni 1487 bij Nottingham gevangen
genomen. Hendrik gaf, om zijn tegenstanders
te vernederen, den ex-koning een plaats als
koksjongen in zijn keuken, waar hij nog vele
jaren werkzaam is geweest,
Dc geleerde Dacler trouwde met de geleer
de juffrouw le Fèvre. Spotters zeiden: „dat
is een huwelijk van Grieksch en Latijn," want
beiden waren in die talen zeer ervaren en
koesterden zeer veel belangstelling in de
studiën der oudheidkunde, die lien eens in
groot levensgevaar bracht. Bij een ouden
Grickschcn schrijver vonden zij n.I. een recept
van een lekkeren ragout, zooals die bij de
oude Grieken werd toebereid. Zulk een antiek
gerecht moest heerlijk smaken! Aanstonds
werd de kookpan op het vuur gezet, maar
mevrouw Dacier verslond meer van de gram
matica dan van de edele kookkunst. De beide
echtgcnooten smulden van hun Attisch ge
recht. Helaas, spoedig voelden zij hevige
krampen en benauwdheden. De geneesheer
werd gehaald. Hij onderzocht de genoten
spijzen en verklaarde, dat dc geleerde echt
gcnooten zich door hun onvoorzichtigheid
hadden vergiftigd. Door het innemen van
tegengiften werd het gevaar gelukkig afge
wend.
Of zij echter daarna de recepten, die hier
en daar voor lekkerbekken bij schrijvers der
oudheid voorkomen, nog wel eens geproefd
zullen hebben, betwijfel ik,
Ouderdom van hoornen.
Men hoort soms spreken van duizend
jarige eiken cn linden, en toch is, volgens het
verslag van den houtvester Gericke te Breslau,
zelfs van de zoogenaamde historische boomen
Seen hoogcr ouderdom na te gaan dan 700,
oogstens 800 jaar.
Maar deze woudreuzen bereiken dien leef
tijd nooit in gezonden cn krachtigen toestand;
deze grijsaards onder de boomen zijn altijd
hol, en eigenlijk slechts ruïnen.
Welken ouderdom een boom in gezonden
toestand bereiken mag, hangt niet alleen van
de houtsoort af, maar ook van het klimaat en
den bodem.
De oudste soorten vindt men onder die boo
men, welke geen bladeren, maar naalden dra
gen. De hoogste ouderdom, door het tellen der
jaarringen is men dit te weten gekomen, be
reiken dü pijnboomen In het Bohemerwoud, in
Finland en Zweden. Do lorkeboom of loriks
wordt hoogstens 275 jaar.
Van de boomen, die bladeren dragen, schijnt
de eik het langst aan den tijd weerstand te
kunnen bieden. Het oudste gezonde
exemplaar vond men voor cenigen tijd 1 of
het nu nog leeft kan ik niet zeker zeggen tc
Aschoffenburg en telde 410 jaar. Bij boomen
van 315—320 jaar vond men reeds een begin
an kernbederf.
Voor den ouderdom van andere boomsoor
ten vond Gericke voor den beuk 250, voor
den populier 220, voor den berk 200, voor
den esch 150 en voor den noteboom 130 jaar.
De linde, wel het meest onder de histori
sche boomen genoemd, vindt men niet bij
deze opsomming. Dat komt, omdat men geen
zeer oude linde vindt, die Yolkomeri gezond
is.
Zoo bestear er tc -Ncustadt in Wurtembergf
een beroemde linde, die reed» in 1448 door 67'
zuilen gestut werd. Deze boom Is 4 M. in door-I
snede, cu verdeelt zich op 2 M. boven den'
grond in zeven horizontale takken, die dooi(
lil.zuilen gestut worden. Op de hoogte vanT
20 en 21 M. gaan twee takken van een meteg
doorsnede omhoog.
Deze linde, die op rnim 700 jaar wordt g<£ij
schat, is geheel hol en blijft daardoor aüeetl'
staande, doordat zij van binnen door muur*!
werk gesteund wordt. Van een krachtigen,!
gezonden ouderdom kan men hier dus nieti]
spreken,
Zoo banc; al« een Wezel.
