't "Winkeltje
N°. 58.
16"e Jaarnang
DE EEM LAN DER'
Vrijdag 1 September 1917.
BUITENLAND.
FEUISJJETON.
AMERSFOORTS
Hoofdredactie:
MARIE VAN VERSENDAAL.
Mr. D. J. VAN SCHAARDENBURG.
Uitgevers: VALKHOFF Co.
ABONNEMENTSPRIJS:
PRIJS DER ADVERTENTIËN
Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken) 0.14e
Af*onderl\jke nummere 0.05.
Wekelijkaob bijvoegsel nD» Rolland acht Huisvrouw" (onder
redactie van Thérèae Hoven) per 8 mnd, 50 ets.
Wekelijksob bijvoegsel P WsrtldrsvUe" per 8 mnd, 58 C<8.
Dienstaanbiedingen 1—5 regela M 0.50.
Grooto letters naar plaatsruimte.
Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeoligo bepalingen
tot het herhaald advorteeron in dit Blad, b(j abonnement.
Eene oiroulaire, bevattende de voorwaardon, wordt op
aanvraag toegezonden.
Bureau: Arnhemsche Poortwal, hoek Utrechtscbestr.
lntercomm. Telefoonnummer 66.
Politiek Overzicht
Wie draagt schuld aan
den oorlog
Naast de vraag hoe de weg naar den
vrede kan worden gevonden, die door de
nota van den Paus bij de oorlogvoerenden
aanhangig is gemaakt, speelt nog eene
tweede vraag een hoofdrol in de gedachten-
wisselingen van de laatste dagen: namelijk
wie de schuld draagt aan het uitbreken van
den oorlog. Die vraag is eigenlijk reeds
meer dan drie jaren, van hetj>egin van den
oorlog af, aan de orde. De beide partijen
zien er tegen op, voor tijdgenoot en nazaat
de verantwoordelijkheid te dragen voor de
zee van ellende, die de oorlóg over de
menschheid heeft gebracht. Zij doen daarom
wederzijds' hun best de tegenpartij met de
schuld te belasten. Bijna geen stuk gaat
van de Entente uit, geen staatsman doet
zich aan die zijde hooren, of men vindt er
de verzekering in, dat de Entente den oorlog
niet heeft gewild, maar door de tegenpartij
er in is gesleept. De vierbond geeft dat ver
wijt met woeker terug en werpt de geheele
schuld van het ontstaan van den wereld-
strijd op.de Entente.
Men heeft over en weer bundels diploma
tieke stukken openbaar gemaakt. Maar daar
uit krijgt men slechts een onvolledig beeld
van wat is voorgevallen; zij zijn niet bijeen
gebracht met het doel de volle waarheid te
openbaren. Wat het licht niet mocht zien,
heeft men getracht te verbergen. Er zijn
intusschen nog andere middelen om achter
de waarheid te komen. Wij hebben onlangs
nog een voorbeeld daarvan gezien in de
onthullingen, die de Duitsche rijkskanselier
heeft gedaan over het geheime Russisch-
Fransch verdrag, dat aan Frankrijk 'behalve
de teruggave van 'Elzas-Lotharingen met de
in 1790 bestaande grenzen, nog heelwat
meer Duitsch gebied aan den linker Rijn
oever toezeide. In het .proces, dat in deze
dagen te Petersburg wordt gevoerd tegen
den oud-minister van oorlog Soechomlinow,
die op last van de tegenwoordige Russische
regeering op de bank der beschuldigden is
gebracht, werden stichtelijke dingen ver
haald over het drijven van de mannen, die
toen in Petersburg het heft in handen had
den, en hunne macht misbruikten om door
leugen en bedrog den czaar tegen zijn wil
het mobilisatiebevel af te dwingen, dat den
oorlog moest ontketenen, en te zorgen,
dat dit bevel niet meer ongedaan
werd gemaakt. Wat in dit proces
te berde is gekomen, verspreidt een ver
rassend licht over het intrigespel, dat in de
kritieke laatste Julidagen van 1914 in Pe
tersburg is afgespeeld; men leert daardoor
de woorden verstaan, die voorkomen in eene
nota van den Belgischen gezant aan zijne
•regeering van 30 Juli, waarin wordt gezegd:
„Heden is men - in Petersburg vast er van
overtuigd men heeft er zelfs de toezeg
ging van dat Engeland Frankrijk zal bij
staan. Deze bijstand is -van buitengewoon
gewicht en heeft niet weinig er toe bijge
dragen, de oorlogspartij -er boven op te bren
gen In den ministerraad, die gister
(den 29en) plaats had, deed zich nog mee-
ningsverschil gelden en de bekendmaking
van de mobilisatie werd uitgesteld; maar
sedert is er eene kentering gekomen, de
oorlogspartij heeft de overhand gekregen en
heden morgen om vier uur werd de mobi
lisatie afgekondigd."
