mnmspiiK c.1 nf ss ïs
DE BALLERINA,
buitenland
„DE EEMLANDER"
FEUILLETON.
MATILDE SERAO.
iSe Jaargang, No. 218
pc post t 10ft p«r week (met graü» Ttrickcring
t*gco ongelukken) f 0.14. aixonderlUke nummer»
f 'trw WtkeHlkieh bijvoegsel Hoüzndsch»
Haitmaw (ondet redactie van Tbtrtoe Hoven)
p«r 3 maanden 50 c*nt WekellJksA bijvoegsel
•Wcrddrtruo* per 3 maanden 60 cent.
HOOFDREDACTEUR: M«. D. J. VAN SCHAARDENBURG
UITGEVERSi VALKHOFF C.
BUREAU: ARNHEMSCHE POORTWAL, HOIKutrcchtschbstii.
1NTERCOMM. TELEFOONNUMMER 513
Dinsdag 9 April 1918
dienstaanbiedingen 1—5 regels f 0.50, groo:< ictfew
naar plaatsruimte. Voor handel en bedrijf bcsUaa
xcer voordeellge bepalingen tot het herhaald advcn
tecren In dit Blad, by abonnement Ecne circulaire,
bevattende de voorwaarden, wordt op aanvraag
toegezonden.
Yan weGk tot week.
In de efgeloopen week is aller belangstel
ling uitsluitend geconcentreerd gebleven op
iden geweldigsten veldslag, welke ooit ter
wereld geleverd Is, den strijd in Noord-
Frankrijk.
Het is moar gelukkig-dat de menschheid
fich van de hel, welke door de waanzin der
machthebbers daar thans woedt, geen voor
stelling kaj\ maken. En zii, die er in verkee-
ren, zijn te zeer bevangen in de oorlogsroes
en overmeesterd door de weer ontwaakte
oer-instincten, dan dat zij er zich rekenschap
van zouden geven, wat daar eigenlijk ge
beurt en welke ontzettende daden zij daar
verrichten.
Het schoone land van Frankrijk wordt in
een woestenij herschapen, het gekerm van
duizenden en duizenden vervult de onme
telijke slagvelden en wordt slechts over
stemd door den geschutsdonder en de hel-
sche geluiden der verschillende moordtui
gen. Op meer dan 100 K.M. afstand wordt
door één kanonschot 'n kerk in Eaiijs ver
nield en 'n 75-tal geloovigen, die baden tot
hun God, op slag gedood. En 'n Engelsch
bericht meldt, ter opmontering van de stem
ming, dat de soldaten bij de machinegewe
ren soms even moesten rusten, omdat hun
armen moe werden van het dooden
Duitschers.
En wat met al deze gruwelen bereikt
wordt Men ziet den vrede nog even ver in
't verschiet. Qndanks de zwaarste offers,
schijnt ook deze strijd weer niet de beslis
sing te zullen brengen. Aanzienlijke voor-
deelen zijn door de Duitschers behaald,
maar overwonnen en vernietigd hebben zij
hun vijanden niet. Integendeel, de opmarsch
schijnt voorloopig gestuit en dat geeft den
Geallieerden nieuwen moed. Drie jaren lang
reeds hebben dezen na eiken tegenslag ster
ker de overtuiging dat de krijgskans keeren
zal, dat de Duitschers hun uiterste en laat
ste krachten verspild hebbentelkens is die
verwachting beschaamd, maar telkens dringt
zij zich opnieuw op. En de helden achter de
groene tafels en de schrijfbureaux gaan
voort de gemoederen op te zweepen en de
spoedige eindoverwinning te voorspellen.
Mocht men hen maar geloovenï Maar wie
kan dat nog?
Eerst zou de Russische stoomwals het
Prusianisme verpletteren. Toen was het
wachten nog slechts totdat Engeland al z'n
macht ontplooid zou hebben. Daarna moest
Italië's tusscherikomst der. Centralen den
genadeslag toebrengèn. Later heette het,
dat Roemenië en Griekenland de balans
zouden doen doorslaan. Nu zal de komst
der Amerikanen de uitkomst brengen. En
als ook die voorspelling beschaamd mocht
worden waarom zouden de Amerikanen
meer succes hebben dan de geharde en
dappere Franschen en Engelschen zul
len de Japanners wel als redders opgeroe
pen worden.
