t^oov de Ue<i£d. Een jaac op Veidzichf. Naar het Eivgelsch. van A. Swa n. \Vcrtaald door C. H. HOOFDSTUK V. Ter will© van Kitty, Als er iemand op Veldzicht was, die wer kelijk van Louis hield, was het Kitty. Zij was niet bang voor zijn boos humeur en plaagde en lachte hem net zoo lang uit, totdat hij niet nalaten kon zelf te lachen en te stoeien met haar. Niemand kon weerstand bieden aan Kitty's innemende manieren cn het was zoo'n vroolijk, zonnig kind. dat iedereen van liaar hield. Naluurlijk verscheen Louis dien middag niet aan tafel en- toen Kitty aan het dessert Vader s ernstig gezicht zag, begreep zij, dat haar neefje iets uitgevoerd had, waarover Vader heel boos was. Zij ging naar licm toe, legde haar hand op zijn arm en fluisterde: „Waar is Louis, Vader?" „Louis is heel stout geweest, lieve kind," antwoordde de dokier-ernstig. ,.Mag hij geen eten hebben. Vader?"' „Nee kindje, niet Aóórdai. hij tot inzicht is gekomen.-' *- „Vader, hij zal wei heel erg stout Jjn ge weest, als hij niet mag kómen eten, maar hij zal nu zeker spijt hebben. Mag ik hem wat brengen?" „Nee Kitty. Louis .krijgt niets, Yóór hij bij me komt om met me te pralen. Daar heeft hij het naar gemaakt. En je mag hem niets brengen, lieveling.'' ..Nee, Vader, als 't niet mag, zal ik 't niet doen, maar ik vind het zoo naar voor Louis," fluisterde Kitty en zij ging geruischloos de kamer uil om wat melk te vragen voor haar poesjes, die met hun moeder, Mieko, in den stal huisden. Het was een grappig, doch aardig gezicht, Kitty haar poesjes te zien voeren. Zij droeg een schoteltje-met Tnelk in dc éónc hand cn hield in de andere een stuk brood. Zoodia zij den stal binnenkwam, riep zij Mieke, die da delijk naar haar loc kwam loopen, op de hie len gevolgd door twee aardige, kleine poes jes. „Foei Mieke," zei ze. terwijl zc neerhurkte, het brood in stukjes brak en liet in de mellc weekte. ,,kun je je kinderen geen betere ma nieren leeren? O, o! wat zijn ze weer gulzig! Nee, netjes eten! Is hel niet lekker? Ja, jullie hebt het maar best, en die arme Louis heeft nog niets gehad!" Óp hetzelfde oogenblik werd Kitty opge schrikt door voetstappen van iemand, die op •den hooizolder scheen te loopen. Zij renclc naar dc ladder en klauterde naar boven. De zoklerdcur was dicht gegrendeld en Kitlv,kou haar niet open krijgen. „Wie is daar?" riep zij door het sleutelgat, waar nooit een sleutel in slak. Geen antwoord. Kitty probeerde nog eens cn nog eens en ein delij!: raoch'. het haar gelukken den grendel weg te schuiven. Zij opende de deur, die moeilijk open ging, op een kier en stak haar hoofd er om heen. Daar zag ze Louis op een bos slroo zitten. „Louis! Wal voer je uit?" vroeg zij. „Hallo, Kil! Wat doe je hier? Hoe wist je, dat ik hier was?'' „Dal wist ik niet, maar ik hoorde iemand loopen, toen ik Mieke en de kleintjes eten gaf." In het volgend oogenblik was zc bij Louis. „Hè, hè. dat was 'n heelc klim!'' zei ze: „En wat ging dc dc-ur moéilijk open. Maar wat doe je hier eigenlijk?" „Mezelf bezighouden. Oom Huib heeft me hier opgesloten/' zei Louis knorrig. „Ga maar liever weg. Kit, anders krijg je nog een pak slaag, omdat je met me praat." „Vader slaat nooit iemand!"' zei Kibiy ernstig. .,En Vader heeft me ook niet verbo den naar jc toe te gaan, alleen mocht ik je geen "eten brengen.