T3oop de Jleaêd.
Wat moeder gezand had.
Naar hel Engelscli.
van
L. E. Tidd-eman.
Vrij bewerkt door C. !I.
HOOFDSTUK I.
Goede voornemens.
Kleine Ralph Foster verveelde rich en het
JS al heel onplezierig voor een jongen van res
jaar, als hij niet weet, wat hij doen zal. Hij
woonde In een groot huis en zijn vader en
moeder waren uit de stad gegaan en hadden
hem aan dc zorgen van Anna. het kinder
meisje, toevertrouwd. Z» gingen niet voor
bun genoegen uit, doch omdat mevrouw Foster
heel ziek was en dc dokter haar verandering
,van lucht had voorgeschreven. Zij vertrokken
overhaast en Anna beloofde, dat zij heel goed
jyoor hun lieveling zou zorgen, zoolang zij op
reis waren. Zij dochten, dat zij woord zou
houden, doch zij kwam haar belofte helaas
niet n; iNiet dat zij den kleinen Ralph in een
donkere least opsloot of zooiets, o nee, zulke
idingen d. t d zij gelukkig niet, doch zij liet hem
ie v aan zijn lol over. Nu was er niets, svat
hij naarder, vond dan aan zijn lot overgelaten
Ito w rden. Hij babbelde graag en hield van
Spelen, maar spelen in je eentje verveelt gauw.
Hij vond hol prettig te lachen, maar hoe kun
je nu lachen, als je alleen bent?
-..\faak toch niet zulke rare geluiden, Ralphl"
zei Anna eindelijk. Maar wat moest hij dan
doen?Hij begon ongeduldig te worden.
„iU rooel toch wa t doen,"' zei hij en ging
voor het raam zitten. Plotseling schoot hem
ieis Ir- Linnen, iets wat zijn moeder eens tegen
hem gezegd had, toen hij zich verveelde.
„Niet mopperen, kleine baas," had Moeder
jjeze0 l, „ga maar eens kijken, of je ook iels
voor een ander kunt doen. Als je iemand een
'genoegen doet, maakt het je zelf ook geluk
kig-"
Ralph li ad Moeders raad opgevolgd, den
groolen hond uit zijn hok gehaald en hem
door de velden laten rennen, want zij woon
den toen heclemaal buiten. Nu woonden zij
echter in Londen en er was geen groote hond
om n zija hok te halen. Wat zou hij dan
•doen? Wien Icon hij nu eens eén plezier doen?
Hij keek in de speelkamer rond. Hé! Wat was
d;u? Een brief op den schoorsteenmantel, een
l)i i, dien hij Anna dienzelfden morgen had
zien schrijven. Maar waarom zou zij hem nog
niet naar dc bus gebracht hebben? Het was
wrrm -n hij dacht, dat Anna zeker geen zin
h: i L;eliad om uit te gaan. 't Was wel niet
a er, naar de bus, maar groote mcnschen zien
soms op legen dingen, die kinderen zelfs graag
doen. Hij bekommerde zicb niet o-m de warmte
en liep even hard als nndcrs_Alleen kreeg hij
w: i meer dorst. Het bleek echter, dat Anna
niet graag uitging en daarom zou hij den
J). u.f nu eens voor haar wegbrengen. De bus
was heel dicht bij en niemand zag hem, zoö-
da>t hij weer in de kinderkamer was, toen
Ar.ua binnenkwam. Zij haalde een beurs uit
baar zak, nam er een postzegel uit en wilde
dien op den brief plakken. Hoe zij ook zocht,
hij was cchlor nergens te vinden. Ralph be
greep, dat haar zoeken te vergeefs was en hij
kreeg een aanvechting o-m te lachen,
„Ik weet, waar hij is,'' zei hij.
..Waar heb je hem dan gelaten, stoute Jori-
gen?"
..Naar de bus gebracht. Ik dacht, dat je het
warm vondt en wilde je er een plezier mee
doen."'
.,.7a maar, er ^at geen postzegel op en ik ben
bang, dat mijn aanstaande niet weet, wie hem
geschreven heeft en het strafport zal weige
ren."
,,Zoo dom hij zal hij wel niet zijn. En hoven-
dien zaten er twee vlekken op en was het
odnes erg onregelmatig geschreven, zoodat hij
.wel begrijpen zal, dat hij van jou is."
