Qooi3 de Ueagd- Een heerlijke avond. L f »Ik weet wat ik met Grootmoeders tjtildea doe!'* riep Bep Tan Tol, toen rij o? een he! ie- ren winterdag uit school kwam en de kamer binnenstormde. „Wat dan?'* vroeg haar broertje Frans da delijk, terwijl hij van dc som, waar hij mee- bezig was, opkeek en in gespannen verwach ting zijn zusje ^nzag. Bep antwoordde haar broertje echter niet, keek in de kamer rond en vroeg toen: v. „Waar is Moeder"?'' „In de keuken, geloof ik. Maar wat doê je nu met je gulden?" „Dat zeg ik niet, voordat Moeder binnen is," klonk het beslist; „en o," vervolgde zij op gc- hcimzinnigen toon, „je raadt het nooit!" ,,'t Zal wat wezen!" bromde Frans, terwijl hij trachtte zijn teleurstelling te verbergen en zich onverschillig voor te doen, maar heime lijk hopend, dat Moeder maar heel gauw bin nen mocht komen om Bep's plannen met haar gulden te vernemen. Die gulden was het geschenk, dat ieder jeugdig lid van de familie van Tol jaarlijks met Kerstmis van Grootmoeder kreeg, om idaarvoor naar eigen verkiezing iets te koo- pen. Daar dc kinderen heel eenvoudig opge voed cn niet door veel zakgeld verwend wer den, was die gulden en de wijze, waarop hij besteed zou worden, altijd een zaak van groot gewicht voor ons vijftal. Ditmaal was Bep dc laatste om te beslissen, want het was reeds Januari en nog steeds had zij niet kunnen besluiten, wat te doen met haai schat. Zij had kleinen Wim, den zesjarigen jongste, hartelijk uitgelachen, toen hij dadelijk na Kerstmis bij haar was gekomen met een groote doos vol tinnen soldaatjes en haar met zijn vleiend stemmetje den raad had gege ven; -Koop jij die ook, Bep! Dan kunnen we samen spelen!" De mooie poppen, waarop Suusjc en Jople, de achtjarige tweelingen, haar keus bepaald hadden, konden haar evenmin bekoren; met de pop spelen, hoe graag zij er soms nog eens van harte aan meegedaan zou hebben, achtte zij, de veertienjarige jongedame, ver beneden liaar waardigheid. Alleen toen Frans, na zich een weck be dacht te hebben,, met een boek was thuis ge komen en haar vol verrukking de platen daar in had lalen zien, had zij een oogenblik er over gedacht, zijn voorbeeld te volgen. Zij wilde zich echter niet haasten in haar keuze en wachten, tot zij eens een heel mooi boek wisteen zoo kwam liet, dat Bep nog altijd in het #zit was van haar gulden, waarvoor zij nu blijkbaar een bestemming had gevonden. Gelukkig kwam Moeder spoedig binnen, want Bep kon haar geheim bijna niet langer verzwijgen. Zij gunde zich nauwelijks den tijd Moeder goedendag te zeggen, en lette er niet eens op, dat Vader en de anderen ook binnen geko men waren, zóó was zij vervuld van haar groote nieuws. „Moeder, raad eens, wat wij gaan doen! O, ik ben zoo blij dat ik mijn gulden nog hebt" riep zij uit, cn in één adem ging zij voort: „Wc gaan een ijsfeest geven, en alle meisjes, die een gulden betalen, mogen meedoen!" „Een ijsfeest herhaalde Frans op een toon van diep ontzag, terwijl de andere kin dereu hun verbazing over zulk een grootscli plan in een langgerekt: „oooh!" te kennen gaven. Ook Moeder keek verrast op en Vader vroeg: „Wat zijn dat voor plannen?" „O Vader, juffrouw Wolters doet zelf mee en zij zal voor alles zorgen; het gebeurt *>p den grooten vijver van Rozenstein," was het haastig antwoord, dat volgens de jeugdige spreekster allen twijfel omtrent het betrouw bare der zaak moest wegnemen. Juffrouw Wolters was