^Jocr de Deagd- Kleine Tante Dora. Nnnr het Engelsch van Jennie Chappcll. Vrij bewerkt door C. II. Vervolg van hoofdstuk IX. TM was echter niet de kou, die Dora zoo bleek maakte. Zij voelde zich op dat oogen- fljlik, nn het gesprek tusschen juffrouw Hop kins en Mina, dat zij toevallig gehoord liad, zóó ongelukkig, als zij nog ooit gedaan had. Ja! Veel ongelukkiger nog dan zij geweest v «5 in dien treurigen lijd, toen zij zich zelf 4» schuld had gegeven van Mary's dood. Al had zij zich toen allerlei verwijlen géöaan, zij .Was toch eigenlijk niet ongehoorzaam geweest. Maar au was hel heel anders. Evert had het haar streng verboden. Baby zoo hoog op tc lillen en haar ongehoorzaamheid, waarvoor geen verontschuldiging tc vinden was, werd oorzaak van Baby's achteruitgang lieve Baby, die altijd zoo vroolijk was, zijn leven lang lam en dal door h a a'r schuldI En E>rrl! O, hadden de paaMën liaar toen ïr.aar overreden, was zij maar nooit geboren, dan had zij hem dit ontzettende verdriet niet •'ongedaan) Mary was gestorven, toen zij Dora wilde redden, cn hij had nooit één verwijtend, hard woord gezegd, terwijl zij ellendig, naar en ondeugend kind, dat zij was zijn 'goedheid beloond had door zijn lieveling on gelukkig te maken. Het was wel de grofste or.dankbaarheid, die zij zich kón voorstellen, •Dora vond zich zelf lief slechtste kind, dat er 'ooit bestaan had. Hoe kon en druïde zij het Evert zeggen! En hij zou het nu toch heel gauw weten. De dok ier zou natuurlijk onmiddellijk zien, dat Baby gevallen was dokters zien zoo iets altijd dadelijk cn iedereen zou begrijpen, dat het gebeurd was, terwijl zij op hem paste. Evert zou haar nooit vergeven nooit! Zij durfde it zelfs niet aan denken. Nu zou liet vrecse- Jijkr gebeuren, wat Juffie eens gezegd had: hij zou haar niet meer willen aankijken! Dagen achtereen liep Dora lusteloos door hol huis en nachten achtereen huilde zij zich zelf in slaap en werd door benauwde droo- men gekweld. Zij begon er slecht van uit te zien. lntusschcn vond Evert, dat geen der kinde ren er uitzag zooals het behoorde cn hij be- gon Jnffie's goede hoedanigheden in twijfel tc trekken. Zij was altijd gewend geweest pas geboren kinderen te verzorgen cn had hier van meer verstand dan van grootere. Door Mar^s dood was zij echter bij de kinderen ge- hieven. Terwijl hij deze kwestie nog bij zich zelf öNorwoog, kreeg hij een brief van een tante vaii hem, die gedurende vele jaren een kost school gehad had. Zij schreef hem. dat zij de school had overgedaan cn nu stil ging leven. Zij was echter bang, voegde zij er aau toe, dat zij het al le stil zou krijgen. Zij hield veel van kinderen en was zoo gewend jeugd om zich heen le hebben. Deze brief gaf aanleiding tot een drukke i -spondentie. Ook had Evert een gesprek met juffrouw Hopkins cn deze veMeldc hem, dal zij eigenlijk maar weer het liefst zou gaan naar dames met heel kleine kindertjes. Dat was zij altijd zoo gewend geweest. Op zekeren middag was Evert in gedachten vcivaken. Baby was in zijn tafelstoel in slaap 'gevallen en zijn vader keelt oenige minuten aandachtig naar hem. ..Dora," zei hij plotseling, terwijl hij zijn «lisje ernstig aankeek. Dora schrikte op. Zij voelde, dat zij een kleur kreeg. Nu zou hij zeker vragen, of Baby gev Hen was. a Evert," antwoordde zij verward. /.ou het je erg spijten, als juffrouw Hop- kii.-. bij ons wegging?'' Zij is heel aardig," antwoordde Dora opge lucht, „en altijd heel vriendelijk. Ik geloof niet. dat Mina zoo goed voor ons zou zorgen. 