Ralph b\greep volstrekt niet. waarom Anna
Z/OO boos keek. toen hij dit zei. Hij had toch
.werkelijk niets onaardigs bedoeld.
„Vertel eens een verhaaltje," zei hij een
oogenblik later, hoewel hij niet verwachtte,
dat zij aan zijn verzoek gehoor zou geven. Hij
had het haar wei meer gevraagd en dan had
zij altijd geantwoord, dat zij er geen kende.
A an daag l?egon zij echter:
„Er was eens een kleine jongen met krul
haar, een rond gezicht en donkere oogen, twee
of drie zomersproeten op zijn neus
„En wat had hij aan?" vroeg Ralph haastig.
„Een matrozenpak."
..Dan wil ik niet verder van hem hooren,"
Viel Ralph haar in de rede.
Hij wist van dat kleine jongetje meer af
dan Anna. Hij kon hem immers eiken dag in
d-en spiegel zien. Hij hield heel veel van hem
en wilde niets onaardigs*van hem hooren. Hij
liep daarom de kamer uit en ging op de trap
Bdltein>
Langzamerhand vroolijkte hij weer wat op.
Hij ducht aan de spin in hel versje. Wat deed
ook weer? Telkens en telkens begon zij
^or met nieuwen nfoed. Dat zou hij ook
£oen. Hij wilde op de spin gelijken. Een
«ogenblik wensclile hij, dal hij er werkelijk
waa en tegen den muur kon opklimmen,
ton een aardige afwisseling zijn. Nu dit
achter nleit kon, zou hij maar eens langs de
sraoteontng naar beneden glijden. Daarna ging
naar de keuken. Hij hoopte Mina daar te
Stodejv- DJ* tou bem wel vertellen, wat hij
€o«d om rich niet le vervelen. Maar
•Ureniijk ton rij het toch niet heter weten dan
«loeder. HU zou Moeders raad maar weer
e«au opvolgen Mina was iemand, voor wie
teker wel wat zou kunnen doen. Gisteren
-o nog gezegd: „Dat felle vuur is mijn
ttood nogfK terwijl zij het vleesch in den oven
«stte.
Wat stond daar op de tafel? Een koek, die
gebakken moest worden. „Dien zal Ik voor
haar in den oven zette.n," dacht hij. .,Wat zal
ze verrast zijn, als ze weer in de keuken
Jcomt."
Hij had werkelijk plezier in zijn bezigheid.
Voorzichtig maakte hij den over open. Oefl
Wat een hitte! Maar het lukte hem toch den
koek er in te zetten.
In de keuken hing een kooi met een sijsje,
dat Jans, de werlrmeid, eens van een jongen,
aan de deur gekocht had. Ralph dacht, dat
hel sijsje zich al heel ongelukkig moest voe
len in rijn gevaugenis. Het zou veel liever vrij
zijn. Dal plezier /ou ii*j7 Ralph, het eens doen.
Hij slrekte zijn hand uit naar het deurtje en
in hel volgende oogenblik fladderde hel vogel
tje weg. Ralph klapte van plezier in de han
den.
Maar Mina kwam nog steeds niet in dé
keuken en het wachlcn verveelde hem.
Wie kan cr nu lang stilzitten op een keu
kenstoel? Ralph zeker niet. Hij ging weer naar
hoven, naar de kinderkamer en vond daar
Anna, die zat te naaien. Zij vroeg hem, wat
hij uitgevoerd had. Ralph zei echter niets,
schudde het hoofd en deed heel gchcimzln-
j :»g.
„Als je maar weer geen brieven naar de
bus gebracht hebt,*' zei zij.
Ralph schudde opnieuw het hoofd.
„Als je niets te doen hebt, mag je mijn
naaimandje opruimen," zei Anna nu.
Natuurlijk deed Ralph.dit graag, want hij
wilde niets liever danhezig zijn. Daarom vond
hij het altijd zoo heCTlijk b»j zijn moeder te
zijn; zij wist haar kleinen jongen gelukkig te
maken. Mnar nu was zelfs Anna tevreden, dat
al haar trilden als een regiment soldaten op
haar speldenkussen stonden, het garen netjes
op de klosjes gewonden en het band slijf op
gerold was.
