'Üt-
Qoob fa
Een kleine avonturier.
Kaar het Engclsch van G r e g s o i r r w
Bewerkt door C. II.
HOOFDSTUK V.
Tommy's eerste avontuur.
Tommy Treffit had dos een aanvang ge
maakt met dc uitvoering van zijn plan. Ter
wijl hij zoo alleen langs den weg liep. was
onmiddellijk naar de kade, waar Grootmoeder
h-m e'cn groot schip gewezen had. Er lag nn
een lange rij schepen en Tommy dacht, dat
elk van deze schepen groot genoeg was om
naar het andere einde der wereld te gaan.
Sommige schenen uit le rusten van hun laatste
reis; andere waren levendiger en maakten
ich gereed tot vertrek. In het eene schip wcr-
dey kolen ingeladen, in het andere vaten,
kisten en balen. Er was .één schip met
drie masten twee groole en één klcinc-
,.Kom, geef hel nou: je verliest het anders
toch.''
,.Maar moet ik den kapitein dan niet beta
len?"
„Heelemaal niet. Hij zal veel te blij zijn, als
hij je ziet, want je moet natuurlijk allerlei
karweitjes doen. Kom nou ik kan hier
niet dert heelen dag blijven wachten."
Zoo moest de arme Tommy dus zijn laatste
geld afstaan.
.Is dat alles?1'
„Ja," antwoordde Tommy, terwijl hij op zijn
ren en het leek één-en-al bedrijvigheid:
ladingen werden ingedragen, windassen ge- J hp beet.
draaid, en er werd met kettingen gerammeld, i ..Nou, wel te rusten. Blijf hier drie dagen
Vdiet toch eigenlijk nog maar een klein haasje, terwijl de menschen aan boord allen druk be-1 en kom dan maar te voorschijn."
Jihfen zou het dat eenvoudige, net-gckleede j zig waren en rondliepen. Tommy vond, dat j Zoo Jdcef Tommy dus alleen achter le mid-
{jjongentje niet aanzien, dal hij zulk een groote i dit schip in aanmerking kwam om op af te den van kisten en vaten. Had hii den jongen
r reis ging ondernemen. En het was juist zijn 1 stevenen.
.onbekendheid n.cl de wereld die hem zon-1 cerstc wat hij we(en mocst was waar
der vrees alleen naar Carbay deed gaan \U |Jiet hecn „ing, Hc( was niet waarschijnlijk.
wist hij van het gevaar en het kwaad af, dat jer naar een klein eiland als Australië veel
hem overkomen kon!. Dc gedachte aan bdng-
rijn kwam zelfs niet in hem op. Natuurlijk
hadden alle reizigers met gevaren te kampen
doch zij vonden altijd op de een of andere
manier een uitweg. Als zij zelf niet sterk ge
noeg waren om zich te verdedigen, was er
altijd iemand, die hun te hulp kwam.
Tommy stapte de eerste twee of drie mijlen
stevig door en begon toen wat meer op zijn
gemak te loopen. Vóór twaalf uur gunde hij
zich echter nauwelijks ecnige rust. Ilij zag
aan de mijlpalen langs den weg, dat hij onge
veer de helft van het eerste gedeelte zijner
reis had afgelegd en daar hij hongerig en
moe werd, ging hij aan den kant van den
weg zitten en at het stuk koek op. dat Lena
hem gegeven had.
Op dit oogenblik bleef een man, die van
den anderen kant gekomen was, stilstaan. Hij
keek naar Tommy en kwam naast hem zitten.
Tommy zag, dat hij slordig gekleed was en
dai zijn gezicht en zijn handen allesbehalve
helder waren.
„Kun je ook een stukje missen?" vroeg hij.
Zonder zich ook maar één oogenblik te be
denken, brak Tommy een stuk van zijn koek
af en gaf het den man
..Dat is het eerste, wat ik vandaag te eten
krijg," zei deze, terwijl hij een grooten hap
nam en liet stuk koek bijna zonder het te
kauwen inslikte.
