TSJooi3 de |]eo§d.
Ji
Een kleine avonturier.
tfoar het Engelsch van Gregson Gow.
Bewerkt door G H.
HOOFDSTUK IX.
Tommy sluit vriendschap.
pJadat mevrouw Williams van Tommy ver-
B;men had, hoe hij heette, waar hij woonde,
Wies over zijn groetmoeder en hoe het plan
jEThein gerijpt was, zijn vader te gaan zoeken
hn avonturen te beleven, sprak zij heel vrien-
tÈlijk en ernstig met hem.
Geloof je niet, Tommy, vroeg zij. „dat je
)fcr heel verkeerd aan gedaan hebt van je
jp cotmocder weg te loopen?"
Idigc kennis is niet groot cn -van de richting Nu ccist begreep vader r.ain de list van lijn
heeft hij niet het minste besef. Als we Carbav vrouw. lironimend, alsof hij heel nijdig was
I naderen, zal hij denken, dat wc lang genoeg ij(p hij óe dieren tegemoet, kneep toen het
i gevaren hebben om in Australië te landen. In- lammetje nog harder en riep: „Kom vrouw,
I wendig zal hij echter heel Mij zijn als hij breng toch den buit binnenl Ons kind sterft 1
I weer bij zijn grootmoeder thuis is. Vader of van den honger!''
I geen Vader bij hem.'1 „Ach neeflief,'kermde de luipaard, „ik zei
i Mevrouw W illiams gaf toe, hoewel nog niet je reeds, dat het een vreeselijk beest wasj 't Is
Ivan ganschcr harte. 'geen gewone ram; 't is een kraal-monster!
I „Ik wil niets liever dan hem bij zijn groot- Ach> waarom wiWc jc loch niel naar mij- luiste_ j
•moeder terugbrengen." zei zij „maar ik zou ren! Ach, kom toch, en bal ons vluchten!" 1
niet graag willen, dat hij den geheelen terug- i De jakhals kreeg hel nu ook wel oen beetje
weg huilde." 1 te kwaad. Hij begon te sidderen en te beven
„Nee. natuurlijk niet." van angst, en toen vlug op den rug van den
- -En wc moeten hem als hij er naar luipaard springend Iluisterd hij hem toe: „Ja,
pn avonturen te beieven, sprak zij heel vrien- Yraagt de waarheid niet verbergen, Tho- I ja, laat ons vluchten"!
jk t rnsü« met hem' I Met den jakhnls op lijn mg rend nu de j
..Zeker niet - als de bengel begint te vr«- ihlpaard vlug a tie kaffer-kralen voorbij en
gen, moeten we hem eenvoudig vertellen uit t0en de vlakte over. En toen, midden op de
K - V V, wlkcn hock -de wmd waa" ®n er maar hct I Vlakte, werd de arme Tobi een zandruiter; hij
jMa»r ik heb een briefje achterplaten, dalbestc van bopen Ik zal Johnson en Duff zeg-1 was gevallen van Luipaard'* rug!
maakt het toch wel aiMers vindt u niet. Rfn f]a( zij heni g ongevraagde inliehlin- „En dal noemt men nu „voor eigen rekening
m;oeg Tommy En wat zal Grootmoeder blij gfn moeten geven. 'op de jacht gaan,"" mompelde bij. toen hij
fJji., als ik A ader thuis bi eng! „Wc zullen hem maar hij ons houden, want hij i zac dat dc luioaard er met vaart van dnnr
'iMa,ai ft ornoL-"1 n°0'1 V' heeft - 100315 i0 m3niCren -1 Ringt hemiUarliggeiMeinhe,1 zand Z
o if a, ,1. Oad zal Roosie aneidin!! be*or»ten; zij vervéclt zich ,ijn jot overliet „Maar dat zal ik hem be-
„O ja. Maar dan ga ik dadelijk naar de djkwijls cn za] blij zijn een speelkameraadje taald zclteul" Daar zag hij in de verte een
pie de man me heelt opgegeven. a- i-mi
Mevrouw Williams glimlachte. „Ik denk
Biel, dat je hem zoudt vinden, mijn jongen,
jen ik ben bang, dat die man je voor
li fi gehouden."
