t^oov de Ue<i£d.
Een jaac op Veidzichf.
Naar het Eivgelsch. van A. Swa n.
\Vcrtaald door C. H.
HOOFDSTUK V.
Ter will© van Kitty,
Als er iemand op Veldzicht was, die wer
kelijk van Louis hield, was het Kitty. Zij was
niet bang voor zijn boos humeur en plaagde
en lachte hem net zoo lang uit, totdat hij niet
nalaten kon zelf te lachen en te stoeien met
haar. Niemand kon weerstand bieden aan
Kitty's innemende manieren cn het was zoo'n
vroolijk, zonnig kind. dat iedereen van liaar
hield.
Naluurlijk verscheen Louis dien middag
niet aan tafel en- toen Kitty aan het dessert
Vader s ernstig gezicht zag, begreep zij, dat
haar neefje iets uitgevoerd had, waarover
Vader heel boos was. Zij ging naar licm toe,
legde haar hand op zijn arm en fluisterde:
„Waar is Louis, Vader?"
„Louis is heel stout geweest, lieve kind,"
antwoordde de dokier-ernstig.
,.Mag hij geen eten hebben. Vader?"'
„Nee kindje, niet Aóórdai. hij tot inzicht is
gekomen.-' *-
„Vader, hij zal wei heel erg stout Jjn ge
weest, als hij niet mag kómen eten, maar hij
zal nu zeker spijt hebben. Mag ik hem wat
brengen?"
„Nee Kitty. Louis .krijgt niets, Yóór hij bij
me komt om met me te pralen. Daar heeft
hij het naar gemaakt. En je mag hem niets
brengen, lieveling.''
..Nee, Vader, als 't niet mag, zal ik 't niet
doen, maar ik vind het zoo naar voor Louis,"
fluisterde Kitty en zij ging geruischloos de
kamer uil om wat melk te vragen voor haar
poesjes, die met hun moeder, Mieko, in den
stal huisden.
Het was een grappig, doch aardig gezicht,
Kitty haar poesjes te zien voeren. Zij droeg
een schoteltje-met Tnelk in dc éónc hand cn
hield in de andere een stuk brood. Zoodia zij
den stal binnenkwam, riep zij Mieke, die da
delijk naar haar loc kwam loopen, op de hie
len gevolgd door twee aardige, kleine poes
jes.
„Foei Mieke," zei ze. terwijl zc neerhurkte,
het brood in stukjes brak en liet in de mellc
weekte. ,,kun je je kinderen geen betere ma
nieren leeren? O, o! wat zijn ze weer gulzig!
Nee, netjes eten! Is hel niet lekker? Ja, jullie
hebt het maar best, en die arme Louis heeft
nog niets gehad!"
Óp hetzelfde oogenblik werd Kitty opge
schrikt door voetstappen van iemand, die op
•den hooizolder scheen te loopen. Zij renclc
naar dc ladder en klauterde naar boven. De
zoklerdcur was dicht gegrendeld en Kitlv,kou
haar niet open krijgen.
„Wie is daar?" riep zij door het sleutelgat,
waar nooit een sleutel in slak. Geen antwoord.
Kitty probeerde nog eens cn nog eens en ein
delij!: raoch'. het haar gelukken den grendel
weg te schuiven. Zij opende de deur, die
moeilijk open ging, op een kier en stak haar
hoofd er om heen. Daar zag ze Louis op een
bos slroo zitten.
„Louis! Wal voer je uit?" vroeg zij.
„Hallo, Kil! Wat doe je hier? Hoe wist je,
dat ik hier was?''
„Dal wist ik niet, maar ik hoorde iemand
loopen, toen ik Mieke en de kleintjes eten gaf."
In het volgend oogenblik was zc bij Louis.
„Hè, hè. dat was 'n heelc klim!'' zei ze: „En
wat ging dc dc-ur moéilijk open. Maar wat doe
je hier eigenlijk?"
„Mezelf bezighouden. Oom Huib heeft me
hier opgesloten/' zei Louis knorrig. „Ga maar
liever weg. Kit, anders krijg je nog een pak
slaag, omdat je met me praat."