de. directrice der meisjeskostschool Rozenstein, waar Bep en nog eenige andere meisjes uit het dorp als dagleerlingen werden toegelaten. Nu door het noemen van juffrouw Wolters de zaak nog gewichtiger aanzien gekregen had., begon Bep haar toehoorders op de na dere bijzonderheden te vergasten. „De baan worit vooruit geschaafd, om heel mooi glad te zijn, want wjj gaan een wedstrijd houden:" „Een hardrijderij?" vroeg Frans gretig. „Natuurlijk niet," klonk hel minachtend; „dat 's goed voor jongens! Een wedstrijd in schoonrijden, twee aan twee; ik ga met Tilly van Emden rijden, wij kunnen altijd zoo goc l slag houden samen." ..En wat zal dc prijs zijn?" vroeg Moeder. „Dat blijft een verrassing voor ons, Moes. Juffrouw Wolters zal de prijzen koopen. En er komen vlaggen langs den vijver, en een orgel, en tentjes met ververschingen, cn u cn Vader cn nog een massa anderen worden ge vraagd om te komen kijken. O. u zult eens zien. wat een prachtig feest het wordt! Het kost natuurlijk heel veel geld en daarom geeft ieder, die mcc wil doen, een gulden." „En wanrfber zal dal feest plaats hebben? Al heel gauw zeker, want de almanak voor spelt sneeuw en dooi binnen een paar da gen," plaagde Vader. Aanstaanden Zondag, dus nog vijf dagen. Zoolang zal het toch wel blijven vriezen?" voegde zij er aan toe, met een bezorgden blik, die door Moeder werd beantwoord door een geruststellend knipoogje, zoodat Vaders be denkelijk gezicht zijn uitwerking miste. Mogen wij komen kijken, Bep?" klonk Wims vriendelijk stemmetje, terwijl hij zijn zusje met verlangende oogen aankeek. .Nee Wim, dat zal niet gaan, want er wor den alleen groote mcnschen gevraagd." ant woordde zij, en voor het eerst gleed er een schaduw over haar vr ooi ijk gezichtje; zij hield dolveel van haar broertjes en zusjes en het speet haar, dat zij dit genoegen niet konden de«kn. „Maar ik zal voor jullie allemaal wat lekkers mze^ngen, hoor!" troostte zij. -„Ik hoop, dat jij den prijs wint, Bep!" zei Suusjc met schitterende oogen. Dï* fleet zij vast!" verklaarde Frans met zóóveel overtuiging, jat Bep niet kon nalaten hem uit pure dankbaarheid hij den aim ta grijpen cn eens even met hem rond te dansen, vroolijk juichend: „O, wat zou dat heerlijk zijn!" II. Het- was Vrijdagavond geworden, en nog steeds vroor het er flink op los en stond dc luch» zóó helder, dat bij Bep, trots almanak cn weervoorspellingen, alle vrees voor spoe- digen dooi geweken was De opgewondenheid over het op handen zijnde feest nam toe. naar mate de 'dag naderde. Op school werd in de vrije oogcnblikken over niets anders gespro ken dan „het eigen ijsfeest!" Bep van Tol's gedachten dwaalden van de Fransche thema af naar de gladde, ijsbaan, van haar sommen naar den prijs, dien zij met Tilly van Emden hoopte te winnen. Zij schoot maar niet op met haar huiswerk. Frans was dan ook al lang klaar en ver diepte zich in het beschouwen van de snuiste rijen, die op Vader's schrijftafel rrijklen de kinderen maakten hun huiswerk aMijd in Vader's studeerkamer. Zijn o^g dwra'de steeds verder, eindelijk naar het aardige klei ne klokje, dat als aandenken aan hun over leden grootvader een eereplaats on de schrijf tafel innain Dit bezat altijd een groote aan trekkingskracht voor hem. Nog slechts enkele weken geleden was het uurwerk hcclemaal in de war geweest, door dat kleine Wim dc verleiding niet had kun nen weerstaan, eens naar hartelust de