v door Je iJeügd-
,Ik zal hier maar liever blijven," antwoord
de zij.
„Ik ga weer naar miju hul," zei mijnhc i
Vanc; „ik word er ziek van. Wilt u mii lal en
roepen, kapitein, als er iets ernstigs gebeurt?" I
„Ik zal er aan denken," zei de kapitein, met
er gebeurt niets.'
De beide passagiers gingen nu naar hun
hut, kapitein Williams weer naar het dek en
zijn vrouw. Roosie en Tommy bleven in een
Een kleine avonturier.
Kaar het Engelsch van Gregson Gow.
Bewerkt door C. H.
HOOFDSTUK X.
Tommy aan boord van de
Mary Ann.
Gedurende eenige uren sliep Tommy heel
"jNst, niettegenstaande het leven om hem heen,
jjWant de jongen was doodmoe. Ileel vroeg in
morgen werd hij echter wakker. Hij
iivoelde, dat het schip hevig schommelde en
jfeiu en dan geweldig naar één kant overhelde,
farisof het zou omslaan. De wind huilde en bul-
teerde en de regen plaste tegen hel kleine
^raampje! Hij wreef zich eens goed de oogen
jjnit en zag, dat hij niet meer in het ruim lag.
jjfloch in de kajuit der Mary Ann. De kajuit
Jfwas niet groot, maar zij zag er gezellig uit.
,Hct was de eet- en conversatiezaal van hel
schip. Middenin stond een tafel met verschei
den zitplaatsen er omheen en er boven hing
)een soort zwevende plank, waarin flesschcn,
ijglazen enz. gestoken waren Midden op de
Itafel stond een houten paal, die niet zooals greep, wat Tommy bedoelde.
gaan liggen. Jeanne?" vroeg hij na het onl- i vangst te nemen. Ik denk. dal hij zich zal ver
bijl aan zijn vrouw. beelden in Australië te landen, als wij in Car-
komen.
Thomas Williams, kapitein der
Mary A n n, met bestemming
Madera."
De brief werd in een couvert gesloken, ge-
mocite ccn glimlach onderdrukkend, „maar 1 adresseerd aan: Mejuffrouw Treffit, Lannwyd
bij Carbay, Engeland, en met andere brieven
verzonden.
Toen de M a r y A n n in de haven stil lag om
te lossen en opnieuw te laden, ging mevrouw
half-liggemle, half-ziltcndc houding op de i Williams met Roosje en Tommy aan land in
rustbank achter. een hotel logeeren. Kapitein Williams was
Tommv vertelde het verhaal verder aan I veel bij hen en zij maakten verscheiden uit-
Roosjc en ook nog een paar andere. Mevrouw slapjes om van de wonderschoonc natuur van
Williams luisterde met hal.-gesloten oogen i Madera te genieten. Toen Tommv de donkere
naar het gebabbel der kinderen.' blijT dat zij igelaatskleur der inboorlingen en bun schil
den jongen bij zich kon houden. i derachlige kleedij zag, meende hij niet anders
De storm werd steeds heviger cn op een dan dat hij zich in één der ver-afgelegen oorden
oogenblik werd het bijna pikdonker, terwijl
het fel weerlichtte.
Mevrouw Williams was nu doodsbleek.
„U moet niet bang zijn." zei Tommy? Ier-
wijl hij haar met zijn groote, ernstige oogen
aankeek; „als ze schipbreuk lijden, worden zij
altijd op de een of andere manier gered j
Mevrouw kon niettegenstaande haar angst
een glimlach niet onderdrukken, want zij be- I
bevond, waarover hij gelezen had en die hij
zoo vurig wenschlc te bezoeken. Het was dan
ook in een geduldige en gelukkige stemming,
dat hij hel oogenblik afwachtte, waarop de
M a r v Ann opnieuw zou gaan vanen.
(Wordt vervolgd.)
