Qooï3 de dJeugd. De Gespep.. Naar het Engelsch van H. Clark©. Vertaald door C. H. Vervolg van Hoofdstuk VII. zóó zenuwachtig 1c snikken, dat hij xich voor- gevonden en zorgvuldig weggeborgen had? werd Keesje wel eens verdrietig, maar Does laten zetten," zei Vader. „Maar zouden w# nam den volgenden morgen om den dokter Hij zou willen, dat zij he^t onmiddellijk aan kon hem zoo trouwhartig aankijken en met hem eigenlijk niet anders noemen? Zal he( te zenden, als zij ten minste niet wat meer totGrootvader bracht en hem alles vertelde. Nan .zijn kop tegen hem aanwrijven, dat hij hem geen verwarring geven?" zichzelve 'was gekomen. l meende echter, dat als zij dit deed, zij Groot- onmiddellijk zijn onwilligheid vergaf. „Nee, nee!" riepen Keesje en Zus; „Keesjt Arme, kleine Nan! Wat voelde zij zich diep'vaders gunst voorgoed verliezen zou. Op een Woensdagmiddag, dat ze met hun moet hij heeten." ongelukkig! De gesp was nog steeds niet tc- j Rupert ging weer terug naar Tim. Hij drietjes. Keesje, Zus en Does, in den tuin aan! „Voortaan moet u triij nooit anders dan Keet, recht, hoewel zij tusschen alle struiken en j wenschte nu eigenlijk, dat deze maar heen- het spelen waren, hoorden ze Moeder roepen: noemen," zei Kees; „ik ben eigenlijk te groot boschjes gezocht had, in de buurt van de >png. zoodat hij naar den gesp kon gaan zoe-I „Kinderen, kom eens gauw hier, er is wat voor Keesje, en dan kan er meteen geen ver-é warring ontstaan." Dit werd goed gevonden. Keesje kreeg een plek, waar haar schoentje gevallen was. Zij ken. Hij had niet vergeten, wat zijn grootvader moois voor jullie te zien! Zus. Keesje!" dacht, dat hij misschien de helling was afge- gezegd had, doch hij vond dit een geval, I De kinderen kwamen aandraven met Does Toen Rupert Nan voorzichtig op den grond ïegdc. sloeg zij de oogen op en trachtte te spreken Hij kon haar ecTTler jiict verstaan. Tim had haar de helling zien afgaan, vertel de hij Rupert, en was naar haar toegegaan om haar tc waarschuwen voor het gevaar,itTde' ge'kgen- waarin zij verkeerde roepen durfde hij niet, was uit vrees haar te verschrikken. Vóór hij haar j echter bereikt had. was zij gestruikeld en de j belling afgerold. Hij kwam nog juist bijtijds oni haar te grijpen. Zij konden haar samen den heuvel niet op Nan neemt Rupert in vertrouwen, dragen, maar Tim ijlde naar Dowsland, om i daar hulp te gaan halen. Het duurde echter verscheiden dagen, eer James, de schaapherder van meneer Chil- Rupert iels over den gesp vernam. Toen de rold en wilde behoedzaam naar de rivier af- waarin hij het niet helpen kon. dat hij onge- voorop. Vóór het hek stond een man met een mooien halsband met zijn naam er op, en '1 dalen, toen zij plotseling struikelde en naar hoorzaam was. Hij moest den gesp voor poppenkast Dat swas heerlijk! Moeder had was net. alsof hij nog vroolijker was dan vroe-» beneden gleed. Dc k-*1 moest toch ergens Nan vinden. den eigenaar al verzocht haar *te vertoonen. ger. Kees dwong hem niet om kunstjes te liggen, dacht zij, of hij was in de rivier ge- Toen hij weer in de bibliotheek kwam, vond ,.Maar wat scheelt Does?" vroeg Moeder, doen; alleen als Does gewasschen moest wor- vallen. En misschien zou Rupert hem dan nog hij jijn grootvader daar in gesprek met Tim. kunnen opvisschen. Zij besloot Rupert alles te HOOFDSTUK VIII. De hond deed niets dan onheilspellend den iets dat hij heel naar vond haalde „Breng^hem maar eens meer hier," zei de brommen, zonder voor den dag te komen. Hij Kees het tricotje voor den dag en zei: oude heer tegen Rupert, toen deze de boeken verschool zich achter mevrouw Elburg, onder „Keesje, als je niet stil bent en je niet zoef wegzette. „Er zit meer in den jongen dan ik haar rokken en liet tusschen zijn gebrom door laai wasschcn, dan moet je er in." dacht. Maar waar was je eigenlijk?" nu cn dan een nijdig gekef hooren. Onmiddellijk was Keesje dan zoo gedwee „Even bij Nan, Grootvader." 