te krijgen.''
ossenkar naderen, 't Was een kar vol visch,
R°cd. Jeanne. Maar nu moet ik weer <Jie werd getrokken door twee sterke ossen;
H.n ffek' naar bovcni Ikl waait vrli s,evis' doch lk 1 de drijver, een oude Katfer, liep er naask
°£"!.e!:.I "Visch is 00k ricn." dacht Tobi, „vooral als
men honger heeft" Heel voorzichtig kroop hij
Mevrouw Williams voelde aan het schom-
*Dan zal ik misschien hcei wat moeien rei- mejen van schip, dat het ruw weer was jnu wat verder totdat hiï lag juistod het"mid-
vóór ik hem vind." antwoordde Tommy lc„dc zich nW beclemaat op haar ge- 1fcn wïjt daïr fc*d'c ilrot i
fcilr.:
mak ter ruste. Hoewel zij de vrouw van een sporen waren, en daar bleef hij doodstil en met
,j uidh tci jubic. uucwci l i uc viuuw itiii ccii i cnnrpn war An Ar, i nor
„Maar hoe zul je kunnen reizen zonder gc zceman was bad zij nog niel dikwijls een zee- j gesloten oogen liggen,
n eten te koopen en een slaapplaats te bc- ri,is mecgcmaakt. En werkelijk was 1
len9 rw ...i,
Oi n
telen
i Tommy dacht een oogenblik na. j
RWeel u, mevrouw, hoe zij meestal doen?"
\rocg hij. „Als het donker wordt kijken ze
altijd goed uil en ontdekken dan ergens een j
'flauw licht. Daar gaan zij op af, komen aan j
een huis en worden daar gastvrij opgenomen."
„Maar" Tommy," vroeg mevrouw Williams
(Wordt vervolgd.)
De Jakhals en de Leeuw.
Een Afrikaansch sprookje.
Door „Tante J o h."
Tobi's list gelukt, want
nauwelijks was de kar bij de plek waar de
jakhals lag. gekomen, of de Kaffer hield zijn i
ossen in. boog zich daarna over Tobi heen en
riep verheugd uit: „Wel, wel, wat een builen- i
kansje, daar ligt me nu warempeltjes een I
doode jakbals zoo maar midden op den weg!
En wat heeft hij een prachtig pelsje! Daar
van Iaat ik mij een nieuwe muts maken..."
En toen hij dit had gezegd, pakte hij den
Als oom Leeuw op jacht ging, nam hij zijn
nu, „komen zij dan niet dikwlijs in aanraking neef, den jakhals, mee, want Tohi, zoo heette
met roovers en andere slechte menschcn?" de jakhals, was een Hink jager. Maar op een
„Ja zeker, maar zc on'.snappen toch nog juist dag. toen zij weer samen op dc jacht waren jakhals bij zijn nekvel cn wierp hem in de kar,
bijtijds; er komt altijd hulp opdagen." en Tobi grooten honger had. kaapte die het JU^ boven op de visschen.
Mevrouw Williams schudde glimlachend hét vetste boutje, dat hem eigenlijk eerlijk toe- waj den slimmcn Tobi naar den zin.
hoofd. Zij begreep, lioe het met Tommy ge- kwam, voor oompje's neus weg .Dat boutje Mant nadat hij eerst zijn vrcesclijken honger
Held was en°wc'nschtc niets liever dan dat komt mij toe. oom Leeuw," zei hij; „dat heb 1gestild, wierp hij risch voor visch uit de
hij weer veilig bij zijn grootmoeder thuis was. ik eerlijk verdiend." jkar en pas nadat hij er den laaslen visch bad
Toch voelde zij zich sterk aangetrokken tot Doch oom Leeuw werd toen zóó geweldig uitgeworpen, sprong hij zelf ook de kar uit.
Wen jongen mei zijn rijke verbeeldingskracht, koos, dat hij heel hard begon te brullen en „Jongen, jongen, wat een geluk! Wel, wel,
Moeten we nort lan" varen om in Auslra-zijn klauw heel even op Tobi's schouder I wat een buitenkansje!' sprak bij den Kaffer
„Moeten no„ lang varen om Austra toen h„ schflt na((_]dc djc
drukte, liet van angst hel lekkere hapje vallen I zilveren streep, over den weg verspreid lag.
en jankte sidderend: „Neen, neen, oompje j „Vierhonderd visschen zijn het, goed geteld!