Tommy dacht diende om het dak te stcu- Plotseling een ontzettende stormvlaag, die
(lien, doch de midden-mast w as, welke door de de masten deed kraken, toen een knal als het
afschieten van een kanon, en een scheur in
de zoldering der kajuit, zoodat de regen naar
binnen gutste. Mevrouw Williams, Roosje
en ook Tommy uitten ccn kreet en vlogen
overeind. Roosje begon luidkeels te huilen en
^feoldering naar boven ging om het touwwerk
tn dc zeilen te steunen.
Tommy ging overeind zitten, doch tuimelde
onmiddellijk op den grond. Hij hoorde lachen
en iemand vragen: „Pijn gedaan. Tommy?"
„Nee," antwoordde Tommy, terwijl hij
trachtte zich op te richten. Toen zag hij Taf-
lie Johnson.
„Kleed je maar vlug aan," zei dcze._
Tommy hield zich aan de tafel vast en
stond zoo op; toen deed hij een poging om zijn
tttleeren te grijpen, die nog op de rustbank
lagen, doch hij viel er boven op.
Het fijne glas.
In de eetzaal van den ouden graaf ging het
vroolijk toe. Menschenooren en menschen-
oogen zouden er echter niets van bemerkt
hebben. Als er menschen bij waren, stonden
alle meubels stijf en stil op hun plaats, net als
soldaten in 't gelid.
Zoodra de menschen de kamer verlaten had-
Tommy hoewel hij zijn uiterste krachten in- den, kwam er echter leven en beweging in
spande om flink te zijn Tommv barstte in
eens in tranen uil^n hield haar dus gezel
schap.
In het volgend oogenblik hoorden zij dc
stem van kapitein Williams, die hen gerust
stelde.
het gezelschap. Dit was in den laatstcn tijd
vermeerderd geworden. Een nicht had den
ouden heer een étagère ten geschenke gegeven
en allerlei mooie dingen uit de porceleinkast
der gravin waren er op te pronk gezet; in het
raidden stond een waar pronkstuk, een groot,
„Het is alleen maar de midden-mast,zei fijn «las met het familiewapen er op geschil-
„Ik kan niet blijven slaan!" riep hij uit. hij, „precies bij de zoldering der kajuit is hij derd
1 „Is er iels met het schip niet in orde, Taffie?" afgeknapt. Duff zal het gal dadelijk sloppen
1 „Het is gelukkig nog best in orde," anl- en gelukkig hebben we nog ccn reserve-mast,
ftroordde Johnson; „alleen wat bewegelijk. Ik
izal jc wel eens met aankleeden helpen."
Taffie scheen zich zonder moeite slaande te
ikunnen houden, ja, hij liep zelfs tot Tommy's
'groote verbazing. Met zijn hulp was Tommy
Bpocdig gewassclien en aangekleed.
„Nu moet ik weer naar boven," zei Taffie.
(Den heclcn nacht was hij niet naar kooi ge
weest cn zoo lang de storm duurde, zou hij
wel niet veel rust krijgen.
Na veel inspanning gelukte het Tommv dc
trap te bereiken en zich stevig vasthoudend
iv am hij eindelijk boven Nauwelijks had hij
ïijn hoofd door de deur gestoken, of zijn pel
woei af, terwijl hij bijna verblind werd door
leen golf, die over het dek sloeg.
..Beneden blijven! 't Is hier veel te gevaar
lijk!" riep een stem, en Tommy daalde de
trap weer af, zoo goed en zoo kwaad als dit
ging. Zijn pet, die nog opgevangen scheen te
dien wc, zoodra de storm is gaan liggen,
kunnen plaatsen."
Het scheen wel, alsof dit het hoogtepunt
van den storm was geweest, want vanaf dit
•oogenblik nam hij geleidelijk af. De nacht,
die volgde, was niet zoo kwaad als de vorige
en den volgenden morgen was de storm in
een stevige bries overgegaan en scheen de zon
zoo helder, alsof er geen storm- en regen
vlagen geweest waren.
