T3oop de Jleaêd. Wat moeder gezand had. Naar hel Engelscli. van L. E. Tidd-eman. Vrij bewerkt door C. !I. HOOFDSTUK I. Goede voornemens. Kleine Ralph Foster verveelde rich en het JS al heel onplezierig voor een jongen van res jaar, als hij niet weet, wat hij doen zal. Hij woonde In een groot huis en zijn vader en moeder waren uit de stad gegaan en hadden hem aan dc zorgen van Anna. het kinder meisje, toevertrouwd. Z» gingen niet voor bun genoegen uit, doch omdat mevrouw Foster heel ziek was en dc dokter haar verandering ,van lucht had voorgeschreven. Zij vertrokken overhaast en Anna beloofde, dat zij heel goed jyoor hun lieveling zou zorgen, zoolang zij op reis waren. Zij dochten, dat zij woord zou houden, doch zij kwam haar belofte helaas niet n; iNiet dat zij den kleinen Ralph in een donkere least opsloot of zooiets, o nee, zulke idingen d. t d zij gelukkig niet, doch zij liet hem ie v aan zijn lol over. Nu was er niets, svat hij naarder, vond dan aan zijn lot overgelaten Ito w rden. Hij babbelde graag en hield van Spelen, maar spelen in je eentje verveelt gauw. Hij vond hol prettig te lachen, maar hoe kun je nu lachen, als je alleen bent? -..\faak toch niet zulke rare geluiden, Ralphl" zei Anna eindelijk. Maar wat moest hij dan doen?Hij begon ongeduldig te worden. „iU rooel toch wa t doen,"' zei hij en ging voor het raam zitten. Plotseling schoot hem ieis Ir- Linnen, iets wat zijn moeder eens tegen hem gezegd had, toen hij zich verveelde. „Niet mopperen, kleine baas," had Moeder jjeze0 l, „ga maar eens kijken, of je ook iels voor een ander kunt doen. Als je iemand een 'genoegen doet, maakt het je zelf ook geluk kig-" Ralph li ad Moeders raad opgevolgd, den groolen hond uit zijn hok gehaald en hem door de velden laten rennen, want zij woon den toen heclemaal buiten. Nu woonden zij echter in Londen en er was geen groote hond om n zija hok te halen. Wat zou hij dan •doen? Wien Icon hij nu eens eén plezier doen? Hij keek in de speelkamer rond. Hé! Wat was d;u? Een brief op den schoorsteenmantel, een l)i i, dien hij Anna dienzelfden morgen had zien schrijven. Maar waarom zou zij hem nog niet naar dc bus gebracht hebben? Het was wrrm -n hij dacht, dat Anna zeker geen zin h: i L;eliad om uit te gaan. 't Was wel niet a er, naar de bus, maar groote mcnschen zien soms op legen dingen, die kinderen zelfs graag doen. Hij bekommerde zicb niet o-m de warmte en liep even hard als nndcrs_Alleen kreeg hij w: i meer dorst. Het bleek echter, dat Anna niet graag uitging en daarom zou hij den J). u.f nu eens voor haar wegbrengen. De bus was heel dicht bij en niemand zag hem, zoö- da>t hij weer in de kinderkamer was, toen Ar.ua binnenkwam. Zij haalde een beurs uit baar zak, nam er een postzegel uit en wilde dien op den brief plakken. Hoe zij ook zocht, hij was cchlor nergens te vinden. Ralph be greep, dat haar zoeken te vergeefs was en hij kreeg een aanvechting o-m te lachen, „Ik weet, waar hij is,'' zei hij. ..Waar heb je hem dan gelaten, stoute Jori- gen?" ..Naar de bus gebracht. Ik dacht, dat je het warm vondt en wilde je er een plezier mee doen."' .,.7a maar, er ^at geen postzegel op en ik ben bang, dat mijn aanstaande niet weet, wie hem geschreven heeft en het strafport zal weige ren." ,,Zoo dom hij zal hij wel niet zijn. En hoven- dien zaten er twee vlekken op en was het odnes erg onregelmatig geschreven, zoodat hij .wel begrijpen zal, dat hij van jou is." Ralph b\greep