Alleen aan de weinige geneigdheid, wellcé,
dit diertje toont voor den omgang met meng
schen, heeft het waarschijnlijk te dankent
dat het geldt voor het zinnebeeld der vrees-*!
achtigheid. Wie echter beter op de hoogte
is van zijn leven en bedrijf, komt tot de ont*
dekking, dat het wezeltje een geduchte ver
volger is van vele dieren, die hem nooiti
kwaad gedaan hebben. Het wezeltje belaagt
rusteloos alle ratten en muizen, speurt hozen'!
en konijnen na, en werpt zich zelfs oflj
vogels, als deze wat laag bij den grond erfj
dicht genoeg onder zijn bereik komen. Oflf,
de jacht zijn z'n lange, tengere gestalte erf!
zijn korte pootjes van groot gemak, omdafl'
hij daardoor zonder moeite In alle hoekjes]
en gaatjes kruipen kan, waar zijn reukorgaan']
hem op het spoor van een slachtoffer geJ
bracht heeft. Als de oogst van muizen watl
ruim is uitgevallen, vergenoegt hij zich met
de hersens der dieren, terwijl hij het over
schot ergens weg stopt, en door aan hersens
zijn hart op te halen, vergeet hij gewoonlijk
de restanten op te peuzelen. Dit bevalt den
landbouwer best, want juist hierdoor be-*'
houdt het wezeltje lust om de vijanden van'
den landbouw te verdelgen; jammer maar,
dat hij zoo tuk is op patrijzen- en fazanten
eieren, welke deze vogels op den gTond leg-!
gen en die hem dus als het ware in den
mond gegeven worden. Wat mooi is vanT
dit diertje, is de groote gehechtheid aan zijn
kroost, en wie het waagt te dicht bij zijn
nest te komen, loopt werkelijk gevaar van
niet alleen door vader en moeder, maar zelfs
door vele ter hulp geroepen vrienden aan-*
gevallen en naar de keel gesprongen te worn
den. Wie dan al niet zoo bang als een wezel
moge zijn, kruipt toch stellig in zijn schulp,
••TWVEtt-.
ZoctwHtcrlnunn.
In „Natura" geeft v. d. Steen raad aam
onderzoekers, op het gebied van zoetwater*
fauna.
Er wordt in verschillende ofdeelingei*|
tegenwoordig heel wat in slooten en plas
sen rondgekeken, zegt hij. Daarom even eerij
paar raadgevingen. Neem in den rugzak oS'
desnoods in uw net een groote geëmailleerd®'
schaal mee. Vul deze met woter en keer elf
uw net in om. Ge kunt dan met de hand dgj
groote plantendeelen verwijderen, na ze oitd
der water even te hebben nagezien en ver*]
volgens met de pincet de begeerde sparteJj
laars er uit visschen. Draag uw buisje in eetifj
gordeltasch zooals de patroontasschon deij]
soldaten of, wat makkelijker is, in een baiw
delier om het lichaam, zooaly die ook voorn
patronen gebruikt wordt. Die kunt ge zeil]
makkelijk maken. Stop nooit alles in één pofj!
want dan is bij thuiskomst gewoonlijk alleeril
het grootste beest nog levend. Visch vooral-
langs waterplanten in vrij diep water erfi
zoek de onderzijde van de watgrleliebloderen;
nauwkeurig af. f-M
Eerst moeder vragen
Toe dan MieS, zoo zegt broer Xnton,
laten we wat roeien gaan;
't bootje ligt daar zoo verleid'lijk,
stap .'gauw in; ik durf 't besï aan.
.V-.'i.- It?
Wacht jij hier maar éven op me; f
'k blijf maar één minuutje -weg s=.
'k wou, dat moeder met ons meeging,
hè, dèt zou eerst leuk zijn, zeg!
^«.erpjanB»
Ik ook wed, lacht Üfe», UttEf K«ör i
eerst vraag lc moeder of Eet l
anders Is 't geen echt plezie», f
<Jan heb 'k eeü 1