DE BALLERINA, „DE EEMLANDER" BUITENLAND FEUÏLLËTÖPI. MATILDE SERAO. Van week tot week. !6e Jaargang, No. 223 iDMiUCIUUTCDDlie pe* 3 mJJndcn ,0°' Amct» AuUnnLlur.nlul nlJu foort f I JO, Idem franco per post f 2.00, per week (met gratis verzekering tegen ongelukken) f 0.14, afzonderlijke nummer* f 0H5. Wekelijksch bijvoegsel Holhndschê Huisvrouw (onder redactie van Ihérèse Hoven) per 3 maanden 50 cent Wekelijksch bijvoegsel »Wereldrsvue* per 3 maanden 60 cent Maandag 15 April 1918 HOOFDREDACTEUR: M.. D. J. VAN SCHAARDENBURG UITGEVERS: VALKHOFF 4 C. BUREAU: ARNHEMSCHE POORTWAL, MOM uthschtschsstii. INTERCOMM. TELEFOONNUMMER 513 dienstaanbiedingen 1 5 regels f 0 50. grooie Iriter* naar plaatsruimte Voo» handel en bedrijf hesraaa zeer voordeelige bepalingen tot het herhaald adverv tecrcn In dit Blad, bij abonnement Bene circulaire, bevattende de voorwaarden, wordt op «.invraag toegezonden. Het is nu zoover gekomen dat in Ne- ierland, een der vruchtbaarste landen der wereld, honger geleden wordt. Zich verzadi gen kan niemand meer, en honger lijden moet ieder die niet dagelijks met nauwgezet ovorleg z'n voeding regelt. Nu moeten onze huisvrouwen toonen wat «ij kunnen. Er zijn er die voor leege kasten staande 'de lippen op elkaar klemmen en van de hun Schaars doch eerlijk toegedeelde grondstof fen nog trachten te maken wat er van te ma ken valt. Er zijn er die hun gehamsterde voorraden rien wegsmelten en zich nu overstelpt ge voelen onder de zorgen, welke de anderen reeds lang overwonnen. Er zijn er zéér enkele nog, die kans ge zien hebben hun voorraden bijna intact te houden; het zal hun 'n voldoening zijn, dat zij aldus 'n reserve voor de gemeenschap bewaard hebben. Want dat zij die, hoe eer der hoe beter, zullen moeten afstaan, spreekt wel van zelf. Hoe zou hun overvloed hun smaken, als zij weten dat de buurman honger lijdt? Er zijn ten slotte ook vrouwen die betoo gden en plunderen, roovende het weinige dat anderen toekomt. Het waren ernstige berichten, welke de laatste weken uit alle deelen des lands kwa men. Hier en daar gingen de broodrellatjes over in oproer, hetgeen in de groote ste den, waar zoovele elementen zijn die elke gelegenheid tot herriescheppen aangrijpen, niet, verwonderen kan. Zij, die zonder bijbedoelingen de relletjes uitlokten, handelden onverantwoordelijk en onverstandig. Want door relletjes komt er geen korrel graan meer en maakt men den toes**"'' ^oer borW. P1:U-er. terwijl men loor broodroof nog meer menschen doet honger lijden. Maar aan den anderen kant gaat ook de regeering niet vrij uit. Zij heeft niets gedaan om 'n overgang te scheppen tot de nog groo- tere beperking van het broodverbruik. Zij had, zoo zij de stemming des volks kende, kunnen weten dat 'n vermindering van rant soen niet zoo maar aanvaard zou worden. En hoogst onpractisch was het ook om maar aldoor de oude broodkaart te handhaven in plaats van nieuwere voor korteren termijn uit te reiken. Nu werkte de regeering zelf in de hand, dat men door te groot gebruik in de «erste dagen bij gemis aan overleg en wis kundige kennis (welke inderdaad noodig is bij al die differente bonnetjes van 50, 100 200 en 250 gram) (le laatste dagen van den te/mijn geen brood meer krijgen kon. De Min. van Oorlog heeft meegedeeld dat de trouwens slechts matige militaire voorra den niet aangesproken zullen worden. De nood kon nog hooger stijgen. Gelukkig zal de onaangename indruk, welke deze woorden "gemaakt zullen hebben wel eenigszins ge neutraliseerd zijn door de blijde tijding dat Amerika onverwijld 2 scheepsladingen graan wil verzenden. Dat is 'n succes voor onze regeering, wel ke de laatste dagen zoo vaak het verwijt heeft moeten hooren, dat zij geen schepen durfde sturen om het graan te halen. Nu kunnen wij het nog eenige weken vroeger hebben. Intusschen zal nog niet terstond het rant soen verhoogd worden. Minister Posthuma verklaarde dat hij eerst het graan hier op de wal wil zien liggen. De nieuwe brood kaart zal dus weer 14 dagen moeten strek ken. De Soc.