Leeuw, ik heb mij vetgist; het heerlijke boutje En die ga ik nu verstoppen op een plaatsje,
komt u toe!" I waar zelfs oom Leeuw ze niet kan vinden!
Oogenblikkclijk hield toen oom Leeuw met f JIè wat is het toch prettig om voor eigen
brullen op, nam zijn klauw van Tobi's schou- jjrekening op jacht te gaan! Mant zoon gul-
lië te komen, mevrouw? vroeg Tommy.
Zij was op het punt hem Ie vertellen dat
i3e Mary Anit niet naar Australië ging cn
hem een en ander uit te leggen, doch zij kwam
niet verder dan:
„Het is heel, heel ver naar Australië, mijn
jongen," toen Johnson, de eerste stuurman,
irwijl hij ging zitten en Tommy eens goed
aankeek, riep hij plotseling uit;
„Wel, nu nog mooier! Tommy Trcffit, ben
jij het?'*
Tommy keek haastig op. Zijn gericht ver
helderde.
beneden kwam om thee te drinken. Het was i der, grijnsde toen heel liefjes tegen zijn neef ziSe> oude oom, die niets voor je overlaat dan
een nog jonge man. Hij had al iets gehoord en peuzelde daarna zelf het boutje op, cn liet wat afgekloven botjes, is toch meer een last j
.van den kleinen „weggeloopen deugniet," en alleen de botjes voor den jakhals over. „Hè, dan een genoegen. Maar nu ben ik meester
terwijl hij ging zitten en Tommy eens goed dat is lekker geweest," gromde hij. En toen over al die heerlijke visschen! En Tobi tolde
aankeek, riep hij plotseling uit; tegen Tobi: „Zeg eens, neefjelicf, weet jij wel van pure blijdschap als een aap in de rondte.
hoeveel een „leeuwendeel" is?'' 1 Doch hij was nauwelijks begonnen met het
„De... de... geheele.buit, oompje," sprak de in veiligheid brengen van zijn buit, of hij zag
jakhals sidderend. dat tante Hyena, druk bezig was met de vis-
„Goed geantwoord, beste jongen,'' grijnsde schen op te peuzelen, die aan hel einde vaö
„Taffie Johnson!" riep hij op zijn beurt, „ga de leeuw. „En omdat ik je nu eens extra voor ^en weg lagen,
fiij ook naar Australië?" dit goede antwoord wil beloonen, daarom mag „Wat drommel," dacht dc jakhals, „daar zit
Het bleek weldra, dat Johnson evenals je morgen weer met mij op de jachL" nae die oude, Icclijkc feeks zich te goed te
■Tommy in Lannwyd muis noorOe en hij *ieu „Dai is best* oom Leeuw," zuchtte dc jak- doen ahn mijn visschen "Wat moet ik nu be-
jongen en zijn grootmoeder heel goed kende, j hals. Maar hij dacht bij zich zelf: „Ik bedank ginnen? "Wegjagen kan ik haar niet; als ze
Hoewel hij eenigc jaren jonger was dan er voor om nog langer zoo door je behandeld boos op me wordt, is ze in staat om alles aan
Tommy's vader, was hij een vrind van dezen te worden. Ik geef er den brui aan; van nu af oom Leeuw te verklappen; vertrouwen kan je
en had hij eenige weken geleden, toen de j aan ga ik voor eigen rekening jagen." En haar nooit, die slimme, oude babbelkous!"
nauwelijks was het slaapuurtjc van zijn oom Zoo denkende liepcTobi op de hyena toe en
aangebroken, of Tobi 'verliet heel stilletjes het begon heel zoetsappig: „Wel, tante Hyena, hoe
hol van den leeuw. smaken je mijn visschen?"