1 „Stil Does," zei mevrouw Elburg, hem op ais een lam en liet zich zonder tegenstribbel „Zoo! En morgen zullen we haar weer bij zij duwende, waardoor hij te voorschijn len met zeep inwrijven en in het lauwe watet ons beneden hebben. Laat Tim wat vruchten kwam. dompelen. voor zijn moeder meenemen, als hij weggaat, „Maar, dat is m ij n hond!" riep de man Soms riepen dc kinderen nog wel eens voo* Rupert. Je brengt hem zeker naar huis? Maar van dc poppenkast uit. „Een week of zes ge- J de aardigheid tegen hem: denk aan dc Rots en de rivier." leden ben ik ook hier in de buurt geweest cn „Keesje, de jongens van de kast!" En dan stormde de hond keffend naar bui* Terwijl Tim en Rupert samen in de richting hem bjj die gelegenheid kwijt geraakt." col, zag hij bet eerst en Tim kwam weldra volgende morgen aanbrak, was Nan niet bij van Dowsland liepen, sprak de eerste over „Daar geloof ik niets van," zei Keesje met ten, om een oogenblik later weer terug te ko« met hem terug. Nan kon nog geen woord uit- i machte op tc slaan. Zij was heel zwak en zijn kooi. Hij had zijn ekSteT er al in. „Ga je een kleur van schrik, dat men hem Does zou men en tegen Kees op te springen; 't was o( brengen, maar James verzekerde Rupert, dat koortsig en haar hoofdje deed zóó'n pijn. dat morgen mee varens plukken?" vroeg hij even afnemen. Hij pakte den hond in zijn armen hij zelf plezier had in die grap. zij ..wel gauw weer heelomaal in orde zou zij blij was Keziah's raad te kunnen opvolgen later." en wilde er mee wegloopen. De heele pop- Zoo beleefde Keesje nog veel gelukkige zijn. en rustig achter de gesloten gordijnen bleef j „Nee,' antwoordde Rupert. „Grootvader w'il penkast kon hem nu niets meer schelen. jaren, die hem het verdriet en de zweepslagen Hij had een laken meegebracht uit een na- j liggen. Rupert mocht nu en dan maar heel j het niet meer hebben." Met Tim meegaan be-I „Stil, Keesje, en kom hier," zei Moeder, deden vergeten, die hij in zijn jeugd gehad! burig huisje wikkelde Nan daar in en droeg haar even voorzichtig, als hij dit een lamme tje gedaan zou hebben, de helling op. Juf frouw Thomas, dezelfde die het laken mee gegeven had. had warme kruiken gemaakt en in een ommezien lag Nan daar in bed, terwijl haar kleeren bij het vuur droogden. even bij haar zijn, terwijl Kcziah in de kamer i teekende: Grootvader ongehoorzaam zijn voor ,,'t Kan beel best wezen, d^t Does aan dezen had. En hij toonde zijn dankbaarheid voor a! bleef om zorg te dragen, dat zij niet te veel zijn plezier, en dat wilde hij niet. Waar het man toebehoort. Zet hem neer." het goede, dat men hem aandeed, door grot» samen babbelden. Er was om den dokter go- echter Nan's gesp betrof, vond hij het iets „Keesje, kom hier!" riep de maa van de ten trouw, zonden en deze had gezegd, dat Nan heelanders. i poppenkast met strenge stem. „Leelijkerd, rustig gehouden moest worden. In een paar] Toen Jacob dien avond de bel voor het waarom ben je wcggeloopen dagen zou zij wel weer beter zijn. Rupert bleef den geheclen dag in huis, bc- Mevrouw Chilcot had intusschen gehoord, I halve als hij boodschappen voor Keziah te wat er gebeijrd was en ging onmiddellijk naar j doen had. Hij maakte zich ongerust, dat Nan het huisje om te zien, of zij ook helpen kon. ernstig ziek was, want één- of tweemaal Zij trof er den dokter aan. Deze was toevallig scheen