Intusschen wordt Frankrijk verwoest, de
bevolking uitgeroeid en Europa meer en
meer aan het Pruisisch militarisme overge
leverd. Het had zoo heel anders kunnen zijn,
als de Entente, door gemis van bekwame
staatslieden, niet het gunstige oogenblik,
ioen «ie Centralen van alle kanten in het
nauw zaten, had laten voorbijgaan.
De Oostenrijksche minister Czernin heeft
de opzienbarende onthulling gedaan, dat
Clemenceau kort voor het offensief Oosten-
rijk gepolst had over mogelijke vredes
onderhandelingen. Het antwoord zou ge
weest zijn dat slechts Frankrijk's wensch
om Elzas-Lotharingen terug te krijgen, die
onderhandelingen in den weg stond. Waar
op de Fransche regeering te kennen gaf,
van dien eisch niet te kunnep. afzien. Zoodat
•het bloedbachanaal beginnen kon. De prijs
voor het behouden of verkrijgen van Elzas-
Lotharingen wordt wel duur betaald.
Clemenceau heeft kort en kréchtig ver
zekerd, d3t Czernin dit alles gelogen had.
Dat ware niet te verwonderen, want Cle
menceau is wel de laatste man om aan het
bloedbad een einde te willen maken. Beide
staatslieden hebben zich nu nader verklaard
en daarbij bleek dat de besprekingen wel
hadden plaats gevonden, dat beide par
tijen elkaar er 'n verwijt van maken. „Vre-
desgekuip" is tegenwoordig het ergste waar
van men iemand betichten kan.
Wat genriren ri;d op Engels.i\* gevoe
ligheden eysrii<te, is thans onder den Duit-
schen druk geschiedt. De Fransche gene
raal Poch is toi opperbevelhebber over het
geheele fron* benoemd.
In Rusland blijft de toestand even troe
bel. De i wo utie-spin laat haar prooi niet
los, voordat zij hem geheel leeggezogen
heeft.
De Duitschers landden in Finland om 'n
einde te maken aan den burgeroorlog.
Japan is plotseling tot de ontdekking ge
komen dat het op voet van vriendschap ver
keert met de Bolsjewiki-regeering. Dat kan
beteckenen, dat de interventieplannen in
Siberië voorloopig opgeheven zijn. 'n Diplo
matiek succes voor Amerika. Maar in de
taal der diplomaten kan zoo'n vriendelijke
verklaring ook beteekenen, dat Japan's op
treden juist aanstaande is. En inderdaad,
sinds wij dit schreven, zijn Japansche troe
pen te Wladiwcstok geland en eheft Rus
land den vroegeren bondgenoot z'n doods
vijand verklaard.
1
In afwachting van de volgende daad van
edelmoedigheid van onze beschermers heeft
de Nederlander den buikriem weer 'n gaat
je nauwer moeten aantrekken.
Het schrale broodrantsoen is, om de nieu
we oogst te kunnen halen en ons land niet
weldra geheel broodeloos te doen zijn, ver
minderd tot slechts 200 gram per daghet
vleeschrantsoen is bepaald op 200 gram
per week.
Dat komt weer neer op 't zondaarshoofd
van Posthuma. Alsof hij 't was die onze vol
geladen graanschepen, tegen alle recht in,
vastgehouden heeft in de havens van Ame
rika f
Het is nu duidelijk waarom die schepen
niet weg mochten. Onze voorraden moes
ten uitgeput worden, opdat wij machteloos
overgeleverd waren aan de willekeur van
onze beschermers. Honger is 't scherpste
zwaaid. Groote volkeren uit te hongeren is
reeds z»an twee kanten mislukt, maar kleine
kan rnen er wel door breken.
Nu reeds, op den vierden dag der brood
kaart, werden te Amsterdam de broodwin
kels geplunderd, heeft het volk de koningin
toegeroepen dat het honger, honger had.