Heel ver was hij gegaan, het woud lag al j „Jouw visschen?" snauwde de hyena, „dat j
I een eind achter hem en hij zag reeds de Kaf- j zou je wel willen, jongetje".^
geroemd werd, bevestigen wat Tommy van fer-kralen. Nu, bij die Kaffer-kralen is'altijd Heel verbaasd keek de jakhals de hyena
zich zelf en zijn familie verteld had, behalve j wel wat te vinden. Zoo dacht ook de jakhals aan
Mary Ann aan wal lag, juffrouw Treffit
Dog opgezocht. Hij had veel over Adam ge
sproken en was heel vriendelijk geweest tegen
Tommy, die bij het raam zat te lezen.
Zoo kon dus „Taffie", zooals hij in Lannwyd
natuurlijk hetgeen er na zijn vertrek uit zijn en hij bleef nu daar in den omtrek rondzwer-
geboortedorp was voorgevallen. ven. Zoo dwalende ontmoette hij neef Lui-
„1 k ga er heen," ging Tommy voort, zonder paard, die met zulk een vaart over den weg
Taffie s antwoord af te wachten; „ik ga Vader I rende, alsof een dozijn jagers hem op de hie-
zoeken om hem thuis te brengen." len zaten.
„Maar nu moet je niet meer babbelen en „Hé, neef Luipaard, waar moet jij heen, en
gaan slapen," zei mevrouw Williams. „Ik zal i waarom loop je zoo hard?" vroeg de jakhals,
fflier een hoekje voor je inrichten, de andere i „Houd me niet op; houd me niet opl"
hutten zijn allemaal bezet. Waait het zoo schreeuwde de luipaard. „Bij de deur van de
derde kraal staat een vreeselijk beest 1 En ho-
hard, Johnson?''
I „Ja mevrouw, ik denk. dat er een storm zal
Opsteken."
Zoo werd Tommy „naar bed" gebracht en
;wa~ hij weldra vast in slaap.
,Ja zeker, ik meen wat ik zeg," schreeuwde
de hyena, ,,'t zijn evenmin jouw visschen als
de mijne. Zag ik niet met mijn eigen oogen,
hoe je ze een voor een uit de kar wierp? Ik
ben wel oud, maar nog lang niet blind, hoor
neefje."
„Dat weet ik, tante," sprak de jakhals ge
dwee; rtmaar ziet u, ik zou zoo graag nog
veel meer visschen willen stelen..."
„Waar-zou je die willen stelen?" vroeg de
rens, dat het heeft! Neen, maar, ik zeg jc, dat 1 hyena nieuwsgierig.
die wel vier keer zou groot zijn, als de horens j „Wel tante, waar anders dan uit die kar,
van oom Buffel! Kom. vlucht met mij, neef I die ik daar in de verte zie aankomen; ziet u
I Tobi, vlucht, voordat het te laat is!"* i die dan niet?"
„Kom, doe toch niet zoo dwaas," antwoord- „lk zei je toch, dat ik wel oud "was, maar
Toen de kapitein even later beneden kwam, I de de jakhals; „blaas hier even uit. dan loop nog lang niet blind," snauwde de hyena weer;
\ertelde ziin vrouw hem, wat zij meer van ik straks met je mee. Maar eerst wil ik ook „natuurlijk zie ik een kar aankomen. Zitten
.Tommy te weten was gekomen.
zelf dat vrcesclïjke beest zien."
daar nog meer visschen in?"
Die kar is van boven tot onder gevuld met
j visschen, die wel tweemaal zoo groot zijn als
i En Johnson kent hem," zei zij; „zij her- „Ach, Tobi, waag toch je kostelijk leven
kenden elkaar onmiddellijk en booren in het- niet!" gilde de luipaard.
zelfYle dorpje tbnis Lannwyd, niet ver van I Doch de jakhals, die heel moedig was. deed deze," fluisterde de jakhals. „En ik wil ook
Cai bay, maar dieper landw aarts in. Johnson alsof hij de waarschuwing i hoorde, hij die kar leegstelcn, tante..
zef.:, dal het altijd een lieve jongen was een J Liep naar de hem aangeweze aal en zag I „Ja dat kan jc begrijpen," gromde de hyena
ruMig, droomerig ventje, dal veel las. Zijn daar... een doodgewonen ram! nijdig. „Neen, jongetje, nu is het mijn beurt
.familie zijn heel nette menschen. De jongen 1 „Maar neef Luipaard," gromde hij; „wat ben j Nu spring Jlc op dc kar, en pas op, als je er
he< ft door zijn boeken zeer fantastische denk- jij een bange stumperd! Wat heb jij je laten bij durft komen."