-Dem. Vliegen, wethouder van Amsterdam, heeft opmerkelijke dingen ge schreven in Het Volk naar aanleiding van de relletjes en de agitatie om door een alge- meene staking pressie op.de regeering te oefenen. „Ik heb nooit veel gevoeld voor het denk beeld eener algemeene staking om de een voudige reden, dat ik niet geloof dat het socialisme vóoruitgebracht wordt door het economisch leven in de war te schoppen. In democratische staten is het politiek een on ding". Als manifestatie om zedelijken druk te oefenen zou alg. werkstaking soms niet mis plaatst zijn, maar dit is thans niet het geval. „Wat hoopt men er mee te verkrijgen? Er komt geen graankorrel meer door en zeker geen betere organisatie. Het eenige wat men bereikt is de verantwoordelijkheid van de regeering af te nemen en op de stakende ar beiders te laden. Zulk een staking zal ge paard gaan met oploopen, met plunderingen. Maar wie bakkerswinkels plundert en daar brood weghaalt zonder broodkaart, veroor zaakt dat anderen mèt broodkaart niets meer kunnen krijgen. En het gevolg van een en ander zal zijn dat de orde weer met geweld moet worden hersteld. Dan kan weer hyste risch gekrijsch worden aangeheven tegen de zen en genen, natuurlijk 't hardst tegen de genen die er niets aan doen kunnen, maar de slachtoffers liggen er en de levensmidde len zijn er niet." Och, konden alle socialisten maar wethou der worden, of burgemeester of al was 't maar leider van 'n Centrale Keuken! Thans is eindelijk de Eerste Kamer aan de beurt gekomen om algemeene beschou wingen te houden over de Staatsbegrooting. De tijden zijn er niet naar om zich te ver diepen in politieke bespiegelingen. Maar on vermijdelijk is het niettemin, dat zoo vlak vóór de algemeene verkiezingen ook in de Eerste Kamer de politieke coryphaëen, voor zoover deze in het Oudeheerenhuis nog be staan, het standpunt hunner partij belich ten. Zoo heeft dan ook Colijn gesproken, die een groot man is in de A. R. partii ('n inzen der in de N. R. Ct. wilde hem tot dictator uit roepen!) en die slechts tijdelijk in de Eer ste Kamer op stal gezet is, in afwachting van 'n betere tqekomst als ooit de rechtsche partijen weer op het kussen mochten ko men. Want al is de coalitie oogenschijnlijk ver broken, de mystieke band tusschen de oude bondgenooten blijft bestaan en zal onmid dellijk na de verkiezingen weer nauwer aan gehaald worden. Colijn heeft voor rechts nog 2 punten van aanraking gevonden. De onderwijs-quaestie en de sociale quaestie. Eigenlijk twee nega tieve punten. Want de band in de onderwijs quaestie is nog slechts het wantrouwen dot art. T92 niet op de voor rechts meest voor deelige wijze zal worden uitgevoerd; en wat de sociale quaestie betreft, is het de afkeer van Staatspensioen die de rechtsche leiders (mear volstrekt niet alle volgelingen) vere^- nigt. Veel willen wij toegeven, z§gt Colijn, maar tegenover Staatspensioen bestaat onoverko melijk bezwaar. Met links is het preses-eender. Veel wil ook links toegeven, ma-ir aan Staatspensioen hot'di het onverbiddelijk vast. En zoo staat men nu op het doode punt. Met 'n linksche Tweede en 'n rechtsche Eerste Kamer is geen oplossing mogelijk. Intusschen overstelpt men elkaar met ver wijten dat het met de sociale wetgeving zoo slecht vlot f Prof. Niermeyer schaamt zich Niet over z'n