't "Winkeltje N°. 58. 16"e Jaarnang DE EEM LAN DER' Vrijdag 1 September 1917. BUITENLAND. FEUISJJETON. AMERSFOORTS Hoofdredactie: MARIE VAN VERSENDAAL. Mr. D. J. VAN SCHAARDENBURG. Uitgevers: VALKHOFF Co. ABONNEMENTSPRIJS: PRIJS DER ADVERTENTIËN Per week (met gratie verzekering tegen ongelukken) 0.14e Af*onderl\jke nummere 0.05. Wekelijkaob bijvoegsel nD» Rolland acht Huisvrouw" (onder redactie van Thérèae Hoven) per 8 mnd, 50 ets. Wekelijksob bijvoegsel P WsrtldrsvUe" per 8 mnd, 58 C<8. Dienstaanbiedingen 1—5 regela M 0.50. Grooto letters naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bestaan zeer voordeoligo bepalingen tot het herhaald advorteeron in dit Blad, b(j abonnement. Eene oiroulaire, bevattende de voorwaardon, wordt op aanvraag toegezonden. Bureau: Arnhemsche Poortwal, hoek Utrechtscbestr. lntercomm. Telefoonnummer 66. Politiek Overzicht Wie draagt schuld aan den oorlog Naast de vraag hoe de weg naar den vrede kan worden gevonden, die door de nota van den Paus bij de oorlogvoerenden aanhangig is gemaakt, speelt nog eene tweede vraag een hoofdrol in de gedachten- wisselingen van de laatste dagen: namelijk wie de schuld draagt aan het uitbreken van den oorlog. Die vraag is eigenlijk reeds meer dan drie jaren, van hetj>egin van den oorlog af, aan de orde. De beide partijen zien er tegen op, voor tijdgenoot en nazaat de verantwoordelijkheid te dragen voor de zee van ellende, die de oorlóg over de menschheid heeft gebracht. Zij doen daarom wederzijds' hun best de tegenpartij met de schuld te belasten. Bijna geen stuk gaat van de Entente uit, geen staatsman doet zich aan die zijde hooren, of men vindt er de verzekering in, dat de Entente den oorlog niet heeft gewild, maar door de tegenpartij er in is gesleept. De vierbond geeft dat ver wijt met woeker terug en werpt de geheele schuld van het ontstaan van den wereld- strijd op.de Entente. Men heeft over en weer bundels diploma tieke stukken openbaar gemaakt. Maar daar uit krijgt men slechts een onvolledig beeld van wat is voorgevallen; zij zijn niet bijeen gebracht met het doel de volle waarheid te openbaren. Wat het licht niet mocht zien, heeft men getracht te verbergen. Er zijn intusschen nog andere middelen om achter de waarheid te komen. Wij hebben onlangs nog een voorbeeld daarvan gezien in de onthullingen, die de Duitsche rijkskanselier heeft gedaan over het geheime Russisch- Fransch verdrag, dat aan Frankrijk 'behalve de teruggave van 'Elzas-Lotharingen met de in 1790 bestaande grenzen, nog heelwat meer Duitsch gebied aan den linker Rijn oever toezeide. In het .proces, dat in deze dagen te Petersburg wordt gevoerd tegen den oud-minister van oorlog Soechomlinow, die op last van de tegenwoordige Russische regeering op de bank der beschuldigden is gebracht, werden stichtelijke dingen ver haald over het drijven van de mannen, die toen in Petersburg het heft in handen had den, en hunne macht misbruikten om door leugen en bedrog den czaar tegen zijn wil het mobilisatiebevel af te dwingen, dat den oorlog moest ontketenen, en te zorgen, dat dit bevel niet meer ongedaan werd gemaakt. Wat in dit proces te berde is gekomen, verspreidt een ver rassend licht over het intrigespel, dat in de kritieke laatste Julidagen van 1914 in Pe tersburg is afgespeeld; men leert daardoor de woorden verstaan, die voorkomen in eene nota van den Belgischen gezant aan zijne •regeering van 30 Juli, waarin wordt gezegd: „Heden is men - in Petersburg vast er van overtuigd men heeft er zelfs de toezeg ging van dat Engeland Frankrijk zal bij staan. Deze bijstand is -van buitengewoon gewicht en heeft niet weinig er toe bijge dragen, de oorlogspartij -er boven op te bren gen In den