méé'1
4
Qooi3 de <flea§d.
Nans Christiaan Anderson.
Uit Schorers Jugcnsfrcund.
Naverteld door B. Knoop.
VH» run mijn lezers heeft nog nooit een
•prookje gelezen van den man, wiens naam
kier boven staat? Niet één, denk ik. Geen won-
der trouwens, want vele er van zijn 100 i f!]n was °P!
oogstte daarbij zooveel bijval, dat Siboni be- midden stond de buste van den dichter, inct
loofde hem gratis zangonderwijs te geven, en j cen lauwerkrans omhangen,
ook Weyse hem zijn steun toezei. Natuurlijk Doch reeds eenlge dagen later was de dicK-
was niemand zoo gelukkig als Hans Ander- j Ier niet wel. zijn levenseinde scheen nabij. In
son! Hfj lachte en schreide tegelijk! Helaas, den aanvang van Augustus werd hij zwaar
geen half jaar later had hij zijn mooie stem ziek. Op den morgen van den zevenden dier
verloren: slecht schoeisel en slechte klceding maand vond zijn dienaar hem bewusteloos 1e
hadden hel hem gedaan en wel in die male, bed liggen, hij hoorde hem nog eenmaal licht
dat Siboni hem aanried: „leer een handwerk, zuchten, enAndersen was niet meer.
mijn jongen, zanger wordt je nooit."
Weer stond Andersen radeloos op straat. I
bedelen, dat ging natuur-1 Ho© het met Flddi afliep,
lijk niet, maar wat dan? Naar huis toe?! De hond, waarvan ik jullie vertellen ga.
runstig bekend, dat jong en oud ze gaarne, r»-.
oort of kest. i ..Nooit, nooit, zei hij herhaaldelijk. In zijn heette Fidel Zijn staart krulde flink en hij
H. C Andersen werd op 2 April 1805 tc n00<* !*s,00t h).i het koninklijk theater had twee groote, zwarte oogen. die altijd op
Ödensee op het groene Füncn geboren. Zijn fen *rcursT>cl te schrijven, om zoo den kost to katten loerden. Fidel had een hekel aan alles,
wieg was een klein houten kistje, door zijn Jc^lnncn verdienen. Binnen veertien dagen bad waj lot de kattenfarailie behoorde. Daar was
vader, een arm schoenmakertje, zelf gemaakt, ^cl Afreed en zond hel naar het theater, geen kat in de heele buurt, die hij niet nage-
't Scheen, dat den ldeine het bedje niet al te doen eenigc weken later kreeg hij het terug rend en geplukt, in den staart gebeten of op
goed beviel, want 't was schreien, steeds mc* de opmerking, dat hij eerst maar eens zui- allerlei wijze geplaagd had. In de lcattenwc-
sehreien, dag en nacht. jVCr ni°cst loeren schrijven, voor hij drama's rcld, waar hij dichtbij woonde, was vrede en
„Houd toch op!" riep de vader meermalen, ^ervaai"digde. Geen wonder, want niemand rust een onmogelijkheid,
maar 't liielp alles niets. Ook bij den doop liet i ^em geholpen. Maar de jeugdige schrijver Het gebeurde soms, dat mevrouw Lang
de kleine schreeuwer zijn stem luid hooren. ^en moec^ nie* °P; binnen kort schreef hij staart een kleine toespraak hield tol haar
Een familielid echter troostte de ouders met ecn ^weede drama, getiteld: Alfsal, dat echter dochters over de wijze, hoe zij zich gedragen
het bekende: „hoe harder de jongen nu i evenIT,in aangenomen^ werd. foch schijnt de niocslcn en dat zij o. a zei: „Meisjes, jullie
schreit, des te luider zal hij later zingen." En theaterdirecteur wat in den jongen schrijver moet je staarl niet zoo hoog opzetten, houd
werkelijk werd deze voorspelling bewaarheid.gezien te hebben, want de heer Callin zoo hem laag cn krul hem bevallig, zooals ik doe.