Tommy hoefde volstrekt geen „karweitjes"
te doen aan boord. Zijn eenige plicht, dien bet
vrij-reizen hem oplegde, was met Roosje bij
mooi weer op het dek te spelen en haar be
zig te houden, als zij beneden moest blijven.
Dit kostte Tommy niet de geringste inspan
ning. want hij stond weldra op zeer goeden
voet met Roosje, evenals met haar vader en
moeder. Johnson was ook beste maatjes met
zijn, werd hem. druipnat achterna gegooid, hem en maakte graag een praatje.
Ier wijl de deur boven aan de trap dicht ge- Tommy vond Roosje een lief meisje. Wel
dnan cn gegrendeld werd. Tommy hing zijn i had zij haar eigen willetje en was zij soms
iklclsnatle pel op. strompelde naar de hank,wat wispelturig zij hing hel prinsesje uit en
v aar hij geslapen hnd en ging daar zitten. t liet Tommy allerlei dingen doen doch deze
Dit is eon echte storm," dacht Tommy De Vond dit best cn speelde verstoppertje met
TV'rste avonturiers, over wie hij gelezen haar, al naar zij zin had.
h'Hhadden met vreeselijke stormen te Soms ging Tommy in een hoekje zitten om
(kampen gehad; dus was dit niets bijzonders. jn zijn boek vol avonturen te lezen of droo-
S~ms leden ze schipbreuk. Misschien zou hij merig luchtkasteclen te bouwen; ook stond hij
'c<chipbreuk lijden. Maar wat was dat dan wel eens in gepeins verzonken naar de dan-
Ïïog? Zij kwamen er immers altijd goed af!
7Tij haalde zijn boek le voorschijn en las één
<vr verhalen, waarin een jongen net als
Mj stilletjes scheep ging, schipbreuk leed
tn door een ander schip werd opgepikt, waar
van dc kapitein zijn oom bleek te zijn. Die
fongèn werd later zelf ook kapitein.
De beide passagiers kwamen nu te voor
schijn; zij zagen er bleek" cn ernstig uit en
'gingen aan tafel zitten.
Daarna verscheen mevrouw "Williams met
Roosje. Dc eerste keek bezorgd, doch de
Saaiste was even vroolijk als altijd. Na de hee-
Jrc'n goedenmorgen gezegd te hebben, vroeg
mevrouw Williams aan Tommy:
„Goed geslapen, mijn jongen?"
„Ja mevrouw," antwoordde Tommy.
•En ben jc in jc slaap niet van de bank
Adgevnllen? Ik was er bang voor, toen het
hwhip zoo schommelde."
..Nee mevrouw, maar toen ik wakker werd,
ben ik wel op den grond gevallen."
Roosje lachte.
Hoe heet je?" vroeg zij. „Ik ben je naam
ftergetcn."
„Tommy Treffit."
„O ja Tommy."
„En hoe heet jij?" vroeg Tommy nu. Hij
itwas altijd meer op zijn gemak geweest met
meisjes dan met jongens.
„Roosje Wal lees je? o! wat stormt het J
Wreeselijk! Ik kan bijna niet blijven zitten,
Stocwcl ik mij nog wel vast houd Ben je niet
*>ang?"
,,N-nee. Ik lees juist over een storm en een
Schipbreuk. Zal ik je wat voorlezen?"
.0 nee! Ik houd niet erg van lezen, al moet
Jk het eiken dag bij Moeder doen. Ik ga bij
Jfrn ar op school, zooals Moeder zegt. Vertel
toiij het verhaal liever."
Tommy begon nu te vertellen, doch vóór hij
(hiermee klaar was, kwam de kapitein in een
toliejas beneden. Hij hing die in een hoek cn
i,vam ook aan de tafel zitten.
Er werd nu ontbeten, maar Tommy en de
Binderen behalve de kapitein vonden het
jerg moeilijk te eten en nog moeilijker te drin-
Ken. De tafel helde nu eens naar_den eenen,
Wan weer naar den anderen kant en alles
scheen te willen wegglijden of omvallen.
