méé'1 4 Qooi3 de <flea§d. Nans Christiaan Anderson. Uit Schorers Jugcnsfrcund. Naverteld door B. Knoop. VH» run mijn lezers heeft nog nooit een •prookje gelezen van den man, wiens naam kier boven staat? Niet één, denk ik. Geen won- der trouwens, want vele er van zijn 100 i f!]n was °P! oogstte daarbij zooveel bijval, dat Siboni be- midden stond de buste van den dichter, inct loofde hem gratis zangonderwijs te geven, en j cen lauwerkrans omhangen, ook Weyse hem zijn steun toezei. Natuurlijk Doch reeds eenlge dagen later was de dicK- was niemand zoo gelukkig als Hans Ander- j Ier niet wel. zijn levenseinde scheen nabij. In son! Hfj lachte en schreide tegelijk! Helaas, den aanvang van Augustus werd hij zwaar geen half jaar later had hij zijn mooie stem ziek. Op den morgen van den zevenden dier verloren: slecht schoeisel en slechte klceding maand vond zijn dienaar hem bewusteloos 1e hadden hel hem gedaan en wel in die male, bed liggen, hij hoorde hem nog eenmaal licht dat Siboni hem aanried: „leer een handwerk, zuchten, enAndersen was niet meer. mijn jongen, zanger wordt je nooit." Weer stond Andersen radeloos op straat. I bedelen, dat ging natuur-1 Ho© het met Flddi afliep, lijk niet, maar wat dan? Naar huis toe?! De hond, waarvan ik jullie vertellen ga. runstig bekend, dat jong en oud ze gaarne, r»-. oort of kest. i ..Nooit, nooit, zei hij herhaaldelijk. In zijn heette Fidel Zijn staart krulde flink en hij H. C Andersen werd op 2 April 1805 tc n00<* !*s,00t h).i het koninklijk theater had twee groote, zwarte oogen. die altijd op Ödensee op het groene Füncn geboren. Zijn fen *rcursT>cl te schrijven, om zoo den kost to katten loerden. Fidel had een hekel aan alles, wieg was een klein houten kistje, door zijn Jc^lnncn verdienen. Binnen veertien dagen bad waj lot de kattenfarailie behoorde. Daar was vader, een arm schoenmakertje, zelf gemaakt, ^cl Afreed en zond hel naar het theater, geen kat in de heele buurt, die hij niet nage- 't Scheen, dat den ldeine het bedje niet al te doen eenigc weken later kreeg hij het terug rend en geplukt, in den staart gebeten of op goed beviel, want 't was schreien, steeds mc* de opmerking, dat hij eerst maar eens zui- allerlei wijze geplaagd had. In de lcattenwc- sehreien, dag en nacht. jVCr ni°cst loeren schrijven, voor hij drama's rcld, waar hij dichtbij woonde, was vrede en „Houd toch op!" riep de vader meermalen, ^ervaai"digde. Geen wonder, want niemand rust een onmogelijkheid, maar 't liielp alles niets. Ook bij den doop liet i ^em geholpen. Maar de jeugdige schrijver Het gebeurde soms, dat mevrouw Lang de kleine schreeuwer zijn stem luid hooren. ^en moec^ nie* °P; binnen kort schreef hij staart een kleine toespraak hield tol haar Een familielid echter troostte de ouders met ecn ^weede drama, getiteld: Alfsal, dat echter dochters over de wijze, hoe zij zich gedragen het bekende: „hoe harder de jongen nu i evenIT,in aangenomen^ werd. foch schijnt de niocslcn en dat zij o. a zei: „Meisjes, jullie schreit, des te luider zal hij later zingen." En theaterdirecteur wat in den jongen schrijver moet je staarl niet zoo hoog opzetten, houd werkelijk werd deze voorspelling bewaarheid.gezien te hebben, want de heer Callin zoo hem laag cn krul hem bevallig, zooals ik doe. De jongen,had zoo'n lieve stem, dat de voor- beetle bij beval Andersen warm aan bij Bedenk toch, dat je op een leeftijd komt, dat