be; Iden gekregen en dit zijn hem niet gemak- beetnemen! 't Is een ram, een gewone ram! 1 Intusschen naderde het voertuig langzaam
Jee! jk uit het hoofd te praten. Het laatste wat Kom, ga mee, dan nemen wij h« m voor ons het karrepad ter reebtzijde van de zandvlak-
hij zei vóór hij insliep was, dat de ont- avondmaal. Ik ben flauw van den honger en te. "„Zeg nu vlug, hoe ik moet doen om er op
gezicht, „maar.wiv maar...e.„; ik durf het
bijna niet tc zeggen, lieve tante...'»
„Wat durf je niet tc zeggen." snauwde de
hyena. „Kom, vooruit, zeg op!"
„Mag ik het zeggen, tante?" vroeg Tobi.
„Maar ik zeg jc toch, dat je het zeggen
moet," snauwde dc hyena.
„Dan... dan..." stotterde de jakhals, „dan...
moet u zoo gauw mogelijk een... een... nieuw
velletje koopen. Een pelsje, even mooi en
zacht als het mijne is..."
„Waarom?" vroeg de hyena nieuwsgierig.
Js mijn vel soms niet mooi genoeg?"
„Dat is het hem juist," antwoordde de jak
hals aarzelend. „Uw gebrek aan schoonheid
is wel een groot ongeluk! Want riet u tante,
de drijver kon van uw huid geen mnts maken
en daarom wierp hij u niet op zijn kar. Ja.
ja, 't is wel heel ongelukkig, dal u zoo leelijk
bent-.. Wilt u soms nog een vischje, lieve
tante?" vroeg hij zoetsappig. „Een lekker
hapje zal u misschien wat troosten... Want
treurig moet het rijn tc weten dat men zóó
leelijk is, dat men zelfs geen mufs van je vel
kan maken... Kom, neem een vischje, tante
Razend van boosheid was de hyena toen de
jakhals had gezegd, dat haar leeüjkheid de
schuld was, dat dc ossendrijver haar niet op
dc kar wilde werpen. Want tante Hyena was
wel oud maar toch nog zeer ijdcl. Maar zij
wilde den jakhals niet zeggen, hoe vreeselijk
zijn woorden haar hadden gegriefd. Ze trok
daarom een heel zoctsappigen snuit en zei toen
tegen Tobi: „Ja, neefje, 't is wel een heel groot
ongeluk, als men zoo leelijk is, dat er zelfs van
je huid geen muts kan worden gemaakt, maar
zie je. er zijn, behalve dat, toch nog grooter
ongelukken..." En toen ze dit had gezegd,
lachte zij zóó valsch cn glinsterden haar
groene oogen zóó onheilspellend, dal Tobi
haar verschrikt aankeek.
De niets kwaads vermoedende jakhals dacht
echter niet lang na over dc woorden, die zijn
tante tegen hem had gesproken, en toen zc
was heengegaan ging hij weer druk aan het
bijeenzamelen van de over den weg verspreide
visschen. En hij bemerkte pas, dat zij was
heengegaan, toen alle visschen keurig netjes
in een verlaten hol lagen opéén gestapeld.
„Welzoo, neefje," brulde dicht bij hem een
zware stem. „Wel, wel, wat heb jij vandaag je
best gedaan. En zijn nu al die visschen voor
mij bestemd?
Verschrikt keek Tobi naar den kant, van
waar hij de stem hoorde, en daar zag bij...
oom Leeuw—
„Zuster Hyena verleide mij daar juist, dat
Je zoon' prachtigen voorraad visschen voor mij
hadt gevangen," begon de leeuw met zijn
vriendelijkste stem. „En omdat ik er nu naar
verlangde al dat lekkers met eigen oogen te
aanschouwen, daarom ben ik bij je gekomen.
Nu, ik vind werkelijk dat zuster Hyena niet
overdreven heeft; 't zijn er een massa, hoor.
En wat zien ze er heerlijk uit!"