zij hem zelfs niet te herkennen, toen voorbijgegaan, op weg naar een patiënt, en hij in de kamer kwam. Rupert was naar buiten gehold en had hem i „Ik kan niet vinden, dat zij er al wat beter geroepen. De arme jongen was nog hevig ont- j begint uit te zien," zei hij eenige dagen later daan. Hij kon maar niet begrijpen, dat Nan j legen Keziah, nadat hij Nan weer een kort binnen een paar uur weer hcclcmaal beier zou bezoek had mogen brengen. De dokter was er zijn. rooals juffrouw Thomas hem verzekerd dien morden geweest en had gezecd. dat zij Keesje wist niet, wat hij hoorde. Sprak die man tegen hem? Hij had Does neergezet en zag... dat het dier bevend van angst naar zijn njn had avondeten luidde, hoopte hij, dat de jongen op het laatste^oogenblik nog zou komen aan hollen, zooals hij wel meer deed. Het avond eten was echter reeds genuttigd en de tafel ouden baas kroop. weer afgenomen en nog was hij niet thuis. De „Ziet u wel, dat hij me nog kent?" zei de oude heer was echter in het minst niet onge- i man. „Ja, die kan zoo gauw de klappen niet rust. Hij dacht, dat Rupert zich bij Tim of in vergeten, die hij gehad heeft." de bosschen opgehouden had en zou hem bij I Mevrouw Elburg was al even verbaasd als zijn thuiskomst streng berispen over zijn lang haar kinderen. De hond heette dus Keesje en uitblijven. 1 behoorde aan den poppenkastman. Even later ging hij naar boven om Nan goe- j „Keesje, zit op, netjes hoor, anders krijg jel" dien morgen geweest en had gezegd, dat zij dcnnacht te zeggen èn toen hij op de galerij ging de ruwe man voort. kwam, hoorde hij Keziah zeggen: i Onmiddellijk voldeed Does aan het bevel. s middags een poosje mocht opzitten en den De dokter zag Nan's toestand echter wel J volgen dén dag naar beneden gaan. „Vin-jij, dat zij er beter uitziet?" „Nee jongeheer, met te zeggen, dat het je spijl, zijn je kleeren niet weer heel. Wat zie „De jongens van de kast. Keesje!" En met woedend gekef vloog Does het hek „Laten wij ons oordeel opschorten, totdat je er uit! Waar in de wereld ben je geweestuit, om de poppenkast heen, om de jongens, zij morgen weer beneden is," zei Keziah, die en wat heb je uitgevoerd?" Meneer Trelawny had aan het ontbijt opge merkt, hoe bleek Rupert zag en aan tafel ver telde hij hem, dat hij Tim Bennett die door Nan's ziekte nog niet op het kasteel geweest was gesproken en hem gevraagd had dien middag bij Rupert te komen. „Je kunt hem dus je boeken laten zien en hem mee in den tuin nemen. Laat hem zoo veel vruchten eten, als hij wil," zei de oude heer, die meende, <lat Tim de vruchten boven de boeken zou verkiezen. Hij was naar het kleine huisje gegaan om Tim en zijn moeder te spreken, maar het bezoek had niet veel op geleverd. Tim was te verlegen geweest om iets U» zeggen en meneer Trelawny vond hem dom en stug. Hij begreep niet, welk genoegen Ru- I pert in zijn gezelschap kon vinden, doch hij had Nan gered en Rupert mocht in het ver volg zooveel met hem omgaan als hij wilde. Meneer Trelawny moest dien middag voor zaken naar de stad, zoodat Tim en Rupert de ook had hij groote gaten in zijn kousen. j busje in den bek, Does richtte zich op zijn De oude heer nam hem van het hoofd tot de achterpooten op en hield mevrouw Elburg hef voeten op. „Waar ben je geweest, dat je je zoo bakje voor. toegetakeld hebt?" vroeg hij streng. Nu kon Keesje het niet langer uithouden. wat ernstiger in dan juffrouw Thomas dit deed. Hij begreep, dat een dergelijke schok de terre Nan meer kwpad zou doen dan dit met zij morgen weer beneden is," zei Keziah, die en wat heb je uitgevoerd?" die er te dicht bij kwamen, weg te jagen, één van haar stevige