wijzers rond «o draaien, en na de vrij kostbare repa ratie had Vader nogmaals allen uitdrukkelijk verboden iets van zijn sehrijftafel aan te ra ken, met de verschrikkelijke bepaling, dat bij overtreding van dit verbod de schuldige niet alleen de onkosten uit eigen spaarpot moest betalen, maar bovendien een hcclen vrijen Zondag alleen in de kamer zou moeten door brengen. Verbeeldde Frans het zich, of tikte het klokje van avond bijzonder uitdagend, juist aïsof het hem spottend toeriep: „je durft toch niet! je durft toch niet!" Hoor! daar sloeg de groote klok beneden in de gang half zeven, en dit kleine, eigenwijze ding wees vijf minuten later! „Zeg Bep, het is niet gelijk? Zie je wel?" Geen antwoord; Bep had eindelijk de uit drukking gevonden, die zij voor haar zin noodig liad, cn haastte zich die nu op te krab belen, vóórdat een andere gedachte haar •weer in dc war kwam brengen. „Zou ik het gelijk zetten? Dat doet Vader ook altijd.'' Nog geen antwoord; over haar werk gebo- i gen, bleef Bep ijverig doorschrijven, tot zij op geschrikt werd door een vrij harden tik, on middellijk gevolgd door een nog luider „o!" van Frans. Verwonderd keek zij om, dadelijk viel haar blik op het klokje, dat Frans in dc hand hield en waarop hij met ontsteld gelaat stond te staren. «Wat is er mee gebeurd? vroeg zij ver schrikt, terwijl zij van haar stoel opsprong en dichterbij kwam. ,.Ik heb het gelijk gezet en toen bleef het stilstaan; toen wou ik het opwinden om het weer aan den gang te maken, maar toen zei het op eens: knap! O. Bep. zou het stuk zijn?" Bep bekeek het ongelukkige voorwerp van alle kanten en zei toen met een ernstig ge zicht; „Ja, het werk is bepaald weer stuk; je hebt zeker den verkeerden kant uit gedraaid. Waarom blijf je er ook nie»t af! Wat zal Vader boos zijn!' Bij de gedachte aan zijn vader, herinnerde Frans zich ook eensklaps de ontzettende straf, die hem wachtte, en zijn gelaat verried groe ten angst, toen hij wanhopig uitriep: „Zou ik heusch Zondag den gehcelen dag hier alleen moeten zitten?" Bep's gevoelig hartje werd vervuld van me delijden bij de gedachte aan zulk een treurig vooruitzicht, en dat voor den wilden, woeli- gen Frans, die van niets zulk een afkeer had als van eenzaamheid. Zij schudde verdrietig het hoofd cn keek peinzend naar het klokje, dat onbewust de aanleiding was van zooveel onheil Plotseling schoot haar echter een ge dachte door het hoofd en riep zij zegevierend uit: „Wel, ik weet wat! Je moet het toch bela- Jen, laten wij het zelf naar den horlogemaker brengen cn vrngen, of hij liet gauw maken kan, dan zal Vader 't misschien minder erg vinden." „Hoeveel zou het kusten?" vroeg Frans nog maar half gerustgesteld. „Vader zei laatst: .Zoo'n reparatie kost tel kens maar weer minstens een gulden', dus dat is nogal duur Maar hoeveel heb je?" ging zij voort, toen zij het gezicht van Frans zag betrekken. „Een kwartje! klonk hel wanhopig, en on danks zijn heldhaftige poging om de water landers terug te dringen, kwamen zij toch te voorschijn. Allerlei gedachten verdrongen zich in Bep's hoofdje en haar gezicht verried duideliik den strijd, die daar binnen gevoerd werd. Na een korte weifeling echter was haar besluit geno men en haar stem had weer den gew?onen op geruimder. toon, toen zij troostend zei: „Huil maar niet, Frans! ik' weet wat. Tij geeft jc kwartje en ik geef mijn gulden; daar voor zal hel wel gemaakt kunnen