Tommy zei niets, maar gal hem nog een
ituk.
„Dank je wel, beste jongen," zei de man,
„en waar ga jc zoo naar toe?"'
Naar Carbay." antwoordde Tommy.
Zoo! dan heb je nog ren aardig eindje
te loopen."
„Acht mijlen."
„.ia. dat zal wel zoo wat. En wat ga je daar
doen? Wonen?"
„Nee; ik ga naar Australië."
„Phuel En dat met je moeder?
„Moeder is gestorven."
schepen zouden gaan, maar waarom dit niet
en een ander wel? Tommy ging op een kist,
die op dc kade stond, zitten, sloeg de groote
bedrijvigheid 0m zich hecn gade en veror
berde zijn laatste stuk koek.
Ilij keek zijn oogen uit en zag een langen
jongen over een plank een vrachtje naar het
schip brengen om daarna weer een nieuwe
lading te halen. Deze iongen had reeds één-
of tweemaal naar Tommy gekeken en toen hij
klaar was. veegde hii zich het gezicht met
een gekleurdcn zakdoek af en kwam naast
hem zitten. Hij nam Tommy van het hoofd
tot de voeten op en vroeg:
„Je wilt toch niet beweren, dat je moeder
weel, dat jt hier bent?"
„Ik ben bij Groot moeder thuis," antwoord
de Tommy.
Wal maakt dat voor verschil? Dc oude
vrouw moet toch ook weten, dat je op reis
bent"
„Zij weet. dat ik uit ben."
„Mooi zool Dat is dus in orde. Zou je mis
schien aan boord van de Mary Ann willen
kunnen nakijken, dan zou hij gezien hebben,
hoe deze lachte, terwijl hij bij zich zeil zei:
„Och, och, wat een uill En wat zal dc kap'tein
woedend zijn. Ik mag wel zorgen, dat hij er
nooit achter komt, dat ik hem die poets ge
speeld heb!"
Toen ging hij naar een banketbakker en
zette daar een groot deel van Tommy's geld
in lekkernijen om.
Ik geloof, dat die opgeschoten sjouwer een
heel slechte jongen was.
(Wordt vervolgd.)
Van Kees, die geen zin had
door C H.
„Kees, schiet je goed op met je werk?"
vroeg mevrouw van der Goes aan haar tien
jarig zoontje.
„Och nee, Moeder, heelemaal niet. Die les
is ook zoo vervelend, 'k Heb niets geen zin
in leeren. Ik zou veel liever lezen."
Moeder keek haar jongen eens aan, scheen
zich heel even le bedenken en zei toen:
„Goed Kees, ga dan maar lezen. Je moet
vooral nooit iets doen, waar je geen zin in
hebt."
Kees kon zijn ooren bijna niet gelooven.
gaan? Dan zou ik je met den kap'tein in ken- 1 Was het Moeder wel, die dat zei, Moeder, die
nis kunnen brengen, kap'tein Williams ik hem altijd aanspoorde zijn best te doen?
ken hem heel goed." Nu, hij wilde niets liever dan lezen in het
Tommy wist, dat dit dc naam was van het nieuwe boek, dat hij op zijn verjaardag van
schip vlak vóór hem, hij had dien met groole j Oom Guus gekregen had. 't Kon wit een heer-
letters erop zien staan. lijke avond worden. Echt fijn!
„Ja, ik wou een reis meemaken. Denk je, Kees was weldra zóó in zijn boek verdiept
dat de kapitein me zal aannemen?" da! bet bedtijd was, eer hij 't wist. Morgen
„Ik ben bang, dat je den vrachtprijs niet j vóór schooltijd zou hij zijn les nog wel even
kunt betalen." zei dc ionge sjouwer, terwijl er doorkijken Dan zat die er kcrsversch in en
een grijns op zijn gezicht kwam. toen hij 1 zou Kees „er wel door rollen.'