'Gaat zij heusch weg?" ..fa; over een maand gaat zij naar een andere betrekking. Maar vóór dien tijd komt cr iemand anders in haar plaats bij ons. Je hebt me wel eens hooren spreken over Tante Ellen, is het niet?" ...Ja zeker. Zij heeft immers een school?" ,,Zij heeft een school gehad, doch die heeft zij overgedaan aan een ander cn nu komt zij voor ons zorgen." Is ze aardig?" vroeg Dora op een loon, 'alsof zij hang was het tegendeel te zullen hóo- ren. „Is zij niet erg streng? Ik bedoel, zal ze niet stijf cn streng zijn als oen echte school juffrouw?" „Ik geloof wel, dat zij vrij streng is, maar. jc zult toch van haar houden. En ik denk niet, dat ze hier streng behoeft le zijn. Ik heb haar geschreven, dat zij een gehoorzaam meisje zal vinden en ik ben overtuigd, dat zij hierin niet 'teleurgesteld zal worden." Dora voelde zich weer diep ellendig. O. waarom, waarom legde Evert toch altijd zoo'n nadruk op haar gehoorzaamheid? Wat zou hfj van haar denken, als hij de waarheid Wist? HOOFDSTUK X. Van kwaad tot erger. „Juffrouw Carstairs? En had zij een kost school zeg je?" De spreekster was Stella Pearson. Het was Óen regenachtige dag en verscheiden meisjes, waren overgebleven om op schóól koffie, te drinken. Dora had juist verteld van de ver andering, die er bij hen op til was. ..Ja," antwoordde zij Stella verbaasd. „Maar kent haar toch zeker niet?" „Ik niet, maar ik weet wel iemand, die Haar kent." „Heusch? En wie dan?" vroeg Dora vol belangstelling. „En is ze aardig?" Hel gezicht, dat Stella trok, maakte Dora achterdochtig. „O, vertel me eens wat van haar," zei zij. ►"Wat heb je gehoord?" „Ik zou niet graag in je plaats willen zijn," fulddc het beteekenisvolle antwoord. „Maar ken je die juffrouw, welke Dora be doelt dan werkelijk?" vroeg een ouder meisje, Mary Royd, nu. „Gauw hoos? Yrcesclijk! Ze had altijd wat tc vitten op dc arme Lena en gaf haar telkens straf, als zij die heclcmaal niet verdiende. Ze was een echt spook! Eindelijk zei Tante, dat zij er nu genoeg van had en nam zij Lena van school af. „En komt die bij jullie in liuisl" riep Suusje Syrell met groole, verbaasde oogen uit. „Vree- selijkl" „Ik ben blij, dal ili Dora niet ben," ging Stella nog voort. „Ze zal je allerlei regels voorschrijven, waaraan je je moet onderwer pen en als je den gcringsten daarvan over treedt, zou het mij niet verwonderen, als zc je in het kolenhok opsloot of je een week op water en brood zette." Stella schilderde juffrouw Carstairs ioo donker mogelijk af, want zij was onaardig ge noeg om plezier te hebben in Dora's angstig gezicht. Dora begreep dit echter niet en vatte elk woord als dc volle waarheid op. Zij daght hee- ltmaal niet meer aan de onaangename dingen, welke Stella eerst bij de geboorte van Baby en later over juffrouw Hopkins gezegd had. Ook vergat zij op dit oogenblik, hoe Evert haar .legen Stella gewaarschuwd had. Zoo vonden de giftige zaadjes, welke Stella uitstrooide, eindelijk een vruchtbaren bodem in Dora's hartje. Zij schoten er wortel en groeiden spoe dig op zooals onkruid altijd schielijk op groeit om bittere vruchten voort te bren gen. Toen Dora dien avond haar lessen voor den volgenden dag leerde, kwam juffrouw Höpkins de kamer binnen, waar Evert en zij zaten. „Ik zou u graag een oogenblikje willen spre ken, meneer," begon zij, „als ik u ten minste niet ophoud." „Ik heb heel goed den lijd," antwoordde Evert, die juist bij den haard had zitten lezen cn zooals Dora maar al le goed wist, altijd gereed was een vraag vriendelijk