Oooi3 de Ueagd,
het welk in dc velden en de oude heer en de
kinderen snoven een heerlijke, zoete hooilucht
op. Rupert stapte even uit om een grooten hos
"witte rozen, die langs den weg groeiden, voor
zijn zusje te plukken. Hij kon den pony-wagen
gemakkelijk weer inhalen, want hoe Yerder
zij den heuvel opreden, hoe langzamer de
pony begon te loopen.
„Hij vindt zeker, dat we maar eens moeten
uitstappen en wandelen,'' zei Nan. „Zal ik
De Gespen.
Naar het Engelsch van H. Clarke,
Vertaald door C. H.
Rupert haalde zijn mes uit zijn zak en stak
het lemmet in de spleet, waardoor deze bree- j uitstappen, Grootvader?"'
der werd. „Je hebt gelijk, Nan," zei hij. „Het i ..Nee, nee, lieve kind; je hebt nog
beweegt. Kijk, ik kan er een vinger tusschen
steken. Hoera, ik heb het!"
Een gedeelte van het blad was als het dek
sel van een griffeldoos achteruit geweken en
liet een klein laatje zien. Rupert en Nan bo
gen er met ingehouden adem overheen, half
[verwachtend, dat zij er den een of anderen
- -i-:;"u i_
een heel«
wandeling terug," antwoordde de oude heer
op zijn vriendelijken toon, waarop hij altijd
tegen Nan sprak. Al was hij tegenover Rupert
kasteel reeds bereikt en was Jacob naar de
stad gegaan, terwijl Kcziah in den tuin aan
het werk was.
„Overwinning of geen overwinning, het
werk moet gedaan worden," zei zij tegen Nan,
uit haar humeur, omdat Jacob haar in den
steek had gelaten. „Hou mij alsjeblieft niet op,
jongejuffrouw, ik heb het veel te druk om to
luisteren."
Als Keziah uit haar humeur was, was het
altijd maar hot beste haar uit den weg te blij
ven. Nan ging het huis binnen en betreurde
het, dat zij toch maar niet met Rupert meege
gaan was. Het was nog geen twaalf uur en
op uw koeien passen en ook de afgevallen
kokosnoten voor u oprapen, want ik ben al
zes jaar cn heel sterk, Pak Moor..."
„Zeg jij maar aan je grootmoeder, dat ik
hier geen kleine jongens kan gebruiken,"
bromde Pak Moor. „En vraag maar aan een
ander om een broekje."'
Verschrikt keek Kromo Pak Moor aan.
Zoo'n antwoord had hij heelemaal niet ver
wacht. Kom, hij zou maar wat verder den
heuvel over loopen, misschien dat hij bij een
ander de koeien zou mogen hoeden. Zoo liep
Kromo al verder en verder, totdat hij in een
dal kwam, waar een man stond, die een lan
gen, witten mantel met zeer wijde mouwen
-_0— - dus nog te vroeg om zich te gaan aankleeden.
dikwijls streng Nan moest het eerste hard. Na wat heen en weer geloopen te hebben.°an' had." Toe* die'man Kromo" Mg, keek'hij
woord nog van hem hooren zich 1c vervelen en gmg eens naar heel boos en Wa, moc, jy hier?„
„lk wou graag door de stad naar huis om de torenkamer om naar haar poppen te k.j-Maar de klcint k was heJelmaaI Iliet
een kooi voor Tim Bennett te koopen, zeiken, die daar nog waren van den vorigen
hcl i1mu11vuu, v---j
schat in zouden ontdekken, den robijnen hals- j Rupert. „Mogen
ketting misschien, dien Gilbert Trelawny had Grootvader?"
meegebracht van zijn reis om de wereld met
Sir Francis Drake, doch welke in den tijd der
Burgeroorlogen op geheimzinnige wijze ver
dwenen was.
Er lag echter niets anders in het laatje dan
feen dun, in leer gebonden boekje, dat bedekt
Was met stof.
„Niets dan een oud boekje 1" riep Nan teleur
gesteld uit.,„O Rupert, als het de robijnen hals
ketting eens geweest was!"