„Vader slaat nooit iemand!"' zei Kibiy
ernstig. .,En Vader heeft me ook niet verbo
den naar jc toe te gaan, alleen mocht ik je
geen "eten brengen.*'
„Zoo! En heeft hij mij als een voorbeeld
gesteld aan tafel?" vroeg Louis onaange
naam.
..Hcelemaal niet. Vader heeft je naam zelfs
niet genoemd.'' antwoordde Kitty veront
waardigd. „Alleen vroeg ik, waar je was- en
of ik je wat eten mocht brengen; maar 't
mocht niet. Ik dacht, dat je op je slaapkamer
Was en'ik ging mijn poesjes voeren Toen hoor
de ik iemand hier loopen. Wat heb je eigen
lijk gedaan, Louis?"
Ivilly ging nu ook zitten, en keek haar neefje
Ernstig aan. De uitdrukking op het lieve, zon
nige gezichtje scheen de boozc gevoelens uit
hel hart van den jongen te verdrijven.
„Toe, zeg eens. wat jc gedaan hebt, Louis,"
ging Kitty overredend voort, ,,'t Is zeker wel
erg. want Vader was heel boos."
„Ik heb gisteravond met Ben Barton ge
wandeld. Dat is alles," zei Louis.
Kitty zette grootc, verschrikte oogen op.
„Ben Barton, Louis! Die slechte, wreede jon
gen, die de nestjes van de arme vogeltjes uit
haalt. poesjes verdrinkt en honden met stec-
nen gooit en die al zoo dikwijls bekeurd is!
Nu begrijp ik, waarom Vader zoo hoos was."
Louis zweeg, min of meer beschaamd. Dc
boosheid van zijn oom had hem slechts ver
bitterd, doch Kitty's afkeer was iets anders,
.was meer dan hij verdragen kon.
Plotseling stond zij op, kwam vlak bij haar
Deefjc staan en sloeg haar arm om zijn hals.
Louis zou dit van geen ander toestaan, zelfs
niet van Fanny.
„Lieve Louis," zei zij met haar engelachtig
stemmetje, „ga alsjeblieft niet meer om met
Ben Barton. Je zou misschien net zoo wor
den als hij en dan zouden we niet meer van
je kunnen houden, zie jc."
„Wie houdt er hier van me? Dat zou ik
wel eens willen weten! Oom Iluib zeker niet
2n Tante Emilie evenmin. Mabel bemoeit zich
ook al niet met me."
„Ik hou van je, Louis,'' fluisterde het
Jdeine ding.
„Jij bent een hef kind, Kit, de beste van al
lemaal," zei Louis. Daarop volgde een lang
stilzwijgen.
„Zullen we nu sapicn naar binnen gaan?
Dan krijg je je eten,'- stelde Kitty voor.
..Onmogelijk. Oom Huib heeft me opgeslo
ten r?n ik moet hier blijven, totdat hij me be
vrijdt."
•Ja, maar als je nu zegt, dat het je spijt
en ik weet zeker, dat het je spijt, Louis
dan is allés immers weer goed. Kom maar
mee de ladder afjps.
Louis wierp den stok weg, dien hij bezig
was te snijden, deed zijn mes dicht en begon
te fluiten.
„Kom Louis/' drong Kitty aan, terwijl zij
al in de richting der ladder liep.
Hij aarzelde nog een oogenblik. doch" zijn
betere gcA'oelens behaalden de overhand: na
hetgeen Kitty gezegd had. schaamde hij zich
niet weinig over zijn gedrag.
„Goed Kit, laten wc gaan," aci hij. „Ik weet
eigenlijk zelf niet, hoe hel komf, maar ik moet
altijd doen wat jij graag wil!."
„Iedereen doet wat ik graag wil," antwoord
de Kitty voldaan. „Ik denk, dal het komt, om
dat ik van iedereen zooveel houd; dat zegt
Moeder ten minste. Ga jij eerst maar de lad
der af, want af is veel moeilijker dan op."