ministerraad, die gister (den 29en) plaats had, deed zich nog mee- ningsverschil gelden en de bekendmaking van de mobilisatie werd uitgesteld; maar sedert is er eene kentering gekomen, de oorlogspartij heeft de overhand gekregen en heden morgen om vier uur werd de mobi lisatie afgekondigd." Men is dus reeds aardig op weg om over de vraag waar de schuld zit aan het uitbre ken van den oorlog, t-ot klaarheid te komen. Nu is het zeker waar, dat het van veel meer gewicht is den weg te vinden naar den vrede, dan onderzoek te doen naar de schuld aan het ontstaan van den oorlog. Maar er is meermalen gezegd, dat het niet mogelijk zal zijn tot een duurzamen vrede te komen, zoo lang niet deze schuldvraag beantwoord is. Dat is van Engelsche zijde verkondigd met de bijgedachte, dat wanneer Duitschland als de schuldige aan de kaak kon worden ge steld, het daarvan de sleohte gevolgen zou ondervinden. Het omgekeerde is echter evenzeer waar. Wanneer op eene wijze, die voor redelijken twijfel geene ruimte laat, het aandeel van de Entente in het ontstaan van den oorlog wordt vastgesteld, dan- kan dat den weg naar den vrede vergemakkelijken. De antwoordnota van president Wilson aan den Paus levert daarvoor een argument, dat niet zonder betekenis is. Een groot struikelblok om tot den vrede te komen, levert voor Wilson de Duitsche regeering. Die is voor hem de beliohaming van alle kwaad; hij kenschetst als het doel van dezen oorlog „de verlossing der wereld van eene macht, die bestaat in de aanwezigheid van eene groote militaire gemeenschap onder de heerschappij van eene niet verantwoordelijke regeering, die in t geheim een aanslag heeft uitgedacht om de wereld aan haar ge zag te onderwerpen."-Wanneer nu het onder zoek naar de sohuldvraag voor de andere partij zulke bezwarende dingen aan den dag brengt als uit het proces-Soedhomlinow ge bleken zijn, dan zal daarvan het gevolg zijn, dat Duitschland in een gunstiger licht komt te staan, hetgeen op de beoordeeling zijn in vloed niet zal missen. Wanneer Wilson de Duitsche regeering niet meer beschouwt als „uitdenker van een aanslag om de wereld aan haar gezag te onderwerpen", dan zal hij haar met een meer welwillend oog bezien. Hij zal dan opmerken, dat de Duitsche re geering, die bij het uitbreken van den oor log aan het bewind was, eene andere is, dan die, welke nu het bewind voert. Belhmann- Hollweg, die de rechtsbreuk tegen België meende te kunnen rechtvaardigen met een beroep op het „Nood breekt wet", is verdwe nen, en zijne plaats is bezet door Michaelis, die staat op het standpunt van het rijksdag- besluit van 19 Juli, dat zich heeft uitgespro ken voor een vrede van vergelijk en verzoe ning. Aan het hoofd van het Duitsche depar tement van buitenlandsche zaken staat von Kühlmann, die heeft verklaard, dat het ge zag moet steunen op de macht èn op het reoht. Zelfs aan het cfogtna van den alleen heil brengenden duikbootoorlog wordt niet meer met de oude hardnekkigheid vastge houden; uit het door de Duitsche regeering aan Argentinië gegeven antwoord op eene klaoht over het in den grond boren van een schip blijkt, dat eene mildere opvatting zich begint baan te breken. Het onderzoek naar de vraag wie de schuld draagt aan het uitbreken van den oorlog, be hoeft dus aan het streven naar den vrede niet in den weg te staan, maar kan er toe bijdragen om te bereiken wat in den grond allen wenschen: dat de weg wordt gevonden om den oorlog te beëindigen. De oorlog. De Monte San Gabriele is nu vast in de hand van de Oostenrijkers, die zich in een veertiendaagschen strijd tegen den grooten stelselmatigen aanval van de Italianen heb ben gehandhaafd. In den namiddag van den 5en September was eene verflauwing van