•Wat een ontzettende storm!" zei mijnheer
IVane, één der passagiers, met een angstig ge-
teicht.
sende golfjes te kijken. Het duurde echter
nooit lang, of een hoog stemmetje riep:
„Tommy! Tommy Treffit! Waar zit je toch?"
en dan kwam Tommy dadelijk te voorschijn
en speelde hij met Roosje, wat zij op dat
oogenblik het liefste wilde.
Zoo kregen zij op zekeren dag Madera in
het zicht. Tommy stond naast Taffie Johnson
op het dek, toen zij het land duidelijk konden
onderscheiden.
„Is dat Australië, Taffie?" vroeg hij.
„Nee Tommy. Australië ligt uog veel ver
der.
Tommy zette groote oogen op. Hij vond, dat
hij al erg lang gevaren had.
„Wat is het hier mooi!" zei Tommy, toen
zij het schoone eiland naderden, met zijn ter
rassen en witte villa's tusschen het groen en
de schilderachtige heuvels op den achter
grond.
„Ja prachtig. Tommy. Ik geloof niet, dat er
een mooier eiland op de heele wereld te vin
den is dan Madera."
„Is het een eiland?''
„Zeker,"
„Maar dan toch een heel groot! Is Austra
lië even groot?"
„Hè wat? haha! een klein beetje
groot er, Tommy, „een heel klein beetje."
Kapitein Williams kwam nu naderbij.
We zijn er, Johnson," zei hij opgewekt.
Ta, er waait een stevige bries," zei de kapi
tein
„Is er gevaar?"
Met zulle weer is er altijd gevaar," ant
woordde kapitein Williams ernstig. „Daar
in e valt niet te spotten."
Maar toch geen oogenblikkelijk gevaar?"
De kapitein keek verstoord naar mijnheer
jFane en bezorgd naar zijn vrouw.
„Ik twintig minstens even erge stormen
meegemaakt en ben er goed afgekomen, zoo
fis u ziet."
„I!: hoop maar, dat het niet erger wordt.'
De oude heer zag het nut van de nieuwe
étagère niet in, doch daar het een geschenk
van zijn nicht was, bleef het zijn plaats be
houden en nam Lena, dc huishoudster, er
eiken morgen stof af.
Minder snel dan de graaf had het andere
huisraad zich echter aan het nieuwe stuk ge
wend. De meubels en schilderijen waren in
den loop der tijden wat slaperig geworden,
maar de nieuw-aangekomenen, die jarenlang
in de porceleinkast opgesloten hadden geze
ten, hadden heel wat te vragen en te babbe
len. Ook waren zij nieuwsgierig en als de
graaf met andere menschen de kamer binnen
trad. ontging hun geen woord van het ge
sprek. Nu en dan prezen de gasten die nieuwe
étagère, zoodat deze van plezier kraakte, doch
het meest van alles wrerd het fijne glas door
de menschen geprezen en bewonderd.
„Ja," zei de graaf dan dikwijls, „dat glas is
nog een erfstuk van mijn grootvader. Hier
staan zijn voorletters, hier is het wapen en
daarboven de gravenkroon!"
Ons glas werd daardoor heel trotsch en zei
tegen zijn makkers, die rechts en links van
hem op de étagère stonden:
„Jullie zijn veel minder dan ik. want ik ben
de eenige, die een grafelijk wapen draag."
„Ja, maar ik ben gedeeltelijk van goud," riep
een kop, die van binnen verguld was, „en
goud is tegenwoordig heel wat meer waard
dan adellijke wapens!"
„En ik bezit edelgesteenten," riep een klein,
antiek klokje der gravin, dat ook te pronk ge
zel was.
„Ja, maar toch blijven jullie allemaal plebe
jers," gaf het glas dan met diepe verachting
ten antwoord.
De glazen en borden op de tafel dreven al
tijd den spot met de luiaards op de étagère.
