i; 0OOI3 de Ueagd-
Voor de Kleintjes.
M---
r*-
De Carltonsche Kermis.
fïJïaar hel Engclsch van Mabel M a c k n c s s.
J. Bewerkt door C. II.
HOOFDSTUK VI.
4 (Slot.)
„Wat wordt het al donker!'1 zei Molly, ter- toch iets, dat haar noodzaakte opnieuw om te
ïiwijl zij om zich heen keek. „Hoe lang denk je, kijken. Zij wierp een blik op het zwarte
„O Guy, het wiel kraakt zoo! Er gebeurt
stellig wat!" riep zij uit.
Het cenigc geluid, dat uit Guy's pijnlijke,
droge keel kwam, was een gesteun on Molly
klemde zich aan zijn schouders Vast, gillende
van angst, want de fiets schommelde op
vreemde wijze heen en weer. Vlak achter zich
konden de kinderen het doffe geluid der
j zware pooten van het dier en zijn ademhaling
hooren. Dc afstand werd steeds kleiner.
Hoewel MoJJy half ziek was van angst en zij
alle hoop op redding had verloren, was er
döat wij er over rijden, Guy? Zullen we nog
'thuiskomen, vóór het heelemaal donker is?'
Dc kinderen fietsten langs den weg, die
;naar Jachtlust voerde. De lichten van Carlton
f {werden al flauwer en flauwer achter hen en
[jide schaduwen der boomen aan weerszijden de
lfden dc duisternis nog grooter schijnen. Guy
trapte uit alle macht; hij kreeg bet er warm
;"van en raakte geheel buiten adem, want de
f ^eg steeg gedurende geruimen tijd.
f „Pffl is dat werken!'* zei hij. „Ik wou maar,
i, Bat er een tweede paar trappers aan de fiets
Jat, dan kon jij ook helpen, Molly."
Eindelijk bereikten zij den top van den hcu-
ye\ en nu volgde er een prettig en gemakkelijk
ritje langs de helling naar beneden. Molly keek
/eens om en herhaalde haar vraag. „Carlton
'ligt nu al weer een heel eind achter ons," zei
jij, .»ik kan nog maar een enkel lichtje zien
flikkeren. Zullen we nog thuiskomen, vóór hel
heelemaal donker is?'
lichaam, zag de heldere, glinsterende oogen
cn toen
„Guy! O Guyl ik vai!" riep zij uit en haar
broertje begon nu ook tc gillen, daar de fiets
van den eenen kant naar den-anderen over
helde. In het volgende oogenblik schoot zij
in volle vaart op zij van den weg. Met een
schok kwam zij in een zandhoop terecht, het
achterwiel vloog er af, de fiets viel onderst
boven en de twee ongelukkige berijders wer
den in de diepe, droge sloot geslingerd. Hoe
wel Molly half bedwelmd was door den
schok, was zij toch nog genoeg bij kennis om
zich te herinneren, dat er hun iets nog veel
ergers boven het hoofd bing.
„Guy!"' riep zij verschrikt uit, „ben je dood?
Ik wou. dat ik ook dood was, vóór de beer
mij opeet
Doch als eenig antwoord liet Guy een dof
gekreun hooren. Het getrappel cn dc snelle
,0. 't is nu niet ver meer," zei Guy luchtig,adei.l..Un« van het vermoeide dier kwamen
steeds naderbij. Plotseling hield echter het ge
trappel op, vlak boven de sloot, waarin de
„en dc weg is verder vrij vlak." Hij nam zijn
ivoeten een oogenblik van de trappers af om kYiideren^agen'1
5vat uit te rusten en liet den driewiclr uit
zichzelf doorrijden. "Pc beer!" gilde Molly als waanzinnig.
„Wat is dat?" riep Guy plotseling uit, „hoor i Daarna sloot zij de oogèn, beefde over baar
je hem niet ergens piepen?" De kinderen hiel- j heele lichaam cn wachtte af, dat de beer bo
den hun adem in en hoorden pu duidelijk, dat ven op haar zou springen. Er tuimelde iets
'één der achterwielen voortdurend knarste. j diks en zwaars in de sloof en Molly voelde een
„O!" riep Molly verschrikt uit. „Ik geloof.ru'g vel langs haar gezicht en handen strij-
dat het achterwiel er af komt! Wat moeten I ^n. terwijl een koude, natte neus haar be-
rwe beginnen, als er iets hapert aan de fiets?" snuffelde. Toen hief het dier een lang, kla-
„Zeg toch niet zoo'n onzin!" antwoordde gend gehuil aan, zooals alleen een hond dat
'Guy gemelijk. „Wat ben je toch dom, Molly! Han doen.