Men is dus reeds aardig op weg om over
de vraag waar de schuld zit aan het uitbre
ken van den oorlog, t-ot klaarheid te komen.
Nu is het zeker waar, dat het van veel meer
gewicht is den weg te vinden naar den vrede,
dan onderzoek te doen naar de schuld aan
het ontstaan van den oorlog. Maar er is
meermalen gezegd, dat het niet mogelijk zal
zijn tot een duurzamen vrede te komen, zoo
lang niet deze schuldvraag beantwoord is.
Dat is van Engelsche zijde verkondigd met
de bijgedachte, dat wanneer Duitschland als
de schuldige aan de kaak kon worden ge
steld, het daarvan de sleohte gevolgen zou
ondervinden. Het omgekeerde is echter
evenzeer waar. Wanneer op eene wijze, die
voor redelijken twijfel geene ruimte laat, het
aandeel van de Entente in het ontstaan van
den oorlog wordt vastgesteld, dan- kan dat
den weg naar den vrede vergemakkelijken.
De antwoordnota van president Wilson
aan den Paus levert daarvoor een argument,
dat niet zonder betekenis is. Een groot
struikelblok om tot den vrede te komen,
levert voor Wilson de Duitsche regeering.
Die is voor hem de beliohaming van alle
kwaad; hij kenschetst als het doel van dezen
oorlog „de verlossing der wereld van eene
macht, die bestaat in de aanwezigheid van
eene groote militaire gemeenschap onder de
heerschappij van eene niet verantwoordelijke
regeering, die in t geheim een aanslag
heeft uitgedacht om de wereld aan haar ge
zag te onderwerpen."-Wanneer nu het onder
zoek naar de sohuldvraag voor de andere
partij zulke bezwarende dingen aan den dag
brengt als uit het proces-Soedhomlinow ge
bleken zijn, dan zal daarvan het gevolg zijn,
dat Duitschland in een gunstiger licht komt
te staan, hetgeen op de beoordeeling zijn in
vloed niet zal missen. Wanneer Wilson de
Duitsche regeering niet meer beschouwt als
„uitdenker van een aanslag om de wereld
aan haar gezag te onderwerpen", dan zal hij
haar met een meer welwillend oog bezien.
Hij zal dan opmerken, dat de Duitsche re
geering, die bij het uitbreken van den oor
log aan het bewind was, eene andere is, dan
die, welke nu het bewind voert. Belhmann-
Hollweg, die de rechtsbreuk tegen België
meende te kunnen rechtvaardigen met een
beroep op het „Nood breekt wet", is verdwe
nen, en zijne plaats is bezet door Michaelis,
die staat op het standpunt van het rijksdag-
besluit van 19 Juli, dat zich heeft uitgespro
ken voor een vrede van vergelijk en verzoe
ning. Aan het hoofd van het Duitsche depar
tement van buitenlandsche zaken staat von
Kühlmann, die heeft verklaard, dat het ge
zag moet steunen op de macht èn op het
reoht. Zelfs aan het cfogtna van den alleen
heil brengenden duikbootoorlog wordt niet
meer met de oude hardnekkigheid vastge
houden; uit het door de Duitsche regeering
aan Argentinië gegeven antwoord op eene
klaoht over het in den grond boren van een
schip blijkt, dat eene mildere opvatting zich
begint baan te breken.
Het onderzoek naar de vraag wie de schuld
draagt aan het uitbreken van den oorlog, be
hoeft dus aan het streven naar den vrede
niet in den weg te staan, maar kan er toe
bijdragen om te bereiken wat in den grond
allen wenschen: dat de weg wordt gevonden
om den oorlog te beëindigen.
De oorlog.
De Monte San Gabriele is nu vast in de
hand van de Oostenrijkers, die zich in een
veertiendaagschen strijd tegen den grooten
stelselmatigen aanval van de Italianen heb
ben gehandhaafd. In den namiddag van den
5en September was eene verflauwing van
den strijd te merker*. Intusschen wordt de
hervatting van den strijd verwacht.