„Wij werken," zeiden zij, „wij dienen de men
schen en daarom zijn wij nuttig. Een leven
zonder arbeid is niet alleen vervelend, maar
ook doelloos en onnut."
„Jullie praat naar dat je verstand^ hebt."
zei het glas. „Wie een grafelijk wapen voert,
hoeft niet te werken, dat laat men aan ande
ren over. Ik sta hier om mij te laten bewon
deren. Ik zou het niet kunnen verdragen, als
men mij eiken dag in de keuken bracht en zoo
door en door nat maak»'0, zooals dat met jul
lie gebeurt."
„Je zult er nog wel ee-*s anders over leeren
deuken!" werd er van alle kanten geroepen.
„Ik verander niet van meening; ik blijf wie
ik ben mijn leven langl" riep het glas terug.
Hel gevolg hiervan was. dat de anderen zich
niet meer met het glas bemoeiden. „Met dat
hoogmoedige ding is niets te beginnen," zci-
dciv zij.
„Met zulke lieden kan men niet behoorlijk
praten," dacht het glas; „die hebben geen
verstand van adel en hooge geboorte."
Zoo bleef het glas eenzaam staan, en keek
adel van mijn geboorte kan niemand mij ont
nemen."
De blauwe vazen zagen het glas eens van
ter zijde aan en wilden toen kennis maken,
maar het glas gaf hun niet eens antwoord. Zij
gaven daarom spoedig hun pogingen op, en
wijdden zich met ijver aan hun dagelijksch
werk om de bloemen, die "Lena in hun zette,
op hun voordeeligst te doen. uitkomen. Die
bloemen waren vrij wat vriendelijker dan het
I trotsche glas, en vertelden van bosscben en
I velden en tuinen, van den blauwen hemel en
i zonneschijn.
Het glas stond daar altijd even stijf en zwij
gend tusschen. cn dacht: „Ik zal nog wel eens
in beter gezelschap, bij mijns gelijken, terecht
komen," en deze hoop hield -net staande.
Op zekeren dag vierde Lena den verjaardag
van haar man. Er kwamen eenige vrienden en
Lena maakte punch. Zij had zes glazen, die
reeds op tafel stonden, leelijke, plompe dingen
van blauwachtige kleur, zooals het grafelijk
glas reeds lang met verachting gezien had.
„We zijn met ons zevenen," zei Lena; ,,er
komt een glas te korf'
„Er staat er immers nog één op de latafel,"
zei haar man. „Ik wil op mijn verjaardag eens
uit dat mooie glas drinken."
Het volgend oogenblik was 't glas met dam
pende punch gevuld. Zoo iets had het nog
nooii beleefd. Het had altijd lot sieraad ge-
diendpen nu moest het op zijn ouden dag nog
de menschen dienen. Het steunde luid van
toorn en verontwaardiging, zoodat de drin-
kenden het konden hooren.
j „Wat is dat?" vroeg Lena,
i „Ik geloof, dat het mijn glas was," ant
woordde haar man.
„Ja waarlijk," riep Lena, „het is gespron
gen; er is een groote barst in. Wat jammer!"
„Zoo'n fijn ding, dat men niet eens gebrui
ken kan, deugt ook niet voor ons," zei haai
man. „Kijk, de punch loopt er uit; gooi het
maar gauw weg!"
Lena zette het glas in de keuken, en later,
toen de gasten weg waren, waschte zij hel te
gelijk met dc andere glazen om.
„Kijk dat trotsche ding eens!" riepen deze.
„Het krijgt zijn verdiende loon."
Het glas spFong op van boosheid, om te
trachten dit slechte gezelschap te ontkomen.
Hij dacht er niet aan, dat het reeds invalide
was en kreeg nu van kwaadheid een gat in
het bovenlijf.
„Ja, nu kan ik je niet meer te pronk zetten,"
zei Lena. „Wat moet ik nu met je doen?"