„Die zou nooit op deze plaats verstopt zijn,
jnnett te koopen, zei ken, die daar nog waren van den vorigen .bang; hij liep naar den man toe en vroeg:
dien weg teruggaan,dag. De thee-visite was bijzonder geslaagd. Hcbt u soms óók c<
i r>u:: Ao» v.o»
waar hij veel te gemakkelijk gevonden kon *Lttu
worden. Maar ik geloof niet, dat hij ergens cn morgen heb je nog vacantie, doch
verborgen is. "Waarschijnlijk is hij verkocht en Jdnarna moet je hard werken, Rupert. Ik wilde
Vc "Km ap\t\ aan den Koning gegeven. Al hetJ?raaf»> dat ik de volgende maand een goed
1TnHia
Rosa zei bij het afscheid, dat zij het „dol!
De oude heer fronste even de wenkbrauwen had gevonden en zij zelve had ook veel ple-
bij het hooren van Tim Bennett's naam, doch zier gehad. De bloemen waren nu wel niet
dien morgen wilde hij Rupert zijn verzoek J zoo frisch meer, maar zij gaven de kamer toch
niet weigeren Hij had het bijzonder op prijs nog een gezellig aanzien. Nan hield zich eenige
gesteld, dat de jongen zijn geld voor Nan's oogenblikkcn bezig door te spelen, dat het van-
schocntjes besteed had, hoewel hij hem ge-1 daag de verjaardag van één der poppen was
zegd had, dat hij nooit mere naar de Rots van en dat de anderen bij haar op visite kwamen.
Doch dit spelletje begon haar gauw te verve
len. Na de opwindende ontdekkingen van den
vorigen dag vond zij het spelen op haar ééntje
vrij saai.
Zij begon met de tafel opnieuw aandachtig
Dowsland mocht gaan om er op de helling va
rens te plukken.
„Ja, als je dat graag wilt, mag je door de
stad naar huis gaan," antwoordde hij. „Van-
is het geld aan den Koning gegeven ai nei i --
goud en zilver werd in die dagen gesmolten." raPP°rt over je kon uitbrengen naar Indié.
Nan scheen nog niet overtuigd. „Ik geloof Rupert liet het hoofd zakken. Hij wist, hoe-
zeker, dat hij hier of daar verborgen is," I vcc^ "verdriet bet zijn vader en moeder zou
hield zij vol. „Als hij verkocht was, zouden i j00"1 a^s laatste rapport zouden lezen,
wij het wel weten." Grootvader hun gestuurd had. En toch was
Rupert antwoordde niet. Hij was naar één rid heelemaal zijn schuld, dat hij zijn lea
der vensters gegaan om het boek beter te z0° slecht gekend had. Hoe ijverig hij ze
- - ook bestudeerde, bij scheen alles vergeten te
z'oodra hij vóór zijn grootvader stond
een oud broekje aan?"
Nog boozer'keek nu de man het bruine Jon
getje aan en gromde: „Waarom vraag je dat,
nieuwsgierige jongen?"
„Wel." sprak Kromo, „omdat u zoo'n lan
gen, witten mantel aan hebt, en zoo'n gek
rond ding op uw hoofd..."
„Dat is heelemaal geen gek ding," bromde
de man, „dat is een tulband... En dit lange,
witte kleed is g^en mantel, maar een kaftan,
want ik ben een Arabier. En een broek draag
ik ook. maar die is nog heelemaal niet oud
en versleten, hoor."
„Hè," zei Kromo, en zijn donkere oogjes
te bekijken in de hoop er nog een t\\ cede ge-Cg0nnCn tc ojinstcren, „hè, zoudt u mij dan
te,ontdekken- Doch hoewel zij te ^roe^ njct wjijcn leenen om op Nieuw-
heime la in 1
geheele tafel nauwkeurig onderzocht, kon zij «I" "i" C*
geen spoor van een ander laatje ontdekken .Jaar5.d^ lc d"Kc'.,.?. En 'ne lk ze u
Zij maakte nu de bewuste la open en zag een
vergeeld stukje papier, dat onder het blad i- -
der tafel geschoven was. Voorzichtig haalde 1 .da,.'k m'J" k° lelijke broek aan vreemde
l dn» kleine jongens zn| l eenen? Kom, ga weg, of...
•lc hand op. alsof hij
na Nieuwjaar eerlijk terug."