kleuters het geval zou in haar hart al even ongerust was als Rupert, 1 Toen meneer Trelawny naderde, maakte „Ja, Keesje kent heel wal kunsten, zei de zijn. En toen mevrouw Chilcot dan ook zei, j doch dit niet wilde toonen. „Zij verlangt er Keziah, dat zij wegkwam. Zij hoopte maar, man. „Ik heb hem van alles geleerd, ook om dat hef beter voor Nan was, dat zij dien nacht naar zich weer vrij tc kunnen bewegen. Maar dat hij niets gehoord had. Rupert had zich ook op de kast te passen, als ik zelf de centen op- bij juffrouw Thomas bleef, dan naar huis te zorg vooral, dat ze nooit meer bij de rivier graag uit de voeten willen maken, doch hij haal, maar dat kan hij ook. Keesje!" riep hij rijden, leek hem dit een goed plan. komt, jongeheer. Zij spreekt er den hcelen tijd j stond plotseling tegenover zijn grootvader, tegen den hond. Zoodra de dokter weg was, ijlde Rupert j over. Ik denk, dat het nog een poos zal duren, I Keziah had waarlijk genoeg reden om op hem Het dier kwam, angstig en met sluik han- na.ii huis Grootvader zou tegen twaalven I «er het arme kind van den schrik bekomen is. J te brommen: zijn kleeren waren op verschei- genden staart naar zijn ouden baas toe. Keesje zijn teruggekomen en het etensuur was reeds I Alleen begrijp ik niet, waarom zij daar op den plaatsen gescheurd, zijn gezicht en zijn herkende bijna zijn vroolijken, levendigen verstreken. Hij zag Nan niet meer, vóór hij 'haar ééntje heen ging." 'handen zaten vol krabben en waren bebloed; Does niet meer. De baas gaf hem een blikken heenging; zij sliep rustig, vertelde mvrouw Chilcot hem. „Ik zal hgar morgen zelf terug brengen. Zeg dat aan je grootvader," voegde zij er nog aan toe. „En wij zullen haar goed oppassen." Rupert zag zijn grootvader reeds angstig naar hem uitkijken op het bordes. Streng vroeg hij: „Hoe ben je zoo laat, Rupert? En waar is Nan?" Rupert haastte zich dc heele geschiedenis te vertellen. „Ze zou verdronken zijn, als Tim haar niet gered had. Grootvader," zei hij, terwijl hij zijn opkomende tranen inslikte. „Ze was in de rivier gevallen." „Jullie moogt geen Yan beiden meer zoo dicht bij de rivier komen," zei de oude heer streng. „Versta je me, Rupert? Als jij niet zoo dikwijls dien kant uit ging, zou Nan er niet over gedacht hebben. Ga er dus nooit weer heen. Jullie'zijn geen van beiden oud genoeg braamstruiken gekropen in de hoop Nan's gesp te vinden, doch het was te vergeefs ge weest. „"Waar ben je geweest?" herhaalde meneer Trelawny streng. „Antword mij onmiddellijk, Rupert." Er heerschte een doodsche stilte. Rupert trachtte le spreken, doch de woorden bleven hem in de keel steken.' „Ben je op de Rots of bij dc rivier geweest?" Nog heerschte er diepe stilte. Toen ant woordde Rupert zacht: „Ja, Grootvader." ,Was je vergeten, wat ik je gezegd had? upert bleef zwijgen. Hij was door de j Hij" begreep, dat die man zijn hond weer zou meenemen en hij barstte in tranen uit. „Wou de jongeheer Keesje zoo graag hou den?" vroeg de man. „Nu, mevrouw kan hem van me koopen. Ik heb nu toch al een aap,1 dien ik bezig ben kunsten te leeren." „O ja, Moeder, laat me Does koopen!" riep Jan snikkend uit. Ik heb al vijf cn zeventig cent in mijn spaarpot, en dat zal wel genoeg zijn. Toe, Moeder!" „Vijf en zeventig cent?" zei de man lachend. „Nee, jongeheer, daarvoor kan ik hem je niet laten. Hij heeft me zelf meer gekost aan kleeren. Maar als mevrouw me een rijksdaal der geeft, dan krijgt u zijn tricotje er bij." Een rijksdaalder! Keesje meende al, dat Nee, dat zie ik wel aan je. Je bent met opzet j _r ongehoorzaam geweest. Ga naar je kamer en Does voor hem verloren was. Maar Moeder 1 - - bibliotheek voor zich alleen hadden. Het was kom daar niet af, vóór ik het je zeg. Je maal- deed haar kinderen graag plezier, als zij kon, om et gevaar in tc zien. Denk er eens aan, een genot voor Rupert Tim de prachtige pla-1 tijden zullen je gebracht worden. Ik ben zeer en zei: - i, niet meer naar Nan. I „Goed, ik zal je een rijksdaalder «even, sprak mijn vriend, „moet ge weer een klontje I I »- - LHXT.. .Ia iirof -rinn Int Jarig kindja. Bij 't kindje, dat in 't bedje lag, Kwam Lcntcfce op zeek'ren dagf En zei: Gocmiddag, lieve kind, Ik groet j' uit naam van Zuidenwind. Die laat je weten, kleine schat, Dat hij toch o zoo gaarne had, Dat je heel zoet en lief zoudt zijn, Je hartje net zoo zacht cn rein, Als d' adem van vriend Zuidenwind. Toen lachte blij het lieve kind. De zon scheen door de vensterruit En zei: goêmiddag, kleine guit, Nu je vandaag je jaardag viert, Jc wieg mei bloempjes is versierd, Nu wenschl je Moeder Zonneschijn Dat je gezond en-blij zult zijp. Toen 't zonnetje verdwenen was, Keek Benny's moesje door het glas Naar 't wiegje wit en 't kindje klein O, zei ze. 'k wou hij zóó kon zijn: Als Lentezon cn Zuidenwind, Dan werd 't een echt lief menschenkind Dan maakte Benny ieder blij Als Zuidenwind cn Zon in Mei. En jullie, die dit versje leest, Viert ook een blij verjaringsfeest Veel bloemen en veel zonnengloed En van je Moes de liefste groei. Truus Salomon* Iustinkt oi ©verleg? Voor éénigen tijd bracht iemand één zij ner bekenden een bezoek en gaf daarvan het volgende verslag. „Toen wij aan de koffie zaten, begon de kanarie mijns vriends on rustig heen en weer te springen. „Zoo, zooi" wat het beteekenen zou, als ik aan je vader j ten van vogels en andere dieren te zien be-1 gegriefd. Neen, je mag en moeder had moeten- schrijven om hun te kijken. Zijn oogen schitterden en op zijn ma- Ga naar je kamer." maar ik zal ie een rij-n^uaaiuci «ctch, r - dan kom je Does nooit meer terug- hebben. Nu zult ge eens wat zien, let ap Hij zocht een zeer hard klontje uit en legos rin'n!etniindi«en. nrnep^rhalMn^enTwam Single" St°n<1 Sr°°tSle ielang' h B.U|£rtgehoorzaamde met een kloppend halen," dan is hij van ons." eenige oogenblikken later weer bij Rupert I 7ü war h -a a- l hart. Keziah bracht zijn avondeten boven; hij I „Natuurlijk mevrouw! ik ben een eerlijk het in de kooi. Het vogeltje werkte met sna- teruL. Je hetrriini me R.men niei wa.Vr1r eI~ ,n. no« jn_verdicpt, toen krabbelde een briefje en vroeg haar dit aan man, en zooals ik gezegd heb, krijgt u het 1 Vel en klauwen, maar te vergeefs! Op eens J~ Na" ï«even' °ud?. yr°uw had nu 'och tricotje er bij." neemt Wj het klontje in den bek> wipt raat medelijden met hem. Zij had een Kroot bord „Goed! Maar vertel me eerst nog eens,h waterbakje en doopt de suiker in het wa- met aardbeien voor hem meegebracht. waarom je hem Keesje hebt genoemd, 't Is' p. r K;f. „Ik wou, dat je grootvader je niet gezien toch geen keeshond." ter' Daa,0P beSaf h.j z.ch weer naar zijn terug. „Je begrijpt me, Rupert, niet waar?" zij plotseling een fijn stemmetje vanaf de Nan te geven. De oude vrouw had mi ^toch tricolje^er jij zei hij. „Kom dus nooit meer te dicht bij de galerij hoorden roepen: rivier. Maar je moet Tim Bennett eens mee- i „Rupert!" brengen. Ik wil hem bedanken, want hij heeft Rupert keek op, terwijl hij zijn ooren nau- zich rig voor hem doen kan? Hoe oud is hij?' 1 de galerij, in een langen mantel gehuld. Hij „Elf jaar," antwoordde Rupert gretig. Hij sprong op, snelde het trapje op en riep: oude plaats en genoot daar zijn lekkernij op het publiek j gPmak de su.ker niet zeer han) kranig gedragen. Wat denk je, dat ik welijks kon gelooven. Doch daar stond Nan op 1 had, jongeheer. Laat den moed maar niet zak- i „Zoo heette zijn voorganger cn het pu r hem doen kan? Hoe oud is hij?' 