„DE EEMLANDER"
fMSIKMIiirU'ïirS
FEUILLETON.
Astrid Ehrencroa-Möller.
O UDERS
16e Jaarnari, 138
lDMlUtUrUTp3D!IC per maJndcn xoor Amcrs.
At!UNntn!t.nl Jl KIJu loort f ISO, idem franco
per posl f 2.00, per weck (met gratis verrekering
tegen ongelukken) f 0.14. atronderlijke nummers
f 0.05. Wekelijksch bijvoegsel «De Holhndscht
Huisvrouw* (onder redactie van ThOrèse Hoven)
per 5 maanden 50 cent. Wekelijksch bijvoegsel
•IFereMrevue* per 3 maanden 60 cent.
HOOFDREDACTEUR: Mn. Cl J. VAN SCHAARDENBURG
UITGEVERS: VALKHOFF Co
BUREAU: ARNHEMSCHE POORTWAL, hoek utrechtscnestr.
INTERCOMM. TELEFOONNUMMER 513
Donderdag 3 Januari 1918
dienstaanbiedingen 1 -5 regels f 0.50. groote letters
naar plaatsruimte Voor handel en bedrijf bestaan
zeer voord cel igc bepalingen tot het herhaald advcr.
teeren in dit Blad, bij abonnement. Ecnc circulaire,
bevattende dc voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden
Ons Onderwijs.
2e Serie m.
De Lichamelijke Opvoed
en de
Lagere School.
In overoude tijden meende men. dat bij de
opvoeding van kinderen allereerst het stre
ven mofest zijn, goed gebouwde en goede
menschen te vormen. Men meende zelfs in
die dagen, dat gymnastiek en spel, maar
dan spel volgens vastgestelde rebels in de
allereerste plaats krachtig kon medewerken
tot de vorming van het karakter.
Bij de oude Grieken nam het streng ge
regelde, methodisch geleide spel een zeer
groote plaats in bij de opvoeding der jeugd.
Zoo is de toestand van het oogenblik
evenwel niet meer.
Wel is en wordt door tal van mannen van
naam, paedagogen, medici, e. a. herhaalde
lijk op het groote nut van lichaamsoefenin
gen, ook en vooral in de o{T£n lucht, gewe
zen, zoowel uit een oorpurt ven karakter
vorming als vajci lichaamsontwikkeling; wel
hoort men telkens weer van t be; ende: Al
leen in een gezond lichaam huist een ge
zonde geest", maar ondertusschen is de zaak
der Lichamelijke Opvoeding zeer achterop
geraakt.
In den loop der lijden is de verstandelijke
ontwikkeling aan omvang en belangrijkheid
aanmerkelijk toegenomen en beslissend ge
worden voor den vooruitgang en de waarde
van het indiv idu in de samenleving. Meer en
meer heeft de opvoeding op de scholen zich
dan ook beperkt tot de ontwikkeling der
^verstandelijke vermogens; zoozeer zelfs, dat
de lichamelijke vorming niet zelden geheel
wordt verwaarloosd, of volkomen als bijzaak
wordt beschouwd.
Waar evenwel uit tal van onderzoekingen,
door schoolartsen e. a., vooral in het buiten
land gedaan, is gebleken, dat het school
leven in verschillende opzichten een nadee-
ligen invloed uitoefent op den gezondheids
toestand der leerlingen, zijn verschillende
gemeente- en schoolbesturen, mede over
eenkomstig voorschriften van het Rijk, er
langzamerhand toe overgegaan meer zorg
te besteden aan de hygiënische inrichting
der schoollokalen, de doelmatigheid der
schoolmeubelen enz.
Hoewel dit op zich zelf zeer zeker valt toe
te juichen, is het echter niet voldoende, dat
de overheid zorg draagt bij de schoolgaande
jeugd ziekten zooveel mogelijk te .voorko
men. Een tweede, niet geringe plicht is die
gezondheid zooveel mogelijk te bevorde
ren, en tevens zorg te dragen, dat de leer
ling in het volle bezit geraakt van zijn
lichamelijke krachten en bedrevenheid. De
lichamelijke opvoeding van het schoolkind
moet de nadeelen van 't schoolleven trach
ten te voorkomen of op te heffen en de na
tuurlijke physieke ontwikkeling bevorderen.