„Ben jij niet wijs?" vroeg de Arabier, „denk
kunnen bekijken. Er was een slot op geweest, z'oodra hij vóór zijn
doch het was er afgebroken, zoodat hij het ge-Wj Qp had hij z{? aUii<i
makkelijk kon openen.
zij het er uit, doch zij kon niet verhoeden, dat
de kanten scheurden. Netjes streek zij het op toeT1 \\CJ ,,r~
de tafel glad, terwijl zij in stilte wensclite, dat j °mo w e p;'!
m. Rupert er was, want ook op dit papier stond j "'er0.P was hfk brumc JonSetje taeele-
i;<4 een leekening cn was iets geschreven. maal niet gesteld. ITij zei niets meer en liep
1 1 Het schrift was zóó flauw, dat ze het pas zo° h;,rd ko» weg- Ti. al maar verder liep
--- 1.-.. c. rvv„zs h\i rampn enntf h,J- zonder teweten narheen de weg ging,
hij zijn wenkbrauwen fronste. „Hier is een 1 vour Z|J"
recept van ik begrijp niet goed wat iets j woor"dcn.
kruiderijen en rozijnen. Maar Nan
allemaal geschreven en de spelling is
grappig."
„Een kookboek!" riep Nan minachtend uit. j f
recept van ik begrijp mei goea w*»i i«;w»
met wijn, kruiderijen en rozijnen. Maar 'l is Na" hoord« ni«' dat er over Ruperts
j lessen gesproken werd. Zij bracht het gesprek
handig op een ander onderwerp door te Yra-
gen:
„Leg het maar neer, Rupert. We hebben nog "U da' h"fk tod> meegenomen om
een massa te doen." het. "chcw Polwhele te laten zien, Grool-
„Nee, nee, 't is geen kookboek, maar een j
- LLHUill 1111 1IIUC WCIU, OU»» IZZV.S.Z s...
staan. En zelfs toen kon zij er niet meer uit heen ,.cet Toen ccrs, bcmerktc hij, dat
opmaken dan: Bibliotheek 1. o. G- rfKvnnlH w» want hii za«? een groot
vader?"
„Zeker kindje, ik heb het niet vergelen. Hij
I opmake..
iDerde. Indien doch de rest van den
'zin was heel onduidelijk. De.teckcning was
1 een schets van één der boekenkasten in de
I bibliotheek en Nan nam een besluit. Er ston-
1 den twee dunne kruisjes op de derde plank,
één onderaan cn één aan den achterkant.
Nan's oogen schitterden van opwinding cn
so'ór\ dagboek. En'het moet gemaaktjynjn j ^"steüen.'Als' hTdTn^völ-1 bestudeerde bet_ stukje P^r nog nauw
8cn
sch
kom eens kijken! Hier staat iets over Kolonel
|fn keuriger. Het was haar nu duidelijk, wal die
ons komt, moeten w.j hem de bcU.ckcnden Ruperl cn zij hod-
dc dagen van Koning Karei. Hier staat het2ai cr sieuig oc
hecle beleg van Excter beschreven en hoe de j genden keer bij
troepen zich aan Cromwell overgaven. O Nan, I schuilplaats acnter <ien scnoorsieen wijzen.- -
:Mc Kolonel! "Wc kunne nu met zekerheid aannemen, dat i dcn ÜM den vorigen dag uitgevonden. Zij ga-
Trclawnv's ontsnapping. Dat moet het zijn. Kolonel Trelawny daar verborgen was, toen
Wat zal Grootvader blij zijn, dat wij bet bock soldaten het kasteel doorzochten."
gevonden hebben! Het moet aan onze bet-bet- -
over-grootmoeder toebehoord hebben, Nan."
Nan keck nu over zijn schouder naar het
verbleekte schrift.
„Kolonel Trelawny heette Mark, weet je
wel Nan? M. T. beteekent Mark Trelawny.
las: M. T. k v.* am, W ij hadden a 1-
1 i. gereed en onder aan dc bladzijde: D c
soldaten vertrokken dezer dagen.
M. verheugd, dc torenkamer te
kunnen verlaten.
Zij moeten hem in deze kamer verstopt
hebben. Nan," zei Rupert, terwijl hij om zich
heen keek. „Zie jij in je verbeelding de solda-
teil ook zoeken? Kolonel Trelawny stond na-1 hebben „Maar wij leven niet in Sprookjes-
luurlijk bij de deur met hel zwaard in de ];lnd," ging hij voort, „en als de ketting er ver
hand. Ik zie het heelemaal voor oogen. Jij j borgen was, zou hij zeker al lang geleden ge-
cok, Nan?'1- I vonden zijn, kleine Nan. Denk er maar niet
„Ik wou maar, dat ze den robijnen halsket-J
ting daar verstopt hadden," zei Nan met een
zucht. „O, wat zou ik blij zijn, als ik hem vond!