den strijd te merker*. Intusschen wordt de hervatting van den strijd verwacht. In het uiterste noorden van het oostelijke front blijven de Russen teruggaan m de richting van het noordoosten en oosten on der den druk van de hen vervolgende Duit- schers. Londen, 6 S e p t. (R.) De Times publi ceert een brief van een hooggeplaatst cor respondent, die de verklaring van rijkskan selier Michaelis aan den directeur van het Wolffbureau behandelt. De schrijver zegt: De kanselier maakte de opmerking: „Wat den Engelschen invloed in Petersburg be treft gedurende de kritieke dagen van 29 en 30 Juli 1914, behoef ik slechts te wijzen op het telegram van Reuters correspondent te Petersburg en op het békende fapport van den Belgischen zaakgelastigde De Lescaille, dat duidelijk aantoont, hoe de zekerheid van Engelands steun het besluit der leidende personen in Rusland stijfde om het tot een oorlogsverklaring te laten komen." Mag ik u het bewijs,. leveren, dat de ver klaring van Michaëlis in dit opzioht onge grond is? Zooals wel gekend is, werd het be sluit der Engelsche regeering om België te steunen, pas genomen in den namiddag van Zondag 2 Augustus 1914. Op Zaterdag 1 Aug. 1914 was men in welingelichte kringen te Londèn vast overtuigd, dat de houding der regeering, om er het minste van te zeg gen, nog uiterst onzeker was. Het toeval wilde, dat ik gedurende de twee uren tus- schen 11 en 1 uur in den morgen van 2 Augustus alléén was met den Russischen ge zant, graaf Benckendorff. Ik vroeg hem of hij eenige zekerheid had, dat Engeland zijn steun zou verleenen aan Frankrijk en Rus land. Hij antwoordde, letterlijk: „Ik heb niets, geen zier!" en knipte met zijne vingers met een veelbeteekenend gebaar. Sasonow seint mij om de twee uren, of ik hem niet eenige zekerheid kan geven, dat Engeland zal ingrij pen. Ik ben niet in staat geweest, hem iets te zenden. Al wat ik heb is een volmaakt persoonlijk? subjectief geloof, dat Grey voet bij stuk houdt (is straight). Intusschen zit die arme Buchanan in uwe ambassade te Peters- burg met tienduizenden Russen voor het ge bouw, die „Rule Britannia" zingen, en ter wijl hij niet het flauwste besef heeft wat zijne regeering denkt te doen, hoe de zaak er voor staat." De productie van Duitsche officieele on waarheden gaat zoo snel, dat het vaak moei lijk is, ze aan de kaak te stellen, maar Benc- kendorff's verklaring, die later volmaakt waar is gebleken, zal althans voldoende zijn om de waarde aan te toonen van het jongste knoeiwerk en valschheid van den Duitschen rijkskanselier. W e e n e n, 6 Sept. (Corr.-bur.) In aan sluiting aan de verklaringen van den Duit schen rijkskanselier aver de onthullingen in het proces-Soechomlinow, herinnert het Fremdenblatt er aan, dat de hoofdredacteur van het blad den 30en Juli, 's morgens om half negen, den Engelschen gezant Bunsen bezocht. Deze verklaarde in den loop van het gesprek, dat zijn Russische collega Sie- beko hem den 29en Juli 's avonds had me degedeeld, dat hij uit Petersburg bericht had gekregen van de mobilisatie van het Russische leger. Daaruit blijkt, dat ook de toenmalige fyrs- sisphe minister van buitenlandsche zaken Sazonow, die in het complot tegen den vre de een voorname rol speelde, den 29en Juli, den dag waarop generaal Janoesjke- witsch op zijn eerewoord verzekerde, dat de mobilisatie nog niet had plaats gehad, aan de Russische gezanten in het buitenland mededeeling deed van de mobilisatie. Dit feit bewijst wederom op wien de schuld voor den oorlog rust. B e r 1 ij n, 6 Sept. (W. B.) De Norddeut- sche Allg. Zeitung schrijft onder den titel: GeneraaL Michelson: Het Petersburgsche 'te- legraaf-agentschap verspreidt het volgende bericht: In het