v door Je iJeügd- ,Ik zal hier maar liever blijven," antwoord de zij. „Ik ga weer naar miju hul," zei mijnhc i Vanc; „ik word er ziek van. Wilt u mii lal en roepen, kapitein, als er iets ernstigs gebeurt?" I „Ik zal er aan denken," zei de kapitein, met er gebeurt niets.' De beide passagiers gingen nu naar hun hut, kapitein Williams weer naar het dek en zijn vrouw. Roosie en Tommy bleven in een Een kleine avonturier. Kaar het Engelsch van Gregson Gow. Bewerkt door C. H. HOOFDSTUK X. Tommy aan boord van de Mary Ann. Gedurende eenige uren sliep Tommy heel "jNst, niettegenstaande het leven om hem heen, jjWant de jongen was doodmoe. Ileel vroeg in morgen werd hij echter wakker. Hij iivoelde, dat het schip hevig schommelde en jfeiu en dan geweldig naar één kant overhelde, farisof het zou omslaan. De wind huilde en bul- teerde en de regen plaste tegen hel kleine ^raampje! Hij wreef zich eens goed de oogen jjnit en zag, dat hij niet meer in het ruim lag. jjfloch in de kajuit der Mary Ann. De kajuit Jfwas niet groot, maar zij zag er gezellig uit. ,Hct was de eet- en conversatiezaal van hel schip. Middenin stond een tafel met verschei den zitplaatsen er omheen en er boven hing )een soort zwevende plank, waarin flesschcn, ijglazen enz. gestoken waren Midden op de Itafel stond een houten paal, die niet zooals greep, wat Tommy bedoelde. gaan liggen. Jeanne?" vroeg hij na het onl- i vangst te nemen. Ik denk. dal hij zich zal ver bijl aan zijn vrouw. beelden in Australië te landen, als wij in Car- komen. Thomas Williams, kapitein der Mary A n n, met bestemming Madera." De brief werd in een couvert gesloken, ge- mocite ccn glimlach onderdrukkend, „maar 1 adresseerd aan: Mejuffrouw Treffit, Lannwyd bij Carbay, Engeland, en met andere brieven verzonden. Toen de M a r y A n n in de haven stil lag om te lossen en opnieuw te laden, ging mevrouw half-liggemle, half-ziltcndc houding op de i Williams met Roosje en Tommy aan land in rustbank achter. een hotel logeeren. Kapitein Williams was Tommv vertelde het verhaal verder aan I veel bij hen en zij maakten verscheiden uit- Roosjc en ook nog een paar andere. Mevrouw slapjes om van de wonderschoonc natuur van Williams luisterde met hal.-gesloten oogen i Madera te genieten. Toen Tommv de donkere naar het gebabbel der kinderen.' blijT dat zij igelaatskleur der inboorlingen en bun schil den jongen bij zich kon houden. i derachlige kleedij zag, meende hij niet anders De storm werd steeds heviger cn op een dan dat hij zich in één der ver-afgelegen oorden oogenblik werd het bijna pikdonker, terwijl het fel weerlichtte. Mevrouw Williams was nu doodsbleek. „U moet niet bang zijn." zei Tommy? Ier- wijl hij haar met zijn groote, ernstige oogen aankeek; „als ze schipbreuk lijden, worden zij altijd op de een of andere manier gered j Mevrouw kon niettegenstaande haar angst een glimlach niet onderdrukken, want zij be- I bevond, waarover hij gelezen had en die hij zoo vurig wenschlc te bezoeken. Het was dan ook in een geduldige en gelukkige stemming, dat hij hel oogenblik afwachtte, waarop de M a r v Ann opnieuw zou gaan vanen. (Wordt vervolgd.) Tommy dacht diende om het dak te stcu- Plotseling een ontzettende stormvlaag, die (lien, doch de midden-mast w as, welke door de de masten deed kraken, toen een knal als het afschieten van een kanon, en een scheur in de zoldering der kajuit, zoodat de regen naar binnen gutste. Mevrouw Williams, Roosje en ook Tommy uitten ccn kreet en vlogen overeind. Roosje begon luidkeels te huilen en ^feoldering naar boven ging om het touwwerk tn dc zeilen te steunen. Tommy ging overeind zitten, doch tuimelde onmiddellijk op den grond. Hij hoorde lachen en