Binnen een enkele minuut stonden beiden
veilig op den grond en Louis aan een hand
vasthoudend, liep Kitty vlug in de richting
van het huis. Twee paar oogen in het salon
zagen hen aankomen. De kinderen kwamen
niemand tegen behalve Ellen in de gang, die
legen Kitty zei, dat haar vader cn moeder in
het salon waren.
Zc gingen daar heen, doch vóór dc deur
bleef Kitty slaan en zei, dal zij wel op hem
wachten zou. Louis deed dc deur open en liep
regelrecht op zijn oom toe.
„Het spijl mc, dat ik zoo brutaal tegen u
geweest ben, Oom Iiuib," zei hij met een open
hartigheid, die hem anders vreemd was, „en
ik zal probeeren te onthouden, wat u van Ben
Barton gezegd hebt ter wille van ging
hij hapcrer.fl voort, „ter wille Van Kitly."
„Dat is best, mijn jongen!" zei de dokter,
terwijl hij zijn neefje hartelijk de hand druk
te. „Dat is als een man gesproken en ik ben
er blij om ga nu maar gauw wat eten."
„Ja Oom/' zei Louis verlegen; doch-vóór hij
nog den tijd gehad had zich uit de voeten le
maken, voelde hij dc hand van Tante Emilie
op zijn schouder rusten. Zij boog zich over
hem heen en kuste hem voor het eerst sinds
zijn komst op Veldzicht.
„God zegene en helpe je. Louis!" fluisterde
zij ernstig, en Louis verliet haasLig de kamer.
„Kitty's invloed, Emilie," zei de dokter ont
roerd, „welk een gouden hartje heeft zij toch!*'
„Ja," antwoordde mevrouw Rayne met een
glimlach en een traan. „Zij is een echt zonne
straaltje."
HOOFDSTUK VI.
F a n n y.
„Ik .wou, dat ik een^nicuwc jurk kreeg!"
riep Fanny Vernon op een Zaterdagmiddag
ontevreden uit, terwijl Mabel en zij samen in
dc leerkamer zalen. Mabel was bezig met een
handwerk, dat zij voor der. verjaardag^ van
haar moeder mankte en Fanny lag lui op het
kleedje vóór der. haard, met haar hoofd tegen
een stoel geleund. Zij verveelde zich erg, keek
verlangend om £ich hoen naar iets, waarmee
zij zich bezig kon houden, doch was te lui
om zich ook maar eenigszins in te spannen.
„Een nieuwe jurk\ Fanny! En je hebt cr
wel vijf of zes, allemaal heele nette. Jc kunt
er toch maar één Iegelijk dragen."
„Dat weet il; 'wel, maar die ouwe zijën ver
veelt me roo en die leclijke donker blauwe
en dit ruitje en
„Alles verveelt je altijd, Fanny!"
„Ja, hier op Veldzicht. Ik zou doodgaan,
als ik hier voorgoed moest wonen! Thuis was
er altijd iets nieuws, en ik kreeg een jurk,
eiken keer als ik er orn, vroeg; soms zelfs twee
of drie tegelijk. Ik den!:, dat ik er wel fwraalf
noodig zal hebben, als Mama thuiskomt. Zeg,
verveelt jou die.ouwe grijze niet?"
Mabel wierp een liefkoozenden blik op haar
nette, aardige jurk.
„Nee, hcelemaal niet; ik hou juist van mijn
jurken, als ik zc een tijdje gedragen "heb. Je
voelt er je dan zoo in thuis. Zeg Fanny, voer
toch eens wat uit. Hoe is het mogelijk, dat je
den halven dag niets kunt doen?"
„Och, gewoonte!' antwoordde Fanny geeu
wend. „Ik wou, dat ik groot was en net als
Mama een kamenier had en naar partijen en
bals kon gaan cn allerlei plezierige dingen
doen en dan trouwen en een wit satijnen japon
en diamanten dragen zooals juffrouw Julian.
Mabel lachte.
„Dan moet je toch nog een tijdje wachten,
Fanny," zei zij.