volstrekt niet. waarom Anna Z/OO boos keek. toen hij dit zei. Hij had toch .werkelijk niets onaardigs bedoeld. „Vertel eens een verhaaltje," zei hij een oogenblik later, hoewel hij niet verwachtte, dat zij aan zijn verzoek gehoor zou geven. Hij had het haar wei meer gevraagd en dan had zij altijd geantwoord, dat zij er geen kende. A an daag l?egon zij echter: „Er was eens een kleine jongen met krul haar, een rond gezicht en donkere oogen, twee of drie zomersproeten op zijn neus „En wat had hij aan?" vroeg Ralph haastig. „Een matrozenpak." ..Dan wil ik niet verder van hem hooren," Viel Ralph haar in de rede. Hij wist van dat kleine jongetje meer af dan Anna. Hij kon hem immers eiken dag in d-en spiegel zien. Hij hield heel veel van hem en wilde niets onaardigs*van hem hooren. Hij liep daarom de kamer uit en ging op de trap Bdltein> Langzamerhand vroolijkte hij weer wat op. Hij ducht aan de spin in hel versje. Wat deed ook weer? Telkens en telkens begon zij ^or met nieuwen nfoed. Dat zou hij ook £oen. Hij wilde op de spin gelijken. Een «ogenblik wensclile hij, dal hij er werkelijk waa en tegen den muur kon opklimmen, ton een aardige afwisseling zijn. Nu dit achter nleit kon, zou hij maar eens langs de sraoteontng naar beneden glijden. Daarna ging naar de keuken. Hij hoopte Mina daar te Stodejv- DJ* tou bem wel vertellen, wat hij €o«d om rich niet le vervelen. Maar •Ureniijk ton rij het toch niet heter weten dan «loeder. HU zou Moeders raad maar weer e«au opvolgen Mina was iemand, voor wie teker wel wat zou kunnen doen. Gisteren -o nog gezegd: „Dat felle vuur is mijn ttood nogfK terwijl zij het vleesch in den oven «stte. Wat stond daar op de tafel? Een koek, die gebakken moest worden. „Dien zal Ik voor haar in den oven zette.n," dacht hij. .,Wat zal ze verrast zijn, als ze weer in de keuken Jcomt." Hij had werkelijk plezier in zijn bezigheid. Voorzichtig maakte hij den over open. Oefl Wat een hitte! Maar het lukte hem toch den koek er in te zetten. In de keuken hing een kooi met een sijsje, dat Jans, de werlrmeid, eens van een jongen, aan de deur gekocht had. Ralph dacht, dat hel sijsje zich al heel ongelukkig moest voe len in rijn gevaugenis. Het zou veel liever vrij zijn. Dal plezier /ou ii*j7 Ralph, het eens doen. Hij slrekte zijn hand uit naar het deurtje en in hel volgende oogenblik fladderde hel vogel tje weg. Ralph klapte van plezier in de han den. Maar Mina kwam nog steeds niet in dé keuken en het wachlcn verveelde hem. Wie kan cr nu lang stilzitten op een keu kenstoel? Ralph zeker niet. Hij ging weer naar hoven, naar de kinderkamer en vond daar Anna, die zat te naaien. Zij vroeg hem, wat hij uitgevoerd had. Ralph zei echter niets, schudde het hoofd en deed heel gchcimzln- j :»g. „Als je maar weer geen brieven naar de bus gebracht hebt,*' zei zij. Ralph schudde opnieuw het hoofd. „Als je niets te doen hebt, mag je mijn naaimandje opruimen," zei Anna nu. Natuurlijk deed Ralph.dit graag, want hij wilde niets liever danhezig zijn. Daarom vond hij het altijd zoo heCTlijk b»j zijn moeder te zijn; zij wist haar kleinen jongen gelukkig te maken. Mnar nu was zelfs Anna tevreden, dat al haar trilden als een regiment soldaten op haar speldenkussen stonden, het garen netjes op de klosjes gewonden en het band slijf op gerold was. „Nu ben Je een zoete jongen," zei rij; „ik zal Mina vragen, of zij je een lekker stuk koek bij de thee geeft" Ralph lachte bij de gedachte aan