*' „Zoo! En heeft hij mij als een voorbeeld gesteld aan tafel?" vroeg Louis onaange naam. ..Hcelemaal niet. Vader heeft je naam zelfs niet genoemd.'' antwoordde Kitty veront waardigd. „Alleen vroeg ik, waar je was- en of ik je wat eten mocht brengen; maar 't mocht niet. Ik dacht, dat je op je slaapkamer Was en'ik ging mijn poesjes voeren Toen hoor de ik iemand hier loopen. Wat heb je eigen lijk gedaan, Louis?" Ivilly ging nu ook zitten, en keek haar neefje Ernstig aan. De uitdrukking op het lieve, zon nige gezichtje scheen de boozc gevoelens uit hel hart van den jongen te verdrijven. „Toe, zeg eens. wat jc gedaan hebt, Louis," ging Kitty overredend voort, ,,'t Is zeker wel erg. want Vader was heel boos." „Ik heb gisteravond met Ben Barton ge wandeld. Dat is alles," zei Louis. Kitty zette grootc, verschrikte oogen op. „Ben Barton, Louis! Die slechte, wreede jon gen, die de nestjes van de arme vogeltjes uit haalt. poesjes verdrinkt en honden met stec- nen gooit en die al zoo dikwijls bekeurd is! Nu begrijp ik, waarom Vader zoo hoos was." Louis zweeg, min of meer beschaamd. Dc boosheid van zijn oom had hem slechts ver bitterd, doch Kitty's afkeer was iets anders, .was meer dan hij verdragen kon. Plotseling stond zij op, kwam vlak bij haar Deefjc staan en sloeg haar arm om zijn hals. Louis zou dit van geen ander toestaan, zelfs niet van Fanny. „Lieve Louis," zei zij met haar engelachtig stemmetje, „ga alsjeblieft niet meer om met Ben Barton. Je zou misschien net zoo wor den als hij en dan zouden we niet meer van je kunnen houden, zie jc." „Wie houdt er hier van me? Dat zou ik wel eens willen weten! Oom Iluib zeker niet 2n Tante Emilie evenmin. Mabel bemoeit zich ook al niet met me." „Ik hou van je, Louis,'' fluisterde het Jdeine ding. „Jij bent een hef kind, Kit, de beste van al lemaal," zei Louis. Daarop volgde een lang stilzwijgen. „Zullen we nu sapicn naar binnen gaan? Dan krijg je je eten,'- stelde Kitty voor. ..Onmogelijk. Oom Huib heeft me opgeslo ten r?n ik moet hier blijven, totdat hij me be vrijdt." •Ja, maar als je nu zegt, dat het je spijt en ik weet zeker, dat het je spijt, Louis dan is allés immers weer goed. Kom maar mee de ladder afjps. Louis wierp den stok weg, dien hij bezig was te snijden, deed zijn mes dicht en begon te fluiten. „Kom Louis/' drong Kitty aan, terwijl zij al in de richting der ladder liep. Hij aarzelde nog een oogenblik. doch" zijn betere gcA'oelens behaalden de overhand: na hetgeen Kitty gezegd had. schaamde hij zich niet weinig over zijn gedrag. „Goed Kit, laten wc gaan," aci hij. „Ik weet eigenlijk zelf niet, hoe hel komf, maar ik moet altijd doen wat jij graag wil!." „Iedereen doet wat ik graag wil," antwoord de Kitty voldaan. „Ik denk, dal het komt, om dat ik van iedereen zooveel houd; dat zegt Moeder ten minste. Ga jij eerst maar de lad der af, want af is veel moeilijker dan op." Binnen een enkele minuut stonden beiden veilig op den grond en Louis aan een hand vasthoudend, liep Kitty vlug in de richting van het huis. Twee paar oogen in het salon zagen hen aankomen. De kinderen kwamen niemand tegen behalve Ellen in de gang, die legen Kitty zei, dat haar vader cn moeder in het salon waren. Zc gingen daar heen, doch vóór dc deur bleef Kitty slaan en zei, dal zij wel op hem wachten zou. Louis deed dc deur open en liep regelrecht op zijn oom toe. „Het spijl mc, dat ik zoo brutaal tegen u geweest ben, Oom Iiuib," zei hij met een open hartigheid, die hem anders vreemd was, „en ik zal probeeren te onthouden, wat u van Ben Barton gezegd hebt ter wille van ging hij hapcrer.fl voort, „ter wille Van Kitly." „Dat