De jongen,had zoo'n lieve stem, dat de voor- beetle bij beval Andersen warm aan bij Bedenk toch, dat je op een leeftijd komt, dat
bijgangers meermalen bleven staan luisteren, boning Fredcrik VI. En niet tc vergeefs, want je geen malle bokkesprongen meer kunt ma-
als hij zong, ja, eens zelfs, toen hij een fabriek cr werd hem een jaarlijksch toelage beloofd hen Een welopgevoede kat doet nooit iets,
binnenkwam en hel werkvolk hem hoorde,om lc bunnen slurlccren. In welke stemming dal haar fatsoen zou kunnen benadeelen. On
stonden alle weefgestellen stil en moest hij Andersen verkeerde, toen hij dit besluit onl- der de moeilijkste omstandigheden weet zij
steeds weer zingen. ving, is tc begrijpen. En hoe hij werkte! Wel- een kalme, bedaarde houding aan te nemen."
Sprong dan onder zulk een toespraak Fidel
plotseling" uit een hoek le voorschijn, waar
hij zich verborgen had gehouden, dan maalde
Moeder Langstaart een dubbelen bokkesprong,
blies cn krabbelde cn vluchtc ten slotte in een
boom, zoodat de uitwerking van haar lesje
natuurlijk geheel verloren ging.
En als mijnheer Thomas Langstaart zijn
jongens leerde, hoe zij 's nachts over een
t Vertrek, waarin hij opgroeide, was heeldra was hij een van de beste leerlingen der
klein: 't was de werkplaats van zijn vader,
die nog nauwelijks ruimte bood voor een bed
cn Hans' wiegje. Aan den wand zag men
eenige schilderijen en een boekenplank. Daar
op stonden vaders lievelingen: een rij boeken.
Geen grooter genot voor den aankomenden
jongen, dan wanneer vader hem daaruit voor
school Of de jonge gymnasiast dus ook toon
de. 's konings gunst waardig le zijn! En on
verdroten werkte hij van 's morgens vroeg
tot 's avonds laat. Mcnigen avond, als de slaap
hem overviel, ging hij zich met koud water
wasschcn of deed hij een korte wandeling in
den tuin. om dan vol moed veer aan te pak-
las. Ook deze zelf werd dan een heel ander ken. Geen wonder dus, dat zijn examens alle
inensch. In den regel bedaard en ernstig, werd goed afliepen cn hij weldra student werd. Met heining moesten loopen, cn 's nachts op een
hij dan vroolijk cn opgeruimd. Hans' liefste vierentwintig jaar waren zijn universiteitsslu- schuin dak tweegevechten houden, en hij
wensch was geweest, de Latijnsche school tc dién geëindigd cn verscheen tevens zijn eerste midden in zijn gesprek op deftigen toon zei:
bezoeken, maar zijn ouders verarmden, en de j bundeltje gedichten. Deze. eerstelingen ver- „Moed, jongens! onversaagde moed is altijd
zoon moest schoenmaker worden, hoe weinig wierven grooten bijval en nieuwe vrienden en cen karaktertrek \an onze familie geweest,
lust bij er ook voor gevoelde. Eens gebeurde verdere steun waren er liet gevolg van. Geen Toon je je beroemden naam waardig. Geen
het, dat een leerling van het gymnasium bij wondei dot meerdere gedichten volgden, doch Langstaart draaide ooit den vijand den rug
vader Andersen een paar schoenen bestelde en i evenmin en wonder, dat nijd en afgunst hun toe," dan schoot Fidel plotseling van achter
lijn boeken in de werkplaats liet liggen. stem lieten hooren en wel in die mate, dat Cen vat te voorschijn, en viel Vader Lang-
Andersen zelf aan zijn talent begon te twij- S|aarl van schrik bijna achterover vau de
felen. Maar „wien God de rechte gunst bewij- heining, waarna hij het op een loopen zette,
zen wil," zeggen de Duitschers, „dien zendt Hoe kon cr eenige orde en lucht in het
Hij de wereld^ in." Reizen, reizen, dat was huisgezin Langstaart heerschen, als zulke din-
aanraking, ja, onder de schoolkinderen vond' j steeds Andersen's grootste lust geweest. Door gen dagelijks voorvielen?