Tommy opnieuw van het hoofd tot de voeten
opnam.
„Ik heb ruim vier gulden," zei Tommy in
gespannen verwachting, „zou dat genoeg
zijn?"
„Ja, dat weet ik" niet precies. Je moet het
Den volgenden morgen half negen werd
Kees met schrik wakker. Hij had zich leelijk
verslapen 1 Hoe vreerad, zou Moeder hem niet
geroepen hebben? Och en zijn lesl Daar bracht
hij nu natuurlijk heelemaal niets van terecht.
Haastig kleedde hij zich aan en holde daar-
den kap'tein zelf maar vragen. Daar komt hij na de trap af naar de huiskamer. Zijn boler-
juist aan. Van avond vertrekt hij en ]e kunt ham zou hij wel gauw naar binnen werken,
'je dus niet lang bedenken." Maar wat was dat? Er lag niets op zijn bord
„Maar je zou me met hem in kennis bren- en het glas, dat Moeder altijd voor hem vol
«Met je vader dan?" I
„Nee, Vader is daar juist en ik ga hem; - - - -
zo ken om hem thuis te brengen." 1 gen.^ zei Tommy, terwijl hij opstond. .melk schonk, was nog leeg. Hij begreep er
Zoo zoo zei de man, terwijl hij 1 v^ou, doe ik dat dan soms niet?" niets van en keek verwonderd zijn moeder
Tommy verbaasd aankeek. ,.Maar dan heb je -Maar, maar gaat dat dat aan.
toch reker zijn adres?" j schip naar Australië?
Wat is dat?" I .-Natuurlijk," en de jongen liet er zóó bin-
..Wel, zijn naam en de stad en de straat Densmonds °P "volgen, dat Tommy het niet
.waar hij woont." j verstond: „of ergens anders heen."
„Nee ik weet alken zijn naam: Adam Toen Tommy kapitein "Williams aansprak,
Ti cIIil." I sloeg de jongen bijna dubbel van het lachen;
,.llco! Hél zou anders gemakkelijker ziju, en l°en Mj /a". da* Tommy na eerst iets
hl je wal meer wist" gezegd tc hebben geld uit zijn zak te voor-
,JJ maar ik wil hem juist zoeken." schijn haalde en de kapitein glimlachte, kon
De man sloot zijn oogen bijna, keek door ^ij meer blijven stil zitten van plezier
zijn oogharen Tommy aan en scheen in zich en zei in rich zelf: „Och, och, wat een uil!"
z.i: le lachen. zaS. hoe de kapitein na even geglira-
„Je hebt zeker genoeg geld om den over- l®cht *e hebben ernstig met den kleine baas
tocht te heialen? was zijn volgende vraag. sprak en toen wegwandelde.
,,0 ja!" antwoordde Tommy, „ik heb een i Tommy kwam weer terug en zag er vrij
stuk of wat guldens." ontmoedigd uit
„Prachtig 1 En ik vraag me af, of ik je het j»Zo°» en *s de zaak in orde?" vroeg de
nauwkeurige adres niet kan geven. Ik kom ionÉ>c° <BJasi ernstig.
er juist vandaan, weet je." I ze', dat hij zoo'n kleinen jongen niet
„Werkelijk?riep Tommy uit, terwijl hij aannemen en dat
den man plotseling met andere oogen aanzag, i m?ïn "vader en moeder moest gaan. Maar ik
„Zeker, en ik heb iemand gekend, die zoo heb geen moeder meer en mijn vader is in
heette, ik weel alleen niet, of het je vader Australië; ik wil hem juist gaan zoeken en
was.' I weer thuis brengen."
„Iloe zag hij er uit?" -Zoo, is dat het geval? Maar zoo doen
„Ja zei de man terwijl hij blijkbaar I tap'teins altijd. Zij zeggen, dat ze geen kleine
nadacht, „als je zei. dat hij klein en dik Jongens kunnen gebruiken, maar dat hindert
was j allemaal niets/'
Maar Vader is lang/' bracht Tomnfv in het I
.midden.