schetterende artikelen in .de Telegraaf, doch.... over z'n Nederlander- schapf Er zijn er meer die zich over het Ne derlanderschap van den professor schamen. „Waarom zoo vraagt hij is het thans ellendiger Nederlander te zijn dan Noor of Deen of Spanjaard? Omdat men voortdurend het gevoel heeft: als wij kerels waren, dan konden wij meehelpen om de nachtmer rie van Europa af te wentelen. Hier kon gebeuren, wat nergens elders gebeuren kan. Van hier uit kon de verdrukker in zijn hart ader worden getroffen. Van hier uit is de Rijnstreek bereikbaar, de streek van de steenkool, van Krupp, van de wolfabrieken en de chemische industrie. Door een aan val hier uit kon de kracht worden verlamd, konden de verbindingslijnen worden afge sneden, kon het dreigend onheil misschien worden afgewend. Maar wij zijn geen kerels. Wij zijn maar kereltjes. Ons is het opgelegd, het tergend bewustzijn onzer machteloos heid te dragen." Onze neutraliteit is dan ook wel spijtig voor iemand die zijn land zoo'n heerlijke taak en andersman's zonen den, zij het ook lang niet altijd even schoonen heldendood op het slachtveld had toegedacht. Intusschen heeft Roemenië, dat dergelij ke lauweren wilde plukken, zich deerlijk de handen gebrand. Het bleien geen lauweren doch netels te zijn. Dat komt er van als „kereltjes" zich als „kerels" wilen gedragen! Gelukkig daarom, dat Amerika ons r.og eventjes zij 't ook al te duidelijk er aan her innerd heeft, dat wij eigenlijk maar „kerel tjes" zijn. De hel in Frankrijk wordt nog heet ge stookt. Het Duitsche offensief laat niet af en maakt hoogst bedenkelijke vorderingen. En niets wijst nog op 'n ommekeer. De Ameri kanen zijn nog ver en de ^ngelschen nemen wel hun uiterste maatregelen doch het effect daarvan zal eerst in de toekomst blijken Engeland wil den dienstplicht uitbreiden tot het 50e jaar. Frankrijk offert z'n grond gebied, Engeland z'n volk, Amerika z'n mil- liarden. Ja, Engeland wil er ten slotte ook toe over gaan om aan Ierland den dienstplicht op te leggen. Tot dusver heeft men dit niet aan gedurfd maar in den uitersten nood zal het wel moeten. Maar zelfs de vastkoppeling aan de eindelijke invoering van zelfbestuur, schijnt de Ieren niet te kunnen overreden om hun zonen in de heksenketel te storten ter wille van, ja waarvan? Of Elzas Lotha ringen Fransch of Duitsch is, zal hen wel koud laten. Politiek Overzicht De kans op vrede. VI. Om weer te geven wat den toestand van de Entente op het huidige tijdstip het meest benauwend maakt, kan men de woorden aanhalen van oen klassieken getuige: Lloyd George, die in zijne rede van 9 April heeft gezegd: „De vijand heeft zijn aanval met zijne grootste kracht ondernomen. Wij zijn door één krachtigen bondgenoot verlaten en een andere, nog krachtiger bondgenoot is nog niet gereed om al zijne krachten in te zetten." Men kan niet zeggen, dat deze woorden eene onthulling, inhouden. Wat hier wordt verklaard,„was reeds bekend. Het is ook in Amerika niet onbekend, waar generaal Wood, die van het oorlogsterrein gewond is teruggekeerd, den Senaat een verslag va'n zijne bevindingen heeft uitgebracht, dat een zeer ter neer slaanden indruk schijnt te hebben gemaakt; althans de New-Yorksche Sun verhaalt er van: „Wood vertelt ons openhartig, dat wij ons vergist hebben in datgene, wat de Vereenigde Staten tot dus ver hebben verricht, en dat wij nog geen rol spelen in den grooten verdedigingsstrijd. Hij verraadt ons, dat onze bondgenooten teleur gesteld zijn over de langzaamheid van de Amerikaansche toebereidselen en dat wij miet 500.000 man, naar het front moeten brengen, maar vijf maal zoo veel en nog eens vijf maal zoo veel thuis, als wij op af