Met bedroefde oogen keek de arme jakhals
naar dc bijeengegaarde visschen. En hij
schrikte op uit zijn gepeins, toen de leeuw weer
vroeg: „En is nu werkelijk al dat kostelijke
eten voor mij, neefje?"
„Ja, oom Leeuw," zuchtte de jakhals.
„Je behoeft waarlijk niet te zuchten, beste
jongen," zei de leeuw goedig; „je hebt wèl Je
best gedaan, hoorl" En hij viel op de visschen
aan, alsof bij uitgehongerd was.
Toen Tobi oom Leeuw zoo smakelijk de vis
schen zag oppeuzelen, zuchtte hij nog harder.
Maar de leeuw deed, alsof hij niets merkte:
hij at kalmpjes door, en toen hij den laasten
visch had verslonden, zei hij, zich den baard
likkend: „Ik'dank je wel voor de visschen,
neefje; ze waren overheerlijk!"
Tobi zei hierop niets, maar de hyena, die
weer was komen aansluipen en achter den
jakhals hongerig stond toe te kijken, of oom
Leeuw niets voor baar overliet, fluisterde Tobi
in 't oor: „Neef Tobi. 't is wel een groot onge
luk zóó leelijk te zijn, dat zelfs een ossendrij
ver geen muts van je huid wil maken, maar
nog grooter ongeluk is het, als je denkt voor
eigen rekening op jacht te gaan en je krijgt
dan na al je moeite oom Leeuw te gast"
„Dat leclijke, valschc dier heeft alles ver
klapt." mompelde de jakhals, en hij huilde van
woede, omdat zijn leelijke tante toch veel
slimmer geweest was dan hij wel gedacht had.
Van alles wat.
Spelletje.
Al de spelers, behalve één, zitten - om de
tafel cn wel zoo dicht naast elkaar, dat men
elkanders elbogen bijna raakt. Een ronde tafel
is er beter voor geschikt dan een vierkante,
maar heeft men een vierkante, dan moet er
tegen eiken hoek een kind plaats nemen, om
den kring zoo goed mogelijk gesloten te hon
den Eén kind ioopt om de zittenden heen en
tracht het geldstuk in het oog te krijgen, dat
zoo vlug als dc wind van bet eene handje in
het andere der zittende kinderen overgaat.
Om den buitenstaandde zooveel mogelijk In
de war te brengen, worden alle handen dralc
in beweging gehouden, totdat de speier ao*
de buitenzijde plotseling roept: ..Harden In d«
hoogte!"
Hij dezen nltroep moet iedere medespeler
beide handen zoo hoog mogelijk opheffen.
Doch de handen blijven gesloten, totdat de
buitenstaande zegt, in wiens handen het geld
stuk zich bevindt. Heeft hij goed geraden, dan
komt degeen, die het geldstuk bad. in zijn
plaats, maar heeft hij zich vergist dan zet de
eerste speler het spelletje voort, totdat hij de
hand gevonden heeft, die het geldstuk bewaart.
Ken zonderling piuinl.
Men vertelt een grappige historie van
den grooten schrijver Swift, die een gees
tig man was, en heel veel van een grap
hield ten koste van onderen, zooals het wel
meer gaat.
Op een heel kouden avond, dat onze
schrijver op reis was, hield hij voor een
kleine herberg stil. In de gelagkamer brand
de een groot vuur, moor de gasten en de
huisgenooten zaten er zoodanig om heen,
dot er geen plaots meer wns voro den nieuw
aangekomene.
Met een heel ernstig gezicht vroeg Swift
aan den kastelein, een paar dozijn oesters
gereed te maken en die aan zijn paard te
brengen.
„Eet uw paard don oesters?" vroeg de
man verwonderd.
„Breng ze hem maar, dan zult ge het
zien," zei de eigenoor van het poord.
De menschen, die om het vuur zaten,
keken den eigenaar van dit merkwaardige
paard met belangstelling aan, en van lie
verlede verliet de één na den onder zijn
zetel om naar het zonderlinge paard te gaan
kijken, dat oesters at.
Nu koos de slimme Swift dadelijk hof
warmste hoekje uit, waar hij zich lekker op
yjn gemak zette en zijn avondeten bestel*
de.