Dat is het volk, waarmee de Nederland-
sche pers in hare verontwaardiging over de
h.i. al te groote zorgzaamheid en tegemoet
komendheid onzer regeering tegenover
Amerika's hongerdreigementen, 'n honger-
kuur had willen' wagen f
Amerika is zoo goedgunstig 100.000 ton
graan voor ons beschikbaar te stellen. Kom
het maar halen, als ge durft, zegt het tot
ons.
Maar onze regeering heeft niet voldoende
vertrouwen meer in onzen weldoener om
nog meer schepen naar zijn havens te zen
den. Zij hoopt, dat Amerika de edelmoedig
heid zoover zal drijven dat het ons graan zal
zenden met 2 van onze 60 schepen, die
daar lagen.
Nog 'n week moet de broodkaart duren.
Dagelijks wordt het aantal gezinnen, die hun
bonnetjes verbruikt hebben, grooter. 'n
Broodoproer van het gepeupel, dat door
anarchisten tegen het gezag en door buiten-
landsche agenten tegen dc regeering opge
hitst wordt en van den toestond zich geen
rekenschap geeft, schijnt onvermijdelijk.
Men heeft het oog gericht op de voorraden
welke in de stelling Amsterdam voor den
tijd van beleg opgeslagen liggen. Als wij in
d enoorlog komen, zal die partij, aan wel
ker zijde wij strijden, wel voor ons voedsel
zorgen, zoo redeneert men; nu bewaren wij
die voorraden slechts voor den eventueelen
veioveraor.
De regeering schijnt nog niet van zins,
aan dien drang toe te geven. In Nederland
wacht men gewoonlijk zoo lang, totdat men
onder pressie van het volk, wel gedwongen
wordt tot zekere maatregelen over te gaan.
Inmiddels is ook onze kplenovereenkomst
met Duitschlond afgeloopen en de aanvoer
stopgezet. Ook van dien kant weinig be
reidwilligheid. Als de eene partij ons lief
koost, overlaadt ook de andere ons met
vriendeliikheidenmaar als de eene ons
knijpt, begrijpt de andere dat zij hare vrien
delijkheden veilig wat opschorten kan.
Er schijnen tegenwroordig veel onvoor
zichtige Kamerleden te zijn. Na De Jong
thans h°t i.-k. lid Van Best, die volgens de
uitspraak van rijn partij niet voldoende z'n
functies als advocaat en i egeerings-commis-
saris gescheiden gehouden heeft. Zijn partij,
die hem een jaar lang handhaafde, komt nu
plotseling tot de ontdekking, dat hij incor
rect gehandeld heeft, en geeft hem de bons.
En de volgende onvoorzichtige is het r.k.
Kamerlid v. Groenendaal, minder bekend om
hetgeen hij presteert in de Kamer dan wel
om zijn Fransche advertenties in de dag
bladen als hij kennis geeft van de jaorlijk-
sche vermeerdering van zijn gezin. Hem
wordt thans euvel geduid, dat hij als diiec-
teur eener maatschappij tot bruinkoolexploi
tatie zich heeft laten benoemen tot rappor
teur over het bruinkoolwetje, waarbij zijn
persoonlijke belangen en die des lands te
gen elkaar ingingen.
Wie volgt nu?
Politiek Overzicht
De kans cp vrede.
De zware strijd aan het westelijke front
duurt nu reeds bijna drie weken. Met on
verminderde kracht vallen daar de slagen
en ook de spanning, waarmee oorlogvoe
renden en onzijdigen, kort samengevatde
gansche wereld, dezen strijd in zijne ver
schillende phases volgt, vermindert niet.
Die spanning heeft minder betrekking
op den strijd zelf, dan op wat men
van dezen strijd verwacht. Nu wij mid
den in de tweede helft van het vierde oor
logsjaar zijn, boezemen de strijdhandelin-
gen zelve ons minder belangstelling in. Qns
gevoel raakt daarvoor afgestompt. Maar er
is één gevoel, dat alles overheerscht: het
verlangen naar het einde van dezen strijd,
die steeds ontzettender van omvang wordt
en die, naarmate hij langer duurt, de wereld
aanhoudend dichter bij den ondergang
brengt.
Zal aan het einde van den strijd, die nu
gaande is, de vrede in het gezicht komen?