is best, mijn jongen!" zei de dokter, terwijl hij zijn neefje hartelijk de hand druk te. „Dat is als een man gesproken en ik ben er blij om ga nu maar gauw wat eten." „Ja Oom/' zei Louis verlegen; doch-vóór hij nog den tijd gehad had zich uit de voeten le maken, voelde hij dc hand van Tante Emilie op zijn schouder rusten. Zij boog zich over hem heen en kuste hem voor het eerst sinds zijn komst op Veldzicht. „God zegene en helpe je. Louis!" fluisterde zij ernstig, en Louis verliet haasLig de kamer. „Kitty's invloed, Emilie," zei de dokter ont roerd, „welk een gouden hartje heeft zij toch!*' „Ja," antwoordde mevrouw Rayne met een glimlach en een traan. „Zij is een echt zonne straaltje." HOOFDSTUK VI. F a n n y. „Ik .wou, dat ik een^nicuwc jurk kreeg!" riep Fanny Vernon op een Zaterdagmiddag ontevreden uit, terwijl Mabel en zij samen in dc leerkamer zalen. Mabel was bezig met een handwerk, dat zij voor der. verjaardag^ van haar moeder mankte en Fanny lag lui op het kleedje vóór der. haard, met haar hoofd tegen een stoel geleund. Zij verveelde zich erg, keek verlangend om £ich hoen naar iets, waarmee zij zich bezig kon houden, doch was te lui om zich ook maar eenigszins in te spannen. „Een nieuwe jurk\ Fanny! En je hebt cr wel vijf of zes, allemaal heele nette. Jc kunt er toch maar één Iegelijk dragen." „Dat weet il; 'wel, maar die ouwe zijën ver veelt me roo en die leclijke donker blauwe en dit ruitje en „Alles verveelt je altijd, Fanny!" „Ja, hier op Veldzicht. Ik zou doodgaan, als ik hier voorgoed moest wonen! Thuis was er altijd iets nieuws, en ik kreeg een jurk, eiken keer als ik er orn, vroeg; soms zelfs twee of drie tegelijk. Ik den!:, dat ik er wel fwraalf noodig zal hebben, als Mama thuiskomt. Zeg, verveelt jou die.ouwe grijze niet?" Mabel wierp een liefkoozenden blik op haar nette, aardige jurk. „Nee, hcelemaal niet; ik hou juist van mijn jurken, als ik zc een tijdje gedragen "heb. Je voelt er je dan zoo in thuis. Zeg Fanny, voer toch eens wat uit. Hoe is het mogelijk, dat je den halven dag niets kunt doen?" „Och, gewoonte!' antwoordde Fanny geeu wend. „Ik wou, dat ik groot was en net als Mama een kamenier had en naar partijen en bals kon gaan cn allerlei plezierige dingen doen en dan trouwen en een wit satijnen japon en diamanten dragen zooals juffrouw Julian. Mabel lachte. „Dan moet je toch nog een tijdje wachten, Fanny," zei zij. „Niet zoo heel lang zeven jaar maar. Als ik achttien ben, trouw ik'— dan ben ik oud genoeg; juffrouw Julian is pas negentien ge worden. Jij wacht zeker, totdat je dertig bent cn trouwt dan met Tom Tremainc^dic tegen dien tijd stellig dominee zal zijn, om den hee- len dag hemden te naaien voor dc arme vrou wen en de vuile kinderen in Gaythorpc." „Wie moet hemden naaien, Tom of ik?" vroeg Mabel lachend. „Jij naluurlijk. Tom maakt precken, geeft catechisatie en legt armbezoek af. Maar zog» juffrouw King is toch al naar huis? Wal ziet zij er armoedig uit in haar oude. zwarte japon 1 Waarom koopt zc geen nieuwe?" „Ik Iiou van juffrouw King in die ouwe japon, Fanny. Ze is altijd zoo vriendelijk." „Nou ja, voor een gouvernante wel, dat is waar. De Fraulein, die ik thuis had, was soms vreeselijk uit haar humeuf. Dan gooide zc me de boeken naar 't hoofd, doch ik lachte haar uit en leerde alleen, als ik zin had. Maar juffrouw King is zoo stijf. Waarom kleedt zc zich niet wat meer naar dc mode?" „Dal moet juffrouw King zelf weten en is onze zrrak niet," antwoordde