Het groote tekort aan lichaamsbeweging,
dat de jeugd heeft, moet doelmatig worden
aangevuld. Later kan daarop worden voort
gebouwd, opdat de volwassene voldoen kan
aan de steeds hoogere eischen van 't cul
tuurleven.
En al moge 't nu waar zijn, dat de geeste
lijke ontwikkeling op zich zelf van veel meer
belang is dan de lichamelijke, waar 't betreft
de waarde en 't nut voor 't beroepsleven,
't is toch zeker even waar dat de vereeni-
ging van beide weder van veel grooter be
lang is, clan elk op zich zelf. Inderdaad toch
vormen lichaam en ziel één geheel. Wat het
eene ten goede komt, baat het andere.
Dr. Mezger schreef reeds: Aan ieder
systeem van schoolopvoeding stel ik den
eisch, dat het gelijke zorg bestede aan de
ontwikkeling van het lichaam en van den
geest, overtuigd als ik ben, dat de rechten
van den geest op ontwikkeling geen andere
of hoogere zijn, dan dezelfde rechten van
het lichaam.'
Lorinser eischte reeds in 1880: „Der vor-
mittag dem Geist, der Nachmittag dem
Körper."
Overal in de schoollitteratuur wordt thans
dagelijks duidelijker de eisch uitgesproken,
dot de lichamelijke opvoeding gelijkwaardig
worde gemaakt met de geestelijke. Dat is
een zuiver sociale, zuiver hygiënische, ook
een zuiver paedagogische eisch, waartegen
niemand met reden zich verzetten kan.
Op 't Internationaal congres voor school-
hygiëne te Neurenberg in 1904, werd door
S. Schmidt en Möller onder meer aange
drongen op meer vrije middagen voor gym->
nastiek, sport en spel en geen huiswerk.
Reeds de geschiedenis leert en ook nu
nog zien we, dat juist die volken het meest
in macht en aanzien groeien, die haast de
geestelijke opvoeding voor de lichamelijke
ontwikkeling zorg dragen.
Dc üngelsche Staatscommissie in 1903
ingesteld tot onderzoek van den lichame-
lijken achteruitgang van het volk schreef:
„Evenals* in andere landen, is men in den
laatsten tijd ook in Engeland meer en meer
gaan beseffen, dat slechts dat volk krach
tig is, waarvan de individuen niet alleen
geestelijk, maar ook lichamelijk goed ontwik
keld zijn, en dat slechts aan dat volk de
toekomst behoort, dat zorg draagt, ook wat
physiek betreft, vooruit te blijven gaan.
Ook de sub-commissie voor gymnastiek
(uit de Staatscommissie voor de reorganisa
tie van het onderwijs in Nederland schrijft:
„Omdat dus het schoolleven de natuurlijke
ontwikkeling der bewegingsorganen en
daarmede ook de evolutie vooral 'van respi
ratie- en circulatie-organen (longen en hart)
tegenhoudt en zelfs in verkeerde richting
stuurt, is het noodig dat door opzettel jke,
doelmatige lichaamsoefening het natuurlijk
evenwicht worde hersteld."
Terecht merkte de voorzitter van den Am-
sterdamschen B. v. L. O. in de eerste jaar
vergadering op: ,>In den schooltijd dient het
Nederlandsche volk te leeren energie met
zelfbeheersching te ontwikkelen. Leert het
dit niet, dan leert het te weinig."
Meer plaats dus voor lichamelijke oefe
ningen, liefst in de open lucht, die hart en
longen versterken, die een krachtige stof
wisseling bevorderen, en een machtig op
voedingsmiddel zijn bovendien.
Vragen-wij-jui,-wat tot heden op het ge
bied der lichamelijke opvoeding is verricht,
dan moet het antwoord al zeer onvoldoende
worden genoemd, ook waar het betreft de
'legere school, de plaats overigens, waar de
Staat op de lichamelijke opvoeding direct
kan inwerken.