Het achterwiel er af komen! Spring er maar Molly's hoofdje duizelde. Langzaam sloeg zij
af, dan zal ik hem eens smeren, daar zal het de oogen op en danr zag zij niet den zwar
twol aan liggen. fen beer, maar een grooten hond over haar
Molly sprong dadelijk van haar zitplaats of heengebogen staan. Hel goedaardige dier keek
en Guy deed hetzelfde. Zij sleepten de fiets haar met zijn trouwe, vriendelijke oogen aan
naar den kant van den weg en onderzochten en likte haar in het gezicht. Het scheen wel,
nauwkeurig, waardoor het knarsen veroor- j alsof hij den schrik, dien hij haar bezorgd had,
weer góed wilde maken en haar aan het ver
zaakt werd.
„Ik zie een klein olicgaatjc," zei Guy even
later. „Geef mij het oliespuilje eens uit het
taschje achter je zadel, Molly, dan zal ik hem
eens flink smeren.'*
Molly gaf haar broertje het spuitje, waar
mee hij na eenige inspanning een paar drup
pels olie in het kleine gaatje spoot. Terwijl
Guy hiermede bezig was, keek Molly om zich
heen, bang voor de duisternis, die elk oogen
blik scheen toe te nemen.
stand brengen, dat zij niet de persoon was,
dien hij zocht in de sloot.
„Het is een hond en heelemaal geen
beer!" riep Molly met een een kreet van
vreugde uit. Daarna stond zij op en keek om
zich heen, waar Guy was.
;,Guy. heb je je pijn gedaan?" vroeg zij, on
gerust over Guy's ongewone stilzwijgend
heid.
„Mijn been!" kermde Guy. Molly boog zich
ten zonder een woord te spreken; toen zei Guy
met trillende slem:
,,'t Helpt niet, of we u al vragen liet ons te
willen vergeven, want we kunnen hem niet
meer levend maken. U u zou zeker niet zoo
vriendelijk voor ons geweest zijn, als'u wist,
wat wij vandaag uitgevoerd hebben."
Molly verborg haar gezicht in haar handen
en begon tc snikken. „O. wc zijn zoo ondeu
gend geweest," zei zij. „we verdienen eigen
lijk niet, dat iemand nog vriendelijk tegen ons
is. Maar wc zijn erger gestraft dan Tante
Anne het ons heeft willen doen."
,Kom, kom," zei kapitein Arnold vriende
lijk, „tranen maken de zaken niet beter, kleine
meid. Als jullie door eigen schuld in moeilijk
heden geraakt zijn, moet je dc gevolgen moe
dig dragen. Vertel je tante alles, zoodra je
thuiskomt; 't zal misschien nog wel meeval
len."
Kapitein Arnold röed nu door het witte hek
en hield weldra vóór Jachtlust stil. De deu
ren stonden wijd open en een zee van licht
stroomde naar buiten.
„Ilier zijn ze eindelijk!" riep hij vroolijk
uit, terwijl hij zijn hoed afnam voor Tante
Anne, die op het bordes stond en in de
duisternis tuurde. Daarna hielp hij Guv en
Molly uit het wagentje en gaf hen over aan
de goede zorgen van Tante Anne en den
vriendelijken dorpsdokter, die in allerijl ge
roepen was, zoodra kapitein Arnold Tante
Anne het ongeval verteld had.
Zoo eindigde het bezoek van Guy en Molly
aan de Carltonsche kermis en jullie kunt be-
grijpeó, dat zoo oud als zij werden zij
dien dag nooit vergaten. Zij deden wat hun
vriend hun had aangeraden en vertelden
Tante Anne alles, wat hun dien dag overko
men was. Daar hun ongehoorzaamheid hun
zulke angstige oogcnblikken had bezorgd cn
Guy's been bovendien erg pijnlijk was. vergaf
Tante Anne hun zonder er veel over te spre
ken. De weinige, woorden, welke zij echter zei,
waren zóó ernstig, dat de kinderen ze diop
voelden en ter harte namen.