Mabel. Ziezoo, ik ben klaar. Zullen we de anderen eens gaan opzoeken? Ik hoor Kitly lachen. Ze hebben dus zeker plezier." „Waarom zijn jullie toch allemaal zoo dol op -dat kind? Zc is veel le vrijpostig voor haar leeftijd en ik vind Baby aardiger," zei Fanny, terwijl zij langzaam opstond. „Och. wat is het hier vervelend! Ik ga maar niet uit, Mabel." „Goed! Ik ga wel!" hernam Mabel, terwijl zij haar werk weglegde en de kamer uitliep. Toen Fanny alleen was achtergebleven, open de zij de oude piano en hamerde er eenige minuten op. Plotseling kwam mevrouw Rayne binnen. Zij was in he! aangrenzende vertrek geweest en daar de belde kaniers slechts door een dun beschot gescheiden waren, had zij het laatsfe gedeelte van het gesprek tusscher. de beide meisjes woord voor woord kunnen verslaan. „Hcelemaal alleen, Fanny!'1 zei zij, binnen komend. „Ik ben juist op het punt met het wa gentje naar Arnborough te rijden zou je je hoed niet opzetten cn meegaan?'' „Graag Tante.' antwoordde Fanny gretig. „Ik verveelde mij juist zoo. Ik ben in een minuut klaar.'' Even later reden mevrouw Rayne en haar nichtje naar Arnborough, een mooi ritje, en Fannv, die dol op rijden was, genoot van dit buitenkansje. (Wordt vervolgd.) Beroemd© reizigers en hun honden, David Livingstone werd op zijn laatste reis door Afrika vergezeld door een klein hondje, van dc soort, die men dikwijls in de dames-salons aantreft. Zij zien er uit, alsof zij kop noch staart hebben en met de manen van een leeuw zijn weggeloopcn. Ze zijn echter lang zoo dapper niet als een leeuw, daar man keert nog wel wat aan Een hond, die een beelje hard blaft, of een kat, die een hoogen rug opzet, is voldoende, om hen op de vluchl te jagen. IIcl was'dus wel vreemd, dat Livingstone juist zulk een hond meenam, toen hij zich op weg begaf, om de bronnen van den Nijl op te sporen. „Chilané" was de naam van don kleinen poedel. Evenals dc meeste kleine men sehen cn dieren vond- Chilané zich zelf van zeer veel gewicht. Als jc hem gevraagd had, welken post hij bekleedde, zou hij zeker ge antwoord hebben, dal hij de aanvoerder was. Dat leid ik l$n minste af uit de manier, waar op hij zich gedroeg. Als zij op marsch waren, Eep liQr nu eens een eind vóór, en dan weel een eind achter den stoel, om le zien, of alles v/cl in orde was. Als men halt hield voor den nacht, zorgde hij ervoor, dat dc inlandsche honden niet bij dc tenten kwamen, om te stelen. Daar hij zelf nooit iels wegnam, kon hij dat van een ander ook niet velen. Dc inlandsche hoeden waren al doodelijk verschrikt als zij Chitané maar op zich af zagen komen, want zij schenen den poedel voor leeuwenmanen zonder leeuw aan, le zien. Wal had Chitané een pret, als litj ze weg kon jagen Hij scheen een diepen afkeer le hebben van hun wit-en-bruinc huid. Als dat zoo was, dan werd hij er zwaar voor gestraft, want na een poosje werd hij zelf roodachtig-geel op die plaatsen, waar zijn nek en zijn ribben moesten zitten. Arme Chitané, zijn dagen waren geteld, evenals die van zijn goeden meester. Op zekeren dag moesten de reizigers een meer oversteken, e# daar zij genoeg te doen hadden met voor zich zelf le zorgen, dacht niemand aan den hond en de arme Chilané verdronk. Het ongelukkige, kleine dier deed zijn best al zwemmende den overkant te be reiken, maar zijn krachten schoten tc kort en de karavaan had voorlaan geen anderen aanvoerder dan Livingstone. Het speet allen zeer, dat de honct verdronken was en sommi