Zou u dat ook niet heerlijk vinden, Grootva
der?'1
,Ja zeker," antwoordde meneer Trelawny
glimlachend, hoewel hij toch even zuchtte. Hij
ging dien morgen naar zijn advocaat om over
de ontginning der velden te spreken. Hij zag
ven de twee plaatsen aan, waar men op druk
ken moest, wilde de geheime bergplaats achter
de plank opengaan. En T. o. kon alleen bctee-
kenen „tegenover." Maar wat zou G. T. be
duiden? Nan dacht nog hierover na, toen haar
plotseling het portret in de gedachte kwam,
dat boven den schoorsteen in de bibliotheek
gehangen had, vóór alle schilderijen verkocht
waren. Ilct was het portret van een man met
donkere oogen, een spits baardje en een ge-
plooiden halskraag om. Grootvader had hun
verlekl, dat dit Gilbert Trelawny was, die met
- - DJ -1.-A «n
echter'geen kuns aan het nootlige geld er voor j Franc;s Drake de wcr^ omgezeildTiad
te komen. A1 s die halsketting in.hel kasteeldcn^ rablJ^6n ^eUmg^d^ bookonkast
tegenover den schoorsteen!
verborgen was en het Nan inderdaad gelukte
hem te vinden, zou alles van een leien dakje
gaan, want de ketting moest groole waarde
„Nee, ik niet," antwoordde Nan; „staat er
ïiog meer in over Kolonel Trelawny?"
Rupert bladerde het boek verder door. „Nee,
't zijn allemaal korte aanteekeningen, zooals
dit. "We moeten het mee naar beneden nemen
en Grootvader laten zien, Nan. Maar wat is
dat?"
Een stukje geel geworden papier was uit
het boek op den grond gevallen. Nan raapte
het op. Zij bekeek het aandachtig, doch Ru
pert uitte een kreet van blijdschap, toen hij
het zag.
„Kijk eens, Nan!" riep hij uit. „Het zegt ons,
hoe wij in de geheime kamer kunnen komen-
Zie je wel, dal het een teekening van de stook
plaats is?"
Nan keek eerst naar de oude stcenen stook
plaats en toen naar het schetsje op het gele
pc./ier, waar in den rechterhoek van den
schoorsteen een kruisje stond.
„"Wat zou dat beteekenen, denk je, Rupert?"
rrocg Nan, terwijl zij op het kruisje wees en
au evenzeer in vuur geraakte als haar brocr-
'{je. „Het moet het een of ander beteekenen."
„We zullen probecren het uit te vinden,"
antwoordde Rupert, terwijl hij «haastig naar
!le stookplaats liep.
Maar geen duwen, trekken of drukken hielp,
in Rupert was juist op het punt het op te
geven, toen Nan op het papiertje een heel dun
-
meer over."
Zij hadden nu den top van den heuvel be
reikt en zagen op korten afstand een hand
wijzer, daar waar de twee wegen elkaar
kruisten.
Terwijl de pony langzaam voortsjokte, hoor
den zij geratel van een naderend voertuig.
,,'t Lijkt wel, of er vier paarden vóór loo
pen, zoo galoppeercn zij!" riep Rupert uit.
„Wie zouden het zijn, Grootvader?''
„Dat zullen we gauw genoeg zien," ant
woordde de oude heer. Hij was bijna even
opgewonden als zijn kleinzoon.'
Langs dezen rusligcn landweg kwamen geen
postwagens voorbij. Een rijtuig met vier paar
den was een ongehoorde verschijning.
Zij waren nu dicht bij den handwijzer en
toen zij dezen bereikt hadden, liet dc oude
heer den pony stilstaan. Van den anderen
kant kwam een licht wagentje den heuvel op
met twee of drie mannen er in. Het voertuigje
en de vier paarden waren met bloemen en
groen versierd, terwijl een vlag van den bok
wapperde. Zoodra zij den pony-wagen gewaar
werden, begonnen zij vroolijk te roepen cn
met hun hoeden te zwaaien. Rupert sprong op
cn riep eveneens .hoera!" hoewel hij zelf niet
hij verdwaald was, want hij zag een groot
bosch voor zich liggen. En 't begon ook al don
ker te wordenKromo werd nu wel wat bang,
't was alsof hij de tijgers in 't bosch hoorde
brullen. En o, als er nu eens een tijger kwam,
die hem opat! De geit van Amat's vader was
toch ook door een tijger opgegeten. Kromo
griezelde van angst, en hij was op 't punt te
gaan huilen, toen hij boven zijn hoofd de ster
retjes zag blinken, en één heel groote ster
schitterde zóó vroolijk vóór Kromo uit, dat het
ventje zijn verdriet vergat.