tc beant woorden of een moeilijkheid uit den weg te ruimen. „Gaat u zitten, juffrouw Hopkins." „Graag meneer. De kwestie is, dat ik mij ongerust maak over Baby. Hij maakt geen vorderingen, zooals ik die zoo gaarne zou zien." „Hij is ongetwijfeld erg achter met loopen, antwoordde Evert, terwijl de letters in het boek plotseling voor Dora's oogen begonnen tc dansen. „Maar ik dacht, dal u dit aan zijn kiezen toeschreef." „Dat deed ik in liet begin ook, maar nu hen ik bang, dat er meer achter steekt." „Maar toch niets ernstigs?" riep dc vader verschrikt uit. Dora bewoog zich niet, zij durfde haar oogen zelfs niet opslaan. Zij hoorde echter den angst in Everts stem. „Hij is altijd zoo gezond." „Ik hoop, dat het niet ernstig isl" zei Juffie nu. „Maar ik geloof, dat hij toch eens onder zocht moet worden. Ik ben bang, dat het zoo niet langer gaat. Ik vind, dat zijn rechter beentje niet in orde is. Het is veel zwakker dan het linker. En als ik mijn oordeel zeggen mag, zou ik u aanraden dokter Simmons uit Staple- ford eens naar hem te laten kijken." „Denkt u, dat die dc meest geschikte is?" vroeg Evert op zijn kahnen toon, welke Dora aan dien vreeselijken lijd herinnerde, nu ruim anderhalf jaar geleden. „Beter dan onze huis dokter Brown?" „Zeker meneer. Dokter Simmons is kinder- specialileit. Hij zal u den besten raad geven." „Goed, juffrouw Hopkins. Gaat u dan zoo spoedig mogelijk met Baby naar hem toe. Mor gen misschien? Overmorgen komt mijn Tante, juffrouw Carstairs.' m „Ja meneer. Ik zal hem morgen meenemen." Nu zou de waarheid dus aan het licht ko men. Morgen om dezen tijd zou Evert weten, dat zijn zoon zijn heele leven lam zou zijn cn dat niemand anders dan. Dora schuld aan dit ongeluk had. En den dag daarna zou die vree- selijke Tante Ellen er zijn cn met haar ken nis maken als iemand, die in ongenade geval len was wegens ongehoorzaamheid en bedrog, want nu eerst besefte zij ten volle, dat haar zwijgen een afwijken was van de waarheid. Zij had immers den schijn aangenomen, alsof er niets gebeurd wasl Zij kon het niet langer uithouden en durfde den volgenden dag de terugkomst van Juffie met Baby niet afwachten. Dit bedacht zij snik kende, toen zij dien nacht bijna zonder te sla pen in bed lag en Onrustig heen en weer woel de. En met een eigenaardige gewaarwording, gedeeltlijk van verlichting en gedeeltelijk van angst, kwam zij tot het besluit te vluchten. Dit denkbeeld zou zeker nooit bij haar opgekomen zijn, als zij niet zoo overspannen van angst en schaamte was geweest. (Slot volgt.) Ongepaste Sneeuwpret. door G. J. Visscher. „Gunst, moe! Er is geen zout genoeg voor de aardappels! Ik zal even een pond halen," zei zc, toen zc terug kwam. „Geen zout? Kind! Zou je er wel uit gaan? Er ligt zooveel sneeuw en 't is zoo koud. Als het maar geen kwaad kan voor je." „Wolneen, moe! Morgen moet ik er immers ook uit. Ik zal wel gauw terugkomen. Wc kun nen toch geen aardappels zonder zout elen." Elsje tippelde de trap af om zout te halen, 't Was niet ver; eventjes de straat uit, dan een paar huizen om den hoek, daar woonde dc kruidenier. 