„Met donker haar
„Zijn haar is blond.'*
„En donkere oogen
„Maar hij heeft blauwe oogen.
„Als je zei, dat hij er zóó uitzag, zou ik" ge
antwoord hebben, dat ik je \ader niet kende,
ftfaar als hij lang is en blond haar heeft
„Met ecu rossen gloed er over," vulde
JTommy nog aan.
-Met een rossen gloed en blauwe oogen,
dan is hij hel en kan ik je zijn adres geven."
O alsjeblieft," riep Tommy opgetogen uit
„Ja maar het is je natuurlijk wel wat
waard. Wat geef je mij er voor?"
„Wat wilt u hebben?" vroeg Tommy nu.
„Als ik de moeite in aanmerking neem,
-welke ik gehad heb om het al dien tijd te ont
houden, is een gulden niet te veeL"
Tommy aarzelde even. gaf hem toen een
gulden en vroeg gretig: „En hoe is het dan?"
,Wc zullen liet eerst den naam van je vader
opschrijven die is
„Adam Treffit."
„Adam Treffit, juist Zwerveling zoo
heet de familie, bij wie hij inwoont Vreem-
flelingenstraat No. 1. Maar zou het niet ver
standiger zijn. als je het opschreef?"
Tommy vond, dat de man gelijk had. Hij
fcad een potlood bij zich en terwijl de ander
langzaam de namen spelde, (het spellen
ycheen hem niet gemajikelijk af te gaan)
gchreef de jongen zc op een nieuwe bladzijde
yan het opschrijfboekje, dat hij bij zich had."
„Ik kan het best onthouden," zei Tommy;
^ïk weet het al uit mijn hoofd: „Adam Treffit,
„Ja Kees," zei mevrouw van der Goes, „ik
had geen zin om je vanmorgen te roepen en
ook niet om je boterhammen te maken en je
een glas melk in te schenken. Ik keek liever
de krant eens in en op 't oogenblik heb ik er
eigenlijk nog geen zin in. Help dus je zelf
maar.''
Beschaamd sneed onze Kees zich een
scheeve boterham af, smeerde er haastig wat
boter op en at met groole happen, 't Scheelde
niet veel, of hij verslikte zich nog.
Nu moest hij weg, 't was hoog tijd. En met
maar één boterham in zijn nog bijna leego
maag, stapte Kees naar school.
Natuurlijk moest hij om twaalf uur 't
was Woensdag schoolblijven om zijn les
over te leeren. Echt jammer, want 't was
prachtig weer en Moeder en hij hadden een
paar dagen geleden een plannetje gemaakt
ik maar weer naar j voor een fietstochtje op den eersten den besten
\r:v mooien middag, dien Kees vrij zou hebben.
Toen hij thuis kwam, moest hij al weër zijn
eigen boterham maken en zich zelf een glas
melk inschenken.
„Wat krijg ik er op?" vroeg Kees half-ver-
legen.
„Ja, 'k heb eigenlijk niets in huis. de koek
en dc kaas zijn net op en 'k had geen zin
„Maar ik kan toch niet meegaan, als hij nieuwe te bestellen. En om heelemaal naar
het niet wil hebben!" den kelder te gaan en een stukje vleesch voor
..Zeker wel. Als kleine jongens naar zee je af te snijden, vond ik te vervelend/'
willen gaan, vragen zij het den kap'tein niet. Kees had moeite zijn tranen te bedwingen,
Zfi stappen eenvoudig, zonder dat iemand 't niet omdat hij niets op zijn boterham kreeg,
riet. aan boord en verstoppen zich, totdat zij nee, daar huilt een jongen van tien jaar niet
rich In volle ree bevinden; dan komen zij te j meer om, maar omdat Moeder in toepassing
voorschijn. De kap'tein is dan heel blij hen te bracht wat hij zelf gewild had en dit zoo
nen we na het eten nog best een beetje rond j
fietsen, 'i Blijft nog lang genoeg licht
Kees zei nieis, maar s'jeg zijn armer, om j
Moeders hals. En daarmee zei hij veei meer
dan hij met woorden had knnr.cn deen. Dat
hel een prettig fietstochtje werd brh?ef ik
jullie zeker niet tc vertellen
Cora's oog.