worden." .Jij.... je gulden?!.... stotterde Frans met zuJk een verbaasd, ongeloovig gezicht, dat Bep een glimlach niet kon onderdrukken. „Ja zeker! ik geef mijn gulden, maar op één voorwaarde; dan zeg ik ook, dal ik het gebroken heb, en dat moet iij ook zeggen, hoor! Anders doe ik het niet!" „Maar... het ijsfeest?"' „Dat... dat kan me toch zooveel niet sche len," klonk het haastig, en Bep scheen plotse ling iets op de tafel té zoeken, w aarbij zij zich diep over haar werk lieen buigen moest. „O Bep, dat meen je niet! Jc doet het alleen voor mij! Maar dat wil ik niet, hoor! ik zal alles aan Moeder zeggen," besloot Frans, vol bewondering cn dankbaarheid voor zijn zusje's blijk van liefde. Maar hiervan wilde Bep niets hooren; „nee, neel" zei zij beslist, „denk eens aan dien lan gen Zondag, hier alleen in Vader's kamerl dat kan mij niets schelen, want ik houd dol van lezen. Toe Frans, wil je nu precies doen, wat ik zeg?" De herinnering aan de gevreesde straf had dt: gewenschle uitwerking en eindelijk, hoe pel met een gfcvoej yam sj&aamte, beloof Frans haar voorstel aan te nemen en de wer kelijke toedracht der zaak niet te verklappen. Een half uur later hoorden Vader en Moe der, dal Bep aan het klokje gedraaid en het stuk gemaakt had, en in hun hart bewonder den zij den moed, waarmee hun oudste doch tertje dc noodzakelijkheid der straf zelf inzag en zonder aarzelen haar geld ten offer bracht. Het w as dan ook voor de ouders een zware ge bespreking van het geval, het er over eens, da' de les, hoe hard dan ook, voor hun onge hoorzaam dochtertje noodig cn nuttig zou zijn. "Weinig vermoedde kleine Wim, hoe nabij dc waarheid hij was, toén hij dien avond bij het naar bed ga:)n zijn moeder verwonderd influisterde: „Moesje kijkt net, of zij gehuild heeft, Wim is toch niet stout geweest?" „Nee lieveling!" en een hartelijke kus stel de het ventje gerust En Bep? Moedig verborg zij haar verdriet, tot zij in bed lag, Toen kon zij- haar tranen echter niet langer bedwingen. Zij had geen oogenblik spijt van hetgeen zij gedaan had, maar de gedachte aan het ijsfeest en al het genot, waarvan zij zich zooveel had voorgesteld en dat zij zich nu ontzeggen moest, maakte haar bitter bedroefd, cn langen tijd nog lag zij met hot hoofd in de kussens gedrukt te schreien, lot eindelijk de slaap zich over haar ontferm de III. „Heb je gehoord. Cato, dat Bep van Tol nitt meedoet morgen?" riep één van de meisjes, die vóór schooltijd bij de kachel stonden. „Ja, Suze hpeft het mij verleid; maar waar om niet?" „Dat welen wc geen van allen, want zij wil de reden niet zeggen. Ik vind het meer dan erg, dal ze Tilly zoo in den steek laat en dan nog niet eens te willen zeggen, waarom!" „Wat doe jij nu morgen, Tilly?" „Ik kan natuurlijk aan dejj wedstrijd niet meedoen, want cr is niemand meeT over om met mij te rijden," antwoordde Tilly, terwijl zij met een boozen blik naar de deur keek, waardoor Bep zoo juist verdwenen was. „Ik vergeef het haar nooit!" „Heeft zij het juffrouw Wolters al gezegd?" vroeg nu één uit het groepje. „Ja, zij had een briefje van haar moeder bij zich, zij durfde het zeker zelf niet vertellen!" „Nu, dal is geen wonder! want het is meer dan erg, iemand op het laatste oogenblik zoo teleur! te stellen." „Maar zij kan het misschien niet helpen," kionk het bedeesd uil den mond van een klein, blc-nd meisje;„het speet haar zelf toch ook vrceselijk.' „Och