Staat toch op den voorgrond, dat er van
eene behoorlijke lichamelijke opvoeding
slechts dan kan worden gesproken, wanneer
er bij voorkeur dagelijks genoegzaam
tijd voor wordt uitgetrokken en het onder
wijs gedurende de geheele ontwikkelings
periode zonder onderbreking wordt voortge
zet, dan zien we daarnaast in de praktijk 't
volgende: „Behoudens een enkele gunstige
uitzondering (meestal in de groote steden),
vinden we voor het schoolkind, op den leer
plichtigen leeftijd, voor het Openbaar On
derwijs: Vak J, of niets; voor het Bijzonder
Onderwijs in doorsneê: niets.
En wanneer er al aan lichamelijke opvoe
ding gedaan wordt, wat is het dan nog?
Als wij den „rooster van werkzaamheden"
bezien,' dan schijnt het of al het mogelijke
is gedaan, om van de lichamelijke opvoe
ding zoo weinig mogelijk te maken. Meestal
vinden we één uur per week uitgetrokken
V
voor vrije- en ordenoefeningen, en voor
open-lucht-spel in 't geheel niets.
Waar de zaak der lichamelijke opvoeding
ferm ter hand zal woMen genomen, daar
moet in de eerste plaats aan het schoolkind
grond, maar ook tijd worden gegeven. En
die tijd zou er zijn. wanneer 't werkplan niet
zoo zeer overladen was.
Evenmin als men 't kind kan voeden met
twee maaltijden per week, evenmin kan men
zijn bewegingsdrang bevredigen met twee
maal een half uur gymnastiekles per week.
Tijd dus, maar ook grond.
Waar 't groote nut van spelen schier al
gemeen is en wordt erkend, daar moet naast
het gymnastiekonderwijs ook de gelegen
heid tot spelen geboden worden, en dan
mag het bezwaar „gebrek aan ruimte" niet
bestaan. Wel is waar kost de aanleg van ter
reinen geld, maar bij dit zuiver financieele
bezwaar dient ook te worden bedacht, dat
er een zuinigheid is, die de wijsheid be
driegt. De gezondheid van 't kind, en niet
de beurs, dient vooropgesteld.
De lichamelijke opvoeding op de school
verkeert in een toestand, die niet langer be-
stencfigd mag worden.
Waar de zaak zoo staat, daar moet voor
elle bezwaren tegen de practische uitvoer
baarheid van verbeteringen worden heenge
stapt, daar moeten met de heilige belangen
van 't kind voor oogen, die maatregelen wor
den genomen, die èn t lage peil van den
gezondheidstoestand der jeugd, èn de toe
komst van ons volk eischen.
T. BOER.
Het volgend artikel in deze serie zal zijn
'n belangwekkende bijdrage van dr. A. H.
v. d. Hoeve over: „Hot Instituut van School
arts."
Wereldgeschiedenis
in 1917.
H
TN een der laatste rittingen van de F'ran-
sche Kamer van het oude jaar is een
voorstel van de regeering aangenomen tot
oproeping van de lichting 1919 en van de
vrijgestelden der lichtingen 1913 tot 1918
onder de wapenen. Dit besluit is een
weerklank op de verklaring, waarmee minis
ter-president Clemenceau den 4en Decem
ber de intergeallieerden-conférentie te Parijs
heeft gesloten„De wereld verwacht de
overwinning van da Entente en rij zal haar
krijgen." Of die v ..-wachting vervuld zal
worden, is de vraag waarop het jaar, dat wij
nu zijn ingetreden, ons het antwoord zal
brengen. Wij moeten daarmee nog eenig
geduld hebben. Voorshands kunnen wij
niet anders doen, dan tegenover deze ver
klaring van het hoofd der Pransche regee
ring de uitspraak van maarschalk von Hin
denburg stellen„De oorlog zal voor ons
niet als een remis-partij eindigen." Ook san
de andere rijde leeft men dus in de hoop
op de eindoverwinning.