bijgangers meermalen bleven staan luisteren, boning Fredcrik VI. En niet tc vergeefs, want je geen malle bokkesprongen meer kunt ma- als hij zong, ja, eens zelfs, toen hij een fabriek cr werd hem een jaarlijksch toelage beloofd hen Een welopgevoede kat doet nooit iets, binnenkwam en hel werkvolk hem hoorde,om lc bunnen slurlccren. In welke stemming dal haar fatsoen zou kunnen benadeelen. On stonden alle weefgestellen stil en moest hij Andersen verkeerde, toen hij dit besluit onl- der de moeilijkste omstandigheden weet zij steeds weer zingen. ving, is tc begrijpen. En hoe hij werkte! Wel- een kalme, bedaarde houding aan te nemen." Sprong dan onder zulk een toespraak Fidel plotseling" uit een hoek le voorschijn, waar hij zich verborgen had gehouden, dan maalde Moeder Langstaart een dubbelen bokkesprong, blies cn krabbelde cn vluchtc ten slotte in een boom, zoodat de uitwerking van haar lesje natuurlijk geheel verloren ging. En als mijnheer Thomas Langstaart zijn jongens leerde, hoe zij 's nachts over een t Vertrek, waarin hij opgroeide, was heeldra was hij een van de beste leerlingen der klein: 't was de werkplaats van zijn vader, die nog nauwelijks ruimte bood voor een bed cn Hans' wiegje. Aan den wand zag men eenige schilderijen en een boekenplank. Daar op stonden vaders lievelingen: een rij boeken. Geen grooter genot voor den aankomenden jongen, dan wanneer vader hem daaruit voor school Of de jonge gymnasiast dus ook toon de. 's konings gunst waardig le zijn! En on verdroten werkte hij van 's morgens vroeg tot 's avonds laat. Mcnigen avond, als de slaap hem overviel, ging hij zich met koud water wasschcn of deed hij een korte wandeling in den tuin. om dan vol moed veer aan te pak- las. Ook deze zelf werd dan een heel ander ken. Geen wonder dus, dat zijn examens alle inensch. In den regel bedaard en ernstig, werd goed afliepen cn hij weldra student werd. Met heining moesten loopen, cn 's nachts op een hij dan vroolijk cn opgeruimd. Hans' liefste vierentwintig jaar waren zijn universiteitsslu- schuin dak tweegevechten houden, en hij wensch was geweest, de Latijnsche school tc dién geëindigd cn verscheen tevens zijn eerste midden in zijn gesprek op deftigen toon zei: bezoeken, maar zijn ouders verarmden, en de j bundeltje gedichten. Deze. eerstelingen ver- „Moed, jongens! onversaagde moed is altijd zoon moest schoenmaker worden, hoe weinig wierven grooten bijval en nieuwe vrienden en cen karaktertrek \an onze familie geweest, lust bij er ook voor gevoelde. Eens gebeurde verdere steun waren er liet gevolg van. Geen Toon je je beroemden naam waardig. Geen het, dat een leerling van het gymnasium bij wondei dot meerdere gedichten volgden, doch Langstaart draaide ooit den vijand den rug vader Andersen een paar schoenen bestelde en i evenmin en wonder, dat nijd en afgunst hun toe," dan schoot Fidel plotseling van achter lijn boeken in de werkplaats liet liggen. stem lieten hooren en wel in die mate, dat Cen vat te voorschijn, en viel Vader Lang- Andersen zelf aan zijn talent begon te twij- S|aarl van schrik bijna achterover vau de felen. Maar „wien God de rechte gunst bewij- heining, waarna hij het op een loopen zette, zen wil," zeggen de Duitschers, „dien zendt Hoe kon cr eenige orde en lucht in het Hij de wereld^ in." Reizen, reizen, dat was huisgezin Langstaart heerschen, als zulke din- aanraking, ja, onder de schoolkinderen