hii zelfs geen vriendjes. Verlaten stond hij vaak de opbrengst van zijn pen daartoe in staat ge-1 Mijnheer en mevrouw Langstaart waren er
buiten den kring zijner makkers, die den „suk- i steld en gesteund door de regeering bereis- dan ook van overtuigd, dat zij eens flink moes-
kei" dikwijls plaagden. Deze zocht dan zijn de hij nagenoeg geheel Europa en steeds
troost bij grootmoeder, en als die hem maar schreef hij alle reisherinneringen op, zoodat
op schoot nam en sprookjes vertelde, dan was men ,zc lezende, meent land cn volk voor zich
ons ventje gelukkig als geen ander. Met ge- j te zien. Naast reisherinneringen cn gedichten
„Zie, mijn jongen," zei de vader tot Hans
dien weg zou ik ook gaarne gegaan zijn;
geve God, dat gij hem eens bewandelen kunt."
Hans kwam zelden met andere kinderen in
sloten oogen zat hij daar dan, alles om zich
heen vergetende.
Dikwijls had de kleine Hans reeds van den
schouwburg gehoord.
„Och, vader, laat ons er toch eens heen
gaan," had hij zóó vaak dringend gevraagd,
dat hem eindelijk dit genot eens werd ge
schonken, en 't beviel hem er zóó goed, dat
hij liefst iederen avond gegaan zou zijn, maar
dat liet natuurlijk dc beurs niet toe. En ach,
dc tijden zouden voor 't arme gezin nog moei
lijker worden! Op zekeren morgen toch werd
de vader ongesteld en drie dagen later over
leed hij. Nu was 't voor de arme moeder dub
bel moeilijk, als waschvrouw voor zich en
haar kind den kost te verdienen.
Toen Hans 14 jaar was, zou hij lidmaat wor
den. De lange rok van^ijn vader werd ver
maakt en een paar nieuwe laarzen werden ge
kocht. Het kraken der laatste deed hem veel
plezier, want nu kon ieder hooren, dat het
nieuwe waren.
De schooljaren van onzen Hans waren nu
voorbij en zijn moeder had gaarne, dat haar
zoon kleermaker zou worden.
„Ach, moeder, geen kleermaker!" riep het
ventje uit. „laat mij naar Kopenhagen gaan!"
„En wal wil je dan?"
„Ik wil beroemd worden, moeder," luidde
bet antwoord.
Mei verwondering hoorde moeder Andersen
dergelijke woorden en wendde zich lot... een
waarzegster. Met ernst cn waardigheid schud
de deze de kaarten cn zei: „vrouw, uw zoon
zal een groot man worden, en hem ter ccre
zal eens heel Odensee feestelijk worden ver
schreef hij ooferomans cn looneelslukken, die
meer en meer zijn roem verbreidden, doch
ten optreden. Mijnheer Langstaart meende,
dat mevrouw dat slecht opgevoede schepsel
met geen enkelen blik verwaardigen moest,
maar mevrouw Langstaart vond. dat het veel
beter zou zijn, als Vader Langstaart den
vijand lol ecn doodclijlc gevecht uitdaagde en
het schoonste, dat hij vervaardigde, en wat hem vernietigde,
hem dc genegenheid van het geheele volk j Mijnheer Langstaart zei, dat hij dit wel eens
deed verwerven, waren zijn: „Sprookjes, aan j doen zou, maar dat hij zich op 't oogenblik
de kinderen verhaald.njej ^ecl sterk voelde en dus maar wachten
In 1835 verscheen het eerste deeltje hiervan. ZOu totdat hij bctér was.
Ze vonden in Denemarken overal open deuren Op zekeren avoüd vertelde Piet Langstaart,
en open harten, iedereen las ze. "Weldra volg- de oudste zoon, dat hij Fidel even te voren
den drie nieuwe dcelen, ook deze werden bij het huis had zien ingaan, cn dat Mina, het
oud en jong bkend. Nu volgde tegen ieder dienstmeisje, de achterdeur gesloten had,
Kerstfeest een nieuwe bundel, en bij eiken waarop de heer Thomas Langstraat opmerkte,
kerstboom prijkten ze onder dc geschenken^ dat hij nu de onbèschaamdheid van dat dier
In die dagen werden ze zelfs van het toonel
af aan het volk voorgelezen: b.v. dc varkens
hoeder,, de denneboom en het meisje met de
zwavelstokjes.