'l Viel haar niet mee, toen ze builen kwam. Zc had moeders dikke wollen doek wel om, maar 't was net, alsof de wind door alles heen blies. De sneeuw lag op sommige plaatsen wel een voet hoog, zoodat ze er doorheen moest baggeren. En ze was na haar ziekte nog maar een paar keer huiten gewcestl .,Hard loopen maar!" dacht ze, „dan ben ik er gauw." Juist, toen zc den winkel binnenging, werd ze opgemerkt door een stuk of vier jongens van de hoogste klasse uit de school daar in de buurt. Ze waren op weg van school naar huis. Die sneeuw was voor hen een buitenkansje! Eerst hadden ze een paar sneeuwballen ge gooid in de openstaande deur van een slagers winkel, maar daar was de pret gauw af, want dc slager had hen gedreigd, dat hij zijn groo- ten hond op hen zou afsturen. Toen hadden ze gegooid naar een paar kleine meisjes, die ook uit school kwamen, maar zij vonden zelf, dat die kinderen eigen lijk nog te klein waren, en toen ze luid gillend wegliepen, hadden zij ze maar laten gaan. Vervolgens hadden zij slag geleverd tegen een paar werkjongens, maar die verstonden de kunst van het sneeuwballen zóó goed, dat de schooljongens er niet tegenop gewassen wa ren, zoodat zij weldra het veld moesten rui men. Daar zagen zij Elsje bij den kruidenier bin nengaan. Een tamelijk groot meisjel En dan alleen, dus zonder hulp! Dat was juist van hun gading! „Jongens! Gauw sneeuwballen maken en dan op die meid mikken, als ze terugkomt!" Dat was een idee en toen Elsje in het terug gaan drie huizen van den winkel af was, vlo gen haar dc ballen om de ooren. Wat zou ze doen? Doordat zij nog zoo zwak was, was ze bang. Hard doorloopen was het beste. Maar de jongens bleven vlak achter hnarr 't "Was immers een meisje, d,us de hel den behoefden niet bang te zijn voor een pak slaag! Elsje holde voort. Zc gleed uit en viel. „Hoeral" schreeuwden de jongens en, in plaats van le bedenken, dat het meer dan tijd was om op te houden, gooiden zij maar door ch een paar van de brutaalsten stopten haar zelfs nog heele dotten sneeuw in den hals. Elsje stond op. Ze kon niets terug doen. Ze was doodop van angst, van vermoeidheid en van zenuwachtigheid. Wankelend ging zij voort. „Nu heeft ze genoeg gehad," dachten de jongens en joelend liepen ze verder, om te zien of er nog andere meisjes waren - groote jon gens en mannen durfden zij niet aan! aan wie zij liun heldhaftigheid konden tooncn. Toen Elsje thuis kwam, stond haar moeder al boven aan de trap te wachten. „Wat is cr, kind?" riep ze, Aan de manier, waarop haar dochter dc trap op kwam, hoor de zij al, dat er iets niet richtig was. Elsje kon niet antwoorden. Ge begrijpt, hoe ongerust haar moeder was! Toen het meisje boven kwam, viel zc uitgeput op een stoel neer. „Die jongens!" Dat was alles, wat ze zeg gen kon. Haar moeder begreep, wat er gebeurd was. Ze had er niet aan gedacht, toen haar doch ter dc deur uitging, maar zij wist, dat er laffe jongens genoeg zijn, die in den sneeuw tijd voor meisjes, en soms zelfs voor vrouwen, geen genade kennen. Ze trachtte Elsje, die stil zat te schreien, zoo goed mogelijk tot bedaren te brengen. Ze gaf haar wat eau dc cologne, maar.... Elsje moest naar bed. 's Avonds had ze weer een lichten aanval van koorts, en al was het gelukkig van voorbijgaanden aard, toch kon ze den volgen den dag niet naar haar winkel gaan, wat ze toch zoo vurig verlangd had. Ze moest nog drie dagen in huis blijven. Toen pas kon zc voor het eerst weer naar haar betrekking. Zouden de jongens geen spijt gehad heb ben, als zij dit alles geweten hadden? En zou het niet beter zijn, als zij op elkaar gooiden, dan op de voorbijgangers? Hoe is het zeewater zout geworden. Een oude Noorsche sage opnieuw verteld. „Ik niet, maar mijn nichtje," antwoordde Biolla. „Zij is bij haar op school geweest. Je jnoest haar verhalen maar eens hoorenl" Was ze erg gauw boos?" vroeg Dora op-1 loon weerl Elsje ginê even naar de keuken. 