Wanneer komt de wede? Dat is thans d e
vraag, de eenige vraag, die onze aandacht
opeischt en al onze belangstelling in beslag
neemt.
Wanneer men onderzoekt hoe de oor
logvoerenden hierover denken, dan is het
resultaat niet onbemoedigend, voor zooveel
de centrale mogendheden aangaat. De Duit-
sche staatssecretaris von Kühlmann heeft
reeds in Augustus van het vorige jaar de
verwachting uitgedrukt, dat het vierde oor
logsjaar, dat toen was ingetreden, het laat
ste zou zijn. De gewezen rijkskanselier Mi-
chaelis ,die destijds dat ambt vervulde, heeft
nog onlangs in eene vergadering, waar hij
als spreker optrad, gezegd: „De zegeningen
en vreugden van den vrede, die in dit
jaarzalkomen, zullen voor ons verloren
gaan, als wij den vredesnood niet vrijwillig
dragen." Men blijft in de Duitsche regee-
ringskringen dus optimistisch gestemd ten
aanzien van het tot stand komen van den
vrede binnen een niet te langen tijd.
Ook in Oostenrijk-Hongarije hebben ge
zaghebbende stemmen zich in denzelfden
geest uitgelaten. Zoo heeft graaf Julius An-
drassy, de bekende Hongnorsche oud-mi
nister, in de Neue Freie Presse gezegd
„Wij zijn misschien ook in het westen niet
ver meer van den vrede verwijderd. Het
is niet uitgesloten, dat de wonderbare over
winning van de Duitschers in niet al te
langen tijd de vurig yerwachte uitkomst,
den definitieven vrede, zal brengen."
Graaf Czernin zelf, de staatsman in wiens
handen de leiding van de buitenlandsche
politiek van Oostenrijk-Hongarije berust,
heeft de korte pauze die de vredesonder
handelingen met Rumenië, welke hem noop
ten geruimen tijd uit Weenen afwezig te
blijven, hem in de week na Paschen lieten,
besteed om eene rede te houden, waarvan
de grondtoon beslist optimistisch was. Hij
heeft er nadruk op gelegd, dat met het tot
stand komen van den vrede met Rumenië
de oorlog in het oosten ten einde is ge
bracht. Met Petersburg, met de Ukraine en
met Rumenië is de vrede verkregen. Won
neer in het westen de strijd op nieuw is
ontbrand, dan is dat buiten zijne schuld,
hij roept God op als getuige, dat door hem
alles beproefd is om het nieuwe offensief
te vermijden. Maar de Entente heeft dat
niet gewild.
In verband 'hiermede heeft graaf Czernin
de opzienbarende mededeeling gedaan van
het aanbod om te onderhandelen van den
Franschen minister-president; hij heeft ge
zegd: „De heer Clemenceau heeft eenigen
tijd voor het begin van het offensief in het
westen bij mij aanvrage gedaan of ik tot
onderhandelingen bereid was. Ik heb dadelijk
in overleg met Berlijn geantwoord, dat ik
hiertoe bereid was en tegenover Frankrijk
geene vredesbeletselen kon zien dan den
wensch van Frankrijk naar Eizas-Lotharin-
gen. Uit Parijs werd geantwoord, dat er op
deze basis niet was le onderhandelen. Daar
op was er geen keus meer."
Aan de oorzaken, waarop de pogingen om
het op 21 Maart jl. begonnen offensief te
vermijden zijn afgestuit, heeft graaf Czernin
het laatste gedeelte van zijne rede gewijd.
Hij behandelt daarin de verschillende groe
pen van personen in eigen land, die het tot
stand komen van den vrede tegenwerken:
de roepers om den vrede tot eiken prijs, de
„défoitistes" zooals zij in Frankrijk worden
genoemd, die evenzeer vijanden van den
vrede zijn als de annexionisten, die de we
reld vervullen van hun veroveringsge-
schreeuw. Die berde groepen verlengen den
oorlog, want zij vertragen den gematigden,
eervollen vrede, al kunnen zij hem niet blij
vend verhinderen. Het laatste hoofdstuk van
hel groote werelddrama breekt aan. „Wij zul
len ons er doorslaan", zegt graaf Czernin,
„en misschien is de tijd niet ver meer, waar
in wij op de laatste jaren zullen, terugzien
als op een langen boozen droom."