Guy's gebroken been legde hem menigen
dag huisarrest op, maar hij droeg zijn lot dap
per cn met een gevoel van wroeging, want hij
verloor niet uit het oog, dat hij zichzelf dit
leed'had berokkend.
Kapitein Arnold werd een groot vrqyid van
den armen jongen en vroolijktc menig saai en
vervelend uur voor hem op.
Nooit zouden de kinderen hun logeerpartij
op Jachtlust vergeten en jaren daarna zelfs
konden zij niet over de Carltonsche kermis
hooren spreken, of een gevoel van schaamte
maakte zich van hen meester.
I
I buiten gevaar was. Maar je had hem moeien
J zienVan zijn pet tot zijn zolen'zat hij vol
met kroos. Hij leek precies een natte vaatdoek.
„Dat *s jouw schuld," mopperde Karei en
j Hein sprak het niet tegen,
j Bello was intusschen aan den anderen kant
j op den wal gesprongen en liep hard weg.
I Karei kon gelukkig een riem grijpen en trok
I de boot naar zich toe. Zc stapten weer in cn
roeiden naar huis, want met de hengelpartij
was het natuurlijk afgeloopen.
En toen ze thuis kwamen, werden zc niet
vriendelijk ontvangen. Hein kreeg een extra
uitbrander en voorloopig mocht de boot niet
weer gebruikt worden, wat erg jammer was
voor Karei, want die had er toch werkelijk
geen schuld aan
„Nu ik toch eenmaal bezig ben, zal ik de j over hem heen. De arme Guv lag voorover met
Üeide andere wielen ook maar smeren," zei j zijn gezicht in de sloot en zijn ééne been, dat
Guy, op banden en voeten kruipend om het I hem hevige pijn scheen te doen, onder zich.
■Oliespuilje te zoeken, dat hij even in hel gras I „Och, lieve help!" riep het arme meisje diep
had neergelegd. I ongelukkig uit. „"Wat moeten we doen?"
„O, maak alsjeblieft wat voort," zei Molly, j)e Rroote hond zat kwispelstaartend naast
„laat dc andere wielen maar zitten. Het wordthaar en keek Molly met zijn lieve, verstan-
zóó vroeselijk donker, dat we al heel gauw|dige oogen aan, alsof hij wilde zeggen, dat hij
den weg niet meer zullen kunnen onderschei- haar toch zoo graag zou helpen, als hij maar
den." 1 kon. Op hetzelfde oogenblik kwam er een
„Onzin 1' zei Guy vrij brommig. „Het kan hcht naderbij, dat weldra bleek van een fiels-
*nog geen half acht zijn. Help mij eens even
hel spuitje zoeken, Moll; ik heb het in het gras
gelegd, maar kan het niet terugvinden."
Molly gaf echter geen antwoord. Zij staarde
met wijd-open oogen naar een zwart gevaar-
Ie, dat telkens tusschen dc zilveren berkestam-
men door zichtbaar werd. Niet in staat een
woord uit tc brengen, sloeg Molly elke bewe
ging van het kruipende gevaarte gade, totdat
het stilstond en op den grond ging liggen. Het
was een zwarte massa met twee heldere
oogen, die fonkelden als sterren op een hel
deren avond. Molly hield Guy bij den schou
der vast, terwijl deze op den grond geknield
lag haar knieën trilderronder haar en haar
tanden klapperden van angst.
„Guy Guy fluisterde zij, „de zwarte
heer! Ik zie hem en ik weet zclccr, dat hij op
ons loert!"
Guy sprong op en hijgde tervyijl zijn ge
zicht spierwit was van schrik: „Waar, waar?" j been onderzocht.
lantaarn te zijn. Terwijl zij langs den kant der
sloot naar boven krabbelde, daar waar de
driewieler lag, stapte er een heer van zijn
fiets af. De groote hond -sprong vroolijk blaf
fend tegen hem op.
„Hallo, Bob, ben jij daar?" riep een manne-
stem. „Maar wat hebben wc hier?" vroeg hij.
toen hij Molly's doodsbleek gezichtje in de
duisternis gewaar werd. „Ben je gevallen,
beste meid?"