iemand vragen: „Pijn gedaan. Tommy?" „Nee," antwoordde Tommy, terwijl hij trachtte zich op te richten. Toen zag hij Taf- lie Johnson. „Kleed je maar vlug aan," zei dcze._ Tommy hield zich aan de tafel vast en stond zoo op; toen deed hij een poging om zijn tttleeren te grijpen, die nog op de rustbank lagen, doch hij viel er boven op. Het fijne glas. In de eetzaal van den ouden graaf ging het vroolijk toe. Menschenooren en menschen- oogen zouden er echter niets van bemerkt hebben. Als er menschen bij waren, stonden alle meubels stijf en stil op hun plaats, net als soldaten in 't gelid. Zoodra de menschen de kamer verlaten had- Tommy hoewel hij zijn uiterste krachten in- den, kwam er echter leven en beweging in spande om flink te zijn Tommv barstte in eens in tranen uil^n hield haar dus gezel schap. In het volgend oogenblik hoorden zij dc stem van kapitein Williams, die hen gerust stelde. het gezelschap. Dit was in den laatstcn tijd vermeerderd geworden. Een nicht had den ouden heer een étagère ten geschenke gegeven en allerlei mooie dingen uit de porceleinkast der gravin waren er op te pronk gezet; in het raidden stond een waar pronkstuk, een groot, „Het is alleen maar de midden-mast,zei fijn «las met het familiewapen er op geschil- „Ik kan niet blijven slaan!" riep hij uit. hij, „precies bij de zoldering der kajuit is hij derd 1 „Is er iels met het schip niet in orde, Taffie?" afgeknapt. Duff zal het gal dadelijk sloppen 1 „Het is gelukkig nog best in orde," anl- en gelukkig hebben we nog ccn reserve-mast, ftroordde Johnson; „alleen wat bewegelijk. Ik izal jc wel eens met aankleeden helpen." Taffie scheen zich zonder moeite slaande te ikunnen houden, ja, hij liep zelfs tot Tommy's 'groote verbazing. Met zijn hulp was Tommy Bpocdig gewassclien en aangekleed. „Nu moet ik weer naar boven," zei Taffie. (Den heclcn nacht was hij niet naar kooi ge weest cn zoo lang de storm duurde, zou hij wel niet veel rust krijgen. Na veel inspanning gelukte het Tommv dc trap te bereiken en zich stevig vasthoudend iv am hij eindelijk boven Nauwelijks had hij ïijn hoofd door de deur gestoken, of zijn pel woei af, terwijl hij bijna verblind werd door leen golf, die over het dek sloeg. ..Beneden blijven! 't Is hier veel te gevaar lijk!" riep een stem, en Tommy daalde de trap weer af, zoo goed en zoo kwaad als dit ging. Zijn pet, die nog opgevangen scheen te dien wc, zoodra de storm is gaan liggen, kunnen plaatsen." Het scheen wel, alsof dit het hoogtepunt van den storm was geweest, want vanaf dit •oogenblik nam hij geleidelijk af. De nacht, die volgde, was niet zoo kwaad als de vorige en den volgenden morgen was de storm in een stevige bries overgegaan en scheen de zon zoo helder, alsof er geen storm- en regen vlagen geweest waren. Tommy hoefde volstrekt geen „karweitjes" te doen aan boord. Zijn eenige plicht, dien bet vrij-reizen hem oplegde, was met Roosje bij mooi weer op het dek te spelen en haar be zig te houden, als zij beneden moest blijven. Dit kostte Tommy niet de geringste inspan ning. want hij stond weldra op zeer goeden voet met Roosje, evenals met haar vader en moeder. Johnson was ook beste maatjes met zijn, werd hem. druipnat achterna gegooid, hem en maakte graag een praatje. Ier wijl de deur boven aan de trap dicht ge- Tommy vond Roosje een lief meisje. Wel dnan cn gegrendeld werd. Tommy hing zijn i had zij haar eigen willetje en was zij soms iklclsnatle pel op. strompelde naar de hank,wat wispelturig zij hing hel prinsesje uit en v aar hij geslapen hnd en ging daar zitten. t liet Tommy allerlei dingen doen doch deze Dit is eon echte storm," dacht Tommy De Vond dit best cn speelde verstoppertje met TV'rste