Men'vindt in deze beide uitspraken, die,
al geven zij dezelfde gedachte weer, toch
de scherpst denkbare tegenstelling vormen,
de drijfveer uitgedrukt, die dezen wereld-
strijd nu welhaast 3V- jaren in gang heeft ge
houden. Het is droevig maar waar, dat de
groote drijvende kracht, die dezen strijd
levendig houdt, de zucht is om elkaar te
vernietigen. Men heeft van den beginne af
bij de Entente verkondigd, dal men in den
oorlog ging met het doel de tegenpartij te
vernietigen. Aan Duitschland moest de
asem benomen wordenOostenrijk was een
sraat, die in de moderne samenleving niet
paste; de Turksche heerschappij was een
schandvlek, die volkomen moest wordeft uit-
gewischt. De aldus aangevaJcr n hebben
zich voor hun lijfsbehoud aaneengesloten en
zij hebben, om zich te verdedigen, middelen
aangegrepen, die inderdaad om den vijand
te vernietigen, het hoogste leveren wat ken
worden bereikt. Later is men matiger ge
worden in 't geen men verklaarde te be
oogen, maar de oude zucht tot vernietiging
bleef bestaan. Men verklaarde 't niet tegen
Duitschland gemunt te hebben, maar tegen
het militarisme, het prussianism^ en andere
leelijke dingen, die het Duitsche volk over-
heerschendaarvan wilde men het Duitsrhe
volk bevrijden.
Zoolang dit de overheerschende stem
ming onder de oorlogvoerenden is. zullen
de elementen, die geene andere oplossing
kennen dan de overwinning doör de wape
nen, met andere woorden de vernietiging
van den tegenstander, het heft in handen
houden. De oorlog zal dan moeten worden
voortgezet „to the bitter end."
Die stemming is in 1917 het gansche jaar
door van hoogerhond aangewakkerd met alle
denkbare middelen. En Duitschland heeft
dit zijnerzijds in de hand gewerkt door de
wijze van zijne oorlogvoering. De heerlijke
uitvindingen van de moderne wetenschap,
waarop men in de dagen toen het nog vrede
was, placht roem te dragen als vruchten van
de door den ongestoorden vredesorbeid
vooruitgebrachte beschaving, zijn in Duit'
scbe handen misbruikt tot middelen, om den
vernielingskrijg tot den hoogsten graad van
volmaaktheid op te voeren
Als wraakoefeu'ng tegen hei'weig< rende
antwoord, dat dc Entente had gege- en op
het vredesaanbod van den vierbond, maakte
de Duitsche regeering bekend. sdnt me! in
gang van 1 Februari de rlui'bootocHog zou
worden gevoerd volger. eene nieuwe
methode, op eene wijze, die niets en nie
mand ontziet en tusschen vijanden en on-
zijdigen geen onderscheid maakt. Daaraan
werd toegevoegd, dot hiermee eigenlijk hu
maan gehandeld werd, want zoo zou er ten
spoedigste een einde gemaakt worden aan
den oorlog.
Men kan verschillen in de opvatting wat
onder humaniteit is te verstaan. De hier
verkondigde opvatting is wel de allerzonder
lingst^ die zich Iaat denken. Maar het doel
waarmee rnen dezen vorm van humaniteit
heeft willen toepassen, is niet bereikt. De
oorlog is er niet door verkort, maar eerder
er door verlengd. Het -eerste gevolg der af
kondiging van den onbeperkten duikboot-
oorlog is geweest, dat Amerika zijne
onzijdigheid heeft laten varen en aan
de zijde van de Entente is getreden.
Het heeft terstond na 1 Februari de
diplomatieke betrekkingen afgebroken. Twee
maanden later, nadat gebleken was, dat
de Duitsche duikbooten met schending
van het in het vorige jaar door de Duit
sche regeering gegeven woord zich vergre
pen hadden aan onder Amerikaanschc vlag
varende schepen, volgde de oorlogsverkla
ring aan Duitschland. Dit voorbeeld is door
nagenoeg alle Midden- en Zuid-Amerikaan-
sche staten gevolgd. Eene uitzondering ma
ken alleen Mexico, Chili en Argentinië.
Biina het geheele nieuwe werelddeel heeft
zich gevoegd bij de „wereld van vijanden",
waartegen Duitschland heeft te strijden. En
wanneer enkelen onzijdig zijn gebleven, don
kan Duitschland zich dat niet als een ver
dienste toerekenen; de onthullingen, die ge
daan zijn over het werk van Duitsche diplo
maten in Mexico en in Argentinië, leeren
ons dit anders.