gen gaven hét racer den naam van „het meer van Chilané". Spoedig daarna volgde de dood van den baas van den poedel, den beroemden Livingstone, die bij dezelfde expeditie het leven verloor. Dc naam Livingstone doet ens dadelijk aan Stanley denken. Stanley vond Livingstone in de wildernissen van Afrika, en het was Stan ley, dié^Tiet werk voortzette, dat door Living stone was begonnen. Toen Stanley in 1874 naar Afrika vertrok, werd hij door niet minder dan vijf honden vergezeld Hun namen waren„Ca.stor", „Kapitein „Nero", „Buil" en „Jack". Castor en Kapitein behoorden tot dc hulhonden, Nero was een dog, Bull was, wat zijn naam aan duidde cn Jack een bull-terricr. Deze honden moesten den reizigers verschillende diensten bewijzen, maar de twee kleinste hebben daar bij de meeste eer behaald. De arme dieren stierven naar volgorde Van hun grootte. Eerst stierf Castor, die slechts een maand lang het leven in het „Zwarte Werelddeel" kon uithouden. Kapitein over leefde zijn vriend niet lang, daarop volgde Nero, en Jack en Buil hleveni dus maar alleen over Jack whs een Alug, klein dier. Toen Stanley eens twee zebra's had gescholen, om zich van voedsel te voorzien, zette Jack hun dadelijk de tanden in den nek. Toen Stank v daarna op één der dcode zebra's ging zitten, ging Jack aan zijn voelen liggen en scheen te ver wachten, dat hem een goed deel van den buil zou worden toegewezen voor zijn helden daad. Hij dacht daar echter niet lang over na, want een oogenblik later sprong hij op. Zijn meester keek op en zag in de vert"> een leeuw naderen Hij greep zijn geweer, laadde het met twee kogels en wachtte bedaard hel nade rende roofdier af, want daar hij zoo gemakke lijk op den dooden zebra zat. twijfelde hij er geen oogenblik aan, dal hij zijn doel zou missen. De leeuw naderde tot op driehonderd pas afslandstoen bleef hij stilstaan cn verdween plotseling tinschcn de struiken. Geen tien mi- muten later kwam hij weer te voorschijn, door ccnige andere leeuwen gevolgd. Toen dc voor ste tot op honderd pas genaderd was, vuurde Stanleydc leeuw viel dood neer cn dc ande ren sloegen op de vlucht. Waar onze vriend Jack al dien tijd was, kan ik niet met zeker heid zeggen, maar als hij zich achter zijn meester verborgen hield, moeten wij hem dat niet kwalijk nemen, v.npt hij was maar een heel klein dier, cn had zijn plicht gedaan, toen hij zijn meester voor het naderend gevaar waarschuwde. Buil \yas echter dc laalst-overlcvende van al dc honden. Hij was een groot reiziger, want hij trok vijftienhonderd mijlen het land door, over bergen en door vlakten, door bosschen en moerassen. Over dag liep hij trouw met de karavaan mee en 's nachts zorgde hij, dat de dieven en hyena's het kamp niet konden nade ren, zonder dat de reizigers het wisten. Hij was ook niet bang voor de inlanders, als zij met pijl en boog gewapend het kamp kwamen bezoeken, maar kefte en blafte, als zij er aan kwamen. Het was dus geen wonder, dat Stanley be droefd was, toen de krachten van Buil be gonnen af te nemen. De arme hond bleef zoo larrg mogelijk dc karavaan volgen, maar einde lijk kon hij niet meer en stierf van uitputting. Bull was echter niet dc laatste van~Slanley s lievelingshonden. Toen hij in 1887 naar Afrika ging, om Emi Pacha opte zoeken, nam hij een fox-terrier mee, Randy genaamd. Het dier volgde zijn meester in de wouden, waar de reizigers honderd en zestig dagen doorheen moesten trekken. Ik zou wel eens willen weten, wat Bandy