avonturiers, over wie hij gelezen haar, al naar zij zin had. h'Hhadden met vreeselijke stormen te Soms ging Tommy in een hoekje zitten om (kampen gehad; dus was dit niets bijzonders. jn zijn boek vol avonturen te lezen of droo- S~ms leden ze schipbreuk. Misschien zou hij merig luchtkasteclen te bouwen; ook stond hij 'c<chipbreuk lijden. Maar wat was dat dan wel eens in gepeins verzonken naar de dan- Ïïog? Zij kwamen er immers altijd goed af! 7Tij haalde zijn boek le voorschijn en las één <vr verhalen, waarin een jongen net als Mj stilletjes scheep ging, schipbreuk leed tn door een ander schip werd opgepikt, waar van dc kapitein zijn oom bleek te zijn. Die fongèn werd later zelf ook kapitein. De beide passagiers kwamen nu te voor schijn; zij zagen er bleek" cn ernstig uit en 'gingen aan tafel zitten. Daarna verscheen mevrouw "Williams met Roosje. Dc eerste keek bezorgd, doch de Saaiste was even vroolijk als altijd. Na de hee- Jrc'n goedenmorgen gezegd te hebben, vroeg mevrouw Williams aan Tommy: „Goed geslapen, mijn jongen?" „Ja mevrouw," antwoordde Tommy. •En ben jc in jc slaap niet van de bank Adgevnllen? Ik was er bang voor, toen het hwhip zoo schommelde." ..Nee mevrouw, maar toen ik wakker werd, ben ik wel op den grond gevallen." Roosje lachte. Hoe heet je?" vroeg zij. „Ik ben je naam ftergetcn." „Tommy Treffit." „O ja Tommy." „En hoe heet jij?" vroeg Tommy nu. Hij itwas altijd meer op zijn gemak geweest met meisjes dan met jongens. „Roosje Wal lees je? o! wat stormt het J Wreeselijk! Ik kan bijna niet blijven zitten, Stocwcl ik mij nog wel vast houd Ben je niet *>ang?" ,,N-nee. Ik lees juist over een storm en een Schipbreuk. Zal ik je wat voorlezen?" .0 nee! Ik houd niet erg van lezen, al moet Jk het eiken dag bij Moeder doen. Ik ga bij Jfrn ar op school, zooals Moeder zegt. Vertel toiij het verhaal liever." Tommy begon nu te vertellen, doch vóór hij (hiermee klaar was, kwam de kapitein in een toliejas beneden. Hij hing die in een hoek cn i,vam ook aan de tafel zitten. Er werd nu ontbeten, maar Tommy en de Binderen behalve de kapitein vonden het jerg moeilijk te eten en nog moeilijker te drin- Ken. De tafel helde nu eens naar_den eenen, Wan weer naar den anderen kant en alles scheen te willen wegglijden of omvallen. •Wat een ontzettende storm!" zei mijnheer IVane, één der passagiers, met een angstig ge- teicht. sende golfjes te kijken. Het duurde echter nooit lang, of een hoog stemmetje riep: „Tommy! Tommy Treffit! Waar zit je toch?" en dan kwam Tommy dadelijk te voorschijn en speelde hij met Roosje, wat zij op dat oogenblik het liefste wilde. Zoo kregen zij op zekeren dag Madera in het zicht. Tommy stond naast Taffie Johnson op het dek, toen zij het land duidelijk konden onderscheiden. „Is dat Australië, Taffie?" vroeg hij. „Nee Tommy. Australië ligt uog veel ver der. Tommy zette groote oogen op. Hij vond, dat hij al erg lang gevaren had. „Wat is het hier mooi!" zei Tommy, toen zij het schoone eiland naderden, met zijn ter rassen en witte villa's tusschen het groen en de schilderachtige heuvels op den achter grond. „Ja prachtig. Tommy. Ik geloof niet, dat er een mooier eiland op de heele wereld te vin den is dan Madera." „Is het een eiland?'' „Zeker," „Maar dan toch een heel groot! Is Austra lië even groot?" „Hè wat? haha! een klein beetje groot er, Tommy, „een heel klein beetje." Kapitein Williams kwam nu naderbij. We zijn er, Johnson," zei hij opgewekt. Ta, er waait een stevige bries," zei de kapi tein „Is er gevaar?" Met zulle weer is er altijd gevaar," ant woordde kapitein Williams ernstig. „Daar in e valt niet te spotten." Maar toch geen oogenblikkelijk gevaar?" De kapitein keek