Op een reis naar Zweden moest Andersen
den koning „de geschiedenis cener moeder"
voorlezen, die den vorst zóó trof, dal hem de
tranen in de oogen kwamen. Ook aan het
koninklijke hof in Denemarken werd de dich
ter meermalen geroepen, om zijn sprookjes te
vertellen. Dc koning en dc koningin luister
den gretig cn de prinsen en prinsessen kwa
men hem dankbaar de hand drukken.
lang genoeg verduórd had, en hem dezen zelf
den avond nog tot een tweegevecht zou uit
dagen. Mevrouw Langstaart was van meening,
dat hij dat liever niet moest doen. Zij geloof
de. dat het voldoende was, als zij hem eens
een flink lesje gaf.
Zoo liepen zij dus samen weg en stonden
weldra fier naast elkaar op de heining der
binnenplaats, bchoorend bij het huis, waar
Fidel woonde. Zij keken beiden eerst voor
zichtig in 't rond om te zien, of de weg wel
vrij was, in geval zij soms vermoeid werden
van het slaan en weer wilden weggaan; daar-
licht." Ho
Nu hielden de tronen der moeder^ onzen kinderkopjes voor de ramen verschijnen, als
hij voorbijging.
Eens begeleidde Andersen de koningin op 0p gaf mijnheer Langstaart zijn hart lucht, en
een rijtoer. De laatste zat in 't eerste rijtuig,schoten zijn oogen vuur, toen hij met diepe
en toen een troep kinderen, die op den weg basstem uitriep: „au-au, ik knauw-jouw!" Ter-
speelden. haar ontwaarden, riepen ze luid: wijl mevrouw Langstaart haar rug kromde cn
„hoera! hoera!" Doch toen ze in het tweede me» haar schrilst geluid gilde: „B-o-o-o-s-
rijtuig Andersen zagen zitten, klonk het nog i wich-h-h-tl"
luider: hoera! leve Andersen! hoera! Fidel lag rustig in dc huiskamer tc slapen,
„Ik geloof," merkte de koningin lachend op, maar hij hoorde ze toch in zijn droom, en
„dat alle kinderen ons kennen.' En zoo was daar de kamerdeur gesloten was, sprong hij,
het ook werkelijk. Op zijn wandeling door_| uit alle macht blaffende, er tegen aan. Toen
Kopenhagen zag Andersen overal lachende vloog hij naar Frits, zijn jongen meester,
Hans niet meer thuis. De klceren werden bij-
cengcpakl en den volgenden morgen bracht
moeder hem builen de stad een eind den weg
op; nog eenmaal viel ze hem wecnend om den
hals, gaf hem haar zegen, en daar ging
Hans op reis.
Op een schooncn Septembermorgen in 1810
kwam hij in de hoofdstad aan. Moederziel
•alleen stond hij daar le midden van het druk
ke stadsgewoel. Betrekkingen bezat hij er niet,
maar hij had aanbevelingsbrieven meegekre
gen aan een zekere mevrouw Schal!. Toen hij
er den volgenden morgen aanbelde, om zijn
brieven af te geven, wilde het dienstmeisje
hem een aalmoes in dc hand drukken, hem,
•die zijn mooie pak en zijn nieuwe laarzen aan
had! Toch wist hij haar over tc halen hem
bij mevrouw binnen te laten. Deze las den
brief en Hans deelde haar mee, dal hel steeds
zijn wcnsch geweest was, bij het tooneel te
gaan. Tegelijk wilde hij een proef van zijn be
kwaamheid geven, hij trok zijn laarzen uit,
gebruikte zijn hoed voor trommel cn begon,
en dat wel met zulke zonderlinge gebaren, dat
mevrouw meende met ecn zinnclooze tc doen
le hebben cn hem zoo spoedig mogelijk weg
zond.