vond' j steeds Andersen's grootste lust geweest. Door gen dagelijks voorvielen? hii zelfs geen vriendjes. Verlaten stond hij vaak de opbrengst van zijn pen daartoe in staat ge-1 Mijnheer en mevrouw Langstaart waren er buiten den kring zijner makkers, die den „suk- i steld en gesteund door de regeering bereis- dan ook van overtuigd, dat zij eens flink moes- kei" dikwijls plaagden. Deze zocht dan zijn de hij nagenoeg geheel Europa en steeds troost bij grootmoeder, en als die hem maar schreef hij alle reisherinneringen op, zoodat op schoot nam en sprookjes vertelde, dan was men ,zc lezende, meent land cn volk voor zich ons ventje gelukkig als geen ander. Met ge- j te zien. Naast reisherinneringen cn gedichten „Zie, mijn jongen," zei de vader tot Hans dien weg zou ik ook gaarne gegaan zijn; geve God, dat gij hem eens bewandelen kunt." Hans kwam zelden met andere kinderen in sloten oogen zat hij daar dan, alles om zich heen vergetende. Dikwijls had de kleine Hans reeds van den schouwburg gehoord. „Och, vader, laat ons er toch eens heen gaan," had hij zóó vaak dringend gevraagd, dat hem eindelijk dit genot eens werd ge schonken, en 't beviel hem er zóó goed, dat hij liefst iederen avond gegaan zou zijn, maar dat liet natuurlijk dc beurs niet toe. En ach, dc tijden zouden voor 't arme gezin nog moei lijker worden! Op zekeren morgen toch werd de vader ongesteld en drie dagen later over leed hij. Nu was 't voor de arme moeder dub bel moeilijk, als waschvrouw voor zich en haar kind den kost te verdienen. Toen Hans 14 jaar was, zou hij lidmaat wor den. De lange rok van^ijn vader werd ver maakt en een paar nieuwe laarzen werden ge kocht. Het kraken der laatste deed hem veel plezier, want nu kon ieder hooren, dat het nieuwe waren. De schooljaren van onzen Hans waren nu voorbij en zijn moeder had gaarne, dat haar zoon kleermaker zou worden. „Ach, moeder, geen kleermaker!" riep het ventje uit. „laat mij naar Kopenhagen gaan!" „En wal wil je dan?" „Ik wil beroemd worden, moeder," luidde bet antwoord. Mei verwondering hoorde moeder Andersen dergelijke woorden en wendde zich lot... een waarzegster. Met ernst cn waardigheid schud de deze de kaarten cn zei: „vrouw, uw zoon zal een groot man worden, en hem ter ccre zal eens heel Odensee feestelijk worden ver schreef hij ooferomans cn looneelslukken, die meer en meer zijn roem verbreidden, doch ten optreden. Mijnheer Langstaart meende, dat mevrouw dat slecht opgevoede schepsel met geen enkelen blik verwaardigen moest, maar mevrouw Langstaart vond. dat het veel beter zou zijn, als Vader Langstaart den vijand lol ecn doodclijlc gevecht uitdaagde en het schoonste, dat hij vervaardigde, en wat hem vernietigde, hem dc genegenheid van het geheele volk j Mijnheer Langstaart zei, dat hij dit wel eens deed verwerven, waren zijn: „Sprookjes, aan j doen zou, maar dat hij zich op 't oogenblik de kinderen verhaald.njej ^ecl sterk voelde en dus maar wachten In 1835 verscheen het eerste deeltje hiervan. ZOu totdat hij bctér was. Ze vonden in Denemarken overal open deuren Op zekeren avoüd vertelde Piet Langstaart, en open harten, iedereen las ze. "Weldra volg- de oudste zoon, dat hij Fidel even te voren den drie nieuwe dcelen, ook deze werden bij het huis had zien ingaan, cn dat Mina, het oud en jong bkend. Nu volgde tegen ieder dienstmeisje, de achterdeur gesloten had, Kerstfeest een nieuwe