In het uiterste noorden van het oostelijke
front blijven de Russen teruggaan m de
richting van het noordoosten en oosten on
der den druk van de hen vervolgende Duit-
schers.
Londen, 6 S e p t. (R.) De Times publi
ceert een brief van een hooggeplaatst cor
respondent, die de verklaring van rijkskan
selier Michaelis aan den directeur van het
Wolffbureau behandelt. De schrijver zegt:
De kanselier maakte de opmerking: „Wat
den Engelschen invloed in Petersburg be
treft gedurende de kritieke dagen van 29 en
30 Juli 1914, behoef ik slechts te wijzen op
het telegram van Reuters correspondent te
Petersburg en op het békende fapport van
den Belgischen zaakgelastigde De Lescaille,
dat duidelijk aantoont, hoe de zekerheid van
Engelands steun het besluit der leidende
personen in Rusland stijfde om het tot een
oorlogsverklaring te laten komen."
Mag ik u het bewijs,. leveren, dat de ver
klaring van Michaëlis in dit opzioht onge
grond is? Zooals wel gekend is, werd het be
sluit der Engelsche regeering om België te
steunen, pas genomen in den namiddag van
Zondag 2 Augustus 1914. Op Zaterdag 1
Aug. 1914 was men in welingelichte kringen
te Londèn vast overtuigd, dat de houding
der regeering, om er het minste van te zeg
gen, nog uiterst onzeker was. Het toeval
wilde, dat ik gedurende de twee uren tus-
schen 11 en 1 uur in den morgen van 2
Augustus alléén was met den Russischen ge
zant, graaf Benckendorff. Ik vroeg hem of hij
eenige zekerheid had, dat Engeland zijn
steun zou verleenen aan Frankrijk en Rus
land.
Hij antwoordde, letterlijk: „Ik heb niets,
geen zier!" en knipte met zijne vingers met
een veelbeteekenend gebaar. Sasonow seint
mij om de twee uren, of ik hem niet eenige
zekerheid kan geven, dat Engeland zal ingrij
pen. Ik ben niet in staat geweest, hem iets
te zenden. Al wat ik heb is een volmaakt
persoonlijk? subjectief geloof, dat Grey voet
bij stuk houdt (is straight). Intusschen zit die
arme Buchanan in uwe ambassade te Peters-
burg met tienduizenden Russen voor het ge
bouw, die „Rule Britannia" zingen, en ter
wijl hij niet het flauwste besef heeft wat zijne
regeering denkt te doen, hoe de zaak er
voor staat."
De productie van Duitsche officieele on
waarheden gaat zoo snel, dat het vaak moei
lijk is, ze aan de kaak te stellen, maar Benc-
kendorff's verklaring, die later volmaakt
waar is gebleken, zal althans voldoende zijn
om de waarde aan te toonen van het jongste
knoeiwerk en valschheid van den Duitschen
rijkskanselier.
W e e n e n, 6 Sept. (Corr.-bur.) In aan
sluiting aan de verklaringen van den Duit
schen rijkskanselier aver de onthullingen
in het proces-Soechomlinow, herinnert het
Fremdenblatt er aan, dat de hoofdredacteur
van het blad den 30en Juli, 's morgens om
half negen, den Engelschen gezant Bunsen
bezocht. Deze verklaarde in den loop van
het gesprek, dat zijn Russische collega Sie-
beko hem den 29en Juli 's avonds had me
degedeeld, dat hij uit Petersburg bericht
had gekregen van de mobilisatie van het
Russische leger.
Daaruit blijkt, dat ook de toenmalige fyrs-
sisphe minister van buitenlandsche zaken
Sazonow, die in het complot tegen den vre
de een voorname rol speelde, den 29en
Juli, den dag waarop generaal Janoesjke-
witsch op zijn eerewoord verzekerde, dat de
mobilisatie nog niet had plaats gehad, aan
de Russische gezanten in het buitenland
mededeeling deed van de mobilisatie. Dit
feit bewijst wederom op wien de schuld
voor den oorlog rust.