„Hij wil ze niet hebben," zei de kaste
lein.
„Geef 't mulle dier don maar zooveel ha
ver als het lust," antwoordde Swift, „en
breng de oesters hier: die zal ik wel vooi
mijn avondmaal gebruiken.
Haartooi.
Op een dorp woont een arts. Deze arts heeft
drie broers, die allen op het dorp wonen: de
burgemeester, de notaris cn dc dominee De
arts heeft twee kinderen, dc burgemeester
heeft geen kinderen, dc notaris drie en de
dominee vier.
Nu komt de burgemeester tc overlijden. Zijn
geld wordt nagelaten aan dc kinderen van
zfjn broers, die allen evenveel krijgen In hoe
veel deelen gaat de erfenis dus?
Fabelen van Lessing.
Bfet oude cn het Jon^c licrt.
Een heel oud hert zei eens tot één zijner
nakomelingen: ,,'t Heugt mij nog zoo goed als
de dag van gisteren, dat dc mensch het don
derend geweer nog niet had uitgevonden
„Hè," zuchtte het jonge hert, ..wat moet dat
een gelukkige tijd zijn geweest voor ons, arme
herten!"
„Wees niet zoo voorbarig in jc oordeel,*' ant
woordde de oude. „De lijden waren wel
anders, maar niet heter. In plaats van het ge
weer gebruikten dc menschen toen pijl cn
boog, en wij waren er al even slecht aan loe
als tegenwoordig."
He valk.
Een valk schoot uit dc lucht op een paar
duiven neer, wier vertrouwelijk gekoos eens
klaps verstoord werd. Reeds was hij hen zóó
dicht genaderd, dat alle redding onmogelijk'
scheen; reeds kirde het minnend paar elkan
der een treurig vaarwel toe. Plotseling echter
ontwaart de valk uit de hoogte een haas. Deze
nieuwe prooi bevalt hem beter; hij vergeet dc
duiven en grijpt den haas.
Zoo gaat het meer in de wereld: bet geluk'
van den één is dikwijls het ongeluk van den
ander.
De elk.
In een stormachtigcn nacht had de wind
zijn macht getoond aan een hoogen eik. Daar
lag dan den volgenden morgen die trotsche
eik, en tal van lage struiken waren verpletterd
onder het zware gevaarte Een vos, wiens hol
niet ver van daar was gelegen, zag het
schouwspel met verbazing. „Wat een boomP
riep hij uit. „Ik had waarlijk niet gedacht, dal
hij zóó groot was!"
Zoo gaat het dikwijls met de grooten de*,
aarde, die door het lot ver boven ons zijn gaa
plaatst Wanneer zij van hun hoogte zijn nc<^
geploft, zien wij eerst recht, hoe groot zfl we**
kelijk waren.
ïMoeting met Taffie Johnson juist iets "was, zoo-
«is in de boeken altijd gebeurde.
De kapitein lachte hartelijk, doch moest toe-
gei en, dat het wel merkwaardig was.
...Het denkbeeld; ,ijn -vader te zoeken en
thuis te hrengen. is hem niet uit het hoofd te
.praten. Het beste is, dat wij hem bij ons hou
den en bij onze terugkomst aan zijn groot
moeder afleveren. Ik kan er niet aan denken,
wat er misschien gebeurd zou zijn, als hii in
andere handen gevallen was."
„Mogelijk komen wij een schip tegen, dat
het wild is tegenwoordig schaarsch..." te komen," bromde de hyena den jakhnls toe.
De ram, die werkelijk bij de deur van de I „Doe juist zooals ik deed tante'," antwoord-
derde Kaffer-kraal stond, zag van verre den de Tobi.
jakhnls in gesprek met den luipaard. Nu, dat i „Hoe deedt jij dan? Kom, vooruit zeg het
vond hij zoo vreemd niet. Doch toen hij het I vlug; de kar is bijna hier." zei de hyena,
tweetal zag omkeeren cn terugloopen in de I „U moet op den weg gaan liggen, en juist
richting van zijn kraal, werd hij zóó bang, dat doen alsof u dood bent." brulde de jakhals
hij de kraal binnenstormde en tot moeder i hee! hard, „dan werpt de drijver u boven op
schaap, die juist haar lammetje in slaap de visschen, en u kunt daarna doen zooals u
blaatte, riep: „Ach, vrouw, daar komt Lui- wilt."