bundel, en bij eiken waarop de heer Thomas Langstraat opmerkte, kerstboom prijkten ze onder dc geschenken^ dat hij nu de onbèschaamdheid van dat dier In die dagen werden ze zelfs van het toonel af aan het volk voorgelezen: b.v. dc varkens hoeder,, de denneboom en het meisje met de zwavelstokjes. Op een reis naar Zweden moest Andersen den koning „de geschiedenis cener moeder" voorlezen, die den vorst zóó trof, dal hem de tranen in de oogen kwamen. Ook aan het koninklijke hof in Denemarken werd de dich ter meermalen geroepen, om zijn sprookjes te vertellen. Dc koning en dc koningin luister den gretig cn de prinsen en prinsessen kwa men hem dankbaar de hand drukken. lang genoeg verduórd had, en hem dezen zelf den avond nog tot een tweegevecht zou uit dagen. Mevrouw Langstaart was van meening, dat hij dat liever niet moest doen. Zij geloof de. dat het voldoende was, als zij hem eens een flink lesje gaf. Zoo liepen zij dus samen weg en stonden weldra fier naast elkaar op de heining der binnenplaats, bchoorend bij het huis, waar Fidel woonde. Zij keken beiden eerst voor zichtig in 't rond om te zien, of de weg wel vrij was, in geval zij soms vermoeid werden van het slaan en weer wilden weggaan; daar- licht." Ho Nu hielden de tronen der moeder^ onzen kinderkopjes voor de ramen verschijnen, als hij voorbijging. Eens begeleidde Andersen de koningin op 0p gaf mijnheer Langstaart zijn hart lucht, en een rijtoer. De laatste zat in 't eerste rijtuig,schoten zijn oogen vuur, toen hij met diepe en toen een troep kinderen, die op den weg basstem uitriep: „au-au, ik knauw-jouw!" Ter- speelden. haar ontwaarden, riepen ze luid: wijl mevrouw Langstaart haar rug kromde cn „hoera! hoera!" Doch toen ze in het tweede me» haar schrilst geluid gilde: „B-o-o-o-s- rijtuig Andersen zagen zitten, klonk het nog i wich-h-h-tl" luider: hoera! leve Andersen! hoera! Fidel lag rustig in dc huiskamer tc slapen, „Ik geloof," merkte de koningin lachend op, maar hij hoorde ze toch in zijn droom, en „dat alle kinderen ons kennen.' En zoo was daar de kamerdeur gesloten was, sprong hij, het ook werkelijk. Op zijn wandeling door_| uit alle macht blaffende, er tegen aan. Toen Kopenhagen zag Andersen overal lachende vloog hij naar Frits, zijn jongen meester, Hans niet meer thuis. De klceren werden bij- cengcpakl en den volgenden morgen bracht moeder hem builen de stad een eind den weg op; nog eenmaal viel ze hem wecnend om den hals, gaf hem haar zegen, en daar ging Hans op reis. Op een schooncn Septembermorgen in 1810 kwam hij in de hoofdstad aan. Moederziel •alleen stond hij daar le midden van het druk ke stadsgewoel. Betrekkingen bezat hij er niet, maar hij had aanbevelingsbrieven meegekre gen aan een zekere mevrouw Schal!. Toen hij er den volgenden morgen aanbelde, om zijn brieven af te geven, wilde het dienstmeisje hem een aalmoes in dc hand drukken, hem, •die zijn mooie pak en zijn nieuwe laarzen aan had! Toch wist hij haar over tc halen hem bij mevrouw binnen te laten. Deze las den brief en Hans deelde haar mee, dal hel steeds zijn wcnsch geweest was, bij het tooneel te gaan. Tegelijk wilde hij een proef van zijn be kwaamheid geven, hij trok zijn laarzen uit, gebruikte zijn hoed voor trommel cn begon, en dat wel met zulke zonderlinge gebaren, dat mevrouw meende met ecn zinnclooze tc doen le hebben cn hem zoo spoedig mogelijk weg zond. Daar stond Hans weer alleen