wal! Dan kon ze tocli behoorlijk de reden zeggen! Nee, 't is zeker weer een of andere kuur van haar," bromde Tilly, die in haar boosheid en teleurstelling heelemaal ver bat, hoe zij een paar dagen geleden nog be weerd had, dat haar vriendinnetje zich geluk kig niet met kuren ophield. „We moeten het haar maar eens goed laten merken,-hoe wij over haar denken!" zei Cato van Dam, die niets liever dc^d dan een twist aanwakkeren. „Ik zeg ten minste vandaag geen woord tegen haar!" „Ik ook niet! Ik ook niet!" klonk het van verschillende kanten, juist toen de binnen komst der directrice, gevolgd door Bep vau Tol, aan het gesprek een einde maakte. ..Stil meisjes, op jullie plaatsen!'' klonk het, en dc les begon. Hcl^was een treurige dag voor onze arme Bep Geen der meisjes sprak tegen haar en allen schenen zelfs haar blik te ontwijken. Tilly, die naast haar in de bank zat, was zoo ver mogelijk weggeschoven cn bewaarde deu heelen morgen een hardnekking stilzwijgen. Alleen het kleine, blondje, Liesje van Straa- tcn, die haar 's morgens reeds had trachten te verdedigen, wierp haar nu en dan uit de verte een vriendclijkcn, troostenden blik toe, die door Bep dankbaar beantwoord werd. De uren schenen om te kruipen en liet leek Bep, alsof er nooit een eind zou komen aan dier. Jangen morgen, den vcrdrictigsten, Uien zij nog ooit op school had doorgebracht. Er. toen eindelijk de klok twaalf uur sloeg cn dc dagmeisjes huiswaarts keerden, had Bep in haar ééntje loopend een gevoel, alsof zij door allen als een misdadigster be schouwd werd. Zij zag geen kans zich te rechtvaardigen, want de ware toedracht der zaak vertéllen wilde zij niet. Liever nog droeg zij haar leed in stilte! Moeder schrikte van het blecke gezichtje, waarmee zij thuiskwam en vroeg bezorgd, ol zij zich niet goed voelde. Een beetje hoofdpijn, anders niet, Moe der! antwoordde Bep. maar haar slem klonk mat en dc anders zoo h ldere oogen stonden treurig en dof. „Arm kindje!" fluisterde Moeder, terwijl zij lieikoozend haar arm om Bep's hals sloeg cn me' haar zachte hand het gloeiend voorhoofd stieelde. Snikkend wierp Bep zich in haar armen en schreide, alsof liaar hartje breken zou. Het kostte mevrouw van Tol heel wal moei te, het kind tot bedaren te brengen en toen eindelijk de tranen gedroefcd en de overspan nen zenuwen wat gekalmeerd waren, had Bep zulk een hoofdpijn cn gevoelde zich zóó lusteloos, dat Moeder haar aanried, maar da delijk naar bed te gaan. Hel duurde echter lang, eer hel vermoeide hoofdje rust kop vinden en toen zij eindelijk den slaap vatte, was het iiog een onrustige, koortsachtige slaap, gestoord door benauwde droomen (Slot volgt) Kees, de plaaggeest gefopt. door C. II. Kees was een plaaggeest. Plagen was zijn lust en zijn leven cn hij deed dit niet op een aardige manier, zoodat je eigenlijk zelf niet goed wist, of je lachen moest of boos worden; nee. hij richtte hel altijd wel zóó in, dat hij een ander het land aanjoeg en hem op de een of andere wijze leelijk beetnam. Het gevolg hiervan was, dat cr tusschen Kees en dc jongere zusjes en broertjes, dikwijls gekib beld werd, ja, het was zelfs zóó erg, dat de neefjes en nichtjes alleen dan graag bij Oom ÊA Tühtfi y_e£jer (zoo heeUen de ouders van Kees) op visite kwamen, als zij wisten ,dat Kees uit was. 