paard met den opper-jagermeester van koning „Brul zoo niet, vlegel," gromde de hyena
-- 'f «Av-f. «ai Leeuw aan! O. zij komen ons zeker halen, om I boos; ..ik ben wel oud, maar nog lang niet
hei rnnin!"reiS 011 zou"en W€ Eem aan de j als spijs te dienen voor den koning! Acb doof." Toen keek ze Tobi heel nijdig en yalsch
ee *^nnen geven.' -vrouw, wat moeten wij beginnen!" laan, en liep zoo vlug ze kon naar het rechter
dal Zh'l--t*ZOÜ ial be€l !oevam- zijn- als "Je mond dicht houden, flauwerd," snauw- karrepad.
Jfle* wipiP Jl* f3ar bay ging en ten twee- de vrouw Schaap haar heer gemaal loe. „Hier, j Weldra was nu de kar vlak bij haar. On-
tek,"!.GEem daar wel goed ver- (neem vlug het kind en loop hun tegemoet En rustig begonnen de o.sen tc snuiven, en de
kunnen drijver, die het doodgewaande dier zag lig-
zoo dat gen, gaf het een schop en ook nog een naar
zelf zweepslagen op den koop toe, terwijl hij
«o-de manieren te hebben. Maar zou hij met
«ns weer mee terug willen?"
iuist over- hii ontdekt,
da. -M,) me, Terder gaan dan Madera, zal hij
on misseh'en ontsnappen en wie weet. hoe
t i i met hem afloopt 1"
wij hem eens niet -vertellen, dat wij
ai' '"""fWn- Wij zee-en eenvoudig, dat
tSteX, ha'e!> d'o Mij aandoen. Hij
terwiii v' W1' daarna weer verder gaan,
-grootmoe-de" ^rkéhjkheid °P weg naar zijn
*faar^zal hij dn» dan niet nie ken?''
wel zorgen."
schreeuwde: „Uil den weg, vies dier! Uil den
Domme vader Ram nam nu het lammetje weg, jij lijken-vrectster!" En- daarna regende
van zijn vrouw over, liep er mee naar buiten het weer zweepslagen op tante hyena's rug,
en daar kneep hij het arme diertje zoo ge- zoodat toen de kar voorbij was. zij huilend van
weldig, dat het luidkeels begon te blaten. Én - woede cn pijn opstond en op drie pootcn naar
j 't was juist op het g*ede oogenblik. want juist i Tobi strompelde, die, grinnikend van pret
kwamen Luipaard en Jakhals op hem af. over tante s nederlaag, zijn visschen aan hel
Maar daaf- kwam moeder Schaap, zoo vlug bijeenzamelen was.
ze kon, aanloopem „Wel, goeden morgen, l Doch de hyena was razend. „Je hebt mij
neef Jakhals," begon ze. „Goeden morgen, bedrogen, neefje!" huilde zij woedend ,.En dat
goede Tobi; wel hoe lief van je om ons daar j zal ik je betaald zetten, zoowaar ik je tante
Luipaard te brengen. Hè, wat is hij vet, en wat ben en Hyena heet.."
Kenrrsmaklng.
Zoo'n beste, brave hond, hè Jan?
wat kij!;t hij lief en trouwI
ja Iïckior, hier is Janneman,
een vrindje van de vrouw.
Hij is geen grooten hond gew nd
doet dus een beetje bang,
maar als hij jou wat beter kent.
dan duurt dat vast ni«t
«»Nee dat "eloor i- ■n>e ^en^'' zal mijn arm lammetje cmn!lenl Hoor maar „Ik heb u waarlijk niet bedrogen, lieve
- Iue*- Zijn aardrijkslcun-» leens. hèt schreit al van den honger..." I tante,'? ^ei de jakhals met een arme-zondaar«-
Kom Jan, aai Hektor nu ook eens --
zijn kop is o, zoo zacht;
'k geloof bepaald, dat 't lieve dier
al op je handje wacht!
Hermann*.