op straal, en wal het ergste was, zijn beurs begon plat tc worden, hij moest wat verdienen. In dezen nood wendde hij zich tot ecn meu belmaker, die hem als leerjongen aannam. Maar hij zou geen meester van de schaafbank wor den. „Neem me niet kwalijk, baas," zei hij den volgenden dag, „ik houd het hier geen dag langer uit, ik wil, ik moet kunstenaar wor den." „Ga dan naar den heer Siboni, den direc teur van de muziekschool," luidde het aut- .woord van den meester, „als jc zulke ideeën in je hoofd hebt, kan ik je missen, hoor!" De directeur, die juist een diner gaf, waar aan vele beroemdheden o. a. de dichter Bag- fcesen, de componist "Weysc e. a. deelnamen, liet Ilans binnenkomen. Trouwhartig verhaal de hij zijn lotgevallen aan de aanwijzigen, ja. hij moest zelfs zingen en voordragen, flü Eens ontmoette hij een dame. die met baar jongetje aan de hand een wandeling maakte. Plotseling liep het kind van haar weg en snel de, tot groote ontsteltenis zijner moeder, naar een voor haar vreemden heer cn gaf hem een hand „Ivind," riep mevrouw, „hoe kun jc een vreemde zoo aanspreken?" „Maar, mama,' meende de knaap, „dat was immers geen vreemde, dat was Andersen, dien ieder kind kent." Verjaardag cn Kerstfeest waren twee da gen, waarop jong en oud den dichter met ge schenken overlaadde: dc arme knaap was voortdurend met zijn staart kwispelend, om te beduiden, wal hij graag wilde. Frits was bezig op zijn lei te tcckenen cn zei: „Nee, nee, Fidel, ik doe de deur niet voor je open. Je wilt die arme katten voor de zoo- veelste maal ndzitten, ik begrijp het best, baasje!" Fidel begon nu luid cn boos le blaffen, als of hij zeggen wilde! „Laat me nu toch gaan! Ik zal hun leeren, mij scheldnamen te geven en cr eens spoedig een eind aan maken." Maar Frits-wilde dc deur niet open doen en zei ernstig: „Foei Fidel, moet jij die arme katten zoo opjagen? Jij bent veel grooter dan zij cn Vader zegt, dat het laf is met iemand Dit alles had drie jaar geleden plaats cn pas een paar dagen geleden gebeurde het, dat Frits door cen straatje kwam, waar hij aan den Ingang van een kelderwoning ecn klei nen, opgezeltcn hond zag staan. Zijn haar was hier en daar kaal en de wind en de regen hadden al de krul uit zijn staart weggenomen, maar Frits twijfelde cr geen oogenblik aan, of hij zag Fidel yoor zich. Beneden in den kelder was cen man, die honden, katten cn konijntjes verkocht, cn in de kooi, waarin Fidel stond, bevonden zich ook een paar kuikentjes. Hij stond daar als cen soort uithangbord. Frits keek hem een oogenblik aan en liep toen haastig verder, ter wijl hij mompelde: „Arme Fidel!" En er kwa men tranen in zijn donkere oogen, tranen van deelneming en leedwezen, want in Fidel's gla- ren oogen las hij de wanhoop, omdat om zijn nek een bordje hing, waarop mei groote let ters stond: „Hier zijn katten te koop." De goudvisch. In de Chineesche provincie Tehe-Kiang ver heft zich in (le nabijheid der stad Changwha- I Whyeu dc berg Tsyenking. Langs de hellin gen van dien berg vindt men groote theeplan- 1 tages Aan den voet van dien berg staan dich te bosschcn camella's, een manslengte hoog. Zij worden daar gekweekt om olie uit het rijpe zaad tc slaan. Het roet, dat onder bet branden dezer olie gevormd wordt, dient tot bereiding van den zwarten Oost-Indischen inkt. Omge ven van theestruiken en schoone camelia-vel den, breidt een helder meer zijn zilveren