5Èr heersclite een 'gulden Tijd op het eiland; Het veld bracht kostelijk graan en vruchten op cn de menschen waren trouw en vrede lievend. Nergens werd er gestreden om macht en bezitting, niemand eigende zich toe, wat niet van hem was. Langzamerhand echter werd de jonge koning, de godenzoon, zich meer cn meer be wust, dat geen rijk in het Noorden zich met het zijne kon meten, dat geen koning hem in macht cn kracht overtrof. Hoe meer voor spoedige jaren cr voorbijgingen, hoe meer hij vergaTT dat hij dat alles aan de goedheid van Fro Le danken Jiad. Wel brandden nog bij het oogstfeest dc offervuren tc zijner eer, doch helaas keerde de zoon zich meer en meer af van zijn goddclijken vader. Hij begon zich meer en meer tc verhoovaardigen op de wel vaart in zijn rijk. Bij dit alles blikte Fro treurig neer op het schoone eiland. Toen geschiedde het, dat koning Frodi jonge meisjes voor zijn toovermolcn noodig had; zij moesten zeer krachtig zijn en veel kunnen ma len. Na ccnig zoeken vond hij er twee: Fenja en Wenja, die van de reuzen afstamden. Thi- assi, een geweldige bergreus, was hun vader. Frodi kocht de jonge meisjes en bracht ze naar zijn molen, die Grolti heette. Deze too- vermolen maalde alles wat de koning maar wensclüe; goud en edele steetien, vrede en geluk. Hij was des konings kostbaarste bezit ting. Frodi hield den molen in hooge cere, want deze had hem door zijn tooverkracht reeds veel goeds aangebracht. Hij wilde echter nog meer hebben. Tol nu toe had hij inaat weten tc houden in het gebruik van zijn toovermolcn; sedert hij echter verleerd had bij zijn vader voor lichting cn leiding te zoeken, was in hem dc begeerte naar goud, macht en genot onver- zadelijlc geworden. Hij gebood dc jonge meis jes dus zooveel en zoo lang te malen, als zij maar konden. Zij maalden uit alle macht cn zongen erbij: „Wij malen voor Frodi, zoo moedig en stout, „Wij malen hem vrede, veel vreugde en goud!" Trouw bicven zij den geheelen dag aan hun zwaren arbeid doch toen het avond geworden was, werden zij moe en wilden ophouden. Frodi verbood hun echter te rusten. Zij moesten steeds voortmalen: Goud cn vrede voor-Frodi's geluk. Zij maalden nog eenigen tijd voort, maar toen hielden zij op en lieten molen en maal- steenen liggen. De koning werd boos en wilde, dat zij zouden doorwerken, doch zij ant woordden: „Al uw dienaren en dienaressen slapen reeds lang. Onze armen verlangen naar rust; wij hebben lang genoeg aan den molen ge staan, laat ons nu slapen!" Doch de koning herhaalde zijn bevel. „Goed, dan zullen wij malen!" riepen Fenja en Wenja, en zij maalden met reuzenkracht, maar geen goud en vrede voor koning Frodi, zij maalden de komst van een vijandig leger, dat aangevoerd werd door een machtigen zee koning. Fro had zich van zijn hebzuchtigen zoon af gewend, en dc zeekoning versloeg Frodi, ver woestte zijn paleis, roofde al zijn schatten, laadde alles op een groot schip en zeilde weg van Seeland. Dat was het einde van Frodl's gelnk en vrede, en Fro zag treurig op zijn geliefd See land neer. De zeekoning had op zijn schip ook den molen en de jonge meisjes meegenomen, en hij beval haai* spoedig te malen, geen goud, maar zout, want dat was in zijn oogen veel kostbaarder. Fenja en Wenja moesten nu veel "wit zvrff malen. Eindelijk waren zij moe en daar hel nacht geworden was, vroegen ztf om te gaarf rusten. Maar ook de zeekoning beval, dat zq moesten doormalen. Boos deden zij dit, en er kwam lïoe langerf hoe meer zout; de last werd hoe langer hofl( zwaarder en eindelijk