Eene wereld van vijanden staat tegenover
Duitschland in het harnas. Men bedenke
welk een invloed de onzijdigen hadden kun
nen uitoefenen op de beëindiging van den
oorlog, wanneer zij den steun van Noord-,
Midden- en Zuid-Amerika hadden gehad ge.
durende het jaar 1917. Maar Duitschland
heeft hen gedreven naar de zijde van dc
Entente en voor de overgebleven neutrale
staTen heeft dit tot gevolg gehad, dat zij mei
machteloosheid geslagen werden en ;n on
gekende mate onder den oorlogsdruk zijn
geraakt.
Dat heeft Duitschland bereikt met zijn to
kwader ure begonnen onbeperkten duikboot-
oorlog. Hel voordeel, dat er mee verkregen
is. bestaat in het in den grond boren van
een schier onbegrensd aantal handelssche
pen, zoowel vijandelijke als neutrale. Enkele
dagen geleden nog hebben wij daarvan ertn
opgave gehad, volgens welke van 1 Augus
tus 1914 tot 1 Januari 1917 4.559 000
bruto registertonnen vrachtruimte vernietigd
zijn. Voor de eerste elf maanden van 1917
is dit getal 9.651.000, dus meer don het
dubbele. Inderdaad als vernielingsmiddel
hebben de Duitsche U-booten uitmuntend
gewerkt. In dat opzicht staat de duikboot
oorlog nog boven den luchtóoi4og. Maar
beiden geven elkaar niets toe voor moveel
hunne uitwerking i dat dc stemming van
verbittering tusschen de oorlogvoerenden
wordt levendig gehouden en aangewakkerd.
Intusschen is het e r. lichtpunt, dat ón
danks olie invloeden ten kwade dc betere
natuur onder de menschen zich baan begint
te breken Een der hoogere Engelsche gees
telijken, de deken van Worcester dr. Inge,
heeft onlangs in de Central Hall te Londen
het woord gevoerd en daarbij als zijne over
tuiging uitgedrukt, dat het doel der vernieti
ging van het Duitsche militarisme niet te be
reiken en een dwa ^heid is. Engeland i9
niet eens in staat hot Duitsche leger
te vernietigen en zelfs als het daarin slaag
de, zou het onmogelijk zijn den geest van
het Duitsche volk te breken.. Dat leert cm
niets nieuws; maar-het verblijdende is. dal
het door een Engelschen spreker is gezegd
en dat de vergadering waarin het werd ge-
zegd, niet door oen wöesten hoop uiteenge
jaagd is. Dot wijst op eene kentering in <1<J
tot voor korten tijd nog overheerschende
stemming.
In de Fransche Kamer heeft Caillaux ge
zegd, dat het niet voldoende was zich tot de
oorlogvoering te bepalen; het was plicht den
vrede voor te bereiden, niet onverschillig
welken vrede, maar den volksvrede naar do
beginselen van de boodschap van Wilson
aan het congres van 23 Januari 1917. Deze
woorden werden gesproken in de zitting»
waar op verlangen van de regeering beslo
ten werd tot opheffing van de onschendbaar
heid van Caillaux ais volksvertegenwoordi
ger. Maar wanneer Caillaux voor den rech
ter komt, dan zal het de vraag zijn wie over
winnaar blijft: de regeering, die hem doof
het orgaan van het militair gezag van
hoogverraad aanklaagt, of de beschuldigd^
die verlangt, dat de regeering verder ziet dan
het oogenblik en de toekomst van Frankrijk'
na den oorlog niet vergeet. Caillaux ver
klaart, dat een groot deel van de bevolking
achter hem staat. Wanneer dat zoo is, dan
kan men over den uitslag van het proce^
dat hem te wachten staat, gerust zijn.
Do oorlog,
Van geen der oorlogstoon celen is heden»
gelijk ook in een aantal voorafgegane dageiv
iets bijzonders bericht. Niet zonder leedven.
maak vermeldt het Oostenrijksche hoofd*
kwartier het feit, dat het terugnemen van da
bezetting van eene stelling aan den weste
lijken oever van de Piave naar den oostelij
ken oever in den vroegen morgen van den
26en December eerst den 31 en door d#
Italianen is opgemerkt.
B e r I ij n, 1 Jan. (WB.) Volgens Ru*
sische berichten zijn sch<yut-4>ij-nadht Zelemjfc
De mannelijke natuur is geneigd terecht
wijzingen van een vrouw als complimenten
te aanvaarden.