„Nu ben Je een zoete jongen," zei rij; „ik
zal Mina vragen, of zij je een lekker stuk koek
bij de thee geeft"
Ralph lachte bij de gedachte aan den koek.
„IIij zal wel mooi gebakken zijn," zei hij
Anna scheen de geschiedenis met den brief
heelemaai vergeten te zijn en daar was hij
blij om. Zij had zeker ook begrepen, dat haar
aanstaande dadelijk zien zou, dat de brief
van haar was*.
Eindelijk kreeg hij zijn thee, maar de koek
kwam niet. Wie er echter wel kwam, was
Mina en Ralph dacht, dat zij er nog nooit zóó
rood had uitgezien, al had zij altijd veel kleur.
Zij wTas heel boos en vroeg Anna, hoe in de
wereld zij er toe gekomen was, zich met haar
koek te bemoeien. Toen Anna er eindelijk een
woord tusschen kon krijgen, zei zij, dat zij
niets van den koek afwist, maar dat zij graag
had, dat Mina hem boven bracht.
„Boven brengen 1" riep deze uit „Wou je
soms, dat ik asch boven bracht om het Ralph
voor te zeiten? Daar komt niets van in."
„Asch?! Maar wat heb je er dan mee uitge
voerd? Je bakt je koeken toch altijd goed. Je
bent er oud genoeg voor."
Anna werd nu ook boos: daarom zinspeelde
zij op Mina's leeftijd. Zij wist, dat deze daar
niet tegen kon. Ralph wist dit ook. Hij had
haar eens gevraagd, of zij al niet bijna hon
derd jaar was en dat had zij niets aardig ge
vonden. Maar nu was zij veel boozer; Ralph
had haar nog nooit zóó verontwaardigd ge
zien.
„Ik weet zeker, Anna," zei zij even later,
„dat iemand mij een poets heeft willen spe
len: mijn koek is net zoo zw/rt als jouw Zon-
dagsche hoed. En nu kun je lachen zooveel
als jc wilt, maar ik zeg je, dat als ik er ooit
achter kom, die het gedaan heeft, ik ik hem
eens flink onder handen zal nemen."
Ralph werd nu spierwit. Hij was juist op het
punt te zeggen-: „Ik heb het gedaan 1" maar
na Mina'^iaatste woorden ontbrak hem de
moed er toe. Hij probeerde het nog wel even,
maar hij liet niets anders dan een vreemd
keelgeluid hooren, zoodat Anna uitriep:
„Voorzichtig Ralph, verslik je niet!"
Ralph zei dus geen woord, maar het ge
beurde speet hem zóó erg, dat hij tranen in
zijn oogen kreeg.
Mina ging woedend de kamer weer uit en
de Jdeine Ralph zat verlegen aan zijn be
schuitje te knabbelen. Het liefst was hij opge
staan en Mina achterna geloopen om haar te
zeggen: „Ik.heb den koek in den oven gezet,"
maar het was hejn onmogelijk. Hij had ge
dacht haar een plezier te doen en nu had hij
den koek bedorven. IIij begreep dit en het
speet hem heel erg. Maar hoe zou hij het
haar ooit durven zeggen, nu zij den schuldige
„eens flink onder handen zou nemen 1" Hij
rilde alleen al bij het denkbeeld er aan.
Ralph AToelde zich den heelen verderen
avond diep ongelukkig. IIij dacht er voortdu
rend over, hoe hij het Mina zou zeggen, maar
kon geen geschikte woorden vinden, zoodat
hij eindelijk begreep, dat hij het haar onmo
gelijk zou kunnen vertellen. Hij beefde over
al-zijn ledematen bij de gedachte, dat zij ^r
misschien achter zou komen.
Toen hij eindelijk in bed lag; kwam Jans de
kamer naast de zijne binnenstuiven. Zij vertel
de hijgend aan Anna, dat haar sijsje wegge
vlogen was. Zij begreep alleen niet, hoe het
had kunnen ontsnappen.