B e r 1 ij n, 6 Sept. (W. B.) De Norddeut-
sche Allg. Zeitung schrijft onder den titel:
GeneraaL Michelson: Het Petersburgsche 'te-
legraaf-agentschap verspreidt het volgende
bericht: In het Soechomlinow-proces zeide
generaal Michelson, voormalig Russisch mi
litaire attaché in Duitschland, dat hij van
1906 tot 1911 aan het ministerie van oor
log militaire toebereidselen van Duitschland
en technische bijzonderheden omtrent de
bewapening van het Duitsche leger meld
de. Het ministerie van oorlog wist zeer wel
dat Duitschland reeds in 1909, daarna in
1913 het voornemen had den oorlog te ver
klaren. Bij de vraag van den president van
het gerechtshof met welken staat Duitsch
land het plan had om zich te verbinden en
den oorlog te verklaren, verlangde de ge
tuige behandeling met gesloten deuren,
hetgeen de president toestond.
De beweringen van Michelson, die in
1910 wegens medewerking in spionnage-
zaken op verlangen van de Duitsche regee
ring van zijn post te Berlijn werd terug ge
roepen moeten op de meest krasse wijze
worden tegengesproken. Zoowel in 1909
als in 1913 stond niets verder van Duitsch
land dan Rusland den oorlog te verklaren.
Integendeel, Duitschland was gedurende bei
de jaren met succes voor het handhaven
vnn den Europeeschen vrede werkzaam. In
1909 ondernam Duitschland, tijdens de
Oostenrijksch-Russische wrijving tengevol
ge van annexatie van Bosnië-Herzegowina,
een vriendschappelijken stap te St. Peters
burg, die tot oplossing van de crisis leidde.
Uit dezen stap ontstond de legende van een
op het kritieke oogenblik te St. Petersburg
met gepantserde vuist ondernomen druk;
een legende, die vaak genoeg met succes
is tegengesproken. De aansporing tot dezen
stap, die slechts tot vriendschappelijke be
middeling diende, ging van Rusland uit. On
ze, regeeringa»deed hem in het belang van
den vjede. Het gevolg van de bemoeiingen
van den Duitschen keizer en de Duitsche
regeering tot het behoud van den vr^lc was
de ha'rtelijke ontmoeting van den Duitschen
en Russischen keizer in de Finsche Sche
ren, die algemeen als een bekrachtiging van
den vredeswil van beide volken werd opge
vat.
Het openbaar maken van de destijds ont
stane diplomatieke documenten over den
stap van Duitschland tot het behoud van
den vrede, door Duitschland voorgesteld, is
op wensch van Rusland achterwege geble
ven, omdat het Iswolsky zeker pijnlijk was
voor de wereld toe te geven dot hij op het
kritieke moment, waarop zijn politieke wa
gen volkomen vastgeloopen was, geen on
deren raad wist dan den Duitschen Rijks
kanselier te hulp te roepen.
Ook in 1913, tijdens de Balkancrisis, was
Duitschland veeleer, waar het dit vermocht,
werkzaam ten gunste eener ontspanning
tusschen Oostenrijk-Hongorije en Rusland.
Naar bekend is, is de ontspanning grooten-
deels het gevolg geweest van de persoon
lijke gedachtewisseling, welke destijds tus
schen keizer Frans Jozef en den czaar plaats
vond en die in de missie van prins Hohen-
lohe naar St. Petersburg aan de buitenwe
reld tot uitdrukking kwam. Oostenrijk-Hon-
garije trad met Rusland in gedachtenwisse-
ling over de wederzijdsche vermindering van
grenstroepen, welke in weerwil van de op
hitsing van grootvorst Nicolaas Nicoloje-
witsch en zijn schoonzuster grootvorstin Mi-
litza tot het gewenschte doel, het verzeke
ren van den vrede, leidde. De toenmalige
Russische minister-president Kokowtzew
legde tegenover graaf Pourtales hijzonderen
nadruk op de verdienste, welke Duitschland
zich gedurende de geheele crisis nopens de
vredeszaak verworven had. De czaar waar
deerde deze verdienste op dankbare wijze.
Het is de moeite waard den brief te ver
melden van den keizer d.d. 24 Februari
1913, aan den later laaghartig vermoorden
aartshertog - Frans Ferdinand van Oosten
rijk, waarin woordelijk wordt gezegd: „Ik
zou willen gelooven, dat ge langzamerhand
zonder bedenken de intrekking der getrof
fen maatregelen zoudt kunnen overwegen,
natuurlijk onder voorwaarde, dat Rusland
hetzelfde zou doen. Wellicht heeft de mis-
sie-Hohenlohe in dit opzicht reeds den weg
gebaand. Ik zou dit met vreugde begroeten.
Oostenrijk-Hongarije zou daarmede aai^ de
Menige vrouw tobt slechts over deze eene
vraag: hoe maak ik uiterlijke bekoorlijkheden
kenbaar welke ik niet bezit?