den koek. „IIij zal wel mooi gebakken zijn," zei hij Anna scheen de geschiedenis met den brief heelemaai vergeten te zijn en daar was hij blij om. Zij had zeker ook begrepen, dat haar aanstaande dadelijk zien zou, dat de brief van haar was*. Eindelijk kreeg hij zijn thee, maar de koek kwam niet. Wie er echter wel kwam, was Mina en Ralph dacht, dat zij er nog nooit zóó rood had uitgezien, al had zij altijd veel kleur. Zij wTas heel boos en vroeg Anna, hoe in de wereld zij er toe gekomen was, zich met haar koek te bemoeien. Toen Anna er eindelijk een woord tusschen kon krijgen, zei zij, dat zij niets van den koek afwist, maar dat zij graag had, dat Mina hem boven bracht. „Boven brengen 1" riep deze uit „Wou je soms, dat ik asch boven bracht om het Ralph voor te zeiten? Daar komt niets van in." „Asch?! Maar wat heb je er dan mee uitge voerd? Je bakt je koeken toch altijd goed. Je bent er oud genoeg voor." Anna werd nu ook boos: daarom zinspeelde zij op Mina's leeftijd. Zij wist, dat deze daar niet tegen kon. Ralph wist dit ook. Hij had haar eens gevraagd, of zij al niet bijna hon derd jaar was en dat had zij niets aardig ge vonden. Maar nu was zij veel boozer; Ralph had haar nog nooit zóó verontwaardigd ge zien. „Ik weet zeker, Anna," zei zij even later, „dat iemand mij een poets heeft willen spe len: mijn koek is net zoo zw/rt als jouw Zon- dagsche hoed. En nu kun je lachen zooveel als jc wilt, maar ik zeg je, dat als ik er ooit achter kom, die het gedaan heeft, ik ik hem eens flink onder handen zal nemen." Ralph werd nu spierwit. Hij was juist op het punt te zeggen-: „Ik heb het gedaan 1" maar na Mina'^iaatste woorden ontbrak hem de moed er toe. Hij probeerde het nog wel even, maar hij liet niets anders dan een vreemd keelgeluid hooren, zoodat Anna uitriep: „Voorzichtig Ralph, verslik je niet!" Ralph zei dus geen woord, maar het ge beurde speet hem zóó erg, dat hij tranen in zijn oogen kreeg. Mina ging woedend de kamer weer uit en de Jdeine Ralph zat verlegen aan zijn be schuitje te knabbelen. Het liefst was hij opge staan en Mina achterna geloopen om haar te zeggen: „Ik.heb den koek in den oven gezet," maar het was hejn onmogelijk. Hij had ge dacht haar een plezier te doen en nu had hij den koek bedorven. IIij begreep dit en het speet hem heel erg. Maar hoe zou hij het haar ooit durven zeggen, nu zij den schuldige „eens flink onder handen zou nemen 1" Hij rilde alleen al bij het denkbeeld er aan. Ralph AToelde zich den heelen verderen avond diep ongelukkig. IIij dacht er voortdu rend over, hoe hij het Mina zou zeggen, maar kon geen geschikte woorden vinden, zoodat hij eindelijk begreep, dat hij het haar onmo gelijk zou kunnen vertellen. Hij beefde over al-zijn ledematen bij de gedachte, dat zij ^r misschien achter zou komen. Toen hij eindelijk in bed lag; kwam Jans de kamer naast de zijne binnenstuiven. Zij vertel de hijgend aan Anna, dat haar sijsje wegge vlogen was. Zij begreep alleen niet, hoe het had kunnen ontsnappen. Als Ralph wat opgewekter was geweest, zou hij daar zeker om gelachen hebben. H ij wist immers beter dan iemand anders, hoe bet sijsje weggevlogen was. Maar Ralph durfde niets zeggfen. Als zijn moeder maar thuis ge weest was, zou hij haar alles hebben kunnen vertellen. Zij zou begrepen hebben, dat bij heelemaai niet ondeugend had willen zijn, maar Mina en Jans waren zoo heel anders. De kleine jongen in zijn bedje verlangde toch zoo vreeselijk