„Ja, ja, helpt u ons alsjeblieft!" barstte het
arme kind snikkend uit. „We zijn van de fiets
gevallen en Guy heeft zich erge pijn gedaan.
Wc dachten, dat het een beer was
..Ga eens een eindje op zij, Bob!" zei de
vreemde heer nu; en in het volgend oogenblik
was hij in de sloot gesprongen cn bevrijdde
hij Guy ui* zijn lastige houding. Met zijn zach
te, sterke handen legde hij hen heel behoed-
zTaam op Ket gras, terwijl hij voorzichtig zijn
„In het berkeboschjc hij ligt nu op den
grond, juist tegen die witte stammen aan
zie je hem niet? Zijn oogen fonkelen als vuur,
Guv!" zei Molly, over haar hcele lichaam be
vend.
„Hm! ik denk, dat het gebroken is," zei hij,
terwijl Guy zacht kreunde; en zich tot Molly
wendend ging hij voort: „Ik ben hang, dat je
broertje zijn Been gebroken heeft. Blijf jij nu
als een flink en moedig meisje hier bij hem,
„St.!'* zei Guy, terwijl hij zijn hand op terwijl ik zoo vlyg mogelijk naar huis
Molly s mond legde. „Geef geen kik. Misschien fjefS en ju]]je met bet ponj'-wagentje kom
heeft hij ons nog niet gezien. Laten we zoo halen. Waar woon jc?" vroeg hij vriendelijk.
gauw mogelijk opstappen cn zoo hard rijden,
als we maar kunnen het is ons cenigc
kans!"
„Wij logeeren bij Tante Anna op Jachtlust,"
antwoordde Molly, bij welke mededeeling cr
een glimlach op het gezicht van den vreemde
Dc kinderen reden den driewieler nu weer kwam.
midden op den weg en zonder een woord te j „Tot aanstonds dus!" zei hij opgewekt en
spreken, stegen zij op. Guy trapte uit alle i op zijn fiets springend, „ik ben dadelijk
macht cn al krakende vloog de fiets over dent<irug!" En terwijl Bob al blaffende om hem
^e8* heen sprong, was hij spoedig in de duisternis
Zóóveel vaart hadden zij. dat Molly Guy verdwenen,
moest vasthouden om niet van haar zitplaats Het scheen den wachtenden kinderen niet
geslingerd te worden. Zij jachtten maar voort.eens zoo heel lang te duren, vóór hun vriend
Het scheen Molly, dat zij het boschje, waar de terugkwam met zijn pony-wagentje, waar hij
heer iag. al een heel eind achter zich hadden spoedig d? heide kinderen in geholpen en dc
en zij vatte weer wat meer moed. fiets achter op gezet had.
Molly," zei Guy eenige oogcnblikken later, j „Ziezoo, nu zijn we gauw thuis," zei hij.
„kijk eens om, als je kunt zie je zie je, nadat hij Guy eenige zachte kussens, die hij
dat hij' ons achterna zit? Terwijl Molly haar jn de haast nog had meegenomen, onder zijn
broertje bij zijn schouders vasthield, draaide gebroken been schoof.
zij haar hoofdje om cn een rilling van angst „In het voorbijgaan ben ik even op Jachtlust
.voer haar door de leden.
„Ja," zei zij met flauwe slem; „ik zie hem
wei heel ver nog maar o, Guv, hij loopt
zoo hard en ik kan zijn oogen zien fonkelen."
Guy steunde en spande zijn uiterste krach
ten in om zich voor den beer uit de voeten te
maken. Ilij had erge pijn in de zij en was heel
aangegaan £>m jullie tante te vertellen, dat ik
je spoedig zal ihuis brengen.*'
„Dank u wel,' zei Guy. „Wat vriendelijk
van u.'^
„Kent u Tante Anne?" vroeg Molly hem nu.
„Ja," zei hun nieuwe vriend glimlachend,
„ik woon in haar buurt onze terreinen
kortademig. Zij fietsten nu( met een duizeling- grenzen aan elkaar.'
wekkende vaart een heuvel af en Guv zei met i „O!" riep Molly ^verschrikt uit. „Bent u
hecsche stem: „Kijk - nog eens Moll bent u kapitein Arnold van Earlsfield?"
waar is bij nu?" „Die ben ik," antwoordde kapilein Arnold.