Joen dacht, bii het zien van al dig hooge boomen en van de dwergen, welke in die bosschen wonen. Ik zie hem in gedachte al de verlaten Entten doorsnuffelen en blaffende tot Stanley lerug- keeren, alsof hij zeggen wilde „Er is niemand meer in, zijzijn allen voor mij gevlucht I" Ik hoop, dat dc hond daarbij niet op dc ver giftige haken heeft getrapt, die dc dwergen op den grond" hadden gestrooid, om hun vijanden kreupel te maken. Maar al ontkwam hij daar aan, toch had het arme dier met heel wat on gelukken te kampen. Soms stierf hij bijna van honger, doch dat lot deelde hij met zijn mees ter en dc andere tochtgenoolen, die ook menig maal niets hadden, om hun honger le. stillen. Stanley was zelfs genoodzaakt om zijn ezel te dooden en de kleine hond ontving, evenals alle anderen, een deel van het vleesch. Het dier bleef echter in het leven, cn woonde de ontmoeting van Stanley met Emin Pacha bij, toen dc laatste eindelijk dicht bij het Albert Nyanza-meer werd gevonden. Stanley moest weer door hel groote woud terugkeeren, om een deel der expeditie te halen, dat hij hij den ingang had achtergelaten, en, om zijn trouwen Randy een reis van dui zend mijlen tc besparen, vertrouwde hij het dier lot zijn terugkomst aan één der officieren toe. Maar helaas Randy begreep dc goede bedoeling van zijn meester niet. Hij dacht, dat zijn baas hem op laaghartige wijze in den steek had gelaten hij weigerde eeqjg voedsel te nemen, cn drie dagen na hel vertrek van zijn meester stierf hij van verlangen naar hem. Hij vond zijn welverdiende rust midden in het „Zwarte Werelddeel". Hoe '4 komt, dat de zon en de maan niei tegelijk schijnen. Op een guren, slormachligen herfstavond zat er onder in cr-n hollen boom een vreemd soortig gezelschap genoegelijk bij elkaar. Een dauwworm stak*daar zijn blaowen, gladden kop uit den grond op cn vroeg een paar kre kels wat op zij te gaan om hem een plaatsje tc geven. Die krekels babbelden over alles en nog wat, over dc gewone dingen, doch een zwarte tor cn een oorworm spraken over de slechte tijden en den regen, terwijl een dui zendpoot knorrig rondliep, omdat hij voor al zijn poolen geen rustig plekje vinden kon. Een muisje dat er ook heengeslopen was uit-zijn volgeregend kamertje onder den grond en nu naast dc pad zat, lachte den duizendpoot uit en zei: „Wat doe je ook met zooveel pooten?" Maar de duizendpoot werd nog boozer, toen hij zag, dat de pad den buik moest vasthou den van het lachen, cn vroeg, of hij niet evengoed een plaatsje hebben mocht als dc deftige lui, zooals de muis en dc pad. Dc kamer werd verlicht door glimwormen cn het stroomde nog maar altijd binnen van bezoekers. Daar krioelden glimwormpjes, spinnen, torren en slakken door elkaar een heele vergadering. Om nu den lijd aangenaam door te bren gen, werd een glimworm gevraagd, een sprook je te vertellen. Het geheimzinnige licht, dat zij geven, maakt glimwormen tot lieden van aanzien. Verwaand ging hij op een vooruitstekend stukje hout zitten en van alle kanten riep men tegen de drukke krekels en den duizendpoot, die nog altijd pruttelde en afgaf op dc rijken zooals de pad en de muis: „Houdt jullie je nu toch eens stil!" Eindelijk kon hij beginnen. „Ken jullie de geschiedenis van dc zon?" vroeg hij. „Niet? Nu dan zal ik die eens ver- lellen: In o vér oude tijden zoo heeft mijn groot vader mij dikwijls verteld was er een heel groote glimworm, die zooveel licht gaf, dat men hem niet aan kon zien en die daarbij een