„Sier, lieve ster," fluisterde hij, „vraag jij eens
aan Onzen Lieven Heer, of Hij mij een nieuw
broekje wil geven." En dc ster schitterde zóó
lustig, alsof ze wou zeggen: „Ik zal de bood
schap overbrengen, Kromo." Op goed geluk
af. sloeg Kromo nu een anderen weg in, en
aan den kant van dien weg zat een jongetje,
dal heel erg huilde. Maar dat jongetje was
niet bruin. Ilij had een wit gezichtje, en zijn
haar was blond, en hij droeg een wit matro
zenpakje. Kromo keek heel verbaasd het witte
jongetje aan en vroeg: „Ben- jij een kleine
engel?"
„Nee," snikte het witte jongetje, „ik ben
geen engel. Ik ben Jantje en ik ben van het
kindermeisje weggeloopen, en nu kan ik mijn
huis niet meer terugvinden. En o, nu zal ik
mijn paatje en mijn moesje wel nooit meer
terug zien!"
„Weet je wat," zei Kromo, „als jij óók een
jongetje bent, dan wil ik wel met je meegaan;
ik weet den weg ook wel niet, maar als er
een tijger komt, zijn we ten minste met ons
beiden."
Hand aan ha'nd liepen nu het bruine en het
witte jongetje den weg op, en teen zij een
poos geloopen hadden, riep Kromo: „tk zie
een lichtje!"
„Ik ook!" riep het wibte jongetje, en weer
liepen ze verder. En het lichtje werd steeds
Er was eens een klein, bruin jongetje, dat grootcrj en {0en rjCp Jantje op eens: „O, 't is
in een land woonde, waar het héél warm is. ons ijUjsj £n jj- zaj je een mooi prentenboek
o
Nan holde de trap af met het stukje papier
in 'dc hand. Zij had geen geduld om Rupert's
thuiskomst af te wachten. Verbeeld je, dat zij
eindelijk den robijnen ketting zou vinden en i
hem den volgenden dag haar grootvader bij
zijn thuiskomst overhandigen kon!
Op dc derde plank in dc boekenkast tegen
over den schoonsteen stonden Rupert's boe
ken. Nan nam ze van de plank en legde ze op
den grond.
(Wordt vervolgd.)
Van een klein, bruin jongetje
En daarom droeg het jongetje dan ook geen ge\cn. iioorl"
andere kleertjes dan een kort broekje, dat jk hcb
heel oud en versleten was, want hij had dit j Kromo.
liever een nieuw broekje,"' zei
broekje al lang. Maar nu kon hij er bijna
niet meer mee loopen, cn dan nog: 't was
over eenige dagen Nieuwjaar voor de bruine
menschen in het warme land, en dan is 'tdaar
„Ik niet, hoor'" riep hel witte jongetje.
„Ik wel," zei Kromo.
Maar Jantje hoorde hem niet meer, die was
al het grpote huis binncngeloopen en toen hij
erahvcwci uij za.ii mei o—i -
wist, waarom hij dit deed. De vreemden hiel- i ziin oude grootmoeder, bij wie hij nu inwoon
j r> j V.;; VinArnp <13
den stil om met G;1
dc postkoets had
de gewoonte, dat iedereen nieuwe kleercn 'late'r'ïerugkwam, bracht hij een dame
mee, die juist als hij zelf ook een wit
gezicht en blonde haren had. „Kijk, moesje,"
zei hij, „hier staat het bruine jongetje, dat lie
ver een nieuw broekje heeft dan een prenten
boek."
Lachend keek dc dame toen naar Kromo'6
oud, versleten broekje en vroeg hem, waar
draagt.
Kromo, zoo heette het bruine jongetje,
schaamde zich daarom wel wat voor zijn
vriendjes, die op Nieuwjaarsdag wèl nieuwe,
mooie buisjes en broekjes zouden dragen.
Want hij, Kromo, zou wel niets nieuws krij
gen, omdat zijn ouders gestorven waren, en
kruisje ontdekte, vlak boven het andere en j nieuws meegebracht voor Bodmin. Er was
halverwege den muur. Rupert kon deze plaats namelijk een groote slag geleverd bij Water-
gemakkelijk bereiken door op den schoor-loo en de Franschen waren verslagen, terwijl
steen te gaan staan en terwijl hij stevig tegen j Napoleon de vlucht had genomen,
de aangegeven plaats drukte, duwde Nan wat „Rupert, dat moet je aan de Pengelly's gaam
lager. Bijna onmiddellijk daarop hoorde zij i vertellen,zei meneer Trelawny, terwijl de
een geluid en week één der zijpaneelen terug.y~A„„ „r
Nan klapte in de handen. „O Rupert, we
hebben het gevonden 1" riep zij uit. „En hier
moet een gang zijn! Waarheen zou die voe
ren?"