Tiet kleine meisje draaide haar hoofdje op- J „En wij hebben uw forel dood gemaakt,"
ïiif uw om: dezen keer kon zij een angstkreet fluisterde Guy.
niet onderdrukken. „Dat weet ik," luidde het rustige antwoord.
Guy, hij komt dichter bij en zijn oogen Molly keek naar hem op cn haastte zich tc
^ijn zoo groot cn hongerig rij harder. Guy zeggen:
o. rij toch harder!" gilde zij. „Het spijt ons heel erg. Maar u was het toch
Tk-kan-niet-mcer," stamelde Guy, want zijn niet, die ons betrapte?"
p: >n dc zij werd steeds heviger en zijn beo- „Nee. dat was Milson, mijn boschwachter,
n oren stijf en zwaar. Hij hield het echter „Ilij was bepaald aan het dier gehecht en
n 'ge oogenblikken vol en de driewieler hield hem al drie jaar of langer in dien
vl \er den weg, totdat een nieuwe gil van;vdver-
Moliy Guy verschrikt deed omkijken. 1 Pe beide kinderen bleven geruimen tijd
Eigen schuld.
door F. J. Ho ff ma 11.
't Was Woensdagmiddag cn Hein en Karei
hadden vrij van school.
„Mogen wc met het-bootje gaan visschen,
vader?" vroeg Hein.
„Als je maar voorzichtig bent en in de boot
blijft zitten. Ik houd niet van dat in- en uit
springen, want daarvan komen ongelukken,"
zei vader.
De jongens beloofden alles en zochten hun
hengelgereedschap bij elkaar. Toen ze daar
mee gereed waren, slapten ze in de boot en
roeiden dc brcede vaarsloot op, die tusschen
twee weilanden doorliep.
Het was lijn weer, niet heet en niet koud,
want het zonnetje bleef achter een dun wolken-
gordijntje verscholen. In de weide liepen een
aantal koeien en schapen rustig te grazen en
een boerenknecht was bezig distels uit het gras
te trekken, waarbij BellOj liep te kijken.
Toen de visschers de vaarsloot een flink
eind opgevaren waren, kwamen ze aan een
zijsloot, die geheel met eendenkroos bedek*
was.
„Hier moesten we het eens probeeren,
Karei, want onder het kroos zit beslist mooie
baars," zei Hein.
Karei was van 't zelfde gevoelen en roeide
de sloot in. De sloot werd echter verderop te
smal om te roeien en ze duwden de boot met
de riemen vooruit, tot ze op een plekje kwa
men, dat hun geschikt voorkwam om te be
ginnen.
'Ze brachten hun visch gerij in orde en be-
gonnèn tc hengelen cn het duurde niet lang,
of ze haalden elk een mooi baarsje binnen.
Bcllo was een jonge, speelsche hond, en
toen hij het bootje met de jongens in het oog
kreeg, holde hij cr heen. om even te kijken,
wat ze daar uitvoerden. Hij bleef een eindje
van den kant af slaan blaffen, zeker om ken
nis tc geven, dat hij er was, maar verder
deed hij niets.
Hadden de jongens nu ook maar niets ge
daan, dan zou Bello van verveling wel spoedig
weggeloopen zijn, maar datécwam anders uit.
Hein had namelijk de leelijke gewopntc van
graag te plagen en te sarren. Hij trok een
polletje gras uit den kant, en wierp daarmee
naar Bello. Deze vond dat natuurlijk niet goed
en protesteerde tegen die behandeling, door
nog veel harder te blaffen.
Maar dat gaf Hein aanleiding om met gooien
door te gaan.
„Je zult zien, dat hij in dc boot springt en
dab ben je nog niet van 'm af," waarschuwde
Karei, die rustig met visschen doorging.
„Dat moest hij eens durven," lachte Hein,
maar hij merkte toch, dat Bello zich werke
lijk gereed maakte, om den sprong tc wagen.
Nu nam Hein een riem in de hand, om de
boot wat van den kant te zetten cn van dat
gunstig oogenblik maakte Bcllo gebruik en
wipte er in, tot grooten schrik van de beide
jongens.
Karei vloog naar het roer en Hein naar der.
kop van de boot.
„Koest, Bello, koest; beste hond," riep Hein
maar Bello liet zich nu niet door praatjes kal-
meeren.