Uit hel Dcensch door
Betsy Bakker—N orl
Eu soms liet ze hen, tot straf, van hun
idistrict naar onbewoonde streken verhuizen
zoo had ze eens de booze dame met haar
zweep boven op de chiffonnière geplaatst, bij
®ct andere raam, waar het altijd tochtte door
dc schuurpoort van „de verre steppen."
Maar daartegen hadden de beide opperstad
houders van het gouvernement St. Petersburg,
voor wie zelfs Malhilde zich moest buigen, op
denzelfden avond geprotesteerd, en ze hadden
dc booze dam» in al haar rechten hersteld.
an al de meubelen kende Malhilde het best
dc groote kast met -de kerken en kloosters
ei op.
Er waren twee diepe laden ^onderin, waar
irware, stoffige rollen polloodteekeningen en
kool schetsen in lagen, die afgaven aan <Jc
vingers, als men ze aanraakte. De deur van dc
kast was zoo hoog, dat cr altijd een klein
tn<ahoniehouten trapje voor haar bij stond, met
twee treden en een gladde stang om er zich
aan vast te houden, wanneer ze iels uit de kast
moest halen.
En dat moest ze dikwijls, want daarin lagen
al de prentenboeken van Malhilde. Merk
waardige, oude prentenboeken, die van vader
waren geweest, toen hij een kind was, met
vreemde, sterke kleuren, die Malhilde lol haar
verbazing, nooit in de werkelijkheid zag. Want
zulke roode en gele wangen als de zoete kin
deren daarin hadden, zulke paarse broeken en
zoo groeim jurken had Malhilde nog nooit
gezien Ook niet zulke gele en blauwe huizen
en zulke roode koeien.
Maar dat was juist hel wonderlijke cr van,
■at er dus andere streken waren, die zij niet
nde of waarvan zij niet gehoord had, maar
'ie ze misschien eens zou zien als ze groot
was.
Want ze bestonden, dat wist ze zeker. Want
er was iets van al dat merkwaardige, dat zc
in de prentenboeken gezien had, en waaraan
ze eerst niet geloofd had, maar dat ze toch
later gezien had. En dat nog wel hier, op de
piaats.
Het was een vogel, zoo geel als citroen,
waarover, zij zoo dikwijls gelachen had, als
ze dien in 't boek zag.
Maar op een dag had ze precies denzelfde
gezien in een traliehokje, dat op een groote
muizeval geleek, voor het raam van den
meesterknecht, waar het vogeltje op zijn twee
licht roze poolen, zoo dun als tahdestokers,
op en neer huppelde.
Malhilde lachte. Lieve hemel, wat had die
simpele kanarievogel haar toch geïmponeerd.
Later had ze alles geloofd. Dan bestond toch
ook ai dat andere merkwaardige in de oude
prentenboeken, die zoo zacht van papier jva-
ren, en waarop ze altijd zoo goed had moeten
passen, omdat ze zoo oud waren, en ze van
vader en. vóór hem, van zijn oudere broers
waren geweest. Alles wal zc zag of aanraakte
thuis, moest ze zoo zorgvuldig mee omgaan,
omdat het oud en zwak was. en anderen het
voor haar hadden bezeten.
Malhilde had zich er altijd over verbaasd,
waarom dat nu juist van zoo groote beteekenis
was lieve hemel, ze waren immers dood
dus hun kon het niets schelen of er een hoek
of een kop afging of als men een boek uit den
band rukte, als men het van dc trap liet val
len.
Als ze zoo had zitten staren naar die merk
waardige plaatjes, bij het laatste daglicht, tot
vader van zijn sofahock zei: „Jo bederft jc
oogen, Mathilde", dan verhuisde ze naar het
versleten kleedje met het hert er op, vóór de
kachel, waar ze verder naar de prentjes keek
bij den gloed van het vuur. dat als scherpe
hagel in haar gezicht heet.
En dan gebeurde het altijd Malhilde
zuchtte nog bij dc gedachte, ja, want was
haar dat niet gebeurd, juist toen ze gekomen
was bij iets wat haar heel erg boeide en ze
met gesloten oogn er over te denken zat
dal Kirsten Marie binnen kwam sluipen met het
kleine kindertafeltje, een servetje cr over ge
spreid, en een bord; met drie plakjes dun
besmeerd brood er op, en een glazen beker vol
roelk.