naar zijn moeder. Hij be gon te huilen en wenschte niets vuriger dan dat hij voor de waarheid durfde uitkomen. Maar als Mina werkelijk meende, wat zij ge zegd had, was dit immers onmogelijkI Hij was i juist op het punt in te slapen, toen hij in de aangrenzende kamer weer stemmen hoorde. Mina zei tegen Anna, dat zij dacht, dat zij den koek in den oven gezet had en Jans beweerde, dat Anna haar sijsje had laten wegvliegen, 't Werd een hooggaande ruzie en beiden wa ren zóó boos op Anna, dat zij haar niet aan het woord lieten komen, hoewel zij dit tel kens probeerde, 't Was eigenlijk heel dwaas haar telkens eenige woorden te hooren sta melen. Ze kwam'maar niet verder, want on middellijk vielen Mina en Jans haar in de rede mei: „Hou je maar stil; we weten er al les van!" en de arme Anna kon verder niets meer zegden. Ralph wist bij ondervinding hoe vervelend het is, als je het zwijgen wordt op- i gelegd*" juist op een oogenblik, dat je iets be langrijks hebt te vertellen. Plotseling kreeg hij echter moed; hij sprong uit bed en stond in het volgend oogenblik in zijn wit hansopje en op bloote voetjes voor de drie dienstboden. „Ik heb Pietje laten wegvliegen, Jans," zei hij. „ik dacht, dat hij li'ever vrij zou willen zijn, omdat hij telkens tegen zijn kooi op vloog. Ik dacht, dat ik ej hem plezier mee deed. En ik ik heb den koek in den oven gezet, omdat Mina zei, dat zij er altijd zoo lyarra van werd. Ik dacht haar ook een ple zier le doen. Ik wou heelemaai niet ondeu gend zijn. heusch nie-1: ik wou juist heel vi ;en- dciijk zijn." IIij harslle in tranen uit, toen Mina haar handen naar hem uitstrekte en ging haastig voort: „Ik zou- t svel dadelijk gezegd hebben maar maar ik was bang dat Mina mij onder handen zou nemen!' Misschien klonken zijn woorden niet zoo duidelijk, als zij hier geschreven staan, want hij snikte telkens, maar zij begrepen hem toch en Mina wilde niet hebben, dat Anna of Jans op hem bromde. IIij had er niets kwaads mee bedoeld, verdedigde zij hem, en zij nam het bevende ventje op haar schoot en zei, dat zij het aan mevrouw zou vertellen, als één van beiden het kind aanraakte, of een onvrien delijk woord tegen hem zei. Mina was name lijk getrouwd en hoewel zij wel eens bromml kon zijn, begreep zij kinderen toch veel be'cr- dan Anna dit deed. Zij liet Ralph beloven, dat hij het nooit weer zou doen. Zl| droeg hem weer in zijn bedje, zoodat hij weldra in een diepen slaap viel cn niet eerder -wakker werd, vóór Anna hem den volgenden morgen kwam roepen om op te staan. Anna was bijzonder vriendelijk. Zij had een brief van haar vriend gehad en zei: „Hij heeft gelukkig zonder mopperen bet dubbeltje port betaald en mijn brief niet ge weigerd." „Hij is zeker rijk," antwoordde de kleine Ralph, „want alleen iemand, die heel rijk is, betaalt een dubbeltje port voor een brief, c!' slordig geschreven is en met vlekken er op. denk. jij öbk niet?" Anna zei hierop niets, doch .snoot haar neus. Zij zinspeelde met geen enkel woord op het gebeurde van den vorigen dag, vóór zij zaten te ontbijten. Toen zei zij: „Denk er aan, dat je vandaag geen dingen uilhaalt als gisteren gebeurd zijn, want je zou er voor de tweede maal niet zoo gemakkelijk afkomen. Ik zal je geen oogenblik uit het oog verliezen 1" CWordt vervolgd.) De praatzieke dwerg. Eenige jaren geleden maakte ik een uit stapje naar het Schwnrzwald en vond diep in het woud een wonderschoon plekje. Nog slaat het mij helder