Op tafel lag een zakje met schuurzand. Lena
schudde dit zakje leeg in het glas en zette het
in een donkeren hoek van de keuken, naast
een flesch spiritus, die zij ook gebruikte om
te poetsen.
Treurig stond het glas daar. „Ach, was ik
maar gestorven, toen ik de punch inkreeg!"
zuchtte het; „liever dood, dan zoo verstooten
en bovendien gebrekkig te zijn!"
„Spreek toch zoo niet," zei de l'lesch. „Ook
ik heb eenmaal betere dagen gekend. In mijn
aderen stroomde vurig druivennat en ik prijk
te op de tafel van een koning. Daarop volgde
echter een tijd van vernedering en lag ik ge-
ruimen tijd op een mesthoop."
„Foei!" riep het glas vol afschuw uil.
„Houd je toch kalm," zei de flesch, „denk
er aan hoe gebrekkig je bent; een tweede gat
zou je den hals breken."
„Wat kan mij dat schelen 1" zei het glas.
„Beste vriend," begon de flesch nu weer,
„leer toch het leven le dragen, zooals het nu
eenmaal is. Elp leven, ook dat der menschen,
is rijk aan teleurstellingen, en maar zeer zel
den zien wij gebeuren, wat we in onze jeugd
hoopten en wenschtep. Dikwijls is het onze
eigen schuld dat zal het bij jou ook wel
zijn. Jij bent hoogmoedig, maar ik kan zien,
dat je van hooge afkomst bent. Zoo iets gaat
zelfs in de diepste ellende niet verloren. Toch
moet je hier hetzelfde werk verrichten als ik.
Geloof mij, ik heb mij op de mesthoop diep
ongelukkig gevoeld en was wat blij, toen de
goede Lena mij aan eerlijk werk hielp. Zij
vulde mij met spiritus. Weet je wat dat is?
Spiritus is geest, en sedert die geest in mij
j woont, ben ik gaan nadenken, en als je
j vriendschap met mij wilt sluiten, zal ik" je
I mijn gedachten meedeelen eil dan zul je wel
vroolijker worden."-
Wat zou hel arme glas doen? Het kon niet
langer tegen de eenzaamheid en zoo werd het
dus goede vrienden met de flesch. Deze ver
maande het toch vooral trouw Lena te dienen
en als Lena de flesch in de hand nam, ge
beurde het wel eens, dat een paai* druppels
spiritus in het glas vielen.
- „Ik geef je, wat ik kan," zei de flesch. „Je
zult nu meer tevreden zijn dan je ooit geweest
bent, want je hebt nu iets Jceren kennen, dal
veel meer waard is dan rijkdom of hooge ge*
boorte, n.l geest of verstand."
Vreedzaam en trouw zijn plicht doend,
leefde het oude glas nu voort. Geduldig droefl
het dc vracht zand, die dikwijls zwaar genoeg
was, zoodat de barsten steeds grooter wer*
den en eindelijk viel het uit elkaar. Het stier!
midden onder den arbeid. Van de flesch lie-!
pen een paar druppels af. „Vaarwel, kamc
raad!" zei zij, ,.je hebt je rust verdiend."
Zoodra er ook maar een enkelen traan bij
iemands dood wordt geschreid, heeft hij niet
vergeefs geleefd. Lena verzamelde de stukken
clas en wierp ze in de beek, en de golfjeq
stroomden er overheen. Alles, wat op den
bodem ligt, is in het oog der golven gelijk; zij
vragen er niet naar, wie bij zijn leven van
adel is geweest en wie niet.
Zijn ganzen wel zoo dom als
men meestal denkt
Het volgende kan als staaltje dienen,
zoo niet van de ongegrondheid der uit
drukking „een domme gans", dan toch ze
ker van de uitzonderingen op den regel.
Een landeigenaar had streng order ge
geven om een gans, die jongen had, met
deze en den geus (mannetjes-gans)
's nachts in de schuur op te sluiten. Hij
vond echter eiken morgen de schuurdeur
open en de ganzen over het erf verspreid.