Als Ralph wat opgewekter was geweest, zou
hij daar zeker om gelachen hebben. H ij wist
immers beter dan iemand anders, hoe bet
sijsje weggevlogen was. Maar Ralph durfde
niets zeggfen. Als zijn moeder maar thuis ge
weest was, zou hij haar alles hebben kunnen
vertellen. Zij zou begrepen hebben, dat bij
heelemaai niet ondeugend had willen zijn,
maar Mina en Jans waren zoo heel anders.
De kleine jongen in zijn bedje verlangde
toch zoo vreeselijk naar zijn moeder. Hij be
gon te huilen en wenschte niets vuriger dan
dat hij voor de waarheid durfde uitkomen.
Maar als Mina werkelijk meende, wat zij ge
zegd had, was dit immers onmogelijkI Hij was
i juist op het punt in te slapen, toen hij in de
aangrenzende kamer weer stemmen hoorde.
Mina zei tegen Anna, dat zij dacht, dat zij den
koek in den oven gezet had en Jans beweerde,
dat Anna haar sijsje had laten wegvliegen,
't Werd een hooggaande ruzie en beiden wa
ren zóó boos op Anna, dat zij haar niet aan
het woord lieten komen, hoewel zij dit tel
kens probeerde, 't Was eigenlijk heel dwaas
haar telkens eenige woorden te hooren sta
melen. Ze kwam'maar niet verder, want on
middellijk vielen Mina en Jans haar in de
rede mei: „Hou je maar stil; we weten er al
les van!" en de arme Anna kon verder niets
meer zegden. Ralph wist bij ondervinding hoe
vervelend het is, als je het zwijgen wordt op-
i gelegd*" juist op een oogenblik, dat je iets be
langrijks hebt te vertellen. Plotseling kreeg hij
echter moed; hij sprong uit bed en stond in
het volgend oogenblik in zijn wit hansopje en
op bloote voetjes voor de drie dienstboden.
„Ik heb Pietje laten wegvliegen, Jans," zei
hij. „ik dacht, dat hij li'ever vrij zou willen
zijn, omdat hij telkens tegen zijn kooi op
vloog. Ik dacht, dat ik ej hem plezier mee
deed. En ik ik heb den koek in den oven
gezet, omdat Mina zei, dat zij er altijd zoo
lyarra van werd. Ik dacht haar ook een ple
zier le doen. Ik wou heelemaai niet ondeu
gend zijn. heusch nie-1: ik wou juist heel vi ;en-
dciijk zijn."
IIij harslle in tranen uit, toen Mina haar
handen naar hem uitstrekte en ging haastig
voort:
„Ik zou- t svel dadelijk gezegd hebben
maar maar ik was bang dat Mina
mij onder handen zou nemen!'
Misschien klonken zijn woorden niet zoo
duidelijk, als zij hier geschreven staan, want
hij snikte telkens, maar zij begrepen hem toch
en Mina wilde niet hebben, dat Anna of Jans
op hem bromde. IIij had er niets kwaads mee
bedoeld, verdedigde zij hem, en zij nam het
bevende ventje op haar schoot en zei, dat zij
het aan mevrouw zou vertellen, als één van
beiden het kind aanraakte, of een onvrien
delijk woord tegen hem zei. Mina was name
lijk getrouwd en hoewel zij wel eens bromml
kon zijn, begreep zij kinderen toch veel be'cr-
dan Anna dit deed. Zij liet Ralph beloven, dat
hij het nooit weer zou doen. Zl| droeg hem
weer in zijn bedje, zoodat hij weldra in een
diepen slaap viel cn niet eerder -wakker werd,
vóór Anna hem den volgenden morgen kwam
roepen om op te staan. Anna was bijzonder
vriendelijk. Zij had een brief van haar vriend
gehad en zei:
„Hij heeft gelukkig zonder mopperen bet
dubbeltje port betaald en mijn brief niet ge
weigerd."
„Hij is zeker rijk," antwoordde de kleine
Ralph, „want alleen iemand, die heel rijk is,
betaalt een dubbeltje port voor een brief, c!'
slordig geschreven is en met vlekken er op.
denk. jij öbk niet?"
Anna zei hierop niets, doch .snoot haar
neus.
Zij zinspeelde met geen enkel woord op het
gebeurde van den vorigen dag, vóór zij zaten
te ontbijten. Toen zei zij:
„Denk er aan, dat je vandaag geen dingen
uilhaalt als gisteren gebeurd zijn, want je zou
er voor de tweede maal niet zoo gemakkelijk
afkomen. Ik zal je geen oogenblik uit het oog
verliezen 1"
CWordt vervolgd.)