Dan is er nog een derde groep van oor-
logsverlengers, en het bedrijf van dezen
brengt graaf Czernin terug tot datgene wat
hij in gedachte had toen hij zinspeelde Op
de aanvrage om te onderhandelen uit Parijs;
hij 'zegt: „De den oorlog verlengende ver*
wachtingen van onze tegenstanders steunen
voor een groot deel op onze toestanden in
de binnenlandsche politiek en zekere poli
tieke leiders, niet het minst in het Czechi-
sche kamp. Dat weten wij heel precies uit
talrijke overeenstemmende berichten uit het
buitenland. Onlangs waren wij, zooals ik
reeds zeide, er dicht nan toe met de staten
Jn het westen in onderhandelingen te tre
den. Toen slóeg plotseling de wind om cn
besloot de Entente, dat het beter wos nog
wat te wachten, want de parlementaire en
politieke gebeurtenissen bij ons gaven reden
tot de hoop, dat de monarchie weldra weer
loos zou zijn."
Tegen het drijven van deze politieke lei
ders richt graaf Czernin een bittere aan
klacht. Hij doet op allen, die een spoedig
eervol einde van den oorlog wenschen, een
beroep om tot hunne bestrijding zich aaneen
te sluiten. Degenen, die hopen op de over
winning van de Entente om daardoor hun
politiek streven te verwezenlijken, plegen
hoogverraad, en dit hoogverraad is een ver
gift in de aderen van den staat; het is dó
laatste den oorlog verlengende hoop van:
den vijand. „Wanneer wij dit vergift verwij
deren, dan is de olgemeene eervolle vrede
dichterbij dan het groote publiek vermoedt."
Het is dus tegen den binnenlandscnen
vijand, dat graaf Czernin te wapen roept. Als
deze overwonnen is, dan zijn daarmee te
vens de-buitenkmdsche vijanden verslagen.
De oorlog.
Aan het westelijke front is nan beide zij
den van de Somme de strijd van geringe
beteekenis geweest. Van meer belang was
de strijd meer naar het zuiden, in de buurt
van de Oise. De Duitsche berichten mel
den, dat aan den zuidelijken oever succes
sen zijn verkregen. Ten noordoosten van
Folembray en ten oosten van Coucy-le-ChS-
teau zijn hoogten veroverd en de Duitsche
troepen zijn doorgedrongen tot Verneuil.
De Oostenrijksche regeering heeft tot
weerlegging van de voors tel ling, die van
Fransche zijde gegeven is van de vredes
besprekingen, die tusschen vertrouwens
mannen van de Fransche en Oostenrijksche
regëeringen hebben plaats gehad, eene uit
voerige mededeeling gepubliceerd. Daaruit
blijkt, dat Revertera en Armand tweemaal
samen overleg hebben gepleegd. De eerste
maal in Augustus 1917. Toen werd geen
resultaat verkregen. In Januari 1918 werd de
afgebroken draad weer opgevat en daafvoor
heeft Clemenceau het initiatief genomen. Do
juistheid van de door graaf Czernin in zijne
rede van 2 April gegeven voorstelling wordt
op alle punten staande gehouden.
Moskou, 7 April (R.) Het Centraal
Uitvoerend Comité van de Sovjets, ontwierp
een constitutie voor een federatieve socia
listische republiek.
Petersburg, 7 April. (R.) Joffe is
benoemd tot Russisch gezant te Berlijn en
Komenow in dezelfde functie te Weenen.
Petersburg, 7 April. (R.) Duit
sche vliegmachines verschenen boven Hel-
singfors.
De Russische oorlogsschepen verlieten
Helsingfors en stoomden op naar Kroonstad.
De Raad van Volkscommissarissen ver
klaarde, dot het aan land komen van Duit
sche troepen te Hangö, alleen de Finsche
regeering aangaat, zoodat Rusland niet kan
intervenieeren.
Stockholm, 8 April. (W.-B.). Vol
gens Dagens Nyheter hebben de witte gar
den in Tammerfors 8000 gevangenen ge
maakt. De roode garden verloren 2000 doo-
Men wil altijd graag helpen, doch liefst
met de middelen van anderen.