'de galerij, in een langen mantel gehuld. Hij 1 ken. Eet dit en ga dan naar bed. En morgen en ik waren aan dien naami gewend. ilf jaar," antwoordde Rupert gretig. Hij J sprong op, snelde het trapje op en riep: I zal je grootvader je wel vergeven, als hij ziet, Bij deze woorden ging hij naar de Kasi, j-".*J"te dóopen Soms", was blij, dat hij eindelijk eens over Tim spre- j „Nan, wat stout van je! Wat zal Keziah wel dat je berouw hebt. Je hebt toch niet aan je kroop er onder cn kwam weldra weer te voor- net kioiujc tun t k j u;j lij. udi nij ciuuciijK eens over nm wat stout van jet wat zal lveziah wel dat je berouw hebt. Je heDt toen niet aan jc kroop er onaer cn kwam wcium --- apKP„ri het dat bii ken kon. Zijn grootvader had lot nu toe niet 1 zeggen? Ga dadelijk weer naar je kamer terug. zusje geschreven, dal hij boos op je is, wel? schijn met een licht rose buisje, dat er heel ging mijn vriend voort, j rJenoemd werd. Hij o Nan, ik wou, dat jc het niet gedaan hadt." Dat zou haar maar overstuur maken. Zij is den vies en oud uitzag. Nauwelijks had Does. die het indoopen een s u je sui *^r graag, dat zijn schr. evcna' slechte jongen ccn zigeunerin "h te Vnken. dat Tim een icictii iiuui. uai üuu naar maar uvuoiuui muzvwi. L.iy zo uu „Ik kon niet langer wachten. Ik moet je wat heelen middag toch al zoo onrustig geweest al dien tijd angstig achter Zus had gezeten, valt; dan doet hij al zijn best het stukje weer omdat zijn grootmoeder j vertellen, Rupert. Gisteren was ik al van plan en heeft mij zeker wel twintig maal gevraagd, dit in het oog gekregen, of met een kermend krijgen en met verbazing ziet 'hij het la^g- r Jiij^is heej sterk het te doen, maar Keziah wilde niet, dat je of je nog niet terug was." gejank kroop hij weg, naar de voordeur. j zaam verdwijnen. Lang naderhand tuurt hij voor zijn leeftijd en knap ook. Hij heeft zich- j langer bleef. Kom even hier. Ik moet het je „Nee, Keziah, ik heb 't haar met^ gese re zelf in twee maanden leeren lezen en stelt be- vertellen.' lang in alles wat dieren cn planten betreft. Rupert luisterde nauwelijks naar hetgeen Simmons heeft boeken voor hem gekocht aan fZij zci. >(je zult opnieuw ziek worden, Nan. Ik - "Zie' u kant het no?" de,maninög in heï water, om "te zien waar het lek- yen. Praat er maar niet meer oyer. Dit briefje lachend. „Ja Keesje, de zweep is heel wat ge- wil ic haar dus wel geven?" bruikt om je daar in te krijgen!" 1 tere beetje gebleven .s, dat hem zoo jam- hoeft hij er nooit meer int" zei rmerlifk ontging. „Zeker. Eet nu maar goed en kom nooit ecu stalletje in Bodmin en hij kent ze bijna j zal Keziah roepen, als je niet naar je kamer meer alleen of met de jongejuffrouw bij de van buiten. i gaat." Jc hebt verscheiden boeken over planten en „Ga dan mee, Rupert! Het is iets heel, heel «dieren in <le bibliotheek, Rupert.. Hij zal zc gewichtigs. Werkelijk!" graag willen lezen en dc platen bekijken. „Goed. Ik kom!" antwoordde hij om haar Breng hem maar eens mee en laat hem dan j tot kalmte te bregen. Hij dacht niet anders, alles zien. Ik zal er nog eens over nadenken, 0f de koorts kwam weer opzetten bij Nan, wal ik voor hem doen kon. Hawkins heeft een j zoodat zij heelemaal niet wist, wat zij zei. Zóó jongen op zijn boerderij noodig. Als hij veel had zij in de eerste dagen van haar ziekte ook van dieren houdt, zou dat misschien juist iets gepraat. Hij wilde Keziah roepen, zoodra zijn rivier of op de hélling der Rots. (Wordt vervolgd.) voor