't Liefst kwamen zij', als bij* uit logccren was. dat was het veiligst. Natuurlijk vonden de ouders van Kees het allesbehalve prettig, dat hun jongen zoo ge schuwd werd als de bonte hond cn zij deden, wat zij konden om hem dit leelijke gebrek af te lccren. Wat zij echter ook bedachten, niets mocht baten: geen zacht woord van Moeder, geen strenge straf van Vader, 't was alles te vergeefs, 't Kon al eens zijn, dat hij de klein tjes een paar dagen met rust liet, plotseling daar stak het kwclduiveltje weer in hem op: gooide hij onverhoeds den met moeite opge- bouwden toren van Broertje met één slag om, zei hij legen Mientje, die juist met gespannen aandacht in haar boek verdiept was, dat Moe der haar geroepen had, trok hij stilletjes de breipennen uit Koosje's kous of zette Fanny's etensbakje boven op de kast, in één woord, hij werd langzamerhand de schrik van ieder een. Op een keer kwam Oom Bert, Moeders jong ster broer, een paar weken logeeren. 't Was een echte grappenmaker cn alle kinderen, ook Kees, hielden veel van hem. Zij konden bij hem een potje breken, alleen met het leelijke gebrek van Kees had Oom Bert geen geduld. Oom— had natuurlijk alle gelegenheid Kees gadf te slaan en merkte ook, dat iedereen eigenlijk het land aan den jongen kreeg. Dat vond hij werkelijk jammer en hij zon op een middel, waardoor ""hij Kees zijn plaagzucht kon afleeren. Zoodra de gelegenheid zich voor deed, zou hij dit in toepassing brengen en dc gelegenheid bood zich maar al te spoedig aan. Dc hcele klas van Kees zou n.l. op een Zondag Kees woonde in Utrecht een grooten fietstocht maken door het Gooi en de vaders van Tom Tellinga en Frits de Geer zouden hen daarbij vergezellen. Het plan was prachtig in elkaar gezet: Precies acht uur af rit van het huis van Tom Tellinga op de Bilt- straat cn dan over Hilversum het Gooi in, langs de mooiste plekjes, cn tegen vijf uur ongeveer weer thuis. Ieder zou voor xijn eigen botcihammen cn een kleine versnapering zorgen, zoodat de inwendige mensch genoeg versterkt kon worden onderweg. En dat mocht ook wel, want als je fietst, heb je altijd trek. Zaterdag van tevoren werd cr door heel wal jongens naar de lucht gekeken en de weerglazen hadden in langen tijd niet zoo veel belangstelling ondervonden, als juist dien dag. Zij stonden gelukkig best, liepen zelfs nog vooruit cn zooals Toon de Koe wijsgcerig opmerkte, de wind stond in den goeden hoek; allemaal voorleekenen dus, dat de dag zou slagen. Den vorigen avond had Moeder de boter hammen en de versnapering voor Kees inge pakt en deze had ze al aan het stuur van zijn fiets gehangen, zijn karretje goed gesmeerd, nagekeken, of er niets aan haperde cn de ban den opgepompt. De boterhammen, die voor zijn ontbijt moesten dienen, had hij in een trommeltje mee naar zijn slaapkamer geno men met een glas melk. Dan kon hij 's mor gens zoo vlug mogelijk weg. l Laatste werkje, vóór Kees in bed slapte, was: zijn wekker op kwart na zeven zetten, dan zou hij zich vast niet verslapen en kon mooi op lijd zijn. Op dien wekker was hij trotsch, hij had dien op zijn laatsten verjaar dag van Vader en Moeder gekregen en be hoefde nu 's morgens nooit meer geroepen te worden. Alles was dus in orde en Kees sliep wel dra in. Ilij sliep een echt vasten jongensslaap, ja, droomde misschien al van dgn volgenden dag, toen Oom Bert heel behoedzaam binnen sloop enhet klokje van den wekker ver zette een vol uur achteruitde wekker zou dus afloope», als hij kwart na zeven wees, doch het in werkelijkheid al kwart over acht was. Oom Bert had gedacht: dit is nu mis schien eens een gelegenheid, dat ik Ivecs van zijn leelijk gebrek genezen kan en de jongen is de laatste dagen weer zoo aan den gang geweest, dal hij werkelijk straf verdiend heeft." Even geruischloos als O.om Bert gekomen was, verdween hij oolc weer. Kees was rustig blijven doorslapen en vermoedde van den prins geen kwaad. Den volgenden morgen rrrrrrrrt ging dc wekker af en sprong Kees uit zijn bed. 