spie gel uit. Dat meer is het vaderland van het goudyischje. Vandaar heeft het zijn reizen moeten ondernemen naar alle deelen der aarde. Elke provincie van China is ver plicht jaarlijks den keizer geschenken aan te bieden uit de beste voortbrengselen van natuur en kunst. Zoo bracht dc provincie Tehe-Kiang hem eens de schoonste goudvisschcn uit haar gebied. De keizer had behagen in die prach tig gekleurde diermies en liet er van overbren gen in de vijvers zijner lusttuinen. De goudvischjes zien er bij hun geboorte bijna geheel zwart uit; eerst later worden ze donkerbruin en na zes weken krijgen ze roo- de. vervolgens goudkleurige vlekken. Men ver haalt, dat de jonge goudvisschen in China eerst vuurrood zijn en later goudgeel worden. Zij groeien tamelijk schielijk op, want een half jaar, nadat zij uit het eitje te voorschijn zijn gekomen, hebben ze reeds een lengte van acht centimeter. Velen nemen ook een afwij kende kleur aan. Zoo zijn er zilverkleurige, roode en groene cn elk dezer kleuren heeft dan weer ecn goud- of zilverkleurigen mètaal glans, ja er zijn er ook met verschillende kleuren tegelijk, ract schakeèringen tot in het oneindige. Welke soort de duurste is. wordt door de mode bepaald. Ook in gedaante en leefwijze verschillen deze aardige diertjes aanmerkelijk. De voorname Chineezen hou den, al naar hun smaak is, de ecn of andere soort van goudvisschen in hun vijvers, en de dames die zich om haar opzettelijk ver minkte voeten niet ver van huis kunnen bege ven, scheppen een bijzonder behagen in het voederen dezer fraaie diertjes. Zij lokken ze met een fluitje naar den ocyer, werpen hun wormen toe en vermaken zich, als de visch- jes om een brokje vechten. Hoe meer het water door den zonneschijn verwarmd wordt, des te behagelijker voelt de goudvisch zich; koude kan hij niet verdragen en hij sterft, als hij zich in een vlakken wa terbak bevindt, die dichtgevroren is. De rijke Chineezen hebben daarom in hun tuinen bij zonder diepe grachten waarin de visch 's win ters veilig kan blijven leven. Den geheelen winter door bewegen zij zich niet en schijnen verkleumd; ook nemen zij ai dien lijd geen voedsel tot zich. Enkele rijke lieden wennen hun goudvisschen langzamerhand aan bron water, om ze zoo 's winters in de bronnen te kunnen opnemen. Toen dc Europeanen naar het beroemde Keizerrijk China kwamen, trok ken, onder vele andere wonderbare dingen, ook de goudvisschen hun opmerkzaamheid. Voor ongeveer 300 jaar werden zij voor het eerst naar Europa gebracht. Men verhaalt, dat de Portugeezen, nadat zij den zeeweg naar Oosl-Indië en China om de Kaap de Goede Hoop hadden ontdekt, de eersten geweest zijn, I die ze op hun schepen meegebracht en aan het klimaat van de Kaap gewend hebben, var waar ze vervolgens naar Lissabon zouden zijn overgebracht. Anderen mcenen, dat ze eerst naar St. Helena en vandaar naar Europa zijn gebracht. In elk geval is het waar, dat de goudvisschen al sinds jaren op Isle de FranwJ ten Z. O. van Afrika, zóó talrijk zijn, dat z* als gewone visschen bij ons ter mark| gebracht en gegeten worden. Zij smaken eve* lekker als de baars en veel beter dan d« kart per. doch minder aangenaam voor de liefheb* bers dezer vischsoort is het. dat zij zoo kleiii zijn. Eerst in 1753 werden de goudvisschen hie* te lande ingevoerd, ofschoon ze reeds veel vroeger door kooplieden op Java waren over-» gebracht. De middeleeuwen