De praatzieke dwerg.
Eenige jaren geleden maakte ik een uit
stapje naar het Schwnrzwald en vond diep in
het woud een wonderschoon plekje. Nog slaat
het mij helder voor den geest en ik ial trach
ten het jullie te beschrijven.
Ik vond er groote, groene mosvlakten en
donkere^ pijnboomen, die hun takken tot den
grond buigen. Daar tusschen staan ook slanke
beuken met glimmende, grauwe stammen en
prachtig groene bladeren, die den boomen een
plechtig aanzien geven en den vermoeiden
wandelaar in hun schaduw een rustig plekje
bieden.
Om het groene tapijt heen liggen rotsblok
ken wild door elkander, en ook zij zijn met
mos begroeid. Daar, sVaar die rotsblokken het
dichtst op elkander liggen, ontspringt een
beekje, welks geklater wel liel eenige geluid
is, dat de diepe stilte verbreekt.
Stil, heel stil is het hier; men hoort er niet
eens het gezang der vogels. Zij zijn er wel,
zelfs in grooten getale; zij springen van tak
tot tak, bewegen hun staartje en kijken met
hun heldere oogjes nieuwsgierig rond, maar
uit volle borst zingen doen zij niet Over dat
plekje grond ligt een waas van geheimzinnig
heid, dat zij besloten hebben niet te verbre
ken.
Mij heeft het beekje echter het geheim ver
teld. Het betreft zijn ontstaan en hoe die rots
blokken daar zijn komen te liggen. Zal ik bet
jullie oververtellen?
Als men den loop van het beekje volgt,
komt men aan een kleine grot. Daar was,
eeuwen geleden, dc ingang van het rijk van
Goldeman. den koning der dwergen. Diep in
de rotsen woonde dat vlijtige volkje en schuw
de de nabijheid der menschen. Zij klopten en
hamerden den gansclien dag en maakten dc
zeldzaamste kostbaarheden van edele metalen
en kristallen.
Eén der dwergen deelde dc schuwheid voor
de menschen niet, integendeel. Steeds had hij
een vurig verlangen naar dc zonnige wereld,
daar hij een vroolijk en levenslustig baasje
was en niets van d$ schuwheid zijner mak
kers begreep. IIij deed, wat bij goed vond, en
zijn mond stond geen oogenblikje stil.
Eens gaf koning Goldeman hem, op zijn aan
houdend aandringen, verlof om de boven
wereld te bezoeken; hij ihocht echter slechts
een paar dagen uitblijven. Zijn hart zwol van
Irots cn hij zwierf eenigen tijd rond en vond
veel behagen in de menschen. Ieder, dié maar
luisteren wilde, deed hij de wonderlijkste
verhalen.
Goldeman en zijn volkje leefden voortdu
rend in den grootsten angst. Dag aan dag ver
streek en de kleine menschen vriend keerde
maar niet terug en... hij was zoo praatziek,
men kon hem niet vertrouwen! Men was bang,
dat hij in zijn onvoorzichtigheid koning en
volk zou verraden.
Toen hij dus eindelijk na vele weken terug
kwam, werd hij voor zijn lang uitblijven ge
straft en in een somber hol opgesloten. Hij
moest den zwaarsten arbeid verrichten, maar
hij dacht steeds aan de bovenwereld en wat
hij daar gezien had, en ^oo vloog de tijd om.
Zoodra zijn kerker ontsloten was, was alle
leed vergeten en begaf hij zich weer onder de
menschen.
Een uur gaans van het rijk der dwergen lag
een stad. Daar werd juist een groot feest ge
vierd en ~er werd gedanst en pret gemaakt,
't was één-en-al uitgelaten vroolijkheid.
In een herberg zaten, afgezonderd van de
anderen, twee wóest uitziende mannen met
yeeke gezichten en gescheurde kleeren. Zij
steunden het hoofd met de handen cn staar
den met starren blik in hun ledige bekers.
Onze goedhartige dwerg was er door getrof
fen, want hij hield de mannen voor diep onge
lukkig. IIij geloofde nog niet aan de slechtheid
der menschen, die hij allen voor edel en goed
hield.