voor den geest en ik ial trach ten het jullie te beschrijven. Ik vond er groote, groene mosvlakten en donkere^ pijnboomen, die hun takken tot den grond buigen. Daar tusschen staan ook slanke beuken met glimmende, grauwe stammen en prachtig groene bladeren, die den boomen een plechtig aanzien geven en den vermoeiden wandelaar in hun schaduw een rustig plekje bieden. Om het groene tapijt heen liggen rotsblok ken wild door elkander, en ook zij zijn met mos begroeid. Daar, sVaar die rotsblokken het dichtst op elkander liggen, ontspringt een beekje, welks geklater wel liel eenige geluid is, dat de diepe stilte verbreekt. Stil, heel stil is het hier; men hoort er niet eens het gezang der vogels. Zij zijn er wel, zelfs in grooten getale; zij springen van tak tot tak, bewegen hun staartje en kijken met hun heldere oogjes nieuwsgierig rond, maar uit volle borst zingen doen zij niet Over dat plekje grond ligt een waas van geheimzinnig heid, dat zij besloten hebben niet te verbre ken. Mij heeft het beekje echter het geheim ver teld. Het betreft zijn ontstaan en hoe die rots blokken daar zijn komen te liggen. Zal ik bet jullie oververtellen? Als men den loop van het beekje volgt, komt men aan een kleine grot. Daar was, eeuwen geleden, dc ingang van het rijk van Goldeman. den koning der dwergen. Diep in de rotsen woonde dat vlijtige volkje en schuw de de nabijheid der menschen. Zij klopten en hamerden den gansclien dag en maakten dc zeldzaamste kostbaarheden van edele metalen en kristallen. Eén der dwergen deelde dc schuwheid voor de menschen niet, integendeel. Steeds had hij een vurig verlangen naar dc zonnige wereld, daar hij een vroolijk en levenslustig baasje was en niets van d$ schuwheid zijner mak kers begreep. IIij deed, wat bij goed vond, en zijn mond stond geen oogenblikje stil. Eens gaf koning Goldeman hem, op zijn aan houdend aandringen, verlof om de boven wereld te bezoeken; hij ihocht echter slechts een paar dagen uitblijven. Zijn hart zwol van Irots cn hij zwierf eenigen tijd rond en vond veel behagen in de menschen. Ieder, dié maar luisteren wilde, deed hij de wonderlijkste verhalen. Goldeman en zijn volkje leefden voortdu rend in den grootsten angst. Dag aan dag ver streek en de kleine menschen vriend keerde maar niet terug en... hij was zoo praatziek, men kon hem niet vertrouwen! Men was bang, dat hij in zijn onvoorzichtigheid koning en volk zou verraden. Toen hij dus eindelijk na vele weken terug kwam, werd hij voor zijn lang uitblijven ge straft en in een somber hol opgesloten. Hij moest den zwaarsten arbeid verrichten, maar hij dacht steeds aan de bovenwereld en wat hij daar gezien had, en ^oo vloog de tijd om. Zoodra zijn kerker ontsloten was, was alle leed vergeten en begaf hij zich weer onder de menschen. Een uur gaans van het rijk der dwergen lag een stad. Daar werd juist een groot feest ge vierd en ~er werd gedanst en pret gemaakt, 't was één-en-al uitgelaten vroolijkheid. In een herberg zaten, afgezonderd van de anderen, twee wóest uitziende mannen met yeeke gezichten en gescheurde kleeren. Zij steunden het hoofd met de handen cn staar den met starren blik in hun ledige bekers. Onze goedhartige dwerg was er door getrof fen, want hij hield de mannen voor diep onge lukkig. IIij geloofde nog niet aan de slechtheid der menschen, die hij allen voor edel en goed hield. Een tijdlang z*g hij die twee met mede lijdende blikken aan en trad toen nader. Hij zette zich vertrouwelijk naast hen neer en vroeg: V „Wat scheelt er aan, hecren?" Eén van de woestelingen zag den kleinen man verachtelijk aan, maar dc ander zei barsch: „Wat er aan is .