verstoord naar mijnheer jFane en bezorgd naar zijn vrouw. „Ik twintig minstens even erge stormen meegemaakt en ben er goed afgekomen, zoo fis u ziet." „I!: hoop maar, dat het niet erger wordt.' De oude heer zag het nut van de nieuwe étagère niet in, doch daar het een geschenk van zijn nicht was, bleef het zijn plaats be houden en nam Lena, dc huishoudster, er eiken morgen stof af. Minder snel dan de graaf had het andere huisraad zich echter aan het nieuwe stuk ge wend. De meubels en schilderijen waren in den loop der tijden wat slaperig geworden, maar de nieuw-aangekomenen, die jarenlang in de porceleinkast opgesloten hadden geze ten, hadden heel wat te vragen en te babbe len. Ook waren zij nieuwsgierig en als de graaf met andere menschen de kamer binnen trad. ontging hun geen woord van het ge sprek. Nu en dan prezen de gasten die nieuwe étagère, zoodat deze van plezier kraakte, doch het meest van alles wrerd het fijne glas door de menschen geprezen en bewonderd. „Ja," zei de graaf dan dikwijls, „dat glas is nog een erfstuk van mijn grootvader. Hier staan zijn voorletters, hier is het wapen en daarboven de gravenkroon!" Ons glas werd daardoor heel trotsch en zei tegen zijn makkers, die rechts en links van hem op de étagère stonden: „Jullie zijn veel minder dan ik. want ik ben de eenige, die een grafelijk wapen draag." „Ja, maar ik ben gedeeltelijk van goud," riep een kop, die van binnen verguld was, „en goud is tegenwoordig heel wat meer waard dan adellijke wapens!" „En ik bezit edelgesteenten," riep een klein, antiek klokje der gravin, dat ook te pronk ge zel was. „Ja, maar toch blijven jullie allemaal plebe jers," gaf het glas dan met diepe verachting ten antwoord. De glazen en borden op de tafel dreven al tijd den spot met de luiaards op de étagère. „Wij werken," zeiden zij, „wij dienen de men schen en daarom zijn wij nuttig. Een leven zonder arbeid is niet alleen vervelend, maar ook doelloos en onnut." „Jullie praat naar dat je verstand^ hebt." zei het glas. „Wie een grafelijk wapen voert, hoeft niet te werken, dat laat men aan ande ren over. Ik sta hier om mij te laten bewon deren. Ik zou het niet kunnen verdragen, als men mij eiken dag in de keuken bracht en zoo door en door nat maak»'0, zooals dat met jul lie gebeurt." „Je zult er nog wel ee-*s anders over leeren deuken!" werd er van alle kanten geroepen. „Ik verander niet van meening; ik blijf wie ik ben mijn leven langl" riep het glas terug. Hel gevolg hiervan was. dat de anderen zich niet meer met het glas bemoeiden. „Met dat hoogmoedige ding is niets te beginnen," zci- dciv zij. „Met zulke lieden kan men niet behoorlijk praten," dacht het glas; „die hebben geen verstand van adel en hooge geboorte." Zoo bleef het glas eenzaam staan, en keek adel van mijn geboorte kan niemand mij ont nemen." De blauwe vazen zagen het glas eens van ter zijde aan en wilden toen kennis maken, maar het glas gaf hun niet eens antwoord. Zij gaven daarom spoedig hun pogingen op, en wijdden zich met ijver aan hun dagelijksch werk om de bloemen, die "Lena in hun zette, op hun voordeeligst te doen. uitkomen. Die bloemen waren vrij wat vriendelijker dan het I trotsche glas, en vertelden van bosscben en I velden en tuinen, van den blauwen hemel en i zonneschijn. Het glas stond daar altijd even stijf en zwij gend tusschen. cn dacht: „Ik zal nog wel eens in beter gezelschap, bij mijns gelijken, terecht komen," en deze hoop hield -net staande. Op zekeren dag vierde Lena den verjaardag van haar man. Er kwamen eenige vrienden en Lena maakte punch. Zij had zes glazen, die reeds op tafel stonden, leelijke, plompe dingen van blauwachtige kleur, zooals het grafelijk glas reeds