Soechomlinow-proces zeide generaal Michelson, voormalig Russisch mi litaire attaché in Duitschland, dat hij van 1906 tot 1911 aan het ministerie van oor log militaire toebereidselen van Duitschland en technische bijzonderheden omtrent de bewapening van het Duitsche leger meld de. Het ministerie van oorlog wist zeer wel dat Duitschland reeds in 1909, daarna in 1913 het voornemen had den oorlog te ver klaren. Bij de vraag van den president van het gerechtshof met welken staat Duitsch land het plan had om zich te verbinden en den oorlog te verklaren, verlangde de ge tuige behandeling met gesloten deuren, hetgeen de president toestond. De beweringen van Michelson, die in 1910 wegens medewerking in spionnage- zaken op verlangen van de Duitsche regee ring van zijn post te Berlijn werd terug ge roepen moeten op de meest krasse wijze worden tegengesproken. Zoowel in 1909 als in 1913 stond niets verder van Duitsch land dan Rusland den oorlog te verklaren. Integendeel, Duitschland was gedurende bei de jaren met succes voor het handhaven vnn den Europeeschen vrede werkzaam. In 1909 ondernam Duitschland, tijdens de Oostenrijksch-Russische wrijving tengevol ge van annexatie van Bosnië-Herzegowina, een vriendschappelijken stap te St. Peters burg, die tot oplossing van de crisis leidde. Uit dezen stap ontstond de legende van een op het kritieke oogenblik te St. Petersburg met gepantserde vuist ondernomen druk; een legende, die vaak genoeg met succes is tegengesproken. De aansporing tot dezen stap, die slechts tot vriendschappelijke be middeling diende, ging van Rusland uit. On ze, regeeringa»deed hem in het belang van den vjede. Het gevolg van de bemoeiingen van den Duitschen keizer en de Duitsche regeering tot het behoud van den vr^lc was de ha'rtelijke ontmoeting van den Duitschen en Russischen keizer in de Finsche Sche ren, die algemeen als een bekrachtiging van den vredeswil van beide volken werd opge vat. Het openbaar maken van de destijds ont stane diplomatieke documenten over den stap van Duitschland tot het behoud van den vrede, door Duitschland voorgesteld, is op wensch van Rusland achterwege geble ven, omdat het Iswolsky zeker pijnlijk was voor de wereld toe te geven dot hij op het kritieke moment, waarop zijn politieke wa gen volkomen vastgeloopen was, geen on deren raad wist dan den Duitschen Rijks kanselier te hulp te roepen. Ook in 1913, tijdens de Balkancrisis, was Duitschland veeleer, waar het dit vermocht, werkzaam ten gunste eener ontspanning tusschen Oostenrijk-Hongorije en Rusland. Naar bekend is, is de ontspanning grooten- deels het gevolg geweest van de persoon lijke gedachtewisseling, welke destijds tus schen keizer Frans Jozef en den czaar plaats vond en die in de missie van prins Hohen- lohe naar St. Petersburg aan de buitenwe reld tot uitdrukking kwam. Oostenrijk-Hon- garije trad met Rusland in gedachtenwisse- ling over de wederzijdsche vermindering van grenstroepen, welke in weerwil van de op hitsing van grootvorst Nicolaas Nicoloje- witsch en zijn schoonzuster grootvorstin Mi- litza tot het gewenschte doel, het verzeke ren van den vrede, leidde. De toenmalige Russische minister-president Kokowtzew legde tegenover graaf Pourtales hijzonderen nadruk op de verdienste, welke Duitschland zich gedurende de geheele crisis nopens de vredeszaak verworven had. De czaar waar deerde deze verdienste op dankbare wijze. Het is de moeite waard den brief te ver melden van den keizer d.d. 24 Februari 1913, aan den later laaghartig vermoorden aartshertog - Frans Ferdinand van Oosten rijk, waarin woordelijk wordt gezegd: „Ik zou willen gelooven, dat ge langzamerhand zonder bedenken de intrekking der getrof fen maatregelen zoudt kunnen