's Zondagsmorgens was het altijd heel rustig in huis: iedereen bleef wat langer liggen en Mina, hel dagmeisje, hoefde dan niet te komen. Vlug kleedde Kees zich aan. hapte gauw zijn boterham op, dsfiik zijn.glas melk leeg cn ging naar de gang, waar .zijn fiets al leant en klaar stond. Den vorigen avond had hij iedereen al goedendag gezegd, dan hoefde hij niemand zoo vroeg te storen. In zijn haast wierp hij geen blrk op de gangklok en daar zijn horloge zooals dit bij jongens wel eens een enkel keertje voorkomt juist stuk was, drong liet volstrekt niet tot hem door, dat hij zich een uur verlaat had. Vroolijk sprong hij op zijn fiets. Ilé, wat een fijn Weertje! De zon scheen en 't was een strakblauwe lucht, 't Kon wel eens warm worden vandaag! Maar dat was niet erg op de fiets, jc ving toch altijd het minste windje. Het was kwart vóór acht op zijn wekkertje, loer. Ivecs van huis ging en an een minuut of tien, kwam hij hij hej huis van Tom Tel linga aan -Hij was de eerste. Hoe vreemd, want zóó vroeg was het toch niet meer! Zij zouden echter wel spoedig komen opdagen. Maar wie er voorbijkwam, geen jongen uit zijn klas. Hij begon er hoe langer hoe minder van te begrijpen: hij bad nu zeker wel al een kwartier staan wachtecn en besloot eindelijk maar eens aan te bellen Mevrouw Tellinga. die zag. dat Kees het was, deed zelf open. Verwonderd vroeg zij: „Zoo Kees, ben jc daar eindelijk? Ze hebben tot half negen gewacht, maar toen begrepen ze, dat je niet meer kwam en ziju ze weg gereden.'' Met groote oogen staarde Kees mevrouw Tellinga aan. ,,Tot half negen, mevrouw?" zei hij yerwonderd. „Ik was hier al vóór achten cn heb zoowal een kwartier staan wachten." „Maar jongen, gaat je klok dan wel 'goed? Je hebt je stellig een uur vergist, 't Is nu kwart na negen. „Kwart na negen!" riep Kees ontzet uit. „Nou snap ik er nog minder van, want mijn wekker loopt als de beste. „Dan heb je hem zéker verkeerd gesteld. Kees. 't Is wel erg jammer, maar iedereen dacht vast, dat je niet meer kwam. Ze zijn nu al drie kwartier weg en je kunt hen dus on mogelijk meer inhajeu^ Ik zoy, als ik iou waar maar naar huis gaan. Dan kun je misschien nog een ander, plannetje voor vandaag maken." „J-ja, dat is het beste Dag mevrouw!" /el Kees. Het huilen stond, hem werkelijk nader dan het lachen, 't Was ook zoo'n heel groota teleurstelling! Landerig trapte hij nu huiswaarts. Dc heele familie was beneden en niemand behalve Oom Bert natuurlijk begreep, hoe het kwam, dat Kees zoo onverwacht terug was. Ze hadden hem al minstens in Hilversum ge waand. „Mijn wokker moet verkeerd geweest zijnT*- was 't eenige wat Kees zei en hij stormde naar boven om een onderzoek in te steDert naar het ongelukkige voorwerp. Nee, die was in orde, alleen het was er nu half negen op, dus was hij een uur achter. Och, och, wal een pech en hoe jammer van dien mooien Zondag! Hij kon zich nog niet begrijpen, dat hij zoo dom \^ps geweest, zijn wekkertje uur achter