Uit het Italiaansch
door
Anna Polak.
16
„Neen, gij badt het niet aan, juffrouw Eml-
Bo/' zeide Carmela, naderkomend.
„Zool GelukkigI Dank je wel, je hebt mij een
pak van het hart genomen. Dat is Carmela
Minino, ook een danseres, Ferdinando."
Graaf van Torregrande verwaardigde zich
nauwelijks om een vluchtigen blik te werpen
op de danseres die daar stond, trillend, zwij
gend, in een grooten, onbeschrijflijken angst.
„Hoor eens, Ferdinando," zeide Emilia
Tromba, dicht bij het oor van haar minnaar,
terwijl rij hem iets influisterde en het uit
proestte van lachen.
Carmela Minino had heel duidelijk gehoord
wat Emilia Tromba hem tusschen onbedaar
lijke lachbuien had toegefluisterd: „ze is nog
fatsoenlijk."
En duidelijk zeide Ferdinando Terzi, na haar
een oogenblik met zijn scherpe, minachtende
oogen aangezien ie hebben;
„Wat een zottin 1"
Carmela Minino voelde den grond onder
haar voeten wegzinken. Emilia Tromba nam
den arm van Ferdinando Terzi, want zij
spreidde altijd een groote gemeenzaamheid
ten toon met den graaf van Torregrande. en
trad in de vestibule. Carmela Minino volgde
hen op drie passen afstands, cn zag dat Fer
dinando Terzi, hoffelijk, met een trotscbe,
zwijgende hoffelijkheid, het portier van zijn
coupétje opende om Emilia te doen instijgen.
Het portier werd zachtjes gesloten, het raam
pje omhoog getrokken, het paard schoool in
den draf, met dien stap van echte raspaarden,
en de mooie equipage verdween in den nacht,
terwijl een nevel zich uitbreidde over de oogen
van Carmela Minino. Stilstaand in de deur
keek zij rond op het duistere plein zonder iets
te zien.
„Juffrouw Carmela, juffrouw Carmela!" zei
de een mannenstem, voor de deur.
Het was Roberto Gargiulo die haar daar
had opgewacht, tusschen andere minnaars,
verliefden en hofmakers die zich verdrongen
voor die deur, beroemd in de Napolitaansche
galante wereld.
„Wat wilt ge... wat wilt ge... don Roberto..."
stotterde zij, builen adem, krachteloos, ge
kweld door een onbekende smart.
„Ik wil een antwoord..., waarom antwoordt
ge mij niet?"
j,Wa* moet ik u antwoorden?... Goeden
nacht, don Roberto," zeide Carmela Minino
met zwakke stem, trachtend van*de plek weg
te komen.
„Neen, neet, laat mij u naar huis begelei
den... 't is zoo laat.... ge zijt alleen... ik heb
niet den moed u alleen te laten gaan, op dit
uur," antwoordde Roberto Gargiulo, die ge-
scheen en het ook was.
„Dat gaat niet., dat gaat heusch niet..." zei
de Carmela Minino met een laatste poging lot
weerstand.
..Ge zijt zoo moe! Wc zullen een rijtuigje ne
men.... juffrouw Carmela, laten we gaan... kom
in een rijtuigje zijn we er gauw... ik breng
u tot de deur."
„Laten we gaan," zeide Carmela Minino,
met een plotseling besluit.
III.
„Je gaat van avond met imij soupeeren," zei
de Roberto Gargiulo, toen zij op de piazza San
Ferdinando waren gekomen.
Zij bleef een oogenblik verschrikt staan. In
het diepst van haar hart hield zij niet van. die
soupers in het holle van den nacht, na dc ver
moeienis van het ballet, in de één of andere
restauratie van via Toledo, met laaggedraaide
lichten en slaperige kellners, waar zij andere
balletdanseressen ontmoette met haar min
naars, andere dames van twijfelachtig allooi,
met onverbeterlijke nachtbrakers, paartjes,
saamgebracht óf door een lange ge-woonte die
zij reeds moede waren soms, óf bij toeval,
door één enkelen avond deze laatste be
stemd om elkander niet weer, misschien nooit
weer te ontmoeten. Daarenboven, hoe.meer de
menschen haar zagen met Roberto Gargiulo,
in die verhouding die hij met zooveel genoe
gen ten toon stelde, hoe meer zij er innerlijk
onder leed, met een scherpen, doordringen
den, voortdurenden pijn- Zij lachte met de lip
pen, haar voorhoofd bleef helder, maar in
wendig was het haar of zij met duizend spel
den geprikt werd.