Daar stond Hans weer alleen op straal, en
wal het ergste was, zijn beurs begon plat tc
worden, hij moest wat verdienen.
In dezen nood wendde hij zich tot ecn meu
belmaker, die hem als leerjongen aannam. Maar
hij zou geen meester van de schaafbank wor
den.
„Neem me niet kwalijk, baas," zei hij den
volgenden dag, „ik houd het hier geen dag
langer uit, ik wil, ik moet kunstenaar wor
den."
„Ga dan naar den heer Siboni, den direc
teur van de muziekschool," luidde het aut-
.woord van den meester, „als jc zulke ideeën
in je hoofd hebt, kan ik je missen, hoor!"
De directeur, die juist een diner gaf, waar
aan vele beroemdheden o. a. de dichter Bag-
fcesen, de componist "Weysc e. a. deelnamen,
liet Ilans binnenkomen. Trouwhartig verhaal
de hij zijn lotgevallen aan de aanwijzigen, ja.
hij moest zelfs zingen en voordragen, flü
Eens ontmoette hij een dame. die met baar
jongetje aan de hand een wandeling maakte.
Plotseling liep het kind van haar weg en snel
de, tot groote ontsteltenis zijner moeder, naar
een voor haar vreemden heer cn gaf hem een
hand
„Ivind," riep mevrouw, „hoe kun jc een
vreemde zoo aanspreken?"
„Maar, mama,' meende de knaap, „dat was
immers geen vreemde, dat was Andersen, dien
ieder kind kent."
Verjaardag cn Kerstfeest waren twee da
gen, waarop jong en oud den dichter met ge
schenken overlaadde: dc arme knaap was
voortdurend met zijn staart kwispelend, om
te beduiden, wal hij graag wilde. Frits was
bezig op zijn lei te tcckenen cn zei:
„Nee, nee, Fidel, ik doe de deur niet voor
je open. Je wilt die arme katten voor de zoo-
veelste maal ndzitten, ik begrijp het best,
baasje!"
Fidel begon nu luid cn boos le blaffen, als
of hij zeggen wilde!
„Laat me nu toch gaan! Ik zal hun leeren,
mij scheldnamen te geven en cr eens spoedig
een eind aan maken."
Maar Frits-wilde dc deur niet open doen en
zei ernstig: „Foei Fidel, moet jij die arme
katten zoo opjagen? Jij bent veel grooter dan
zij cn Vader zegt, dat het laf is met iemand
Dit alles had drie jaar geleden plaats cn pas
een paar dagen geleden gebeurde het, dat
Frits door cen straatje kwam, waar hij aan
den Ingang van een kelderwoning ecn klei
nen, opgezeltcn hond zag staan. Zijn haar was
hier en daar kaal en de wind en de regen
hadden al de krul uit zijn staart weggenomen,
maar Frits twijfelde cr geen oogenblik aan, of
hij zag Fidel yoor zich.
Beneden in den kelder was cen man, die
honden, katten cn konijntjes verkocht, cn in
de kooi, waarin Fidel stond, bevonden zich
ook een paar kuikentjes. Hij stond daar als
cen soort uithangbord. Frits keek hem een
oogenblik aan en liep toen haastig verder, ter
wijl hij mompelde: „Arme Fidel!" En er kwa
men tranen in zijn donkere oogen, tranen van
deelneming en leedwezen, want in Fidel's gla-
ren oogen las hij de wanhoop, omdat om zijn
nek een bordje hing, waarop mei groote let
ters stond: „Hier zijn katten te koop."
De goudvisch.