Hij sprong heen er weer over de bonkjes
en bedreigde nu den een cn dan den ander.
„Ik spring er uit," zei Karei, want hij ver
trouwde het niet langer.
Hij ging op het achterbankje staan en waag
de den sprong, maar kwam met een been in
de sloot terecht cn zakte tot aan zijn knieën
in de modder. Gelukkig greep hij zich aan hel
lange kantgras vast en kwam behouden op
den wal.
Nii durfde Hein ook niet in de boob blijven.
Hij sprong eveneens van de boot af, doch
plempte in de sloot. Karei was er handig bij.
TTii greep zijn broer bij een arm en (rok hem
ima i; ka ut, yaarna Ilein pok spo.edig
Hoe Hans gefopt werd.
Hans diende bij boer Ponsen cn was lang
zaam en lui bij alles wat hij deed. Nergens kon
hij daarom lang in dienst blijven.
„Ilans", zei boer Ponsen op zekeren dag,
„je kunt van middag den akker ploegen, die
aan het weiland grenst.-' Hans trok cr met
paarden en ploeg heen. Toen hij op den akker
kwam, zei hij echter bij zich zelf: „Kom,
waarom zou ik nu gaan ploegen? In 't bosch
is het nu zoo lekker; daar ga ik eerst eens wal
uitrusten. Als de akker vandaag niet klaar
komt, is cr morgen weer een dag. Ik werk
warempel genoeg voor mijn loon. Hans liet
de paarden voor den ploeg staan, liep t bosch
in, ging op 't mos liggen en was weldra inge
slapen. Boer Ponsen kwam een half uur later
langs dien akker om eens te kijken, of zijn
knecht wel ijverig ploegde, omdat Hans altijd
zoo lang uitbleef en toch zoo weinig werk
deed.
„Wacht cehs, jou luilak," dacht de boer,
toen hij bij den akker kwam cn Hans in hel
bosch zag liggen slapen, „ik zal jou je lui
heid wel eens betaald zetten." Ponsen liet
den knecht stil liggen, maar reed met de
paarden en den ploeg naar het lorp terug en
bracht allebei naar zijn buurman in Hinze,
met wien hij een kort gesprek voerde.
Toen Hans een paar uur later wakker werd
en de paarden en ploeg verdwenen waren,
begon hij toch een beetje bang te worden cn
j vroeg hij zich af, wat zijn baas wel zou zeggen,
j Iedereen, dien hij in 't veld zag, vroeg hij
J naar de paarden; doch niemand had ze gezien.
Zoo was het bijna avond geworden. Toen hij
thuis kwam, hield hij zich half ziek cn ver-
I telde aan Ponsen, dat hij onwel was geworden
en daarom wat in 't bosch was gaan liggch,
waar hij van vermoeidheid spoedig in slaap
was gcvaiicn. Toen hij wakker werd en aan
't ploegen wilde gaan, waren paarden en ploeg
verdwenen.
„Dat is een mooie geschiedenis," bromde
Ponsen, „er zit niets anders op, dan dat je
dadelijk van huis tot huis in 't dorp aan alle
menschcn vraagt, of ze onze paarden ook ge
zien hebben. Toe, vlug wat! Beweging zal je;
goed doen; dan zul je je ook wel beter voelen." I
Hans vroeg in alle huizen naar de paarden,
doch te vergeefs. Toen hij weer op 't erf
kwam riep de boer hem al toe:
„Kom je zonder de paarden terug?! Als je
niet zorgt, dat ze vanavond op stal zijn. krijg
je geen loon voor deze drie maanden. Gauw
wat, loop naar Doornbosch zoo heette het
naburig dorp en vraag daar naar de paar
den. Kan niemand je opheldering geven ,loop
dan vlug naar Hoogendijk. Heb je in die beide
dorpen niets gehoord, dan neeni jc den terug
weg over Rietveld en vraag daar ook bij alle
menschen. Als jc de paarden niet meebrengt,
weet je er alles van!"
Nu kon Hans aan het loopen komen. Zijn
loon wilde hij voor zoo'n ongelukkig dutje
niet missen. Hij rende naar Doornbosch, cn
vandaar naar Hoogendijk en Rietveld, doch
nergens wist men iels van het span. Vermoeid
en uitgeput, hongerig als een wolf cn badende
in zijn zweet, keerde Hans in het dorp terug.