Roman
door
Thérèse Hoven.
Ik vraag excuus, meneer," zegt zij deemoe
dig en hij geeft haar met zijn stok een goedig
tikje op den arm eh zegt:
„Nou, nou, wij zullen er maar niet op door
gaan. Voor een aardige, vriendelijke dame, als
u, is het^ ook erg moeilijk om zoo in eens van
toon en slem te veranderen. Ik zie dat u hier
kaarsen hebt. Nu schelden mijn vrienden mij
wel voor ouderwetsch, zien mij niet voor een
man van verlichting aan, maar ik wil bij alle
mogelijke eventualiteiten toch niet in het don
ker zitten.
„Juffrouw Hester, geeft u mij twee pak kaar-
sne en een Deventer koek, die blijft lang eet
baar. De combinatie is wel wat vreemd, maar
iwie daarop let is een kniesoor, welke titel
zeker niet op juffrouw Hester past."
„Zal ik het voor u inpakken, meneer, of stu
ren?" vraagt zij, vriendelijk.
„Ik zal het wel meenemen. Mijn fatsoen staat
Pf valt niet met het dragen van een pakj."
«En zoo groot is het ook niet, meneert
„Nee, maar ik weet niet of het niet wijzer
zou zijn als ik er nog wal bijnam. Mij dunkt,
2 rol Verkade's beschuit en een potje honing
zouden den toestand voor mij aanmerkelijk
verbeteren.''
„Zou ik het u dan maar niet sturen?''
„Juffrouw Hester, ik ben een man cn ik
blijf een man en, mijn woord blijft mijn woord.
Zoo, geeft u mij die honing maar in één zak
en de kaarsen in een a~nderen zak en- de
Deventer koek, omdat het een harde substan
tie is, in de ééne hand cn de rollen beschuit,
als zijnde broos en breekbaar, in de andere
hand.
„Hoeveel ben ik u schuldig? Wilt u het
daarvan afhouden?" en hij legt 10 gulden op
de toonbank.
„Jongen, dat zal spannen, meneert Mevrouw
wil ook al klein- geld hebben.''
Na eenig heen en weer praten wordt men
het eens. Mevrouw Thirene stemt toe om het
bankbiljetje van meneer Van der Velde tus
schen haar wisselgeld op te nemen
Als de beide bezoekers vertrokken zijn, lacht
Hes even, jong en leuk, zooals zij het nog
wel egns doet. Zij stoot Cor aan en zegt: „Nou
maar, op die manier gaat het goed en ruimen
wij al onzen voorraad op. Weel je wat we "doen
moesten? Alles uit het magazijnlje naar den
winkel halen, dan- lijkt hel meer en dan
moesten wij de geldpotjes leegmaken."
„Gunst, durf je?"
„Ja, voor wisselgeld. Doordat wij altijd
kleine sommetjes ontvangen, bestaat onze voor
raad, om het nou maar eens zoo te noemen,
uit kwartjes en dubbeltjes. Ik denk dat, alles
bij elkaar er, misschien net genoeg zal zijn
voor mevrouw Thirene; zonder de potjes ko
men .wij er
„Maar hel zal toch" wel een hcele verwar
ring geven,'' zucht Cor.
„Ja maar, het is toch het eenige. Je moet
nou naar de secretaire gaan en de verschillen
de potjes leeg maken en het bedrag op een
papiertje schrijven.''
„Ik vind het. een gewaagd iels," betuigt Cor.
„Wie niet waagt, wie niet wint!" zegt de
oudste zuster, apodictisch.
„Winnen," herhaalt Cor met een zucht, „als
of er ooit van winnen sprake is geweest sedert
wij onze zaak openden? Och, God, Hes, ik heb
er vaif nacht nog zoo over liggen te prakkisee-
ren. Wij gaan zoo hard achteruit. Ik kon niet
slapen en toen heb ik eens zoo in mijn hoofd
een lijstje gemaakt van alles, wat wij feitelijk
noodig hadden, en ik zie toch maar geen kans
om hel aan te vullen; de inkomsten zijn
schraal. Wij verarmen."
„Gunst Cor, ik ken je niet meer."
„Ja, en nou met al dat onbestendigs in de
lucht, die mobilisatie. Wie weet wat ons-nog
wacht."