hem zijn." I iusje weer in haar kamer was. Maar Nan Ken grappige ontdekking. n. (Slot.) „Maar nu hoert hij er nooit meer m l IXZk Ij— -- W Kees, en nam Keesje beschermend in zijn j Wat te denken van een haan, die, om er- armen. „Mijn arme Keesje," zei hij, „liep je gens bij te komen, dat boven zijn bereik was, daarom altijd weg, als ik je kunstjes wou lee- I een koe zoo lang pikte en beet, dat zij op ren! Nu hoor, we zullen je voortaan met rust stond, en toen het rund op den rug sprong laten. Als je maar trouw op het huis past, J en van daar het begeerde punt bereikte? hoef je niets anders te doen." Wat te denken vjj\ dien anderen haan. Kees cn Zus hadden nu geen lust meer om ij. i j v, j i i»- cue, vaak in strijd verkeerende met een na- naar het vertoonen van de poppenkast te kijken Ze waren blij. toen ze den man - na- bungen haan dezen voortdurend aan een dat Moeder hem den rijksdaalder betaald 1 dezelfde zijde aanviel, bhpkbaar omdat de had zagen weggaan, want nu eerst acht- vijönd aan die zijde blind was en dus zijne ten Zij Keesje veilig. i aanvallende bewegingen niet opmerken zou? J Twee musschen, zoo verhaalde mij iemand, _-i— Ruport schudde hel hoofd cn zei: „Hij zon I liet hem niet weRCaan cn toen zij haar ver- j Van dien daR af waren eesje^en niet den Rcheelen daR van buis willen zijn. haal geëindiRd had. beRreep hij, dat zij in j kens bezig op «Hcrlfj m eren j Grootvader, want bij helpt zijn moeder bij het groolc moeilijkheden verkeerde. ken. hoe Does eigenlijk: i dat DoVof Keesje zooals hij eigenlijk heette, i een nest m „„kiezende boven werk. Ik wou, dat u hun huisje eens zag. Het „Ja maar. ik begrijp het nog niet goed." zet men werden verzonn n, werkelijk hun eigendom was en door nie- j tentje in het lieve groen is even netjes als Keziah's keuken en alles hij. „Weet Grootvader dan niet, dat je ze ge-1 er niet naar. Keesje verliet hij bijna nooit, j nu werkelijk nun .--j glimt en blinkt er. Mag ik hem dus de boeken dragen hebt?" Kees en Zus omhelsden Moeder voor het-Twee mussonen r» -- geen zij gedaan had. Ze waren.in de wolken. xouden «en. op de wqze de boomen betrekken, een bui- Darr ga ik hem halen, want uit „Ik zeg immers, dal hij het niet weet. Ik nam snellen er niet naar. weesje iviuei u.j au au.uij, - j- - - - _„nnBri waar riep Moeder Keesje, dan kwam Does aan- mand meer weggehaald kon worden. bet steedsehe huis onder de pa 'snellen Keesje toonde zijn dankbaarheid door luid musscben hooren te wonen. Alles ging goeo, ze uil de bibliotheek, waar Grootvader ze voor „Ja maar. jij heet geen Keesje," zei Moeder j blaffend van den een naar den ander te loo- mü :i. li: ai,.an„ j,-... Komi dip «le 7M Hal TM. hoe npn nl<uhf hii Tw h maar niet ffenoeö verbazen laten «ichzclf zou hij nocit durven komen." vzzMl„aiJ jmjo D. oud. heer was niet gerust omtrent Nan,m{j bewaarde, en één er van heb ik bij de dan tegen den hond die, als zij dat zei, hoe 'pen. aisof hij zirh maar niet genoeg verbazen en r.;< tafel hij zelf nnnr Dowsland. rivier verloren. O Rupert, jij zult hem wel lunger hoe opgewondener werd. j kon, dat zijn oude meester hein niet meegeno- loen hsj terugkwam, bracht hij Nan mee, temenden, is het niet? Ik weet geen raad, I Does begreep, dat hij nu tot het gezin be- men had. te' -note verrassing van Rupert. Mevrouw als je hem niet vindt Grootvader zou het mij hoorde en dus op het huis moest passen. Zoo- J „Wat zal Vader wel zeggen!" zeiden de kin- Chihv.t had er *bp aangedrongen, dat zij nog nooit vergeven." i dra iemand het hek binnenkwam, begon hij deren cn Keesje werd opnieuw aangehaald, i ie wind en naar Vader uitgezien, j eenigen tijd