„Waar wil je heengaan?" vroeg zij, zonder
door het minste haar treurigheid te laten
merken.
„Naar deRcginad' Itali a," antwoordde
Roberto, terwijl zij te voet verder gingen.
„We blijven maar kort, niet waar?" vroeg
zij op vriendelijk loon.
„Waarom? Ilcb je slaap?"
...„Ook-voor jou. Moet je niet morgen vroeg
weer in het magazijn wezen?"
„Vergeet je dan, dat het morgen Zondag is,
Lina?"
„O, ja! Je hebt gelijk."
En zij zuchtte. Wat haar genoegen deed in
haar sentimentaliteit, was om Zondags met
'Roberto ergens buiten Napels te gaan middag
eten, in één van die kleine restauratietjes van
Posillipo, aan die mooie zee van Napels die
zij zoo zelden zag, omdat zij in zulk een verre
wijk woonde, diep dc stad in, cn alleen uit
ging voor dc repetities in den schouwburg, of
het ballet zelf. Kleine restaurants vol burgerlui
of menschen uit de volksklasse, vreemden
voor haar en zij ook een vreemde voor hen.
Niemand die op haar lette, haar herkende,
iets mompelde terwijl zij voorbij ging. O, veel
aangenamer die kleine, nederige restaurants
der Napolitaansche heuvelen, waar men een
echt landelijk maal kon gebruiken te midden
van landelijk gezelschap. Maar Roberto Gar
giulo was niet sentimenteel, en boven alles
hield hij van voornaam of zoogenaamd voor
naam gezelschap, hield hij er van om gezien
te worden onder hen die lcyen, 's nachts,
juist in die restaurants van via Toledo, na het
uitgaan der schouwburgen. En nu verdween,
door het souper van dien avond, het uitstapje
van den volgenden morgen in rook. Gargiulo
had niet veel geld en Carmela Minino had
spijt zelfs van het weinigje dat hij voor haar
uitgaf. Voor hem was het veel; en haar scheen
h^t zeer, zeer veel toe.
,,Heb jc honger?" vroeg Roberto haar bek
langstellcnd.
„Ja wel, ja v/el, dat gaat nog al," antwoord
de zij, om niet onvriendelijk tc zijn.
„Wij zullen ons een lekkeren schotel gebra*
den „mozzarellc" laten klaar maken, Lina? In
de „Regina d' Italia' maken ze die heerlijk 1'*
ging hij voort, op dien gewichtigen, nadruk-
kclijkcn toon waarop elke Napolilaan over
eten spreekt.
„Ja, dat is waar. Zouden er „mozzarelle"
zijn?"
„Die zijn cr altijd. Dat is daar een specials
leit. Gisteren avond, nadat ik van je weg was
gegaan, ging ik er een oogenblikje in, om
zien of er ook vrienden waren, don Gabriclö
Scognamiglio liet zich juist een tweede portie
brengen."
„Was hij daar dan?"
„Zeker. Met een meisje, een Fran$aise. Hij
is toch een onverbeterlijke zondaar."
„Hij is rijk... hij is ongetrouwd... en dan...5
trachtte zij hem le verdedigen in haar zacht*
moedigheid.
„Hij heeft je altijd een beetje het hof ge*
maakt, niet waar?" vroeg Roberto Gargiulo
lachende.
„O!" riep zij uit, en bloosde onder haaf
blanketsel. „Zooals aan ai de anderen..."
,£n jij hebt hem niet verhoord," zooals da
anderen?"
„Neen, neen," antwoordde zij haastig. „Hfi
zweer het je," voegde zij er bij, hem in de
oogen kijkend, met een soort v**n deemoed
(Wordt vervolgd^