lang met verachting gezien had. „We zijn met ons zevenen," zei Lena; ,,er komt een glas te korf' „Er staat er immers nog één op de latafel," zei haar man. „Ik wil op mijn verjaardag eens uit dat mooie glas drinken." Het volgend oogenblik was 't glas met dam pende punch gevuld. Zoo iets had het nog nooii beleefd. Het had altijd lot sieraad ge- diendpen nu moest het op zijn ouden dag nog de menschen dienen. Het steunde luid van toorn en verontwaardiging, zoodat de drin- kenden het konden hooren. j „Wat is dat?" vroeg Lena, i „Ik geloof, dat het mijn glas was," ant woordde haar man. „Ja waarlijk," riep Lena, „het is gespron gen; er is een groote barst in. Wat jammer!" „Zoo'n fijn ding, dat men niet eens gebrui ken kan, deugt ook niet voor ons," zei haai man. „Kijk, de punch loopt er uit; gooi het maar gauw weg!" Lena zette het glas in de keuken, en later, toen de gasten weg waren, waschte zij hel te gelijk met dc andere glazen om. „Kijk dat trotsche ding eens!" riepen deze. „Het krijgt zijn verdiende loon." Het glas spFong op van boosheid, om te trachten dit slechte gezelschap te ontkomen. Hij dacht er niet aan, dat het reeds invalide was en kreeg nu van kwaadheid een gat in het bovenlijf. „Ja, nu kan ik je niet meer te pronk zetten," zei Lena. „Wat moet ik nu met je doen?" Op tafel lag een zakje met schuurzand. Lena schudde dit zakje leeg in het glas en zette het in een donkeren hoek van de keuken, naast een flesch spiritus, die zij ook gebruikte om te poetsen. Treurig stond het glas daar. „Ach, was ik maar gestorven, toen ik de punch inkreeg!" zuchtte het; „liever dood, dan zoo verstooten en bovendien gebrekkig te zijn!" „Spreek toch zoo niet," zei de l'lesch. „Ook ik heb eenmaal betere dagen gekend. In mijn aderen stroomde vurig druivennat en ik prijk te op de tafel van een koning. Daarop volgde echter een tijd van vernedering en lag ik ge- ruimen tijd op een mesthoop." „Foei!" riep het glas vol afschuw uil. „Houd je toch kalm," zei de flesch, „denk er aan hoe gebrekkig je bent; een tweede gat zou je den hals breken." „Wat kan mij dat schelen 1" zei het glas. „Beste vriend," begon de flesch nu weer, „leer toch het leven le dragen, zooals het nu eenmaal is. Elp leven, ook dat der menschen, is rijk aan teleurstellingen, en maar zeer zel den zien wij gebeuren, wat we in onze jeugd hoopten en wenschtep. Dikwijls is het onze eigen schuld dat zal het bij jou ook wel zijn. Jij bent hoogmoedig, maar ik kan zien, dat je van hooge afkomst bent. Zoo iets gaat zelfs in de diepste ellende niet verloren. Toch moet je hier hetzelfde werk verrichten als ik. Geloof mij, ik heb mij op de mesthoop diep ongelukkig gevoeld en was wat blij, toen de goede Lena mij aan eerlijk werk hielp. Zij vulde mij met spiritus. Weet je wat dat is? Spiritus is geest, en sedert die geest in mij j woont, ben ik gaan nadenken, en als je j vriendschap met mij wilt sluiten, zal ik" je I mijn gedachten meedeelen eil dan zul je wel vroolijker worden."- Wat zou hel arme glas doen? Het kon niet langer tegen de eenzaamheid en zoo werd het dus goede vrienden met de flesch. Deze ver maande het toch vooral trouw Lena te dienen en als Lena de flesch in de hand nam, ge beurde het wel eens, dat een paai* druppels spiritus in het glas vielen. - „Ik geef je, wat ik kan," zei de flesch. „Je zult nu meer tevreden zijn dan je ooit geweest bent, want je hebt nu iets Jceren kennen, dal veel meer waard is dan rijkdom of hooge ge* boorte, n.l geest of verstand." Vreedzaam en trouw zijn plicht doend, leefde het oude glas nu voort. Geduldig droefl het dc vracht zand, die dikwijls zwaar genoeg was, zoodat de barsten steeds grooter wer* den en eindelijk viel