In de Chineesche provincie Tehe-Kiang ver
heft zich in (le nabijheid der stad Changwha-
I Whyeu dc berg Tsyenking. Langs de hellin
gen van dien berg vindt men groote theeplan-
1 tages Aan den voet van dien berg staan dich
te bosschcn camella's, een manslengte hoog. Zij
worden daar gekweekt om olie uit het rijpe
zaad tc slaan. Het roet, dat onder bet branden
dezer olie gevormd wordt, dient tot bereiding
van den zwarten Oost-Indischen inkt. Omge
ven van theestruiken en schoone camelia-vel
den, breidt een helder meer zijn zilveren spie
gel uit. Dat meer is het vaderland van het
goudyischje. Vandaar heeft het zijn reizen
moeten ondernemen naar alle deelen der
aarde. Elke provincie van China is ver
plicht jaarlijks den keizer geschenken aan te
bieden uit de beste voortbrengselen van natuur
en kunst. Zoo bracht dc provincie Tehe-Kiang
hem eens de schoonste goudvisschcn uit haar
gebied. De keizer had behagen in die prach
tig gekleurde diermies en liet er van overbren
gen in de vijvers zijner lusttuinen.
De goudvischjes zien er bij hun geboorte
bijna geheel zwart uit; eerst later worden ze
donkerbruin en na zes weken krijgen ze roo-
de. vervolgens goudkleurige vlekken. Men ver
haalt, dat de jonge goudvisschen in China
eerst vuurrood zijn en later goudgeel worden.
Zij groeien tamelijk schielijk op, want een
half jaar, nadat zij uit het eitje te voorschijn
zijn gekomen, hebben ze reeds een lengte van
acht centimeter. Velen nemen ook een afwij
kende kleur aan. Zoo zijn er zilverkleurige,
roode en groene cn elk dezer kleuren heeft
dan weer ecn goud- of zilverkleurigen mètaal
glans, ja er zijn er ook met verschillende
kleuren tegelijk, ract schakeèringen tot in het
oneindige. Welke soort de duurste is. wordt
door de mode bepaald. Ook in gedaante en
leefwijze verschillen deze aardige diertjes
aanmerkelijk. De voorname Chineezen hou
den, al naar hun smaak is, de ecn of andere
soort van goudvisschen in hun vijvers, en de
dames die zich om haar opzettelijk ver
minkte voeten niet ver van huis kunnen bege
ven, scheppen een bijzonder behagen in het
voederen dezer fraaie diertjes. Zij lokken ze
met een fluitje naar den ocyer, werpen hun
wormen toe en vermaken zich, als de visch-
jes om een brokje vechten.
Hoe meer het water door den zonneschijn
verwarmd wordt, des te behagelijker voelt de
goudvisch zich; koude kan hij niet verdragen
en hij sterft, als hij zich in een vlakken wa
terbak bevindt, die dichtgevroren is. De rijke
Chineezen hebben daarom in hun tuinen bij
zonder diepe grachten waarin de visch 's win
ters veilig kan blijven leven. Den geheelen
winter door bewegen zij zich niet en schijnen
verkleumd; ook nemen zij ai dien lijd geen
voedsel tot zich. Enkele rijke lieden wennen
hun goudvisschen langzamerhand aan bron
water, om ze zoo 's winters in de bronnen te
kunnen opnemen. Toen dc Europeanen naar
het beroemde Keizerrijk China kwamen, trok
ken, onder vele andere wonderbare dingen,
ook de goudvisschen hun opmerkzaamheid.
Voor ongeveer 300 jaar werden zij voor het
eerst naar Europa gebracht. Men verhaalt, dat
de Portugeezen, nadat zij den zeeweg naar
Oosl-Indië en China om de Kaap de Goede
Hoop hadden ontdekt, de eersten geweest zijn,
I die ze op hun schepen meegebracht en aan
het klimaat van de Kaap gewend hebben, var
waar ze vervolgens naar Lissabon zouden zijn
overgebracht. Anderen mcenen, dat ze eerst
naar St. Helena en vandaar naar Europa zijn
gebracht. In elk geval is het waar, dat de
goudvisschen al sinds jaren op Isle de FranwJ
ten Z. O. van Afrika, zóó talrijk zijn, dat z*
als gewone visschen bij ons ter mark|
gebracht en gegeten worden. Zij smaken eve*
lekker als de baars en veel beter dan d« kart
per. doch minder aangenaam voor de liefheb*
bers dezer vischsoort is het. dat zij zoo kleiii
zijn.
Eerst in 1753 werden de goudvisschen hie*
te lande ingevoerd, ofschoon ze reeds veel
vroeger door kooplieden op Java waren over-»
gebracht.