doende wijze onze veiligheid en vrijheid willen verdedigen. Hindenburg maakt ons deze les nu praktisch duidelijk op eene wijze, die wij niet kunnen misverstaan." Wanneer men deze cijfers stelt naast die, waarin wordt aangegeven hoe ver de toe zeggingen gaan van de hulp, die in den loop van het jaar uit Amerkia zal worden gezon den, dan voelt men hoe diep het gevoel van teleurstelling moet zijn, dat de Entente on dervindt. Die toezeggingen gaan hoogstens tot een millioen en of zij zullen worden ver vuld, staat te bezien. Er zijn tal van factoren, die dit hoogst onzeker möken. Maar niet één millioen zullen noodig zijn; minstens 214 millioen moeten naar het front gebracht worden, indien de hulp van Amerika afdoen de zal zijn. Dat zegt een Amerikaansche ge neraal, die den toestand aan het slagfront uit eigen aanschouwing kent. In de Fronsche geschiedenis wordt de herinnering bewaard aan een dag, die bij zonder rijk is geweest aan teleurstellingen en daarom genoemd wordt: „la journée des dupes." Men zou dezen oorlog kunnen noe men een „guerre des dupes". Teleurstellin gen zonder tal zijn ondervonden door de beide strijdende partijen. De Frankf. Ztg. releveert dat in verband met het hierboven door ons aangehaalde gèzegde van Lloyd George, dat haar aanleiding geeft op te merken „Hindenburg heeft indertijd verzekerd, dat de Vereenigde Staten in geen geval voordat een jaar zou zijn verloopen, noe menswaardig in den strijd zouden kunnen ingrijpen. Toen hebben breede Duitsche kringen er mee gerekend; dat de duikboot- oorlog aan de worsteling een einde zou ma ken vóór den afloop van dit Amerikaansche toerustingsjaar, terwijl omgekeerd de Entente al hare hoop er op stelde met Amerikaan sche hulp den landoorlog in het voorjaar van 1918 voor goed te zullen winnen, zoo niet de centrale mogendheden niet reeds vooraf instortten. Ook de weslersche mogendheden hebben zich vergist: Lloyd George consta teert thans, ofschoon hij met een duur van den strijd van 7 8 maanden rekent lord Curzon spreekt zelfs van voortzetting ^an den slag tot in liet jaar 1919 dat het ver trouwen op de wapenhulp der Vereenigde Staten geheel is teleurgesteld. Het gros van de Amerikanen is niet aanwezig en zal, zoo zegt Lloyd George, als de Amerikaansche regeering hare troepen eenigszins voor den strijd te velde wil toerusten, aan den tegen- woordigen strijd of aan den tegenwoordigen veldtocht niet deelnemen, „ofschoon men hier te doen heeft met den beslissenden slag in dezen oorlog." Wij Duiischers echter, die nu beter d'an te voren den waren toestand van den zeeoorlog overzien en, nadat een vol jaar na het begin van den verscherpten duik bootoorlog is verloopen, de beslissing tegen 'het westen in den landoorlog zoeken, kun nen ons gelukkig prijzen, want de beslissen de slag begint voor ons niet met eene te leurstelling maar met het in wijden omtrek zichtbare bewijs van onze soirvereine beheer- sc'ni-ng van het slagveld en van de strategie." Aan Duitsche zijde verwacht men dus geene teleurstelling meer. Maar wanneer die verwachting gegrond is, dan moet voor de andere zijde de teleurstelling des te groo- ter zijn. Men zou geneigd zijn daaraan goede verwachtingen vast te knoopen voor het in 't gezicht komen van den vrede,-indien niet daaraan in den weg stond de ondervinding, die tot dusver steeds bij de Entente is opge daan, dat nederlagen haar versterken in het besluit om den strijd te blijven voortzetten. Datzelfde hebben wij ook ditmaal weer ver- nomen van Lloyd George, die zegt: „Wan neer deze slag in het nadeel van de ge allieerden afloopt, dan is de oorlog hiermee nog niet ten einde, want Engeland zal, zoo lang het nog een