Rupert keek in de opening. „Er is geen
gang, Nan," antwoordde hij. „Het is een kleine
ruimte, net groot genoeg voor een man om
in te kunnen staan. Het is er heelemaal licht,
want er is een gat boven in den muur. Verder
is er niets."
„Niets, heelemaal niets?'
den stil om met Grootvader te praten, want1 de, zeer arm was. Maar toen hij hoorde, dat
dien morgen belangrijk Amat en Pon en
broekjes zouden krijgen, waagde hij
1-:» ..ba
anderen weer verder reden. „Zij zouden er
waarschijnlijk nog dagen onkundig van blij
ven, als jij 't hun niet ging vertellen. Zeg aan
mevrouw Pengelly, dat ik haar de courant
zal zenden, zoodra il/ daartoe gelegenheid
heb. Zij zal verlangend zijn iets van haar zoon
te vernemen-"
„Ik geloof, dat ik dan maar alleen naar huis
ga, Grootvader," zei Nan. „want mevrouw Btfs-
cawen en Rosa komen mij om twee uur halen,
en ik zou niet graag te laat zijn."
,.Nee, natuurlijk niet," antwoordde de oude
„Niets dan stof en spinnewebben," zei Ru-1 heer glimlachend. Hij bemerkte, dat zelfs dc
„hebt u mis-
zijn grootmoeder woonde en nog heel veel
rm wca. iiiuui meer. En toen Kromo haar nu alles verteld
Pon en Sidin, zijn vriendjes allen jjad n,-,m zc hom mee naar binnen Maar zie,
roekjes zouden krijgen, waagde hij joen Kromo een poosje later weer buiten
om grootmoeder een broekje te vra- kwam, was hij een heel ander jongetje dan
straks, want hij droeg nu niet meer het oude,
versleten broekje, maar hij had een splinter
nieuw aan, een van mooi blauw katoen en
ook droeg hij een helder-geel buisje, zooals
heel veel kleine, bruine jongetjes in het
warme, zonnige land ze dragen. Heel stijf in
zijn bruine handje hield hij een papiertje, en
in dat papiertje zat geld. .Daar moet groot
moeder rijst voor koopen," had de moeder
van het witte jongetje gezegd.
- En toen Kromo nu naar huis ging, boog hij
wel drie keer voor dc vriendelijke, witte dame,
en daarna keek hij nog eens naar dc mooie,
schitterende ster en zei: „Dank je wel, lieve
ster, dat je aan Onzen Lieven Heer hebt ge
vraagd, of die het aan de moeder van het
ï>ert lachend. „Maar laten we Grootvader er
eens bij roepen, Nan. Hij moet dit zien!"
HOOFDSTUK V.
Het zoeken naar den halsketting.
Den volgenden morgen om tien uur reden
Nan en Rupert met hun grootvader den heu
vel op In de richting van den weg naar .Bod
min. De oude heer ging advocaat Polwhele be
zoeken. Hij zou niet terugkomen vóór den vol
genden dag. De kinderen mochten een eind
met hem meerijden en een ritje was een waar
genot voor hen, sinds het rijtuig verkocht
was. Grootvader had het pony-wagcutje van
•den predikant geleend en de oude pony suk
kelde langzaam voort. Nan en Rupert vonden
het heerlijk, dat het niet vlug ging. Des te
langer mochten zij immers meerijden!
Na den regen van den vorigen dag was het
een prachtige morgen. De maaiers >varen aan
tijding eener groote overwinning Nan geen
oogenhjik het partijtje deed vergeten. „Ru
pert," ging hij voort, „je kunt haar tot het be
gin der laan brengen cn dan naar de Pen
gelly's gaan. Vanmiddag kun je dan je bood
schap in de stad doen."
„Ik zou wel eens willen weten, wat Madame
van het nieuws zal zeggen," zei Rupert, toen
zij samen op den terugweg waren.
„Zij zal natuurlijk heel blij zijn," meende
Nan. „Zij haat Napoleon nog veel meer dan
wij."