De middeleeuwen en onderkleedln*
In de middeleeuwen en ook daarna nog
werd veel minder zorg aan onderkleeding
besteed dan in den tegenwoordigen tijd. Van
Willem van Oranje wordt, alle Hollandsche
zindelijkheid ten spijt, verteld, dat hij slechts
drie hemden bezat. Hendrik IV erfde van
een fabrikante van oncjerkleeding, die waar
schijnlijk niet veel aan hem verdiend had,
haar geheelen inventaris. Hij verdeelde deze
onder de hovelingen en behield zelf slechts
de hemden, daar hij er niet meer dan acht
bezat. Hendrik van Navarre was de gelukkige
bezitter van elf hemden, die echter alle in
een treurigen toestand verkeerden. Toen hij
in 1585 in den oorlog was, schreef hij aan
zijn minister hem „een hemd" te zenden.
Men vond echter bij zijn dood meer dan
twintig mooie linnen hemden, wat destijds
de wereld in groote verbazing bracht.
De prinsessen der Fransche en Engelsche
hoven bezaten slechts twee hemden, een
voor den dag en een voor den nacht. Deze
werden gedragen tot ze geheel versleten
waren en werden dan pas door nieuwe ver
vangen. In later tijd werd het iets beter, hoe
wel ook Napoleon I nog niet bijster gesteld
was op een. wisselen van onderkleeding.
De eoriprAng; vau het mar se pain.
Over den oorsprong van het marsepein
was tot dusver maar weinig met zekerheid
bekend. Thans heeft men in een oude kro
niek van de stad Lubeck inlichtingen gevon
den over de afkomst van de in hoofdzaak
uit amandelen en suiker bestaande lekker
nij. Het daarop betrekking hebbende bericht
in de kroniek luidt:
„In 1407 was de zomer zoo koud, dat alle
gewassen bedierven en er een zoo groote
hongersnood ontstond, dat de menschen
gras en hooi moesten eten en een stuk brood
zoo groot als een noot drie pfennig kostte.
Deze kleine broodjes noemde men Markus-
broodjes. In later tijd bakte men ze op Mar-
cusdag als aandenken aan den droevigen
tijd. Ze kregen, rijkelijk gekruid, den naam
„marsepein".
Het woord marsepein is afkomstig uit hel
Latijn „marei pani", Marcus-brood. Er be
staan nog verscheidene andere verklaringen
voor het woord marsepein, maar deze schijnf
wel de meest aannemelijke.
Hoe is de Kerstboom
De Kerstboom is ouder dan men wellicht
meent. In de middeleeuwen kende men a!
den schitterenden en stralenden Kerst
boom, ja, hij moet uit nog vroeger dagen
date eren.
Maar eerst in de zeventiende eeuw werd
de Kerstboom in Midden- en West-Europa
populair. In 1642 publiceert de Straatsbur
ger heoloog Johann Konrad Dannhauser
een soort brochure, waarin hij o.a. tegeni
den Kerstboom opkomt. Hij schrijft, dat de
Kerstboom een kinderspel is. En hij waar
schuwt er tegen.
In het midden van de 18e eeuw plaatste
men kaarsen in den Kerstboom, die men
aanstak. Ook daartegen werd herhaaldelijk
gewaarschuwd, maar niet door theologen,
doch door menschen, die bang waren voor
het brandgevaar.
In 1813 richtte men in Oostenrijk en Zuid-
Duitschland algemeen een lichtboom op.
Omstreeks 1850 hoorde men ook in Frank
rijk van Kerstboomen. Naar Engeland kwam
de Kerstboom gedurende het huwelijksjaar
van koningin Victoria met Albert van Co*
burg-Gotha.
werkelijk cen beroemd man geworden, zooals te vechten, die kleiner is dan je zelf bent."