„Vader," schreef de negen-jarige Jan Smalt
j aan zijn vader, die een paar dagen voor zaken
in Botterdam v;r.s, „Vader, Cora's rechteroog
lis uitgestoken Vindt u dal niet vreeselijk jam-
jmer,? Van OoiPi, i heb ik een zak met knik
kers...
I Maar Vader Smalt las niet verder door,
j wierp den brief op tafel, werd doodsbleek,
mompelde ecnige onsamenhangende woorden
en vroeg zenuwachtig en gejaagd aan den
kellner in de ontbijtzaal:
„Hoe laat vertrekt <le eerste trein naar
Breda?"
„Om half tien, mijnheer."
„En 't is nu?"
„Kwart vóór negen, mijnheer."
„Breng dan dadelijk mijn rekening 1"
In een oogenblik was mijnheer Smalt reis
vaardig en nam hij een tram in de richting
van het slation.
Welk een verpletterende tijding had zijn
kleino Jan hem in zijn onschuld meegedeeld.
Cora, zijn wedrenncr, de mooie, prachtig vos,
waarop hij zoo trotsch was, zijn mooi rij
paard verminkt! Hoe was het mogelijk en
hoe kwam het, dat zijn vrouw die met zijn
jongen .thuis was, hem dat zelve niet onmid
dellijk gemeld had?
Cora >verd bovendien verzorgd door den
ouden, trouwen Piet, zoodat 't mijnheer Smalt
bijna onverklaarbaar voorkwam, dat zulk een
ernstig ongeluk had plaats gehad,
j Eindelijk hield de trein te Breda stil en
haastte mijnheer Smalt zich huiswaarts! Toen
j hij de deur geopend had, vroeg hij het dienst-
I meisje, dat juist in de vestibule bezig was, met
zenuwachtige haast:
„Hoe is 't met Cora?"
„Met Cora, meneer? Wel, Ik weet niet beter
dan goed
„En zijn oog?"
„Ik weet er niets van, meneer
„Waar is mijn vrouw?"
„In de kinderkamer, meneer."
Mijnheer Smalt snelde nu naar boven, naar
de kamer van Jan, wierp de deur open en zag
zijn vrouw juist bezig het hobbelpaard van
zijn zoontje wat op te kalfateren.
Zij schrikte niet weinig, toen zij zoo plotse
ling haar man vóór zich zag staan, dien ze
hoog en droog in Rotterdam waande.
„Lieve help. Fransl jij al Thuis? Ik dacht,
dat je
Hij liet haar niet uitspreken en vroeg
haastig:
„En Cora? Hoe is 't met zijn oog
Het heeft mij zoo vreeselijk getroffen
„Cora?" herhaalde mevrouw Smalt. „Meen
je den goudvos? Wel, die is springlevend en
gezond! Dien mankeert niets. Hoe kom je
daaraan, Frans?"
„En Jan schrijft me vanmorgen, dat het
rechteroog van het dier is uitgestokenP'
De oogen van mevrouw Smalt werden groot
en rond van verbazing. Na een oogenblik be
gon zij echter hartelijk te lachen en zei zij, op
het hobbelpaard wijzend, dat zij onder han
den had:
„O! nu ben ik erj Die malle jongen heeft
zijn hobbelpaard ook Cora genoemd. Dit is
gisteren omgevallen, tegen de tafel aangeko
men en heeft zijn rechteroog verloren. Dat
heeft Jan je geschreven, en jij hebt gedacht,
dal het je goudvos was."