Een tijdlang z*g hij die twee met mede
lijdende blikken aan en trad toen nader. Hij
zette zich vertrouwelijk naast hen neer en
vroeg: V
„Wat scheelt er aan, hecren?"
Eén van de woestelingen zag den kleinen
man verachtelijk aan, maar dc ander zei
barsch:
„Wat er aan is .-be ill, ldcin gedrocht? Geld
m-ir.kcercn wij. geld! Kan jij er ons soms aan
helpen?':
H li i van don klop-ic -van ontroc-
rii. h# bezal zooveel kus La'beIen en ir.a-
si-hicn waren die mannen met een'weinig
gpud geholpen* En toen waar het hart vol
van is, loopt dc mond van over toen vertél
de hij van zijn koning en van zijn volk. en de
vele kostbaarheden, welke zij bezaten. Hij
legde hun uit, waar hel dwergenrijk te vin
den was, maar zoodra had hij 't niet uitge
sproken, of hij besefte, wal hij gedaan had.
Hij was een verrader gewerd Doodsbleek
cn vol schaamte wilde hij stil de herberg ver
laten, maar de twee mannen grepen hem bij
den schouder en brulden hem toe:
„Niet wegloopen. klein gedrocht! Eerst zul
je ons den weg wijzen of anders ben je een
kind des doods!"
Nu hielp geen bidden 'of smeeken. De man
ui trokken mee het woud in. en hoe meer hij
de grol naderde, den ingang van het dwergen-
njk. hoe gr o o ter zijn angst werd. In zijn ver
twijfeling begon hij te schreeuwen om zijn
makkers te waarschuwen.
Koning Goldeman was den ganschcn dag
zeer gedrukt ge est. Hij had rust noch duur
gehad, sedert dc praatzieke dwerg dien
morgen was \v». kgeijld, en hij had zich met zijn
volk tusschen de spleten der rotsen verbor
gen. Hier luisterde hij aandachtig naar de ge
luiden, die uit het w oud lot hem doordrongen,
en keek hij oplettend den omtrek rond.
Daar hoorde h'j dc jammerkreten van den
elukkigén dwerg. IIij waarschuwTde zijn
cn ieder greep den hamer steviger in de
k .'v vuist. Zij zagen dc twee woeste mannen
r.aderen terv ijl zij den kleinen verrader ste
vig- vasthielden.
De dwergen begrepen dadelijk de geheele
toedracht der zaak. en zonder een woord te
spreken, maakten zij zich tot tegenweer ge
reed. Ijlings beklommen zij de rotsen en sloe
gen er met hun hamers groote stukken af, die
zij op de booswichten wierpen.
Dezen, bevreesd voor den vreeselijken steen-
hagel, lieten den dwerg los en namen ijlings
de vlucht....
Nu weten jullie, hoe de rotsblokken om het
mostapijt heen komen te liggen, maar ik moet
nog het slot van mijn geschiedenis vertellen.
Koning Goldeman en zijn volk trokken met
huh kostbaarheden ver weg naai* een plaats,
waar zij geen roofzieke menschen behoefden
te vreezen, doch de kleine verrader werd ver
anderd in de beek, die door het woud stroomt
en murmelend zijn droevige geschiedenis ver
telt aan ieder, die het verstaan kan.
Van alles wat.
Driekoningen.
door C. H.
Op Driekoningen was het bij de familie Ver-
straaten de gewoonte, dat Moeder een lekke
ren koek bakte, waarop al de kinderen: Jan,
Otto, Annie en Miesje zich reeds dagen van te
voren verheugden. En dat was niet alleen om
dien koek, want al was die heel lekker. Moe
der bakte hem wel eens mee$, b.v. op een ver
jaardag.
Het was nu nog veel echter, want in dien
Drickoningenkoek werd een boon gebakken,
en de gelukkige, die de boon in zijn stuk koek
aantrof, kreeg een gulden van Vader en was
dien heelen avond Koning of Koningin.
Wie zou dit jaar dat buitenkansje hebben?