schip op zee heeft, geen Duitschen vrede aannemen." Hiermee wordt bij voorbaat aan de beslis sing, waarom nu gestreden wordt, de betee- kenis ontzegd, dat zij zal zijn de eindbeslis sing. Dat is intusschen een voorbarige uit spraak. Wat de uitwerking zal zijn van de worsteling, die nu sedert 21 Maart aan den gang rs, laat zich thans nog niet voorzeggen. Daarover zal men eerst kunnen oordeelen, als de einduitslag is te overzien. Do oorlog. Over den loop van den strijd, die steeds met dezelfde hevigheid blijft woeden in de vlakte van de Lys, toonen beide partijen zich' tevreden, hetgeen, naar de tot dusver steeds opgedane ondervinding, bewijst, dot er geene resultaten van afdoende beteekenis verkre gen zijn. De Duitsche berichten gewagen van geslaagde gevechten bij Wulvergem en bij Bailleul, waarin de plaatsen Nieuwkerke, Norris en Vieux Berquin genomen werden. Uit Londen wordt als uitkomst van den strijd van Zaterdag geconstateerd, 4dat de Engel- sche linie ongeschonden is gebleven. Van gisteren hebben wij nog geene verdere be richten, dan dat de strijd hervat is en nog voortduurt. f Op de andere frontdeelen was de strijd van geen belang. De strijd: die door Clemencenu's woord: '„Dat liegt Czernin" aan den gong is ge bracht, neemt een steeds wijderen omvang en brengt telkens nieuwe verrassingen. De laatste sensatie is, dat de door Havas als authentiek in het geding geworpen brief van keizer Karei, die zijne erkenning bevatte van de rechtmatigheid van Frankrijk's aan- spraken op Elzas-Lotharingen, volgens eene van de Oostenrijksche regeering afkomstige mededeeling een valsch stuk Is. In den ech ten brief staat over Elzas-Lothovingen pre cies het tegendeel van wat Havas beweert en over België in 't geheel niets. Onze correspondent te Weenen bericht, dat men daar nog met verdere publication rekent, die het bewijs zullen leveren, dat men hier te doen heeft met een bedrog, waarvan M Clemenceau zelf het slachtoffer is M dat hij op touw heeft gezet. Havas houdt in eene nieuwe nota staan de, dat de brief door prins Sixte de Bourbon is getoond aan den president der republiek zoodanig als hij is gepubliceerd. Overigens blijkt uit deze nota, dat niet de oorspronke lijke brief maar slechts een afschrift aan de Fransche regeering is afgegeven. De allernieuwste sensatiën, die ons zijn aangebracht zijn, dat aan graaf Czernin op zijn verzoek ontslag is verleend als minister van buitenlandsche zaken in Oostenrijlc- Hongarije en dat in de Engelsche regeering; eene krisis in wording is wegens verschil van meening over de uitbreiding van den: dienstplicht en de toepassing van die rrvjafc- regel in Ierland. De landraden van Estland en Livland heb ben in eene vereenigde zitting, te Riga ge houden, een besluit genomen, dat hunne wenschen uitdrukt betreffende de toekom stige regeling van de staatsrechtelijke positie van de door hen vertegenwoordigde landen. Zij wenschen nauwe aansluiting met het Duitsche rijk £n eene personeele unie met Pruisen. Ook vertegenwoordigers van Riga en het omliggende gebied en van de eilan den aan den mond van de Rigasche go-ll hebben tot dit besluit meegewerkt. Menschenzielen liggen in hun diepste diepten afgezonderd en alleen. Uit het Italiaansch door Anna Polak. 