zonk het schip met allej wat erop was. Toen ontstond in de zee een draaikolk, daar, waar het water door de opening der molen- steenen schoot: de zee werd zout en is sedert dien lijd zout gebleven. Fenja en Wenja werden echter door hult machtigen vader gered en naar Riesenlicini (de verblijfplaats der reuzen) teruggebracht* Voortaan behoefden zij niet meer voor hcfi» zuchtige koningen te malen. - 5) Zoo heette in de Germaansche sageS«J wereld de plaats, waar de goden vertoefdfittr 't Was recht gezellig in de woonkamer van de weduweBruins. De kachel snorde en dat mocht ook wél, wdnt het was buiten geducht koud. De juffrouw zat een steekje te naaien en haar zestienjarige dochter Elsje was aan een handwerkje bezig, „'t Begint gerust al te schemeren en 't is nog vóór vieren," zei Elsje „Ja kind. In dezen tijd wordt het vroeg donker." „Wat zitten we hier nu lekker, hè moeder." „Dat dacht ik ook juist, Elsje. Dat had ik drie weken geleden niet durven hopen." „Neen, maar nu ben ik heelemaal beter, en ik ben wat blij, dal ik morgen weer naar mijn winkel kan gaan. Dan kan ik weer goed gaan verdienen." „Zéker kind. Daar ben ik ook blij om. Maar het meest ben ik in ntijn schik, dat je gene zen bent. Toch moet je nog voorzichtig wezen, want je ziet nog erg bleek en je weet het: je bent een teer poppetje, zegt de dokter." Elsje was vier weken thuis geweest. Ze had zware koortsen gehad. Die hadden haar zeer verzwakt cn ze was toch al niet sterk. Ze was al een jaar in betrekking in een grooten manu factuurwinkel. Ze werd daar „winkeljuffrouw" genoemd, maar dien naam durfde zij zich zelf niet geven. Ze vond het zoo parmantig staan, om zich zelf al zoo te noemen. Als iemand haar vroeg, wat zij deed, zei ze altijd: „Ik help In een winkel." Gedurende haar ziekte had ze half loon ge had. Dat vond haar moeder al wót mooi en toch kon het mensch het best gebruiken, want er kwam niet veel in. Nu zou ze morgen weer Langen lijd geleden leefde er een jonge koning in Seeland. Hij was de zoon van den zonnegod Fro en even goed als zijn vader. Hij was opgegroeid in het paleis Van een ouden, wijzen Zweedschen koning cn men had hem Frodi genoemd, naar den god Fro. Deze gaf zijn zoon, toen hij een jongeling ge worden was, Seeland tot erfgoed. Vol blijdschap had Frodi de regeering over dit schoone eiland aanvaard en hoewel hij met schild cn speer wist om te gaan als een held, krachtig en dapper was, kende hij toch geen overmoed of strijdlust. Hij bracht zijn dagen niet door met het maken van ver overingen en avontuurlijke tochten, maar gaf goede wetten en leerde zijn volk het veld be bouwen en den vrede bewaren. Frodi zag naar zijn goddclijken vader op en bad hem om kracht eg wijsheid. Zijn nederig heid en vertrouwen stelden hem in slaat zijn land zoó te besturen, dal zijn onderdanen ge lukkig waren. Toch was Lij nog zeer jong, eigenlijk niet veel ouder dan een knaap. Wel zwol zijn heldenhart van trots bij de gedachte, dat zijn voorvaderen in Asgards poorten woonden, doch dit maakte hem niet hoogmoedig. Uit dankbare liefde richtte hij een offerfeest aau ter eere van zijn vader, den zonnegod, die de weldoende zonnestralen op aarde zond en den vruchtbaarheid aanbrengenden regen deed neerdalen. Vroolijk brandden op Seeland de groote offervuren en klonken de liedereu ter eere van den zonnegod. Van zijn zetel in Asgard blikte Fro op See- Van alles wat. Hoe mes de plantos helpt. Ook de planten moeten hard werken óm den kost te verdienen. Haar voedsel beslaat voor een grdbl