Hoe blij was mijnheer Smalt, toen hem de
vergissing duidelijk werd, en hoe hartelijk
klopte hij den ongedeerden goudvos op den
rug, toen hij het dier onmiddellijk daarna in
den stal ging begroeten.
zien, want zij moeten allerlei karweitjes doen,
al wil hij dat voor de ouders natuurlijk niet
weten."
..Moet ik het dan zoo aanleggen?"
,Ja, 't is zoo gemakkelijk mogelijk. Ik heb
het zelf meer dan eens gedaan." Dit was mis
schien nog het meest ware woord, dat de jon
gen tot nu toe gesproken had. „Kijk, ik moet
deze kist op 't schip brengen; ga maar mee,
dan zal ik je een goed plekje wijzen, waar je
kunt blijven, totdat het tijd is te voorschijn
te komen."
„Dank je wel," zei Tommy, die het heel
streng volhield.
Eindelijk* dan had Kees zijn boterhammen
verorberd, want hoewel hij 's morgens niet
veel gegeten had, smaakte het hem toch niet
zoo goed als anders een „boterham met niets"
dit deed.
Na de koffie bleef Kees nog wat in de kamer
rond talmen. Zou hij Moeder vragen mee te
gaan fietsen? 't Weer was zoo mooi!
„Moederbegon hij.
„Ja Kees."
.Moeder, gaat u vanmiddag mee fietsen?"
„Nee Kees. daar heb ik nu niets geen zin
gewoon vond, dat zijn reis in het geheim zou in. Ik ga veel liever bij Tante Coba een praatje
aanvangen. Dat gebeurde immers meestal! maken en een eindje omwandelen. Doe jij ook
„Maar je moet wat te eten hebben in dien j maar wat je 't liefste wilt."
tijd anders hou je het niet uit. Kijk, loop Kees dacht even na. Zou hij dan maar alleen
naar dien winkel en koop daar wat broodjes gaan fietsen? Nee hoor, zoo in zijn eentje,
met kaas." daar was niets aan. Dan bleef hij nog maar
En terwijl Tommy dezen raad opvolgde, liever thuis zitten lezen,
wreef de jongen zich in de handen van pie- Kees nam zijn boek en nestelde zichi in een
zier en mompelde opnieuw: „Och, och, wat j gemakkelijken stoel voor het open raam. Tel-
De hartsvanger van August
den Sterke.
Keurvorst August de Sterke had bij
gelegenheid van een groot jachtfeest een
hartsvanger verloren, die tot zijn lievelings
wapenen behoorde. Al het zoeken er naar
was vergeefs, en zelfs een prijs van hon
derd gulden voor den gelukkigen vinder,
kon., niemand toegewezen worden.
Daar meldde zich acht dagen tater, met
een zak onder den arm, een boertje aan den
ingang van het keurvorstelijk paleis aan. Hij
had den hartsvanger gevonden, zei hij, en
I kwam nu de premie er. voor halen. De
schildwacht nam 't boertje met een minach
tenden blik op.
„Ja, goede vriend," antwoordde de sol
daat, „dat gaat zóó niet; maar ik zal je
graag behulpzaam zijn, als je.... nou, je be
grijpt me wel, hé?"
een uil!
Toen Tommy met volle zakken terugkwam,
beval de jongen hem een klein valies mee te
nemen en terwijl hij zelf een kist oppakte,
zei bij: „Kom maar mee!"