-be ill, ldcin gedrocht? Geld m-ir.kcercn wij. geld! Kan jij er ons soms aan helpen?': H li i van don klop-ic -van ontroc- rii. h# bezal zooveel kus La'beIen en ir.a- si-hicn waren die mannen met een'weinig gpud geholpen* En toen waar het hart vol van is, loopt dc mond van over toen vertél de hij van zijn koning en van zijn volk. en de vele kostbaarheden, welke zij bezaten. Hij legde hun uit, waar hel dwergenrijk te vin den was, maar zoodra had hij 't niet uitge sproken, of hij besefte, wal hij gedaan had. Hij was een verrader gewerd Doodsbleek cn vol schaamte wilde hij stil de herberg ver laten, maar de twee mannen grepen hem bij den schouder en brulden hem toe: „Niet wegloopen. klein gedrocht! Eerst zul je ons den weg wijzen of anders ben je een kind des doods!" Nu hielp geen bidden 'of smeeken. De man ui trokken mee het woud in. en hoe meer hij de grol naderde, den ingang van het dwergen- njk. hoe gr o o ter zijn angst werd. In zijn ver twijfeling begon hij te schreeuwen om zijn makkers te waarschuwen. Koning Goldeman was den ganschcn dag zeer gedrukt ge est. Hij had rust noch duur gehad, sedert dc praatzieke dwerg dien morgen was \v». kgeijld, en hij had zich met zijn volk tusschen de spleten der rotsen verbor gen. Hier luisterde hij aandachtig naar de ge luiden, die uit het w oud lot hem doordrongen, en keek hij oplettend den omtrek rond. Daar hoorde h'j dc jammerkreten van den elukkigén dwerg. IIij waarschuwTde zijn cn ieder greep den hamer steviger in de k .'v vuist. Zij zagen dc twee woeste mannen r.aderen terv ijl zij den kleinen verrader ste vig- vasthielden. De dwergen begrepen dadelijk de geheele toedracht der zaak. en zonder een woord te spreken, maakten zij zich tot tegenweer ge reed. Ijlings beklommen zij de rotsen en sloe gen er met hun hamers groote stukken af, die zij op de booswichten wierpen. Dezen, bevreesd voor den vreeselijken steen- hagel, lieten den dwerg los en namen ijlings de vlucht.... Nu weten jullie, hoe de rotsblokken om het mostapijt heen komen te liggen, maar ik moet nog het slot van mijn geschiedenis vertellen. Koning Goldeman en zijn volk trokken met huh kostbaarheden ver weg naai* een plaats, waar zij geen roofzieke menschen behoefden te vreezen, doch de kleine verrader werd ver anderd in de beek, die door het woud stroomt en murmelend zijn droevige geschiedenis ver telt aan ieder, die het verstaan kan. Van alles wat. Driekoningen. door C. H. Op Driekoningen was het bij de familie Ver- straaten de gewoonte, dat Moeder een lekke ren koek bakte, waarop al de kinderen: Jan, Otto, Annie en Miesje zich reeds dagen van te voren verheugden. En dat was niet alleen om dien koek, want al was die heel lekker. Moe der bakte hem wel eens mee$, b.v. op een ver jaardag. Het was nu nog veel echter, want in dien Drickoningenkoek werd een boon gebakken, en de gelukkige, die de boon in zijn stuk koek aantrof, kreeg een gulden van Vader en was dien heelen avond Koning of Koningin. Wie zou dit jaar dat buitenkansje hebben? Verleden jaar was bet Jan geweest. „Mis schien nu ik wcL" dacht Ofeto, „dan zou het juist van 't rijtje afgaan." „Dit jaar mis schien een meisje," dacht Annie. „Miesje of ik, wat verlang ik naar morgenmiddag 1" Toen de drie oudste kinderen den