deel uit koolzuur, dat echte? maar voor een gering deel in de lucht aanwen zig is. Er moet <fus heel wat lucht verwerk! worden, wil de plant een voldoende portie' bij elkaar lialen. Veel kweekers hebben cr ove? gepeinsd, het koolzuurgehalte in dc kassen opl een eenvoudige manier tc vergrooten*. Eert Saksisch grondbezitter lic-cft echter iets zee* vernuftig» uitgedacht. Ilij liet dc broeikas dooi een luchlkanaal met de lager gelegen koestal verbinden. De „asompies" der koeien, natuur lijk rijk aan koolzuur, stegen door het kanaa^ naar de broeikas. "Werkelijk was de invloed van het koolzuur spoedig tc bemerken. planten groeiden verbazend. /i De kreeit asn de ketting* Een zonderling gebruik heerseht op Dalmatische Scoglien, de kleine rotseilandje! In de Adriatische Zee, waarvan de meeste ge* heel onbewoond zijn. Slechts enkele licbbeit een vuurtoren en zijn dan bewoond door eclÉ torenwachter cn een paar visschersfamilieHi Deze zijn voor hun levensbehoeften lioofdza* kelljk aangewezen op producten van de zee* Nu is op die eilanden een eigenaardig gcbruiH ingeburgerd. Wanneer namelijk meer kreet* ten, langvuslen cn zcespinnen gevangen zijni dan noodig voor onmiddellijk gebruik, dart worden die zoolang als huisdieren in hef leven gehouden. Men bindt zc een stevig touw, om het lichaam, bevestigt dit aan een muur inl de nabijheid van den oever en laat de dieren, verder voor zichzelf zorgen. Deze voelen zich dan ook heel tevreden in hun „gebonden* slaat, zegt men. Oplesilac Tim het Drlespreiff* raadsel. Wat is dat toch voor een schavuit? Hij gaat op buurmans akker uit, En vult gezwind daar eiken zak, Dien hij naar huis draagt met gemak; Waar hij dan zijn gestolen waar Fluks in zijn schuur bergt bij elkaar, Die ligt vrij diep onder den grond. Zijn zakken heeft hij in den mond. Antwoord: Een hamster. Niet gestraft. door C. H. Cl ivwaill illCl VCCl 11». I'U ivu IA. iHVJ hvn "AA. in betrekking gaanl Dan kreeg ze haar volle land neer cn verheugde zich over zijn goeden zoon. Glimlachend schonk hu zonneschijn en 1. Foei, stoute Lot, wat doe je daar? Wat steek je in je mond? Och, och, wat ziet 't buffet er uit, En kijk eens op den grondl 2. Je bent een echte likkepot En nog verschrik'lijk klein; Als Poppelijs je zoo eens sag, Of Beertje of Katrijn! Wat moet ik doen? zegt kleine Lot, Ik heb toch o zoo'n spijt En Moeder zei heusch gist'ren nog: Lot is een groote meid. Ga daad'lijk maar naar Moeder toe, Luidt 't antwoord van Zus Mien Ik heb Moes een minuut gelêen Nog in den tuin gezien. 5. f- Vertel haar alles eerlijk weg, Moes is dan vast niet boos s- En zeg, dat jc''t nooit weer zult doen, t- Zoo doe ik ook altoos. 6. Klein Lotje trekt sandaaltjes aan. Doet 't o! zoo langzaam, zegt Haar lijkt 't een heel eind naar den Mn, Een lange, zware wegf Doch eind'lijk, met ontsteld gezicht, Komt zij bij Moeder aan En Moes ziet daad'lijk aan haar kind: Zij heeft iets stouts gedaan. 8. Met staam'lend bevend stemmetje Zegt Lot in Mocsje's oor, Wat zij voor stouts heelt uitgevoerd, Z'is bang voor straf er voor. 9. Mijn ldeinc Lot was wel heel stout Zegt Moeder, en terecht, Maar dezen keer ben lk niet boos, Omdat zij 't eerlijk zegt 10. i— Onthoud dit, kind, je leven lang: Heb je Iets kwaads gedaan. Kom er dan altijd rond voor uit, Kan lk daar vast op aan? M. regen. Klein Lotje knikt en snikt het uit, Zij vindt zich self heel stout. En toch voelt zij maar al te goed. Hoeveel zij van Moes houdt.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1917 | | pagina 4