Tommy liep achter den jongen aan en kwam
zoo over een plank aan boord van de Mary
kens keek hij naar buiten, 't Zou toch wel fijn
zijn geweest, als hij met Moeder had kunnen
fietsen! Och, och, wat verveelde hij zich. Van
't lezen had hij spoedig de aardigheid af. De
woorden „geen zin" vervolgden hem steeds,
't Was net, alsof zij met. groote letters op
iedere bladzijde stonden. Kom, hij zou flink
zijn en zin m a k e n. Vlug zocht hij zijn boeken
bij elkaar en leerde hij zijn lessen en toen hij
er eenmaal in verdiept was, vond hij 't eigen
lijk niets naar meer. Toen Moeder thuis kwam
fv - - - «- J
per adres mijnheer Zwerveling, Vreemdelin-1 A n n. Daarop ging het een steile ladder af
feenstraat No. 1. Tarradiddleton, Australië." I en een donkere gang door naar een ruimte,
„Zoo is 't in orde. En na moet ik weer eens waar het vrij donker was.
verder gaan. Goede reisl" „Zet maar neer," zei dc jongen, „en kijk,
Tommy atak bet kleine restje .van zijn koek i daar tusschen die twee groote kisten zit je j kende hij ze op zijn duimpje,
to zijn zak, stond op en vervolgde zijn tocht j even gemakkelijk als bij je grootmoeder thuis. Moeder begreep dadelijk, hoe het met Kees
met nieuwen moed en frissche krachten. Hij j Ik zal deze kleine kist verzetten; daar kon gesteld was. „Zie je wel, vent," zei Moeder
js*oeg xich echter af,, waarom de^ man zoo ie op zitten en die groote schuif ik er voor,vriendelijk, „dal het niet aangaat, altijd maar
|achte, toen zij ieder een kant uit gingen. 8 Is je er in bent." te zeggen: ik heb geen zin? Als je je met ijver
^oo beleefde Tommy zijn eerste avontuur. I Tommy deed wat hem gezegd werd en sprak toelegt op dingen, waarin je geen zin hebt,
HOOFDSTUK VI. zichzelf moed in. hoewel zijn hart luid klopte, j ben je veel meer voldaan over je zelf dan wan-
„Geef mij nu de rest van je geld; dat zal ik neer je alleen doet waar je zin in hebt. Maar
Nou", antwoordde dc boer na eenig be
den) en, dc.^r zol t niet aan haperen, hoor!
ik beloof je vie-de gedeelte van hetgeen
ik krijg".
„Bost!' ;ei de ioidcot en liet den boer
onmiddellijk het paleis finnen. Op de trap
ontmoette hij oen heer in 't zwart, mét een
gr co ter. bundel stukken onder den arm.
„Waar moet dat heen?" vroeg deze, ter-
'ijl hij het eenvoudige boertje van top tot
teen opnam
De gelukkige vinder liet zijn kostbaren
vondst zien.
„Alles goed en wel", zei de heer, „maar
zonder mijn tusschenkomst heeft niemand
toegang tot den keurvorst Het moet je dus
wat waard zijn, dat is nu eenmaal zoo de
gewoonte, beloof mij de helft van je ge
schenk en dan zal ik je dadelijk bij den
keurvorst toelaten."
De boer stond dit zonder dralen toe, en
werd daarop door den* heer in 't zwart in
de audiëntiekamer gebracht; kort daarna
stond hij voor August den Sterke in diens
kabinet.
Met zichtbare vreugde r.am de vorst den
hartsvanger uit de hand van den landman
aan, liet zich omtrent de plek, waar hi; ge
vonden was en omtrent de omstandigheden
van den vinder, nauwkeurig inlichten, en
beval hem daarop zich door den schat
meester de bekende premie te laten uitbe
talen. Daarbij wenkte hij den kamerheer om
den boer den weg te wijzen.
De boer bleef echter staan en schudde '1
hoofd.
„Nu?" vroeg de keurvorst, „wil je niet?"
„Liever zou ik u een gunst willen vra-
zoeken," antwoordde de boer.
„En dat zou zijn?" vroeg de keurvorst niet
zonder verbazing.
„Veertig stokslagen, Hoogheid!" luidde'!
antwoord.
„Nu, ieder zijn smaak," zei de keurvorst
lachend, en liet den boer door den kamer
heer naar de wachtkamer brengen om hem
daar de verzochte „gunst" deelachtig te doen
worden.