Op straat stonden de boerenjongens bij elkaar
en begonnen hem luidkeels uit te lachen. Van
alle kanten werd hij bespot, want allen wisten,
wat er gaande was.
„Wacht eens even," zei Piet, die bij Ponsen's
buurman, boer Hinze in dienst was, „we moe
ten Hans uit de verlegenheid helpen en er voor
zorgen, dat hij de paarden vanavond neg
terugkrijgt; anders onthoudt zijn baas hem het j
loon. Jullie weet, dat Ponsen niet met zich'laat
spotten: wat hij zegt, dat doet hij maar,
i Hans, je kunt van ons niet vergen, dat wij
I 's nachts de paarden gaan zoeken, als jc niet
een kleinigheid afschuift; geef ons een rijks-
daalder, dan zullen wij nel zoo lang zoeken,
totdat dc paarden gevonden -zijn. En ik geel
I je mijn woord, dat wij zc zullen vinden. Jc
krijgt je geld terug, wanneer de dieren vóór
I middernacht niet weer op stal zijn."
I Hans wilde eerst niet ingaan op dit voorstel,
want een rijksdaalder daarvoor te geven, vond
hij wel wal kras, maar Piet, die deze gedachte
op het gezicht van Hans las, Piet zei dood-
kalm: „Als jou dat tc veel is, best. Maar als
je de paarden niet terugbrengt, trekt Ponsen
je nog veel meer af. Jc moet het dus maar
zelf weten."
Dat hielp. Nog meer dan een rijksdaalder
verliezen, dat wilde Hans in geen geval.
„Hier heb je een rijksdaalder, maar ik krijg
hem terug, wanneer je de paarden niet vindt,"
zei hij legen Piel.
„"Wees daar maar niet bang voor," ant
woordde Piel, terwijl hij de anderen wenkte
hem te volgen. Ilij bracht ze zonder omwegen
naar hel erf van zijn baas! Ilans zette groote
oogen op en vroeg, wat dat te beleekenen had.
i „Wees nou niet zoo dom!antwoordde -Pi01
1 lachend, „wij zoeken nu alle stallen van 't
I dorp door^n beginneA in den onze."
J Daarop maakte hij een staldeur open. Luid
I gelach weerklonk over het erf. Hans kon zijn
eigen oogen niet gelooven. want dc overal ge
zochte paarden stonden hier op stal.
„En daar is dc ploeg ook!" riepen een paar
jongens, terwijl zij het voorwerp uit een hoek
tc voorschijn haalden. Hans trok beschaamd
met de paarden naar huis. Er was hem een
1 licht opgegaan.
„Word nou maar nooit weer ziek, als je
ploegen moet!" riep Piet Hans nog lachend
na en de andere boerenknechts stemden er
vroolijk mee in.
„Nou, waar komen de paarden vandaan?"
vroeg Pousen.
„Van buurman Ilinze," antwoordde Hans
verlegen.
„Zoo?'* lachte de boer, cn terwijl hij den
jongen stevig bij een arm pakte, zei hij:
„Als je .weer eens uitgestuurd wordt om le
ploegen, ploeg dan, begrepen? En ga niet lig*
gen slapen."
Uit rijden.
door C H.
Hop hop hop,
Wij rijden in galop!
Ons rijtuig dan?
Dat is het witte hek, „•■■'h
Je weet toch wel,
Dat is bij ons in trek.
IIop hop hop,
't Gaat vroolijk in galop!
Ons paardje Bles
Dat is dc houten paal,
En broertje Wim
Zit deftig in het zaêl.
Hop hop hop,
(Wij rijden in galop!
Ons popje Lijs
Zit tusschen Mies en mij,
Het lieve kind
'ris er zoo dolgraag bij.
Hop hop hop,
't Gaat vroolijk in galop!
1 Het doel der reis?
iWel, dat 's heel gauw gezegd:
Naar Oma toe
In Loenen aan de Vecht
Hop hop hop,
,\Vij rijden in galop!
Hu Blesje paard.
Wij zijn bij Oma al
En brengen jou
Dus naar den warmen stal.
Van alles wat.
Vrouwen bij de tram.