Natuurlijk weet hij dit verzuim aan ziin'
knechts, die de deur niet gesloten hadden,
en eerst op de herhaalde verzekeringen
van dezen, dat zij het bevel strikt ten uit
voer hadden gebracht, moest hij wel eer*
andere oorzaak van het openstaan der
schuurdeur zoeken. Zeer nieuwsgierig haar
de oplossing van dit geheim, besloot hij
den nacht in de schuur door te brengen,
ging daar in een gemakkelijken stoel zitten
en was er nu ooggetuige van, dat de gan
zen zelf den weg naar buiten wisten te vin
den. Hij zag n.l. den geus zich tegen de
deur plaatsen, waarna de gans op ztin rug.
klom en met haar snavel de klink van de
deur lichtte, zoodat ouders en kinderen
zich, als het ware in triomf, uit de gevan
genis verwijderden. Dit historische feit be
wijst, dat de ganzen inderdaad verder en
hooger kijken dan men wel denken zou.
Een papcgasii al* cetnije.
In de gerechtszaal te Dublin had eens
een hoogst vermakelijk tooneel plaats. Een
zekere mijnheer Anton Davis vorderde van
den heer Moore een papegaai terug, die
hem was ontstolen en verlangde, dat de ge
roofde vogel als getuige zou worden ge
hoord. Hoe grappig deze eisch ook was,
toch lief de rechter den vogel halen.- Men
bracht hem in een groote, overdekte kooi.
Davis vroeg den rechter verlof den geve
derde getuige te mogen ondervrager, hij
wilde den heer Moore volstrekt niet van
diefstal beschuldigen, daar het best moge
lijk was, dat de werkelijke dief het dier aan
hem verkocht hed. De advocaat van Moore
vroeg hierop aan Davis op welke wijze zijn
getuige den eed moest afleggen. Óp het-'
zelfde oogenblik zong de vogel: „Schep
vreugde in het leven!" De heer Davig
nam hierop den doek van de kooi, gin? vlak
vóór den vogel staan en zei: „Houd jij maar
veel van den baas, mijn jongetje." De vo
gel sprong tegen de tralies op en liefkoos
de hem. Hierop nam Davis den papegaai
uit de kooi, zette hem op zijn hancl eit
vroeg: „Hoe spreekt de hond?" Lorre blafte
uit alle macht. „En de kat?" Terstond klonk
een klagend miauwen door de zaal. ,.\Vie is
je baas?" Daar begon de vogel*. „Ik ben van
ba?- Anton en baas Anton is van mij". Alle
aanwezigen lachten. De rechter gaf den
papegaai aan den heer Davis terug en Lorre
herhaalde: „Ik ben van baas Anton".
Antwoord op het raadsel uit
liet vorige nummer.
In zeven deelen. Hoe dat kan? Wel, heel
eenvoudig. De arts was een vrouwelijke arts,
dus een zuster en geen broer van den burge
meester. De laatste had het geld nagelaten aan1
de kinderen van zijn broers, zoodat het ver-i
deeld werd ondm» de drie kinderen van den
notaris en de v i e r van den dominee. De erfe
nis werd dus in zeven deelen verdeeld.
Over 't geheel genomen was hel toch geen met trots en minachting op zijn omgeving
slechte réis." En tegen Tommy voortgaande: neer. Hel verveelde zich geducht, maar het
„Zeg Tommy, er bestaal gelegenheid van hier- dacht: „Met dat volk kan ik niet omgaan."
uit brieven met de mail naar huis te zenden. Zoo verliep dc lijd, en de oude graaf stierf.