volgenden middag uit school kwamen, lcreeg elk een heerlijk stuk koek. „Heeft iemand de boon al?" vroeg Moeder. „O Moeder, kijk eens!" riep kleine Miesje, die mank was en veel liggen moest, opgetogéh uit: „Ik heb 'm! Ik beet er bijna op!" Miesje werd nu Koningin" en kreeg van Vader een nieuwen gulden. Wat zou ze daar al niet voor koopen! De anderen sloven de kamer uit en haalden de papieren kroon, die zij den vorigen dag samen geknipt en geplakt hadden. „Nu is de rustbank Miesje's troon!" klonk het. „En Miesje onze Koningin! Lang leve Koningin Mies!" Miesje mocht dien avond de spelletjes kie zen en was de heldin van het huiselijk feestje. Zij mocht een half uur langer opblijven en toen werd de kroon in baar kastje opgeborgen als berinnering aan den prettigen avond. liet Ijs. door C. H. Jongens, ga nice schaatsenrijden Op de gracht, het is vertrouwd, Koudkleum ine. maar achter blijven 't Ijs geeft prei ;ian jong en oud. 't Eten zal wét lekker smaken, Als je stevig schaatsenrijdt, *k Denk, als je bent thuis geblevcr Heb je later stellig spijt. 's Avonds lig 'k in bed te droomen Van het zwieren op de baan En ik denk: ,,'k IIoop dat ik morgen Weer kan schaal jden gaan!'! Een klein gclê^.. Ia een bakje laten verdwijnen en weer te voorschijn brengen, zonder bet bakje te verplaatsen. Men legt het gefóshik midden in het bakje, zoo-, dal ieder hel zien kan. Dan laat men de omstander; zóó ver ichlei uitgaan, dat zij het niet meer kunnen zien. Wil men het nu weer tc voorschijn brengen, dan giel men water in het bakje en door de straalbreking komt het geldstukje voor allen weer le voorschijn., zonder van plaats to ver anderen. Electrlscbe vtsehvangst, De Italianen zijn van nature veel me«r een visschers-volk dan men* hier wel meent. De vischvangsi heeft in Italië steeds gegol den als £6ii belangrijk middel van bestaan, - *oowel de vlsscherij ter ree, ali de zoeW vater-vischvangst Ook rou men een bei langrijke smdie kunnen makep, welke hulp. middelen de Italiaonsche visschers benufa ten om rich op r'n handigst meester te ma. hen van de als volks-voedsel zoo 'begeerd* zee. en rivier-visch. Want ter vergelijking! met onze nationale vischvangst ware zooi iets reker de moeite waard. Het H. blad vestigt in verband hiermede da aandacht op een nieuw technisch bedenk, sel, waarmede kort geleden proeven zijn ge. nomen. Men riep de electriciteit dit maal t» hulp, men liet n.l. electrische gloeilampjes onder'water zakken. De. visschen, nieuw», gierig naar hun aard, zwemmen dadelijk In groote scholen naar het ongewone lichtpunt in hun halfduistere wereld. De visscher» hebben listiglijk hun netten opgesteld, met het electrische licht als middelpunt. Ze be. hoeven niet al te lang te wachten. Geen aas trekt magnetischer dan zoo'n electrisch on. der-water-licht! De jongste proeven werden genomen in het Bracciano-meer; ook werden soortgelij. ke proeven genomen te Portoferraio en Ca. tana. Uit de Italiaansche bladen lezen wo van rijke vangsten. Dus een volkomen suo ces. Wel wordt gesproken van een groot»1 mate van handigheid van de zijde der vis- schers bij hot juiste uitzetten, en het juist» dichthalen der netten. Anders ware er ook geen kunst meer aan! Zou deze wijze van vischvangen niet iets voor onze visschers zijn? Ken wonderboom. In het oosten van Thibet gToeit eet» boom, die, eenig in zijn soort, op ieder zij. ner bladen een' thibetaansch letterteeken t« zien geeft; naar dè' inboorling.u -eggen, komt op deze manier, af naarm. .et ge» bladerte zich ontwikkelt, het gansche thebe» taansche alphabet voor den dag, terwijl in voorspoedige jaren de letters vervangen worden door afbeeldingen van goden en wat dies meer zij. Naar de Parville meent, werd deze boom het eerst vermeld door den bekenden reizi ger pater Hue, in zijn boek „Souvenir d» voyage au Thibet Hij noemt hem „den boom met 10.000 afbeeldingen" cn zegf dat dezfe niet alleen op de bladen voorko. men, maar ook op de stam takken, Liefhebbers kunnen deze bij den tempel van Boeddha in hei Lioesar. William Rockhifl ging op zijn terugreis uit China dien wonderboom zien, en begal zich daartoe naar Lioesar, een dorpje mei niet meer dan 800 Inwoners, maar... waas een klooster is gevestigd, dat niet minde* dan 3000 Boeddhapriesters (iamas) her. bergt. Op tien meters afstand van een hun. ner tempels zij hebben er velen in Lio& sar vond hij den boom; maar helaas hij kwam in Februari, terwijl die nog blader* •dos was. Hij kon niet anders constateeren, dan dat hij den boom, djen men den boom met 10.000 afbeeldingen noemt, „gezien"* had. Of hij op de schors van den stam leW ters heeft gezien, vermeldt hij niet. Eenige jaren geleden echter, is het raad. sel opgelost door Mgr. Biet, apostolisch vi. catis van Thibet, wien een lama, die op eetl pelgrimtocht ziek geworden en dank zij da verzorging van mor .ign« hersteld was, den sleutel daartoe in handen gaf. Wat is het geval? De lamas van Lioesa* moeten leven en daarvoor hebben zij geld noodig; om zich dit te verschaffen hebben zij dien wonderboom uitga-* --ht. In de lènta en n den zomer klimt des nachts ^>ij donke» re maan een priester, gewapend met eenj handpersje, in den boom en drukt op ieder blad de letters van de spreuk „Om mand padoné om", wat zeggen wil: „Eere zij Boeddha in den lotus". Zoo bedrukt meni ook den stam, en de aldus bedrukte bladen en stukken schors, worden den toeristen voor grof geld verkocht. Natuurlijk bezitten de opeenvolgende geslachten verschillend» edities van dit drukwerk; pater Hue .een» andere den Henri van Orleans- als de hand pers versleten is verschijnt n ni-uwe! I)e Scandinavische berk. Nergens wordt de berk meer productiel gemaakt dan in de Scandinavische landety in het bijzonder in Zweden. Behalve het bet* kenhout, dat door wagenmakers wordt got' bruikt, zijn ook de andere deelen van den boom geldswaardig. Van de bladeren wow den geneeskrachtige dranken getrokken. Uil de bloesems wprden etherische oliën en pais iumerieën bereid. De uitloopers in den zo. mer worden door Finnen en Lnppen in koti' fie omgezet. Iets wat ook in Oulischland na volging begint te vinden. Uit de bast V.'ordf door boringen berkensap bereid, dat mei suiker en citroen vermengd de beroemd» Zweedsche „Berkenmost" geeft Ook laai men het sap gisten en krijgt zoo een soor| van berkenwijn. De grootste berkenhos* schen treft men in het zuidelijk gedeelt» van Zweden aan. De fabricage van al dez| bijproducten geschiedt door huisnijverhelaf Een huismiddel tegen wiiiterhaade» Als een goedwerkend huismiddel tegeW winterhanden beveelt het Maandblad tegen Verv. aan in den wintertijd dagelijks vóót het naar bed gaan, de handen terdege me( een weinig citroensap (versch) zoolang i* te wrijven, tot zij geheel droog zijn gewre ven. Jammer maar, dat er tegenwoordig zoet veel meer winterhanden dan citroenen zijn!

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 4