en onderkleedln* In de middeleeuwen en ook daarna nog werd veel minder zorg aan onderkleeding besteed dan in den tegenwoordigen tijd. Van Willem van Oranje wordt, alle Hollandsche zindelijkheid ten spijt, verteld, dat hij slechts drie hemden bezat. Hendrik IV erfde van een fabrikante van oncjerkleeding, die waar schijnlijk niet veel aan hem verdiend had, haar geheelen inventaris. Hij verdeelde deze onder de hovelingen en behield zelf slechts de hemden, daar hij er niet meer dan acht bezat. Hendrik van Navarre was de gelukkige bezitter van elf hemden, die echter alle in een treurigen toestand verkeerden. Toen hij in 1585 in den oorlog was, schreef hij aan zijn minister hem „een hemd" te zenden. Men vond echter bij zijn dood meer dan twintig mooie linnen hemden, wat destijds de wereld in groote verbazing bracht. De prinsessen der Fransche en Engelsche hoven bezaten slechts twee hemden, een voor den dag en een voor den nacht. Deze werden gedragen tot ze geheel versleten waren en werden dan pas door nieuwe ver vangen. In later tijd werd het iets beter, hoe wel ook Napoleon I nog niet bijster gesteld was op een. wisselen van onderkleeding. De eoriprAng; vau het mar se pain. Over den oorsprong van het marsepein was tot dusver maar weinig met zekerheid bekend. Thans heeft men in een oude kro niek van de stad Lubeck inlichtingen gevon den over de afkomst van de in hoofdzaak uit amandelen en suiker bestaande lekker nij. Het daarop betrekking hebbende bericht in de kroniek luidt: „In 1407 was de zomer zoo koud, dat alle gewassen bedierven en er een zoo groote hongersnood ontstond, dat de menschen gras en hooi moesten eten en een stuk brood zoo groot als een noot drie pfennig kostte. Deze kleine broodjes noemde men Markus- broodjes. In later tijd bakte men ze op Mar- cusdag als aandenken aan den droevigen tijd. Ze kregen, rijkelijk gekruid, den naam „marsepein". Het woord marsepein is afkomstig uit hel Latijn „marei pani", Marcus-brood. Er be staan nog verscheidene andere verklaringen voor het woord marsepein, maar deze schijnf wel de meest aannemelijke. Hoe is de Kerstboom De Kerstboom is ouder dan men wellicht meent. In de middeleeuwen kende men a! den schitterenden en stralenden Kerst boom, ja, hij moet uit nog vroeger dagen date eren. Maar eerst in de zeventiende eeuw werd de Kerstboom in Midden- en West-Europa populair. In 1642 publiceert de Straatsbur ger heoloog Johann Konrad Dannhauser een soort brochure, waarin hij o.a. tegeni den Kerstboom opkomt. Hij schrijft, dat de Kerstboom een kinderspel is. En hij waar schuwt er tegen. In het midden van de 18e eeuw plaatste men kaarsen in den Kerstboom, die men aanstak. Ook daartegen werd herhaaldelijk gewaarschuwd, maar niet door theologen, doch door menschen, die bang waren voor het brandgevaar. In 1813 richtte men in Oostenrijk en Zuid- Duitschland algemeen een lichtboom op. Omstreeks 1850 hoorde men ook in Frank rijk van Kerstboomen. Naar Engeland kwam de Kerstboom gedurende het huwelijksjaar van koningin Victoria met Albert van Co* burg-Gotha. werkelijk cen beroemd man geworden, zooals te vechten, die kleiner is dan je zelf bent." hij zijn moeder eens antwoordde. En hoe hij i De stoute hond lette daar echter niet op cn gevierd werd, bleek ook nog in zijn eigen ge- ging voort met aap de deur te krabbelen cn te boorteplaats. j blaffen. Frits legde nu zijn lei neer cn zei