O, wat herinnerde zij zich dien beker nog
goed. Er was een tinnen deksel'op, en op de
sluiting zat een eekhoorntje, dat heen en weer
wipte, als men het deksel opende en sloot. En
ze herinnerde zich nog den koperen kande
laar met dc lange dunne kaars, die op haar
tafel gezet werd, terwijl ze al.
Mathilde leende niets zoo triest als die. kleine"
.walmende vlam, die slechts haar bordje ver
lichtte en een schaduw van haar op den wand
wierp, zoo machtig als de groote Basiiaan.
die in zijn eigen zwarte inktpot gedompeld
was. En verder de kamers in duisternis, en de
oudei's die dutten en diep adem haalden. En
dan dat vervelende witte brood en die witte
melk. Het cenige aardige en vroolijlce was het
eekhoorntje, dat met zijn appel tusschen de
voorpoolen zal te knikker en knikken, wan
neer zc het deksel opsloeg en er Het vallen,
tot moeder zei:
„Houd toch op .met dat geluid, Malhilde." -
Dan dc goedennaclilkust van vader, een
flinke kus op de wang, en die van moeder, zoo
licht, zoo licht, even met de lippen op haar
voorhoofd onder het krullend haar.
En dan voorop Kirsten Marie met den kan
delaar, en Mathilde daarachter haar schadu
wen liepen den geheelen weg op den wand
naast elkaar.
O, wat wonderlijke gedachten, als zc daar
boven lag in haar ijskoud kamertje, dat 's win
ters slechts even de lucht van turf had van een
paar kolen, die Kirsten Marie, oen uur vóór
Mathilde t vslond. er in gelegd had o wat
wonderlijk":, kinderachtige gedachten had ze
da af gehad.
Want was het niet vreemd, dat zc daar zoo
lag en niet kon slapen, lag te staren naar het
blauwe rolgordijn, en al aan de knoope'n van
haar nachtjapon draaide, tot ze er heelcmaal
afgingen dan vond ze opeens, dat dit pas
verdriet en eenzaamhefd waren, cn a! het
andere, wat'ze gedurende den geheelen dbg
had ondervonden, alles even heerlijk was ge
weest; ze had alleen liet niet weten tc v.aar-
decren, terwijl ze het had.
Dan vond ze opeens, dat de weiden even
groen waren geweest, en de bloemen precies
als in de hoeken op gouden en zilveren sterren
hadden geleken, cn dat dc verrukkelijkste zoq
op de velden had geschenen. En daar liepefl
de roode koeien, wuifden met de staarten, eU
hadden het even goed als zij.
't Was haar of de Ieege, stoppelige veldcö
aren van louter goud hadden gedragen, en
dé" schapen weidend en grazend in een wtó
hoopje hadden geloopen, als blanke sneeuw
wolken over de roode heide, precies als ïn dé
dagen van de bijbelsche nomaden.
Och, was ze nu slechts daarbuiten, cn lag
ze niet hier die twaalf lange vreeseKjke uren
tot het weer morgen werd o, als het weef
licht was, zou zc het gelukkigste meisje op dé
heele wereld zijn.
Maar den volgenden dag Mathilde glim»*
lachte bij de gedachte och ja, den volgenden
dag, als ze beneden stond, dan stak dc zorr
zoo vreeselijk en het was zoo vervelend en
heet.
De -kocièn stonden te herkauwen cn zagert
er zoo dom uit; elk oogenblik trad zc in hurt
vuil en moest ze haar schoentje afwrijven inl
het gras. En zie, wat gek ze daar stonden te
wuiven met het verkeerde eind. De schapen
waren zoo vuil, dat het aan hun lange wol
bleef hangen. Xcc, het was maar het best da£
ze samenknopen in de schemering, vredige,
rustige dieren als ze waren.
Er was nooit iemand, die lijd had om met
haar te spreken, elk had immers zijn werk?
En de Puolsche kinderen met hun zwarte
oogen, met wie ze duizendmaal liever had wil
len spelen dan met haar groote pop licpeil
als hazen weg, en hirrgen aan hun moeders
rok, als ze hen slechts zag.
(Wordt vervolgd.) i