Verleden jaar was bet Jan geweest. „Mis
schien nu ik wcL" dacht Ofeto, „dan zou het
juist van 't rijtje afgaan." „Dit jaar mis
schien een meisje," dacht Annie. „Miesje of
ik, wat verlang ik naar morgenmiddag 1"
Toen de drie oudste kinderen den volgenden
middag uit school kwamen, lcreeg elk een
heerlijk stuk koek.
„Heeft iemand de boon al?" vroeg Moeder.
„O Moeder, kijk eens!" riep kleine Miesje,
die mank was en veel liggen moest, opgetogéh
uit: „Ik heb 'm! Ik beet er bijna op!"
Miesje werd nu Koningin" en kreeg van
Vader een nieuwen gulden. Wat zou ze daar
al niet voor koopen! De anderen sloven de
kamer uit en haalden de papieren kroon, die
zij den vorigen dag samen geknipt en geplakt
hadden.
„Nu is de rustbank Miesje's troon!" klonk
het. „En Miesje onze Koningin! Lang leve
Koningin Mies!"
Miesje mocht dien avond de spelletjes kie
zen en was de heldin van het huiselijk feestje.
Zij mocht een half uur langer opblijven en toen
werd de kroon in baar kastje opgeborgen als
berinnering aan den prettigen avond.
liet Ijs.
door C. H.
Jongens, ga nice schaatsenrijden
Op de gracht, het is vertrouwd,
Koudkleum ine. maar achter blijven
't Ijs geeft prei ;ian jong en oud.
't Eten zal wét lekker smaken,
Als je stevig schaatsenrijdt,
*k Denk, als je bent thuis geblevcr
Heb je later stellig spijt.
's Avonds lig 'k in bed te droomen
Van het zwieren op de baan
En ik denk: ,,'k IIoop dat ik morgen
Weer kan schaal jden gaan!'!
Een klein gclê^.. Ia een bakje
laten verdwijnen en weer te
voorschijn brengen, zonder bet
bakje te verplaatsen.
Men legt het gefóshik midden in het bakje,
zoo-, dal ieder hel zien kan. Dan laat men de
omstander; zóó ver ichlei uitgaan, dat zij het
niet meer kunnen zien.
Wil men het nu weer tc voorschijn brengen,
dan giel men water in het bakje en door de
straalbreking komt het geldstukje voor allen
weer le voorschijn., zonder van plaats to ver
anderen.
Electrlscbe vtsehvangst,
De Italianen zijn van nature veel me«r
een visschers-volk dan men* hier wel meent.
De vischvangsi heeft in Italië steeds gegol
den als £6ii belangrijk middel van bestaan,
- *oowel de vlsscherij ter ree, ali de zoeW
vater-vischvangst Ook rou men een bei
langrijke smdie kunnen makep, welke hulp.
middelen de Italiaonsche visschers benufa
ten om rich op r'n handigst meester te ma.
hen van de als volks-voedsel zoo 'begeerd*
zee. en rivier-visch. Want ter vergelijking!
met onze nationale vischvangst ware zooi
iets reker de moeite waard.
Het H. blad vestigt in verband hiermede da
aandacht op een nieuw technisch bedenk,
sel, waarmede kort geleden proeven zijn ge.
nomen. Men riep de electriciteit dit maal t»
hulp, men liet n.l. electrische gloeilampjes
onder'water zakken. De. visschen, nieuw»,
gierig naar hun aard, zwemmen dadelijk In
groote scholen naar het ongewone lichtpunt
in hun halfduistere wereld. De visscher»
hebben listiglijk hun netten opgesteld, met
het electrische licht als middelpunt. Ze be.
hoeven niet al te lang te wachten. Geen aas
trekt magnetischer dan zoo'n electrisch on.
der-water-licht!
De jongste proeven werden genomen in
het Bracciano-meer; ook werden soortgelij.
ke proeven genomen te Portoferraio en Ca.
tana. Uit de Italiaansche bladen lezen wo
van rijke vangsten. Dus een volkomen suo
ces. Wel wordt gesproken van een groot»1
mate van handigheid van de zijde der vis-
schers bij hot juiste uitzetten, en het juist»
dichthalen der netten.
Anders ware er ook geen kunst meer
aan!
Zou deze wijze van vischvangen niet iets
voor onze visschers zijn?
Ken wonderboom.