warmte gaf, dat men 't al le kwaad kreeg, als men niets deed. Zoo'n glimworm, d.ie zoo verbazend veel licht cn warmte gaf, was dat spreekt van zelf een verkeerd en schadelijk schepsel, want hij verblindde andere dieren. Geen glim worm zelfs kon licht geven bij hem cn de mol en menig ander dier in hun dikke klccrcn, konden niet werken van dc warmte. En toch, hij straalde en warmde maar door, die glim worm. Wat zou men ook daartegen kunnen doen? Wormen, muizen" en mollen kropen diep in een molsgat om tc OYéKeggen cn daar voerde een slimme mol het woord: „Wij durven dat reusachtige dier niet aan en tocli moet het. Als dc vader sterft en één van zijn zoons het licht van hem erft, dan wordt het cén ware ramp. Ais hij geen kin-deren had, zou het nog gaan, want het licht van zijn vrouw is kou der en beter aan de oogen te verdragen. Maar ik weet wat: wij zullen de jongens tegen den vader opstoken en zoodoende ruzie onder hen maken! De anderen vonden dat best en zij zwoeren met het opsteken van pootjes en kopjes, dat zij elkaar trouw zouden blijven. „Een muisje piepte één der zonen in 't oor: „Je vader geeft veel le veel licht, jullie ver dwijnt er hcelemaal bij." De krekels, die ook meededen, zongen het den anderen zoons en dochters één voor één toe. Dc mol en de veld muis zeiden legen elkaar zóó, dat dc oudste zoon 't hooren kon: „Nee hoor, ik zou niet graag een vader willen hebben, die zijn VXQUW en kinderen zóó overtrof.'' De wormen ging naar de vrouw cn prezen haar zacht licht tegenover het gloeiende van haar man. Het werd haar meer en meer duidelijk, dat haar zilverachtig licht niet genoeg tot zijn recht kwam en zij werd steeds bleeker en stugger, wanneer haar man bij haar was. Zoo kwam het, dat toen zijn vrouw en kin deren zich al meer en meer van hem afscheid den de vader dacht: „misschien maak ik hen gelukkiger als ik heenga" en 't werd een vurige wensch van hem zich van zijn vrouw en kinderen af te zo'rfdercn. Hun koelheid mankte hem diep ongelukkig. En zijn wensch werd vervuld Zoodra dc groote glimworm, die sedert dien tijd zoo genoemd wordt, weer licht begon tc geven, verdwenen zijn vrouw en kinderen, maar als hij moe werd iels wat hem vroeger, toen hij nog .gelukkig was, noolf overkwam en zich in 't gras te sla pen legde, dan kwamen zijn vrouw en kinde ren aan dc beurt, omdat zij géaag even groot en voornaam wilden worden als hun man en vader. Maar och, zij konden het lang niet zoo goed als deze en vader wilde hun ook nu die kunst niet leeren. "Wij dieren noemden het dan nacht; de vrouw werd maan en de kinderen 6lerren cc- noemd. En nu weten jullie, hoe het komt, dsi er op ons grasveld dag en nacht is. Onze voorvaderen hadden schik, dat «ij hef zoo slim overlegd hadden, want wie nu hef felle licht niet verdragen kor», die kroop zoo<j lang onder den grond en wachtte op het( schijnsel van maan en sterren. "Maar wat hadden die een spijt van hun ruzia met de zon: vaak staat al overdag het bleeké gezicht van de vrouw haar man aan te kijken#- maar te vergeefs. De zon vindt het veel rustig ger alleen dan vroeger in twist bij de zijnen.'