het uit elkaar. Het stier! midden onder den arbeid. Van de flesch lie-! pen een paar druppels af. „Vaarwel, kamc raad!" zei zij, ,.je hebt je rust verdiend." Zoodra er ook maar een enkelen traan bij iemands dood wordt geschreid, heeft hij niet vergeefs geleefd. Lena verzamelde de stukken clas en wierp ze in de beek, en de golfjeq stroomden er overheen. Alles, wat op den bodem ligt, is in het oog der golven gelijk; zij vragen er niet naar, wie bij zijn leven van adel is geweest en wie niet. Zijn ganzen wel zoo dom als men meestal denkt Het volgende kan als staaltje dienen, zoo niet van de ongegrondheid der uit drukking „een domme gans", dan toch ze ker van de uitzonderingen op den regel. Een landeigenaar had streng order ge geven om een gans, die jongen had, met deze en den geus (mannetjes-gans) 's nachts in de schuur op te sluiten. Hij vond echter eiken morgen de schuurdeur open en de ganzen over het erf verspreid. Natuurlijk weet hij dit verzuim aan ziin' knechts, die de deur niet gesloten hadden, en eerst op de herhaalde verzekeringen van dezen, dat zij het bevel strikt ten uit voer hadden gebracht, moest hij wel eer* andere oorzaak van het openstaan der schuurdeur zoeken. Zeer nieuwsgierig haar de oplossing van dit geheim, besloot hij den nacht in de schuur door te brengen, ging daar in een gemakkelijken stoel zitten en was er nu ooggetuige van, dat de gan zen zelf den weg naar buiten wisten te vin den. Hij zag n.l. den geus zich tegen de deur plaatsen, waarna de gans op ztin rug. klom en met haar snavel de klink van de deur lichtte, zoodat ouders en kinderen zich, als het ware in triomf, uit de gevan genis verwijderden. Dit historische feit be wijst, dat de ganzen inderdaad verder en hooger kijken dan men wel denken zou. Een papcgasii al* cetnije. In de gerechtszaal te Dublin had eens een hoogst vermakelijk tooneel plaats. Een zekere mijnheer Anton Davis vorderde van den heer Moore een papegaai terug, die hem was ontstolen en verlangde, dat de ge roofde vogel als getuige zou worden ge hoord. Hoe grappig deze eisch ook was, toch lief de rechter den vogel halen.- Men bracht hem in een groote, overdekte kooi. Davis vroeg den rechter verlof den geve derde getuige te mogen ondervrager, hij wilde den heer Moore volstrekt niet van diefstal beschuldigen, daar het best moge lijk was, dat de werkelijke dief het dier aan hem verkocht hed. De advocaat van Moore vroeg hierop aan Davis op welke wijze zijn getuige den eed moest afleggen. Óp het-' zelfde oogenblik zong de vogel: „Schep vreugde in het leven!" De heer Davig nam hierop den doek van de kooi, gin? vlak vóór den vogel staan en zei: „Houd jij maar veel van den baas, mijn jongetje." De vo gel sprong tegen de tralies op en liefkoos de hem. Hierop nam Davis den papegaai uit de kooi, zette hem op zijn hancl eit vroeg: „Hoe spreekt de hond?" Lorre blafte uit alle macht. „En de kat?" Terstond klonk een klagend miauwen door de zaal. ,.\Vie is je baas?" Daar begon de vogel*. „Ik ben van ba?- Anton en baas Anton is van mij". Alle aanwezigen lachten. De rechter gaf den papegaai aan den heer Davis terug en Lorre herhaalde: „Ik ben van baas Anton". Antwoord op het raadsel uit liet vorige nummer. In zeven deelen. Hoe dat kan? Wel, heel eenvoudig. De arts was een vrouwelijke arts, dus een zuster en geen broer van den burge meester. De laatste had het geld nagelaten aan1 de kinderen van zijn broers, zoodat het ver-i deeld werd ondm» de drie kinderen van den notaris en de v i e r van den dominee. De erfe nis werd dus in zeven deelen verdeeld. Over 't geheel genomen was hel toch geen met trots en minachting op zijn omgeving slechte réis." En tegen Tommy voortgaande: neer. Hel verveelde zich geducht, maar het „Zeg Tommy, er bestaal gelegenheid van hier- dacht: „Met dat volk kan ik niet omgaan." uit brieven met de mail naar huis te zenden. Zoo verliep dc lijd, en de oude graaf stierf. Zou je niet eens aan je grootmoeder schrij- Hij had zijn vermogen aan een liefdadige in- ven?" I richting vermaakt, en daarom moest de ge- „O ja meneer, wèl graag," antwoordde heele inboedel verkocht worden. De étagère Tommy en de voorwerpen, die er op stonden vonden „Ga dan naar beneden en laat Roosje jc verschillende koopers. papier, pen en inkt geven. Vertel Grootmoe- Het glas voelde zich inwendig zeer gekrenkt, der, dat je nog leeft, gezond bent en in goede toen de verkooper het van zijn hooge stand handen gevallen. Dat zal haar geruststellen plaats nam Maar zie, het vond geen koopers; Tommy volgde den raad op van den kapi-1 het wapen en de voorletters lieten de men- tein en schreef* schen onverschillig. Al de verkochte voorwerpen keken het glas „Lieve Grootmoeder, j spottend aan, maar dit dacht: „Wal willen Ik leef nog, ben gezond en in goede handen jullie toch, domkoppen? Begrijp je niet, dat ik gevallen. Ik ben op weg naar Australië om den menschen le voornaam ben? Wat zijn dat Vader te zoeken en bij u thuis te brengen, ook voor menschen, die hier koopenl Ik dank omdat u zei, dat u hem graag thuis hadt. Ik I er voor om in hun bezit te komen." heb avonturen beleefd en denk, dat ik er nog Ten laatste bleef het glas eenzaam en alleen wel meer beleven zal. Ik ben op de Mary op een vensterbank staan. Daar werd het ge- Ann, een groot zeilschip. Mevrouw Williams vonden door Lena, de huishoudster. „Zoo, sta is heel vriendelijk voor mij, de kapitein ook jij daar nog?" zei zij. „Dan zal ik je maar en Taffie, Roosje en Peter Duff ook. Dag Grootmoeder. Veel groeten van Uwe U liefhebbende Tommy." meenemen als een aandenken aan mijn ouden meester." Lena had een klein legaal gekregen en ging trouwen. In haar bescheiden woning stond een latafel en daarop werd het glas te pronk Hij bracht den brief aan kapitein Williams, I gezet. Rechts en links van het glas stonden die hem glimlachend las en zei cr nog wat een paar blauwe vazen, die Lena op de ker- ondcr te zullen schrijven En wel: mis gekocht had. Het was dus niet te verwon- deren, dat het glas zich in dit gezelschap alles- „IE zal den kleinen bengel weer veilig mee behalve op zijn plaats gevoelde. In de eetzaal terugbrengen. Verwacht ons ongeveer over I van den graaf had bet ten minste nog goud E.AM. Naar Grootma. Ik gelc^f, dat wij hel hoogte punt nog niet drie weken en let op dc aankomst der Mary en juwcelen in zijn omgeving gehad, bereikt h*W>en, maar de Mary Ann zal er'Ann. Het beste zal zijn, dat n op de kade' „Men moet zijn lot gelaten weten te dragen, pel teg»* wassen HJn. Zou je niet wal van Carbay staal om uw kleinzoon in ont-idacht bet glas. „Ik blijf toch" .wie ik b£n; den Grootmama zit voor het vensier, schudt het hoofd: „och, wat een wind 1 „kleine Toos zou bij mij komen, „maar 't is niet te doen voor 't kind." I I Grootma zucht; ze vindt 't erg jammer - al het speelgoed staat al klaar, I ook Toos' stoeltje, in het hoekje j bij de bloemen, vlak naast haar. I Grootmama kijkt door hel venster, waar de mooie bloemen slaan; ürie ik 't goed? komt daar klein Toosjc „t&ch met Rie en Piet nog aan?* Grootmama lacht o zoo vrienÜ'lJjk tegen Rie en Pieterman: „konSt gauw binnen 1 wat een storm, fi0. ,/ITosje heeft een klem* er vanP „A Uig is 't, dat jullie Toosje ihrengen, hoor," prijst Grootma n«; fóetje lacht: „wij beidjes wilden „ook zoo graag weer eens naar ir Hermann*

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 6