overwegen, natuurlijk onder voorwaarde, dat Rusland hetzelfde zou doen. Wellicht heeft de mis- sie-Hohenlohe in dit opzicht reeds den weg gebaand. Ik zou dit met vreugde begroeten. Oostenrijk-Hongarije zou daarmede aai^ de Menige vrouw tobt slechts over deze eene vraag: hoe maak ik uiterlijke bekoorlijkheden kenbaar welke ik niet bezit? Roman door Thérèse Hoven. Ik vraag excuus, meneer," zegt zij deemoe dig en hij geeft haar met zijn stok een goedig tikje op den arm eh zegt: „Nou, nou, wij zullen er maar niet op door gaan. Voor een aardige, vriendelijke dame, als u, is het^ ook erg moeilijk om zoo in eens van toon en slem te veranderen. Ik zie dat u hier kaarsen hebt. Nu schelden mijn vrienden mij wel voor ouderwetsch, zien mij niet voor een man van verlichting aan, maar ik wil bij alle mogelijke eventualiteiten toch niet in het don ker zitten. „Juffrouw Hester, geeft u mij twee pak kaar- sne en een Deventer koek, die blijft lang eet baar. De combinatie is wel wat vreemd, maar iwie daarop let is een kniesoor, welke titel zeker niet op juffrouw Hester past." „Zal ik het voor u inpakken, meneer, of stu ren?" vraagt zij, vriendelijk. „Ik zal het wel meenemen. Mijn fatsoen staat Pf valt niet met het dragen van een pakj." «En zoo groot is het ook niet, meneert „Nee, maar ik weet niet of het niet wijzer zou zijn als ik er nog wal bijnam. Mij dunkt, 2 rol Verkade's beschuit en een potje honing zouden den toestand voor mij aanmerkelijk verbeteren.'' „Zou ik het u dan maar niet sturen?'' „Juffrouw Hester, ik ben een man cn ik blijf een man en, mijn woord blijft mijn woord. Zoo, geeft u mij die honing maar in één zak en de kaarsen in een a~nderen zak en- de Deventer koek, omdat het een harde substan tie is, in de ééne hand cn de rollen beschuit, als zijnde broos en breekbaar, in de andere hand. „Hoeveel ben ik u schuldig? Wilt u het daarvan afhouden?" en hij legt 10 gulden op de toonbank. „Jongen, dat zal spannen, meneert Mevrouw wil ook al klein- geld hebben.'' Na eenig heen en weer praten wordt men het eens. Mevrouw Thirene stemt toe om het bankbiljetje van meneer Van der Velde tus schen haar wisselgeld op te nemen Als de beide bezoekers vertrokken zijn, lacht Hes even, jong en leuk, zooals zij het nog wel egns doet. Zij stoot Cor aan en zegt: „Nou maar, op die manier gaat het goed en ruimen wij al onzen voorraad op. Weel je wat we "doen moesten? Alles uit het magazijnlje naar den winkel halen, dan- lijkt hel meer en dan moesten wij de geldpotjes leegmaken." „Gunst, durf je?" „Ja, voor wisselgeld. Doordat wij altijd kleine sommetjes ontvangen, bestaat onze voor raad, om het nou maar eens zoo te noemen, uit kwartjes en dubbeltjes. Ik denk dat, alles bij elkaar er, misschien net genoeg zal zijn voor mevrouw Thirene; zonder de potjes ko men .wij er „Maar hel zal toch" wel een hcele verwar ring geven,'' zucht Cor. „Ja maar, het is toch het eenige. Je moet nou naar de secretaire gaan en de verschillen de potjes leeg maken en het bedrag op een papiertje schrijven.'' „Ik vind het. een gewaagd iels," betuigt Cor. „Wie niet waagt, wie niet wint!" zegt de oudste zuster, apodictisch. „Winnen," herhaalt Cor met een zucht, „als of er ooit van winnen sprake is geweest sedert wij onze zaak openden? Och, God, Hes, ik heb er vaif nacht nog zoo over liggen te prakkisee- ren. Wij gaan zoo hard achteruit. Ik kon niet slapen en toen heb ik eens zoo in mijn hoofd een lijstje gemaakt van alles, wat wij feitelijk noodig hadden, en ik zie toch maar geen kans om hel aan te vullen; de inkomsten zijn schraal. Wij verarmen." „Gunst Cor, ik ken je niet meer." „Ja, en nou met al dat onbestendigs in de lucht, die mobilisatie. Wie weet wat ons-nog wacht." „Hè," zegt