hij zijn moeder eens antwoordde. En hoe hij i De stoute hond lette daar echter niet op cn
gevierd werd, bleek ook nog in zijn eigen ge- ging voort met aap de deur te krabbelen cn te
boorteplaats. j blaffen. Frits legde nu zijn lei neer cn zei ver-
Bijria vijftig jaren waren verloopen sedert wijtend: „Fidel, wat wmi jij wel zeggen, als jou
den dag, waarop Andersen als arme jongen eens een groote tijger aanblafte en je bij den
zijn geboorteplaats verlaten had, toen hein i staart pakte?"
bijzondere eer ten deel viel: zijn vaderstad be-1 Doch zelfs deze woorden hadden niet de
noemde hem tot haar cêrcburgcr en noodigde j minste uitwerking op Fidel; hij zei al blatfcn-
hem uit tot ccp. bezoek. Gaarne gaf hij aan die de, dat hij het hun in elk geval morgen be-
uilnoodiging gehoor. Bij zijn aankomst was taald zou zetten. Daarop ging hij weer op
zijn plaats liggen, terwijl hij nu cn dan nog
ecn kort, gesmoord gebrom liet hooren. als hij
over de belccdigingen van de familie Lang
staart nadacht.
Frits teekende nu verder door op zijn lei cn
dacht niet meer over het gebeurde na.
Den volgenden dag kwamen mijnheer ctt
mevrouw Langstaart niet in de buurt van
de heele stad prachtig versierd, kanonscho
ten klonken ter ccre van den grooten man en
voor het stadhuis speelden muzikanten dc
melodieën van zijn liederen, "s Avonds werd
een fakkeloptocht gehouden en was de heele
stad verlicht. Diep bewogen zag de gevierde
man dit alles nan cn zei: „het schijnt me wer
kelijk ecn sprookje uil de 1001 nacht, 't Gaat
me juist als Aladin, die aan 't venster van zijn j Fidel's binnenplaats; zij hadden echter geen
heerlijk slot staande, zei: daar beneden wan- j angst behoeven tc hebben, want Fidel was er
delde ik als een arme knaap. Ook mij heeft ni^t NTipmnn/l wisi. waar het dier zich be-
God een w onderlamp gegeven, het is de dicht
kunst. Dank. dank, hartelijkcn dank."
Den volgenden dag vertrok de dichter
wederom naar Kopenhagen, waar hij zijn ver
dere levensdagen sleet. Welke groote liefde
en vcrcering hem toegedragen werd, bleek op
zijn zeventigsten verjaardag. Uit dc verste lan
den waren brieven cn geschenken voor hem
gekomen: zijn woning geleek een bloeiende
tuin, waar onder ontelbare kransen dc mooi-1 kwam nooit meer terug,
•tc geschenken verzameld waren, en in het1 4
niet. Niemand wist, waar het dier zich be
vond: hij was plotseling verdwenen. Mina zei,
dat hij stil de deur uitgcslopen was, toen dc
kruidenier er gestaan had en dat hij niet
terug wilde komen, hoewel zij hem herhaal
delijk geroepen had.
En helaasl Fidel kwam niet terug. Vader
zette een advertentie in de courant en loofde
een bclooning uit, cn Frits stortte heel wat
tranen. Het mocht echter niet baten: Fidel
Bramen.
Bramen plukken is heel prettig,
maar, als je geen bramen vindt
dan wat zure, nog onrijpe,
gaal het je niet voor den wind.
Dit ook overkwam Suzetje
en verdrietig zat zij neer;
bramen plukken wou ons meiskc
van haar leven vast niet meer.
Plotseling stond daar een elfje
voor haar neus. een kleine guit,
en hij lachte ons Suzetje
zonder complimenten uit.
Zoek je bramen? zulke dikke?
j 't elfje bood een rijpe aan;
l wou je daar wel meer van hebben
dan moet je met mij meegaan.
Op sprong 't meïske waar was 't elfj*j
had ze dan gedroomd mitschien? i
waar z' ook keek, van 't bramenelfje
was geen enkel spoor te eien.
Wel ontdekte ons Suzetje
op haar onderzoekingstocht
mooie, donk're, rijpe bramen,
die ze heel den dag al zocht.
Zou dus tóch het bramenelfje
•werk'lijk bij haar zijn geweest!
Traag ik jullie, die dit versje
in cle kinderkrant bier leéit.
Hermann