rustig voon' ïiiubauica iiv/uzvz. totdat het najaar kwam. De bladeren vielen en het arme nest had heel wat te verduren. Nu bouwde het ondernemende paar boven het bedreigde nest een soort van dak om het te beschutten en leefde zoo weer J nil to' den volgenden dag blijven zou, maar Nan „Kom Nan, dat weel je wel beter! Zal ik luid te blaffen om zijn nieuwen baas j 6cheen zich zóó ongelukkig te voelen bij de naar Grootvader gaan gedachte no«z te moeten blijven en zij had zóó len?" fi om Rupert gesnikt, dat de oude heer mevrouw „Nee, nee 'k Ben veel te bang. Zoek den gesp bijters durfde hij aanvallen. Het eenige w nieuw cirvhUof» ewrlor, l'aari» „ioi hpvud Wa* dat Kil vol" 1 Vnf Ongeduldig werd heelenuial Tiet^oD^dn erf"zelfs errmt^hiiir1- Eindcdijk kwam hij thuis en Kees en Zus regen het dak op het nest dedennederstor- .e 11 c" stormden hem al tegemoetkom hem het groote ten. Daar zaten zij benepen en aan allerlei s mee ie deelen. lasten in hun rustiek buitenhuisje ten prooi. ïasieit m ----- o_m „Vadert Vadert Keesje is van ons! We heb- Zoo be,bben zij den geheelen winter arm sleden, totdat het voorjaar kwam. loen Yej. nen teruggekeerd, waar zij bij storm en om Vader i weer veilig „onder dak waren. Chilcot overreed had haar mee naar huis tc alsjeblieft voor mij. De andere ligt in mijn Keesje niet in Does beviel was, dat hij vol nemen. Zij werd in een deken gepakt en in een latafel; je kunt dus zien, hoe hij er uitziet. Je strekt geen kunstjes wilde leeren; Keesje had "ben hem gekocht." BCICU6,lf gerioten rijtuig gezet. weet immers nog wel, waar je mijn schoentje een onuitputtelijk geduld met dieren, maar „Keesje gekocht?" vroeg Vader, die natuur- JJebijen'2ijr wijzer geworden, de woning ifl „lk vind het eigenlijk heelemaal niet goed," opgeraapt hebt? Hij moet daar in de buurt met Does bereikte hij in dat opzicht niets. Rjk njet begreep, dat met Keesje Does bedoeld lucht verlaten en zijn naar de pau ze: mevrouw Chilcot op haar moederlijken j gevallen zijn. Ik weet zeker, dat je hem vinden Zoodra het slimme dier bemerkte, dat werd. - toon. terwijl zij Nan's bleeke gezichtje kuste. zult." {Keesje hem wilde gaan leeren, liep hij weg en 1 Opgewonden en door elkaar pratend, ver- „Ik zou je liever hier willen houden, kindje. „Ik ga van middag nog, Nan. Ik zal Tim weg- verstopte hij zich, cn al riep Keesje ook nog telden zij nu de Kecle geschiedenis, en Vader Kun je geen dag buiten Rupert?" -brengen en ijverig zoeken. Maar waarom zei zoo lang: „Does, Does!" Does kwam niet 'vond haar ook heel merkwaardig. an trachtte te glimlachen, doch het was j je het mij niet dadelijk en ging je er op Je'Vond Keesje hem dan na lang zoeken terug, j „Nu begrijp ik ook," zei Moeder, „waarom j slechts een flauwe poging, en zij sprak bijna ééntje heen? Je zult zien, dat ik hem vind." achter in den tuin onder een struik of op den Does altijd kwam, als we Keesje riepen." geen woord onder het naar huis rijden. Haar' Nan had echter niet den moed zijn glim- zolder achter keffers, dan liet hij zich mee-„Keesje! Keesje!" riepen de kinderen scha- groctvader kende zijn kleine, vroolijke Nan lach te beantwoorden. Zij had hem nog niet nemen, maar was door niets te bewegen om terend van pret en Does rolde van plezier nauwelijks meer. Toen hij haar vroeg, waar- alles verteld. AVat zou hij wel van haar den- op zijn achterpooten te blijven zitten. Met over den grond. om zij naar dg rivier was gegaan, begon zij ken, als hij vist yan het gele papiertje, dat zij een plof liet hij zich altijd weer vallen. Dan 1 „Nu kunnen we zijn naam op een halsband

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 4