Hes, „nou ben ik toch lieel anders dan jij Ik verzeker je dat liet mij nieuwen moed heeft gegeven. Als het nou zoo eens een paar dagen zou doorgaan en zc ko men bij ons, zelfs menschen zooals mevrouw Thirene, dan heusch, dan zie ik wel kans om de zaak op dreef te houden, en- Haar verdere opmerkingen gaan voor Cor, en ook voor het nageslacht, verloren, doordat de deur met een ruk open gaat en Miel bin nenkomt, gevolg^ door een opgeschoten jon geling, die met de uiterste verbazing door de beide zusters wordt begroet. „Gunst,-meneer van Poeteren, u hier?" „Ja," antwoordt Miel voor Hem, met een hooge kleur. „Hij heeft een idée." «Ja," komt er be/cheiden uit, „dames, u moet me niet kwalijk nemen; ilc Houd er anders niet van mij met zaken te bemoeien, die me niet aangaan, maar ik geloof dat liet nu het oogenblik het moment is om een slag te slaan." Daar zijn schuchter voorkomen zeer in strijd is met zijn aangekondigde slagvaardigheid, gaan de zusters er niet grif op in en kijken zij hem verbaasd aan. „Ja, ziet u eens. U weet Hoe Miel en ik over elkaar denken... „En u weet," zegt Hes, waardig, „dat wij er niet over denken. Wij geven Miel niet aan een jongmensch, dat op drie en twintigjarigen leeftijd nog van zijn moeder afhankelijk is." „Och, juffrouw Hester, valt u mij daar nu niet hard over, tout savoir e'est tout pardonner, en ik kan u niet alles zeg gen. Mijn moeder is een te flinke en te ener gieke vrouw om mij gelegenheid te geven me zelf te ontwikkelen cn te toonen wat er mis schien in mij zit." „Maar nu gaat hij zijn krachten voor ons in het work stellen, niet waar, vent?" Tante Hes bromt iets, dat door niemand verslaan wordt cn dus onopgemerkt blijft. „Kom nu," uoodigt Miel haar vriend uit. „Ja, kijkt u eens," begint deze, pedant „Wij slaan voor een groot moment; wat het pre cies is, weet nog niemand, maar ik geloof toch dat hel nu voor sommige menschen een gelegenheid is om... nu pa om, hoe zal ik dat noemen om te toonen dat er wat in hen zit." „Bijvoorbeeld," valt Miel in. „Nu, ik zou zoo zeggen, als u mij vertrou- wn wilt, dan zal ik zien een beetje voorraad voor u in.te slaan en dat zult u wel kwijt raken hier, in deze dagen." „Zoudt u denken?,'J .vroeg (Cof, angstig. „Beslist, en kijk eens; u weet, mijn moeder houdt een boekwinkel, waarin ik de eervolle betrekking van jongsten bediende bekleed. Mijn moeder doet letterlijk alles én ik bijna: niéts; vandaar ook dat zij, van hetgeen er bin nen komt, letterlijk alles houdt cn ik bijna niets, maar dat neemt niet weg dat ilc loclï wel een kleinigheidje gespaard heb." „Jongens, van niets te sparen, dal noem ik kranig," geeft juffrouw Hester toe. „Och juffrouw, dat is niet zoo erg als je een doel voor oogen hebt en je wordt er in ge holpen door iemand, die je boven alles dier baar is. Ziet u, als Miel en ib een enkelen keer samen wandelen, dan bied ik haar altijd iets aan en dan weigert zij het altijd en 's avonds neem ik dan uit mijn beurs, wat ik er voor besteed zou hebben en, zoodra dat een klein sommetje bedraagt, breng ik het weg. Zoo heb ik nu bijna 100 gulden op mijn postspaarbankbokje en daarvan heb ik giste ren 25 gulden gehaald, want ik zag het wel aankomen.. Als u het mij toestaat, dan zal ik voor die vijf en twintig gulden het een en ander inslaan." „Het is heel vriendelijk van u, mijnbeer van Poeteren, maar vijf en twintig gulden is niet veel." „Nee, maar ik heb mijn horloge nog. Het is een mooi goud horloge van mijn vader." „Dat wou je toch niet verkoopen?" vraagt Miel, angstig. „Nee, ik breng Het naar een familielid van me, oom Jan, den universeelen oom van alh* arme jongens." (Wordt yervoiga.1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 1