In de Zcitschr. f. angew. Psychologie
bespreekt prof. W. Stern een psychologische
onderzoeking van wagenvervoersters bij de
electrische tram. Zes vrouwen, die naar een
aanstelling dongen, werden onderzocht niet
met nabootsing van tramdiensten, maar door
waarneming harer opmerkzaamheid cn de
reactiesnelheid op prikkels. De te onderzoe
ken persoon ging zitten vóór een spleet, waar
achter een papierstrook voorbijliep. Met tus«
schenpoozen van 0.8 seconden verscheen voor
dc spleet telkens één, soms twee letters ia
zwarte of roode kleur. De letters waren niet
volgens het alphabet geordend, maar verward
door elkaar geworpen. Bij drie bepaalde let
ters in zwarte kleur moest de vrouw met de
rechterhand en bij drie roode letters met de
linkerhand op een toets drukken, waarbij het
ook kon voorkomen, dat beide toetsen tege
lijk moesten aangeslagen worden, n.l. bij het
gelijktijdig verschijnen van een zwarte en een
roode „prikkelletter". Er liepen in 't geheel
416 letters Voorbij de opening, waaronder 68
zwarte, 12 roode en 4 dubbele prikkels.
Van de zes bovenbedoelde vrouwen was exi
slechts ééne, die op alle prikkels reageerde*
Eenmaal drukte ze op een toets, toen het nieÉ
noodig was; éénmaal reageerde ze verkeerd-,
en eenmaal sloeg ze twee toetsen aan, terwijl
er slechts één vereischt werd. Zij zelf be
merkte onmiddellijk alle foutjes, die ze maak
te. De vrouw, die deze eerste het meest nabij0
kwam, reageerde éénmaal op een zwarten
prikkel (jniet cn sloeg ook éénmaal een toets
aan bij een verkeerde letter, geen prikkel.
Het slechtst hield zich een vrouw, die
slechts in 14 van 68 gevallen de bepaalde be
weging uitvoerde en bovendien in 4 gevallen
bij het verschijnen van een verkeerde letter
op een toets drukte. Ook volbracht zij de be
weging het langzaamst. Eigenaardig was. dat
juist deze vrouw zich kenmerkte door haar
rustig en* vertrouwen inboezemend optreden.
Bij allen waren dc bewegingen met dc linker
hand trager dan die met dc rechterhand.
De vier, die liet best voldaan hadden,
kregen een aanstelling bij -de tram. Na vier
maanden bleek, dat de beste om particuliere
redenen -den tramdienst had verlaten. De
tweede verrichte haar dienst zeer goed. de
derde voldoende, dc vierde goed. In *t alge
meen kwam dit dus vrijwel overeen met
den uitslag van hel onderzoek.
l>weri-l>oekje».
Jaren geleden is le Glasgow uitgegeven
een boekje dat tot titel heeft „T-he smallest
French-English dictionary in the world, bij
F. E. A. Gasc (de Paris). (Ilet kleinste Fransch-
Engclsch woordenboek op de wereld, door
F. F. A. Gasc van Parijs.)
Dit boekske, dat op fijn velijn gedrukt en in
rood kalfsleer gebonden is. heeft de volgende
afmetingen: hoogte 28 millimeters: breedte -O
millimeters, dikte 9 millimeters. Iïei telt 600
bladzijden, verdeeld in drie kolommen van
48 regels, elke (volle) regel van 17 tut 20 letters.
Deze hebben een hoogte van ongeveer een
vijfde millimeter. De druk is vervaardigd op
dezelfde wijze, aks waarop, tijdens hel beleg
van Parijs in 1870, dc couranten verkleind
werden weergegeven, met het doel om die ver
kleinde afdrukken door postduiven builen de
belegerde ,slad over te brengen. Door helio
gravuren namelijk heeft men den phologrn-
phisch verkleinden tekst van een gewoon
woordenboek teruggegeven op papier
Dit boekje ligt besloten in een metalen
doosje met afgeronde hoeken, dal 28 milli
meter breed en 24 hoog is en als breloqiic aan
een ringetje kan worden gedragen. Doosje en
woordenboek samen toch wegen slechts 14
gram, het boekje op zich zelf 3 8 gram!
Om er een in dc praktijk bruikbaar vestjes-
zakwoordenboek van le maken, heeft men in
het bovenblad van het doosje een loupe aan
gebracht, die men kan gebruiken nis men het
boekje wil raadplegen.