ver- Bijria vijftig jaren waren verloopen sedert wijtend: „Fidel, wat wmi jij wel zeggen, als jou den dag, waarop Andersen als arme jongen eens een groote tijger aanblafte en je bij den zijn geboorteplaats verlaten had, toen hein i staart pakte?" bijzondere eer ten deel viel: zijn vaderstad be-1 Doch zelfs deze woorden hadden niet de noemde hem tot haar cêrcburgcr en noodigde j minste uitwerking op Fidel; hij zei al blatfcn- hem uit tot ccp. bezoek. Gaarne gaf hij aan die de, dat hij het hun in elk geval morgen be- uilnoodiging gehoor. Bij zijn aankomst was taald zou zetten. Daarop ging hij weer op zijn plaats liggen, terwijl hij nu cn dan nog ecn kort, gesmoord gebrom liet hooren. als hij over de belccdigingen van de familie Lang staart nadacht. Frits teekende nu verder door op zijn lei cn dacht niet meer over het gebeurde na. Den volgenden dag kwamen mijnheer ctt mevrouw Langstaart niet in de buurt van de heele stad prachtig versierd, kanonscho ten klonken ter ccre van den grooten man en voor het stadhuis speelden muzikanten dc melodieën van zijn liederen, "s Avonds werd een fakkeloptocht gehouden en was de heele stad verlicht. Diep bewogen zag de gevierde man dit alles nan cn zei: „het schijnt me wer kelijk ecn sprookje uil de 1001 nacht, 't Gaat me juist als Aladin, die aan 't venster van zijn j Fidel's binnenplaats; zij hadden echter geen heerlijk slot staande, zei: daar beneden wan- j angst behoeven tc hebben, want Fidel was er delde ik als een arme knaap. Ook mij heeft ni^t NTipmnn/l wisi. waar het dier zich be- God een w onderlamp gegeven, het is de dicht kunst. Dank. dank, hartelijkcn dank." Den volgenden dag vertrok de dichter wederom naar Kopenhagen, waar hij zijn ver dere levensdagen sleet. Welke groote liefde en vcrcering hem toegedragen werd, bleek op zijn zeventigsten verjaardag. Uit dc verste lan den waren brieven cn geschenken voor hem gekomen: zijn woning geleek een bloeiende tuin, waar onder ontelbare kransen dc mooi-1 kwam nooit meer terug, •tc geschenken verzameld waren, en in het1 4 niet. Niemand wist, waar het dier zich be vond: hij was plotseling verdwenen. Mina zei, dat hij stil de deur uitgcslopen was, toen dc kruidenier er gestaan had en dat hij niet terug wilde komen, hoewel zij hem herhaal delijk geroepen had. En helaasl Fidel kwam niet terug. Vader zette een advertentie in de courant en loofde een bclooning uit, cn Frits stortte heel wat tranen. Het mocht echter niet baten: Fidel Bramen. Bramen plukken is heel prettig, maar, als je geen bramen vindt dan wat zure, nog onrijpe, gaal het je niet voor den wind. Dit ook overkwam Suzetje en verdrietig zat zij neer; bramen plukken wou ons meiskc van haar leven vast niet meer. Plotseling stond daar een elfje voor haar neus. een kleine guit, en hij lachte ons Suzetje zonder complimenten uit. Zoek je bramen? zulke dikke? j 't elfje bood een rijpe aan; l wou je daar wel meer van hebben dan moet je met mij meegaan. Op sprong 't meïske waar was 't elfj*j had ze dan gedroomd mitschien? i waar z' ook keek, van 't bramenelfje was geen enkel spoor te eien. Wel ontdekte ons Suzetje op haar onderzoekingstocht mooie, donk're, rijpe bramen, die ze heel den dag al zocht. Zou dus tóch het bramenelfje •werk'lijk bij haar zijn geweest! Traag ik jullie, die dit versje in cle kinderkrant bier leéit. Hermann

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 4