^ Het heele gezelschap was er stil van ge-i worden, maar plotseling riep een pad, en haar, oog lichtte als een diamant: „Nu, als dat waar} is maar ik geloof Jt nog niet dan bert ik blij, dat m ij n voorvaderen aan dien lagen streek niet hebben meegedaan!" t „Wat voor lage streek? Wie deed icti laags?" riepen enkelen en ze herhaalde^ de woorden aan degenen, die ze niet gehoord hadden. Het was een lawaai en een geweld! Toen het even stil was, zei de mol met luidd stem: „Stilte! Laat mij eens wat zeggen! Wiet meent, dat hij vrij licht mag geven en daar* mee anderen, die meer van 't duister hoiLr den. hindert... wie meent, dat hij zijn bespot^ tclijken gloed om zich heen verspreiden magv zonder te bedenken, dat anderen graag koud1 willen zijn.... zoo iemand moet uit onze "wefeï reld verbannen wordèn en wie het voor heul opneemt en ons voorgeslacht verwijt iets laags gedaan te hebben, die hoort hier ook niet! thuis 1" i „Goéd, goed, ik ga al/» zei de pad, „vvanÜ .laag is het en laag blijft het!" Allen jouwden haar nu uit en lachten onf liaar domheid en de glimwormpjes, die rnfc nog veel verwaander waren dan vroeger, nu. zij "wisten, dat zij familie van de zon wareiv deden de lichtjes uit, toen zij voorbij ging. Daarbuiten suisde dc wind door den kras kenden boom cn bij velen werd het van binncnl onrustig, want, al durfden zij er tegenover de» anderen niet voor uitkomen; zij voelden tocÖ» dat de pad gelijk had. December. Als »ik 't penseel kon voeren, ik schilderde hem uit dien vricnd'lijken December, die ons het jaar besluit 'k Stel mij hem voor als grijsaard, eerwaardig, mild en goed, besneeuwd is zijn gestalte, met rijp bezet zijn hoed hij draagt een dennenboompje en hulst, een grooten bos de zak daar op zijn schouder gaat bovenaan wat los. 'k Zie speelgoed er uit wenken en lekkers ook er bij dat alles brengt December aan jullie en aan mij denkt manr eens aan St. Niklaas, den dag vol pret en jool en aan het héérlijk Kerstfeest van jullie Zondagsschool. Ten slotte schenkt December ons op zijn afschcidsdag nog stille, goede uren tot met den laatsten slag van twaalf hij gaat verdwijnen, die trouwe, beste vrind, *- door ieder 'k weet het zeker i hier om het zeerst bemind. Hermann aY> Winkeltje spelen. Door C. H. 1. Meneer de Wal, ik kom eens «ven Uw mooien, nieuwen winkel zien. Ik heb juist kinderschortjes noodig En hoedjes. Heeft u die misschien?: 2. 0 ja, mevrouw, dat's heel toevallig, 'k Kreeg juist een nieuwe zending aan> 'k Denk dat u van zoo'n prachtverzaam'ling De handen in elkaar zult slaan. 3. Wat dunkt u van dit witte schortje. Doorregen met zacht rose lint. Zou dat niet mooi zijn voor uw jongste? 't Is juist iets voor een heel klein kind. 4. 01 dit misschien van. witte zijde, Vêrsierd met echte, fijne kant, Is dat niet iets wat u zou lijken? 't Is mode en zeer elegant. 5. 't Spijt mij meneer, maar deze schortjes Zijn niet precies wat ik bedoel, Maar wat's de prijs van dat lief hoedje, v Juist, dat daar hangt aan dezen stoel,. 6. Tien gulden, dame, is 't geen dotje? Ik heb van dat soort nog maar één» Het spijt m'er van te moeten scheiden. Geloof maar, dat ik 't eerlijk meenl 74 Och kom, meneer, zegt plots de damej Bent u nu heelemaal niet goed? Dat noem ik schand'lijk overvragen: Tien gulden voor zoo'n kinderhoedï 8. Ja, dame, u moet niet vergeten, Het is een nieuw en Fransch model. Die zijn natuurlijk altijd duurder. Dat weet u immers zelf ook wel! 9. Nee, hoor eens, Koos, zegt jui de dame, Van schrik valt zij heusch uit haa* rol Jij hebt niets geen verstand van prijzen. Nee, nee, ik meen het, 'k houd het vol. 10. Och kind, zegt Koos nu diep beleedigd.' Jij vindt ook alles veel te duur. Ga jij dus maar gerust naar huis toe» Ik sluit mijn zaak, 't is zeven uur.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1918 | | pagina 1