„Hè," zegt Hes, „nou ben ik toch lieel
anders dan jij Ik verzeker je dat liet mij
nieuwen moed heeft gegeven. Als het nou zoo
eens een paar dagen zou doorgaan en zc ko
men bij ons, zelfs menschen zooals mevrouw
Thirene, dan heusch, dan zie ik wel kans om
de zaak op dreef te houden, en-
Haar verdere opmerkingen gaan voor Cor,
en ook voor het nageslacht, verloren, doordat
de deur met een ruk open gaat en Miel bin
nenkomt, gevolg^ door een opgeschoten jon
geling, die met de uiterste verbazing door de
beide zusters wordt begroet.
„Gunst,-meneer van Poeteren, u hier?"
„Ja," antwoordt Miel voor Hem, met een
hooge kleur. „Hij heeft een idée."
«Ja," komt er be/cheiden uit, „dames, u
moet me niet kwalijk nemen; ilc Houd er
anders niet van mij met zaken te bemoeien,
die me niet aangaan, maar ik geloof dat liet
nu het oogenblik het moment is om een slag
te slaan."
Daar zijn schuchter voorkomen zeer in strijd
is met zijn aangekondigde slagvaardigheid,
gaan de zusters er niet grif op in en kijken
zij hem verbaasd aan.
„Ja, ziet u eens. U weet Hoe Miel en ik over
elkaar denken...
„En u weet," zegt Hes, waardig, „dat wij er
niet over denken. Wij geven Miel niet aan een
jongmensch, dat op drie en twintigjarigen
leeftijd nog van zijn moeder afhankelijk is."
„Och, juffrouw Hester, valt u mij daar nu
niet hard over, tout savoir e'est tout
pardonner, en ik kan u niet alles zeg
gen. Mijn moeder is een te flinke en te ener
gieke vrouw om mij gelegenheid te geven me
zelf te ontwikkelen cn te toonen wat er mis
schien in mij zit."
„Maar nu gaat hij zijn krachten voor ons in
het work stellen, niet waar, vent?"
Tante Hes bromt iets, dat door niemand
verslaan wordt cn dus onopgemerkt blijft.
„Kom nu," uoodigt Miel haar vriend uit.
„Ja, kijkt u eens," begint deze, pedant „Wij
slaan voor een groot moment; wat het pre
cies is, weet nog niemand, maar ik geloof
toch dat hel nu voor sommige menschen een
gelegenheid is om... nu pa om, hoe zal ik
dat noemen om te toonen dat er wat in
hen zit."
„Bijvoorbeeld," valt Miel in.
„Nu, ik zou zoo zeggen, als u mij vertrou-
wn wilt, dan zal ik zien een beetje voorraad
voor u in.te slaan en dat zult u wel kwijt
raken hier, in deze dagen."
„Zoudt u denken?,'J .vroeg (Cof, angstig.
„Beslist, en kijk eens; u weet, mijn moeder
houdt een boekwinkel, waarin ik de eervolle
betrekking van jongsten bediende bekleed.
Mijn moeder doet letterlijk alles én ik bijna:
niéts; vandaar ook dat zij, van hetgeen er bin
nen komt, letterlijk alles houdt cn ik bijna
niets, maar dat neemt niet weg dat ilc loclï
wel een kleinigheidje gespaard heb."
„Jongens, van niets te sparen, dal noem ik
kranig," geeft juffrouw Hester toe.
„Och juffrouw, dat is niet zoo erg als je een
doel voor oogen hebt en je wordt er in ge
holpen door iemand, die je boven alles dier
baar is. Ziet u, als Miel en ib een enkelen
keer samen wandelen, dan bied ik haar altijd
iets aan en dan weigert zij het altijd en
's avonds neem ik dan uit mijn beurs, wat ik
er voor besteed zou hebben en, zoodra dat
een klein sommetje bedraagt, breng ik het
weg. Zoo heb ik nu bijna 100 gulden op mijn
postspaarbankbokje en daarvan heb ik giste
ren 25 gulden gehaald, want ik zag het wel
aankomen.. Als u het mij toestaat, dan zal ik
voor die vijf en twintig gulden het een en
ander inslaan."
„Het is heel vriendelijk van u, mijnbeer
van Poeteren, maar vijf en twintig gulden is
niet veel."
„Nee, maar ik heb mijn horloge nog. Het
is een mooi goud horloge van mijn vader."
„Dat wou je toch niet verkoopen?" vraagt
Miel, angstig.
„Nee, ik breng Het naar een familielid van
me, oom Jan, den universeelen oom van alh*
arme jongens."
(Wordt yervoiga.1