Iedereen was natuurlijk even verbaasd
ever den boer, want veertig stokslagen zijn
nu juist geen kleinigheid. Koelbloedig en
zonder een spier te vertrekken liet de boer
zich de slagen toedienen. Bij den tienden
slag hief hij echter de hand in de hoogte, en
riep met luider stem. „Halt!" Hierop deelde
hij mee, dat de rest der verzochte gunst
niet hem toekwam, maar een vierde van het
geheel aan den schildwacht en de helft den
„schrijver" van den keurvorst.
Hoe dit grapje afliep, zullen we in 't kort
vertellen, August de Sterke lachte hartelijk
toen hem de geheele loop der zaak door
den kamerheer verteld werd, en verklaarde,
dat hem in langen tijd niet zoo'n aardige
grap overkomen was. Natuurlijk schonk hij
rijn goedkeuring aan dezen vorm zijner
gunst, nadat hem uit een verhoor gebleken
was, dat alles zich had toegedragen, zoocAa
t boertje vertelde, en liet die „gunst" on
middellijk aan beiden voltrekken.
Den boer liet hij de honderd gulden ge
heel uitbetalen en gaf hem de verzekering
zijner bijzondere welwillendheid mee.
Omh t gewicht van éc;n haar.
Door de Duitsche pers loopt een merk
waardige anecdote, die aan moet toonen, dat
het in dezen oorlog gaat om het gewicht vnn
één baar. Bij een feestmaaltijd raakte baron
von Manteuffel, Pruisisch veldmaarschalk en
stadhouder van Elzas-Lotharingen in een
woordenwisseling met een Fransch diplo
maat. De Franschman had de deugden van
zijn land geprezen en o. a. beweerd, dat er
niets zoo leelijk kon zijn of een Franschman
kon er nog iets smaakvols van maken. Tijdens
dit gesprek woelde von Manteuffel met ^de
hand in zijn rossigen baard, waarhij een haar
losliet. Dze haar hield hij den ander voor met
de woorden: „Laat u daarvan dan iets moois
maken en bewijst u uw bewering met een
daad". De diplomaat nam den haar en zond
dien naar een goudsmid te Parijs, verklaarde
dien de heele zaak en legde hem uit. dat in
zekeren zin de eer van Frankrijk op het spel
stond. Na eenigen tijd ontving hij terug een
dasspeld in den vorm van een Pruisischeu
adelaar, in zijn klauwen houdend een stijve
roodachtige haar, waarvan aan beide zijden
een klein, gouden kogeltie afhing. Op het eene
kogeltje was te lezen: „Elzas", op het andere:
„Lotharingen", en op de adelaar stond in het
Fransch geschreven: „Gij houdt zë slechts aan
een haar." ..Thans", zeggen de Duitschers,
„zal moeten blijken, hoe sterk die haar vaD
von Manteuffel is."
ex' e r Wkk
Sprinkhaans-avontuur.
Tommy gaat scheep.
J voor je bewaren, tot je terugkon*,- zei de
Tóen Tommy ta Carbay aankwam, was het jongen,
ft] eep heel eind in den middag en ging hij 1 Tommv aarzelde.
weet je, waarin ik nu eens tin heb? In een
lekker kopje thee. Zal ik dat eens vlug zetten?
Prettig, dat je je lessen al kent, want nu kun-
Een sprinkhaan valt in 't water,
een zwaan schiet uit het riet
om hem gauw op te happen
maar neenzóó gaat het niet!
Een vlinderelfje redt hem
nog jnist bijtijds, hoezee!
en neemt den armen springer
dan heel voorzichtig mee
HIJ zet hem gauw P» d-vge.:
ginds cp de bloemenwei,
de zon schijnt er zóó iekker -•
weldra komt sprinkhaan bij.
"Wu/ kan hij lustig springen,
voorbij is nu zijn leed;
'k denk, dat hij *t vlinderelfje
zijn leven niet vergeetI
e r m a nBftii