Rupert betwijfelde Madame's vreugde. „Zij
kan het toch niet prettig vinden, dat wij de
Franschen verslagen hebben," zei hij en even
later ging hij vroolijk voort:
„Ha! Daar luiden de klokken! Hoor je ze
wel, Nan?"
Even later scheidden hun wegen zich en
tocu Nan thuis kwam, had het nieuws het
nieuwe
het eens w
gen. „Grootmoeder," begon hij,
schien nog wat geld over om mij een nieuw
broekje te koopen? Ziet u toch eens, hoe dit,
wat ik nu aan heb, versleten is. En dat kan ik
toch met Nieuwjaar niet aantrekken, wel
grootmoeder?"
Toen Kromo dit vroeg, keek zijn grootmoe
der hem treurig aan en zei „Nee, dat kan ook
niet, mijn jongen. Maar grootmoeder is zóó
heel arm, dat ze bijna geen rijst meer in huis
heeft."
Kromo vond dit laatste al heel erg. Als er
geen rijst meer in huis zou zijn, zouden groot
moeder en hij misschien wel doodgaan van
den honger. En hij vond, dat grootmoeders
gerimpeld gezicht vandaag nog veel magerder
leek dan anders, en dat haar mond óók erg
ingevallen was. Dat kwam zeker omdat ze
Vóór dat jij van den zolder
De val hebt meegebracht,
Is 't muisje lang verdwenen,
't Heeft niet op je gewacht
Uoe vogel* elkander bestelen.
Het volgende is een merkwaardig vooft
bf'd b°c een veel kleiner vogel door zijne
handigheid zich in het bezit kan stellen van
hetgeen een veel grootere met moeite heefl
verkregen.
De bruine pelikaan. „Pelicanus fuscus",
wordt in groote getallen aan de stranden van
de golf van Mexico gevonden, en vooral in
Florida ziet men ze in talrijke troepen aan
de oevers der zee rondloopen.
Dit dier is onvermoeid in twee bezig,
heden, namelijk in het visschen en eten. Het
is een zware, logge vogel met een lichaam
zoo groot als dat van een zwaan ongeveer,
maar met ontzag'lijk lange vleugels, waar'
door het in staat wordt gesteld lang en vrij
snel te vliegen. Zijn kop, welke bijna geheel
en al snavel is, is niet fraai, maar buiten,
gewoon practisch ingericht, want hij ver-
eenigt een toestel om de visch te vangen
met een ander om die te bewaren. Het bo
vengedeelte van den snavel eindigt in een
haak, waarmede de visschen als het wars
geharpoeneerd worden, en het onderste ge
deelte bevat een soort van zak, waarin "de
visch zoolang geborgen wordt totdat de vo
gel ze verlangt op te eten.
Deze pelikaan heeft groote \oeten, voor
zien van zwemvliezen en kan uitstekend
zwemmen. Zwemmende vangen deze vogels
veel visch, maar bovendien hebben zij nog
een andere method? om zich van hun prooi
meester te maken. De pelikanen namelijk'
vliegen op een aanzienlijke hoogte boven het
water rond en kijken dan scherp uit, om te
zien of zij ook visschen in het heldere water
zien rondzwemmen. Zoodra zij hun prooi op
een gunstige plaats zien. laten zij zich met
den snavel vooruit en de vleugels neerge
streken, els een pijl omlaag vallen. Zij ver
dwijnen gewooplijk geheel en al in het wa
ter en duiken even zoo snel als kurk om-
hooj; meestal met den een of anderen on-
gelukkigen visch aan het bovengedeelte van
hur\ snavel geregen.
De visch wordt dan in den zak gedaan en
de vangst voortgezet to'tdat de zak geheel
gevuld is. Eerst dan begint de pelikean aan
rust te denken. Hij begeeft zich naar een ge
deelte waar de rotsen tamelijk le.og zijn en
geniet daar, in gezelschap van zijn natuur-
genooten, van de slachtoffers zijner jacht.
Met een handige achterwaartsche beweging
van den kop, werpt hij een visch uit den zak
in zijn keel en na een fermen slok verdwijnt
deze in de maag. Er wordt eenigen tijd ge
pauzeerd om van een aangename spijsverte-
nng te genieten, en vervolgens gaat de
tweede visch denzelfden weg op.