te zetten. Uit verveling besloot hij maar wat op zijn centje rond te rijden. Heel amusant was -dat echter niet en al gauw giug hij weer naar huis. Daar stond Oom Bert juist in de gang. „Zoo Kees, al weer terug?" vroeg hij. „Och ja, 't is zoo saai op jc eentje en ieder* een is vandaag naar 't Gooi." „Weet je, hoe. het kwam, dat je wekker ach« ter was?" vroeg Oom nu. „Nee, natuurlijk niet. Oom!" „Nu, ik zal het je-zeggen: ik heb hem achter gezet." U, Oom?! Hè, wat v de rest hield hij nog in. „Ja jongen, i k. 'k Wilde je eens plagen, 210 je. In den tijd dat ik hier logeer, heb iij do anderen zóóveel geplaagd, dat ik jou nu eens wilde plagen in dc hoop je op die manier dat leelijke gebrek af te leeren. Jc merkt nu wel, dat het niet alles is, als ze je een kool sloven." „Ja Oom, maar „Nee jongen, geen maren. Je hebt nu zeil eens ondervonden, hoe plezierig het is." „Dat 's zeker." „Nu, zul je dan in het vervolg je leven beteren?" „Ik zal mijn best doen, Oom, maar daarnet was ik eigenlijk heel boos op u." „Dat begrijp ik, jongen. Doch lang boos zou ik maar niet blijven. Heb je zin vanmid dag met mij naar Doorn te fietsen? Dan kan het toch nog een prettige dag voor je worden en zijn wij weer heelemaal goede vrienden, is het niet? Je moet maar denken, ik deed het met een goede bedoeling.'' „Ja Oom cn ik zal mijn best doen voortaan niet meer te plagen." „Flink zoo, Kees, dat is een goed voorne men!" Dien middag fietsten Oom Bert en Kees heel genoegelijk naar Doorn. Opgewekt kwamen rij tegen den eten weer thuis. Dc mislukte fietstocht door het Gooi werd echter niet door Kees vergeten. Hij beterde werkelijk zijn leven en als de oude plaaggeest weer eens b(fvenkwam, hoefden Vader of Moe der maar te zeggen: „Kees, denk aan dien mislukten tocht door het Gooi!" en onze Kees bedacht zich nog juist bijtijds. Moeilijk!! oor Truus Salomons. Toen Jantje op den zolder kwam, En naar zijn spaarpot keek, Die achter zijn klein bedje stond, Waar niemand ooit dien spaarpot vond Toen werd ons ventje bleek. En rood en bleek en nog eens rood, Want 0, het was zoo'n strijd; Als hij nu a 1 het geld eens nam En t zoo tot een beslissing kwam, Dan was hij 't pretje kwijt- Het pretje, 't reisje dat de klas, Met meester aan het hoofd, Zou doen, naar bosch of zee of hei. 't Vooruitzicht maakte 'm dagen blij, Hij had 't zich zelf beloofd. Maar kleine zus lag ziek in bed, En vader werkte niet, O, Jannie voelt zich. zoo beklemd: Als hij dat geld voor zus bestemt Geen reis meer in 't verschiet. Aan d' eencn kant moe's blij gelaat, Aan d' andTen kant zijn dag, Aan d' eencn kaut het huis vól licht 't Is mogelijk. Jan kent toch zijn plicht, 't Was net of hij 't al zag: Zijn kleine zusje weer gezond, Zijn lieve moeder blij, 't Is toch veel heerlijker, niet waar? Dan spaar ik voor een volgend jaar, Dan is de beurt aan mij. liet werd in Jantje's hartje stil, En toen hij eten ging, Zei moeder: beste kleine vent. Eén is er, Die je daden kent; t Was goed, mijn lieveling. Een diepzinnige v«rvl«ekin*- Een hekend reiziger verhaalt in cene zijn*} reisbeschrijvingen, dat onder de Bedouinjb van Boven-Egypte een teekenachtigc vervl^ king gangbsar is. Wanneer zoo ccn gloeit van toorn cn hij njn vijand het ergste wil toewenschcii, roept hij uit: ,Mag uw ziel zooveel rust gemeten als .de hoed van een Frank (Europeaan) op zijn h oofd!"

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 8