20 „Houdt haar in eerc, dat vrouwtje, Gar- giulo. ze houdt van je, ze aanbidt je, ze is een toonbeeld van trouw. Niets kan haar bewe gen... Ik ben een oude zondaar, maar zij is een engel 1" En niettegenstaande den luchtig ironischen toon dezer woorden, niettegenstaande hun overdrijving, was Roberto Gargiulo er trotsch Op. Toen don Gabriele Scognamiglio zich ver wijderd had om te gaan soupeeren, tevreden over wat hij aan Carmela had gezegd, stak Roberto zijn hand uit over de tafel en raakte de hare met een liefkozing aan. „Ik vraag je excuus dat ik straks zoo on hebbelijk was." ,,'t Is niets, 't is niets," zeide zij, opnieuw hevig ontroerd. Toen zij alleen de trap in haar woning op klom, rfear de vierde verdieping van de vicolo Paradiso, liet de danseres het hoofd hangen, hijgend van lichamelijk en zedelijk lijden, en de adem siste tusschen haar .OMtn£cklerade tanden. Beneden bij de deur had Roberto Gar giulo, zooals hij altijd deed wanneer hij haar na een souper naar huis bracht, gevraagd of ze hem mee naar hoven wou laten komen, een poosje maar, niet den heelen nacht, een half uurtje. En onverbiddelijk had zij geweigerd In huis, neenl Sedert zij uitging met Roberto Gargiulo, en de menschen dat maar al te zeer te weten waren gekomen, schaamde zij zich d-oodelijk voor haar buren; van de nijdige fruitvrouw af die de wenkbrauwen fronste als zij haar zag voorbijgaan, en haar niet zeer bedekte boosaardige toespelingen toeschreeuw de, tot de kolenverkoopster toe, die door bleef breien aan haar'kous, weemoedig het hoofd schuddend; van don Santo, den mandenmaker, die met hevige messtooten bezig was, groote broodmanden le vervaardigen, telkens herha lende: wat zijn wij. w a t z ij n wij. men schen tot den jongen wijnkooper, den zoon van „la Sangiovannara" die haar op straat niet meer groette. Zelfs Gaetanella, de kapster, kwam, nu zij haar eiken dag moest kappen, met stijfgesloten lippen boven, karig met haar met nadruk uitgesproken woorden, melt de ééne of andere toespeling op jonge meisjes die haar naam weggooien op het too- neel, en meer van dien aard. En zelfs de por tier was veranderd, hij voor wien zij zich het diepst schaamde, en die haar nu aankeek met een vreemden spotlach telkenmale dat zij uitging op een ongewoon uur. In huis, neen, nooitI Zij schaamde zich voor ailes wat daar was, voor het Madonnabeeld dat aan bet hoofdeneinde van haar bed hing, voor de reliquiêen van den heiligen Antonius waar zij zoo zeer aan hechtte, voor alles wat haar herinnerde aan haar nog reine, onbevlekte jeugd. Zij sprak over dit alles nooit met Ro berto, uit ytom dat hij haar zou uitlachen, maar zij volhardde er in dat ze hem niet in huis wou hebben. Haar kamer was zoo armoedig gemeubeld, niettegenstaande haar zorgen om ze schoon te houden, dat het bloed haar naar de wangen steeg bij het denkbeeld dat haar minnaar, zoo veeleischend op het punt van chic, daar bïnnen.zou komen. Dienzelfden avond had Roberto Gargiulo haar aangeboden om haar te laten verhuizen, om een gemeubileerde kamer voor haar te huren, in een andere wijk, waar niemand haar kende, een aanbod dat hij reeds meermalen gedaan had, maar altijd in onbepaalde ter men, zonder ooit dag en plaats te noemen. Zij had nog altijd geweigerd, en in het diepst van zijn hart zou Roberto Gargiulo vreemd heb ben opgekeken indien zij had aangenomen Een gemeubileerde kamer kost ten minste 40 50 lire per maand, een onbetaalbaar groote post op de begrooting van den jongen kashouder. En daarbij zooveel andere kosten nog, een meid die betaald moet worden, een portier die een vergoeding hebben moet, en de verdorven, inhalige huisjuffrouwen, en de band met Carmela nauwer toegehaald, hech ter geworden door die verandering, door hem zelf gewild. Zoo had hij dan, om den grooten heer uit te hangen, twee of driemaal dat zin netje herhaald, gelukkig, dat zij hem niet bij zijn woord hield. Zij had inderdaad niet ge wild, met haar gevoel voor de uiterste zuinig heid dat zij gekregen had door haar armoe dige omstandigheden; met haar angst voor verandering, eigen aan alle eenvoudige