De pelikaan is van nature juist niet zeer
dom, maar door het voortdurend eten tot dat
de inhoud ven zijn bek begint op te raken
eel zeifJH ma 1? OVerladen- waardoor de vo-
gel zelf doezelig en dof wordt. Dan is hel
goe e oogenblik voor den zeemeeuw deer,
om zich ten koste van den pelikaan mei
diens vischvoorraad te gaan verrijken.
e zeemeeuw namelijk gaat brutaalweg op
en kop van den pelikaan zitten en wacht
terugkeer vau hel tertiaire
tijdperk
2P grond van het feit, dat het klimaat
van Europa langzamerhand warmer wordt
spreekt men in verschillende wetenschap!
pehjke kringen over de terugkeer van het
tertiaire tijdperk. Als bewijs voor den hoo-
„eren warmtegraad noemt men allerlei
waarnemingen bij dieren, voornamelijk vo
gels. De ornitholoog Schuster zegt, dat tal
van vogels, die vroeger naar het Zuiden
trokken, tegenwoordig 's winters hier blij
ven. Dat zijn totaal 41 soorten, waaronder
de spreeuw, het roodborstje, de veldleeuwe
rik ^'eVlt' de kwartel en verscheidene
roofvogelsoorten. Ook zijn er ontelbaar veel
ogels, die hun broedgebied naar noordelij
ker streken verplaatst hebben, waaronder
eenige vinksoorten, het steppenhoen, de
nachtegaal, kwartel, ooievaar en andere, to-
taal 26 soorten.
In Midden-Europa heeft men herhaalde
lijk opgemerkt, dat zwaluwen probeeren te
overwinteren, doch dat een plotselinge
vorstperiode ze doodt.
Ook de insecten verhuizen naar Noor
delijker streken; niet minder dan 12 soor-
ten zijn reeds geëmigreerd.
Onder de zoogdieren steunen de hazen
de bewering van het zachiere klimaat: de
boschhaas sterft uit, de heihaas komt veel.
vuldiger voor. Het eekhoorntje neemt maar
zelden meer een winterslaap en het konijn
bezoe.it minder zijn warm hol, om meer aan
de oppervlakte der aarde te leven.
Met die theorie van den terugkeer van 't
tertiaire tijdperk is de natuurkenner Franz
het niet eens. Hij weerlegt de bewerinren
van Schuster en wijst op de waarnemingen
van Avitsersche geologen, die 50 jaar li»
de houding der gletschers observeerden",
wat de acclimatisatie der genoemde ,-o-
wittc jongetje vilde zeggen wai oe accnmai
- w En toen nu op Nieuwjaa^ag ,Ki5 geis betreftf
mag men met evenveel zei;er-
niet genoeg rijst at. dacht Kromo. Jaar op [vriendjes in hun nieuwe ccr jI heïd als oorzaak noemen de cultuur der
eens rei grootmoeder: „Luister eens. mijn j te ook Kromo m zijn blauw broekje en gec ll .J j_ t
bent nu al zes jaar en kunt mis- j bu-isje niet ze mee; zijn bruine oogjes straa -
jongen, je
schien zelf wel wat geld verdienen om- een
broekje te koopen. Ga daarom naar het huis
van Pak Moor, dat daar ginds op den heuvel
staat, en vraag aan Pak Moor, of je op de
koeien mag passen. Maar je moet het hem heel
vriendelijk vragen, hoor."
„Dat zal ik doen grootmoeder," zei Kromo,
en hij ging dadelijk op weg naar het huis van
Pak Moor. Dóór zag hij den rijken man in zijn
tuin, bezig met bet oprapen van afgevallen
kokosnoten. Dapper liep nu Kromo op hem toe
en vroeg: „Pak Moor, grootmoeder heeft geen
geld om mij een nieuw broekje te koopen, en
ze heeft ook bijna geen rijst meer,, maar als
u mij nu een nieuw broekje wilt geven en wat
rijst voor grootmoeder, dan zal ik alle dagen
den van geluk. want... nu had grootmoeder
weer volop rijst en leed rij geen honger meer.
Tante Joh.
Het muisje.
Mies! Kijk ecas in flat gaatje.
Daar komt een muisje aan;
*k Ga even naar den zolder,
Daar staat de val vooraan.
Jij dwaze, dwaze jongen!
Meen jij, dat 't muisje wacht.
Totdat jij weer terugkomt?
JWat is dót dom gedachit
menschheid, waardoor de overwinterende
dieren meer bescherming vinden.
Dat het in Europa sedert den ijstijd veel
warmer gewórden is, acht Frar.z ook bewe
zen. Intusschen kan de trek der dieren naar
noordelijker streken een late aanpassing bij
het zachtere klimaat zijn. Nog geenszins is
bewezen, dat de kwestie van het zachtere
klimaat van Europa eenige actiediteit heeft