In het oosten van Thibet gToeit eet»
boom, die, eenig in zijn soort, op ieder zij.
ner bladen een' thibetaansch letterteeken t«
zien geeft; naar dè' inboorling.u -eggen,
komt op deze manier, af naarm. .et ge»
bladerte zich ontwikkelt, het gansche thebe»
taansche alphabet voor den dag, terwijl in
voorspoedige jaren de letters vervangen
worden door afbeeldingen van goden en wat
dies meer zij.
Naar de Parville meent, werd deze boom
het eerst vermeld door den bekenden reizi
ger pater Hue, in zijn boek „Souvenir d»
voyage au Thibet Hij noemt hem „den
boom met 10.000 afbeeldingen" cn zegf
dat dezfe niet alleen op de bladen voorko.
men, maar ook op de stam takken,
Liefhebbers kunnen deze bij den
tempel van Boeddha in hei Lioesar.
William Rockhifl ging op zijn terugreis
uit China dien wonderboom zien, en begal
zich daartoe naar Lioesar, een dorpje mei
niet meer dan 800 Inwoners, maar... waas
een klooster is gevestigd, dat niet minde*
dan 3000 Boeddhapriesters (iamas) her.
bergt. Op tien meters afstand van een hun.
ner tempels zij hebben er velen in Lio&
sar vond hij den boom; maar helaas hij
kwam in Februari, terwijl die nog blader*
•dos was. Hij kon niet anders constateeren,
dan dat hij den boom, djen men den boom
met 10.000 afbeeldingen noemt, „gezien"*
had. Of hij op de schors van den stam leW
ters heeft gezien, vermeldt hij niet.
Eenige jaren geleden echter, is het raad.
sel opgelost door Mgr. Biet, apostolisch vi.
catis van Thibet, wien een lama, die op eetl
pelgrimtocht ziek geworden en dank zij da
verzorging van mor .ign« hersteld was,
den sleutel daartoe in handen gaf.
Wat is het geval? De lamas van Lioesa*
moeten leven en daarvoor hebben zij geld
noodig; om zich dit te verschaffen hebben
zij dien wonderboom uitga-* --ht. In de lènta
en n den zomer klimt des nachts ^>ij donke»
re maan een priester, gewapend met eenj
handpersje, in den boom en drukt op ieder
blad de letters van de spreuk „Om mand
padoné om", wat zeggen wil: „Eere zij
Boeddha in den lotus". Zoo bedrukt meni
ook den stam, en de aldus bedrukte bladen
en stukken schors, worden den toeristen
voor grof geld verkocht. Natuurlijk bezitten
de opeenvolgende geslachten verschillend»
edities van dit drukwerk; pater Hue .een»
andere den Henri van Orleans- als de hand
pers versleten is verschijnt n ni-uwe!
I)e Scandinavische berk.
Nergens wordt de berk meer productiel
gemaakt dan in de Scandinavische landety
in het bijzonder in Zweden. Behalve het bet*
kenhout, dat door wagenmakers wordt got'
bruikt, zijn ook de andere deelen van den
boom geldswaardig. Van de bladeren wow
den geneeskrachtige dranken getrokken. Uil
de bloesems wprden etherische oliën en pais
iumerieën bereid. De uitloopers in den zo.
mer worden door Finnen en Lnppen in koti'
fie omgezet. Iets wat ook in Oulischland na
volging begint te vinden. Uit de bast V.'ordf
door boringen berkensap bereid, dat mei
suiker en citroen vermengd de beroemd»
Zweedsche „Berkenmost" geeft Ook laai
men het sap gisten en krijgt zoo een soor|
van berkenwijn. De grootste berkenhos*
schen treft men in het zuidelijk gedeelt»
van Zweden aan. De fabricage van al dez|
bijproducten geschiedt door huisnijverhelaf
Een huismiddel tegen wiiiterhaade»
Als een goedwerkend huismiddel tegeW
winterhanden beveelt het Maandblad tegen
Verv. aan in den wintertijd dagelijks vóót
het naar bed gaan, de handen terdege me(
een weinig citroensap (versch) zoolang i*
te wrijven, tot zij geheel droog zijn gewre
ven. Jammer maar, dat er tegenwoordig zoet
veel meer winterhanden dan citroenen zijn!