natu ren, die houden van hun oude straat, hun leelijk huis. hun onaangename buren. Toch, telkenmale dat zij hem niet wilde binnenlaten, ging Roberto Gargiulo boos weg. Overtuigd, dat hij door Carmela Minino werd aangebe den, wel wetend dat zij gehoorzaam was aaji zijn minste bevel, dat hij haar gevangen hield door de. bekoring van zijn liefde en zijn mild heid bracht hii haar niet telkens cadeautjes mee? was hij verontwaardigd over dien tegenstand. „Je schaamt je dus dat je met me uitgaat? En waarom heb je het dan gedaan?" snauwde hij haar toe. op het punt van haar beleedigin- gen toe te slingeren. „Omdat..omdat..." zeide zij, het hoofd schuddend, op een geheimzinnigen toon. Voor haar deur gekomen en in haar ka mer, liet zij zich, zonder haar hoed af te zet ten, zonder haar mantel uit te trekken, in het donker, bij het zwakke licht dat door het ge sloten venster drong, neervallen op een stoel waartegen zij met den voet had gestooten, en verborg het gelaat in de handen. Zij wist dat Roberto Gargiulo zich thans op weg naar huis bevond, op de hoogte van San Polito, en dat hij als hij er over geslapen had, niet meer denken zou aan hun kibbel partij, die ook niet zoo heel ernstig was ge weest. Maar zij alleen, in het donker, voelde zich zoo ellendig, zoo verloren, zoo wanhopig dat zij zich hardop afvroeg, als sprak zij tegen een ander: „Maar wat heb ik toch? Wat scheelt mij toch?'' O, toen zij er over nadacht, er over na dacht, in die duisternis, in die stilte, in dat lale nachtelijke uur, toen zag zij het wel, wat haar scheelde. Ilaar scheelde dat zij de eerste, groote fout van haar leven begaan had, die, welke men nimmermeer goed kan maken, die waarmede God alleen misschien medelijden kan hebben en dat had zij gedaan, niet uit hartstocht, niet uit liefde, niet uit ijdelheid, niet uit eigenbelang, maar omdat zij een zwak en willoos schepsel was, niet in staat .weer* stand Le bieden, niet in staat te rcageeren. Zij hnd den Heer belcedigd en de Heilige Maagd* zij had dc dierbare ziel harer moeder bedroefd die wellicht loefde in het vagevuur; zii had haar naam verloren in de oogen van fatsoen lijke lieden, zij kon niet meer bicriilen, zij kon geen deel meer nemen aan het avondmaal rr dezen toestand, zonder een geldige, machtige reden die baar verontschuldigde Zii voelde, zich vast verbonden aan Rob - to Gargiulo uit dankbaarheid voor zijp goedheid, zijn vrien delijkheid. voor de geschenken die hij haar gaf, zij zou hem gaarne elk offer hebben ge bracht, mnnr hem haar dankbaarheid toonen, maar van hem houden zooals men van een minnaar houdt, dM kon zij niet. „Waarom heb ik het dan gedaan? Waarom heb ik het gedaan?*' In den nacht die steeds killer viel, in die kamer waarin zij den gehcelcn winter al klap pertandend had gehuisd, onder haar arme lijke dekens, herhaalde zij telkens dien zin, dien in hun kibbelpartijen Roberto zoo dik wijls had uilgesproken En geen antwoord kwam lot haar uit de donkere schuilhockca harcr ziel, waar toch, diep in dc diepte iets leefde... En zooals het haar berouwd bad aan stonds na hel eerste oogenblik, zoo berouwde het haar ook dien nacht, nadat zij was thuis gekomen van het souper in de Regina d' 11 a 1 i a, dat souper dat haar half in de keel was blijven steken, tusschen die nieuwsgie rigen <lie uitgingen in den nacht, tegenover die aanmatiging, het slechte humeur, do. on* vriendelijkheid van Roberto, met dat vreeset lijke gesprek met don Gabriele Scognamiglio, het gesprek dat haar duidelijk en -wreedaard dig, de fout inhet verledene en de toekom* stige smart voor tffjen stelde. "Wordt vervolgd^ J

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 1