Zou je niet eens aan je grootmoeder schrij- Hij had zijn vermogen aan een liefdadige in-
ven?" I richting vermaakt, en daarom moest de ge-
„O ja meneer, wèl graag," antwoordde heele inboedel verkocht worden. De étagère
Tommy en de voorwerpen, die er op stonden vonden
„Ga dan naar beneden en laat Roosje jc verschillende koopers.
papier, pen en inkt geven. Vertel Grootmoe- Het glas voelde zich inwendig zeer gekrenkt,
der, dat je nog leeft, gezond bent en in goede toen de verkooper het van zijn hooge stand
handen gevallen. Dat zal haar geruststellen plaats nam Maar zie, het vond geen koopers;
Tommy volgde den raad op van den kapi-1 het wapen en de voorletters lieten de men-
tein en schreef* schen onverschillig.
Al de verkochte voorwerpen keken het glas
„Lieve Grootmoeder, j spottend aan, maar dit dacht: „Wal willen
Ik leef nog, ben gezond en in goede handen jullie toch, domkoppen? Begrijp je niet, dat ik
gevallen. Ik ben op weg naar Australië om den menschen le voornaam ben? Wat zijn dat
Vader te zoeken en bij u thuis te brengen, ook voor menschen, die hier koopenl Ik dank
omdat u zei, dat u hem graag thuis hadt. Ik I er voor om in hun bezit te komen."
heb avonturen beleefd en denk, dat ik er nog Ten laatste bleef het glas eenzaam en alleen
wel meer beleven zal. Ik ben op de Mary op een vensterbank staan. Daar werd het ge-
Ann, een groot zeilschip. Mevrouw Williams vonden door Lena, de huishoudster. „Zoo, sta
is heel vriendelijk voor mij, de kapitein ook jij daar nog?" zei zij. „Dan zal ik je maar
en Taffie, Roosje en Peter Duff ook. Dag
Grootmoeder. Veel groeten van
Uwe U liefhebbende
Tommy."
meenemen als een aandenken aan mijn ouden
meester."
Lena had een klein legaal gekregen en ging
trouwen. In haar bescheiden woning stond
een latafel en daarop werd het glas te pronk
Hij bracht den brief aan kapitein Williams, I gezet. Rechts en links van het glas stonden
die hem glimlachend las en zei cr nog wat een paar blauwe vazen, die Lena op de ker-
ondcr te zullen schrijven En wel: mis gekocht had. Het was dus niet te verwon-
deren, dat het glas zich in dit gezelschap alles-
„IE zal den kleinen bengel weer veilig mee behalve op zijn plaats gevoelde. In de eetzaal
terugbrengen. Verwacht ons ongeveer over I van den graaf had bet ten minste nog goud
E.AM.
Naar Grootma.
Ik gelc^f, dat wij hel hoogte punt nog niet drie weken en let op dc aankomst der Mary en juwcelen in zijn omgeving gehad,
bereikt h*W>en, maar de Mary Ann zal er'Ann. Het beste zal zijn, dat n op de kade' „Men moet zijn lot gelaten weten te dragen,
pel teg»* wassen HJn. Zou je niet wal van Carbay staal om uw kleinzoon in ont-idacht bet glas. „Ik blijf toch" .wie ik b£n; den
Grootmama zit voor het vensier,
schudt het hoofd: „och, wat een wind
1 „kleine Toos zou bij mij komen,
„maar 't is niet te doen voor 't kind."
I
I Grootma zucht; ze vindt 't erg jammer -
al het speelgoed staat al klaar,
I ook Toos' stoeltje, in het hoekje
j bij de bloemen, vlak naast haar.
I
Grootmama kijkt door hel venster,
waar de mooie bloemen slaan;
ürie ik 't goed? komt daar klein Toosjc
„t&ch met Rie en Piet nog aan?*
Grootmama lacht o zoo vrienÜ'lJjk
tegen Rie en Pieterman:
„konSt gauw binnen 1 wat een storm, fi0.
,/ITosje heeft een klem* er vanP
„A Uig is 't, dat jullie Toosje
ihrengen, hoor," prijst Grootma n«;
fóetje lacht: „wij beidjes wilden
„ook zoo graag weer eens naar ir
Hermann*