„Niet zoo heel lang zeven jaar maar. Als
ik achttien ben, trouw ik'— dan ben ik oud
genoeg; juffrouw Julian is pas negentien ge
worden. Jij wacht zeker, totdat je dertig bent
cn trouwt dan met Tom Tremainc^dic tegen
dien tijd stellig dominee zal zijn, om den hee-
len dag hemden te naaien voor dc arme vrou
wen en de vuile kinderen in Gaythorpc."
„Wie moet hemden naaien, Tom of ik?"
vroeg Mabel lachend.
„Jij naluurlijk. Tom maakt precken, geeft
catechisatie en legt armbezoek af. Maar zog»
juffrouw King is toch al naar huis? Wal ziet
zij er armoedig uit in haar oude. zwarte japon 1
Waarom koopt zc geen nieuwe?"
„Ik Iiou van juffrouw King in die ouwe
japon, Fanny. Ze is altijd zoo vriendelijk."
„Nou ja, voor een gouvernante wel, dat is
waar. De Fraulein, die ik thuis had, was soms
vreeselijk uit haar humeuf. Dan gooide zc me
de boeken naar 't hoofd, doch ik lachte haar
uit en leerde alleen, als ik zin had. Maar
juffrouw King is zoo stijf. Waarom kleedt zc
zich niet wat meer naar dc mode?"
„Dal moet juffrouw King zelf weten en is
onze zrrak niet," antwoordde Mabel. Ziezoo,
ik ben klaar. Zullen we de anderen eens gaan
opzoeken? Ik hoor Kitly lachen. Ze hebben
dus zeker plezier."
„Waarom zijn jullie toch allemaal zoo dol
op -dat kind? Zc is veel le vrijpostig voor
haar leeftijd en ik vind Baby aardiger," zei
Fanny, terwijl zij langzaam opstond. „Och.
wat is het hier vervelend! Ik ga maar niet
uit, Mabel."
„Goed! Ik ga wel!" hernam Mabel, terwijl
zij haar werk weglegde en de kamer uitliep.
Toen Fanny alleen was achtergebleven, open
de zij de oude piano en hamerde er eenige
minuten op. Plotseling kwam mevrouw Rayne
binnen. Zij was in he! aangrenzende vertrek
geweest en daar de belde kaniers slechts door
een dun beschot gescheiden waren, had zij
het laatsfe gedeelte van het gesprek tusscher.
de beide meisjes woord voor woord kunnen
verslaan.
„Hcelemaal alleen, Fanny!'1 zei zij, binnen
komend. „Ik ben juist op het punt met het wa
gentje naar Arnborough te rijden zou je je
hoed niet opzetten cn meegaan?''
„Graag Tante.' antwoordde Fanny gretig.
„Ik verveelde mij juist zoo. Ik ben in een
minuut klaar.''
Even later reden mevrouw Rayne en haar
nichtje naar Arnborough, een mooi ritje, en
Fannv, die dol op rijden was, genoot van dit
buitenkansje.
(Wordt vervolgd.)
Beroemd© reizigers en
hun honden,
David Livingstone werd op zijn laatste
reis door Afrika vergezeld door een klein
hondje, van dc soort, die men dikwijls in de
dames-salons aantreft. Zij zien er uit, alsof zij
kop noch staart hebben en met de manen van
een leeuw zijn weggeloopcn. Ze zijn echter
lang zoo dapper niet als een leeuw, daar man
keert nog wel wat aan Een hond, die een
beelje hard blaft, of een kat, die een hoogen
rug opzet, is voldoende, om hen op de vluchl
te jagen.
IIcl was'dus wel vreemd, dat Livingstone
juist zulk een hond meenam, toen hij zich op
weg begaf, om de bronnen van den Nijl op
te sporen. „Chilané" was de naam van don
kleinen poedel. Evenals dc meeste kleine men
sehen cn dieren vond- Chilané zich zelf van
zeer veel gewicht. Als jc hem gevraagd had,
welken post hij bekleedde, zou hij zeker ge
antwoord hebben, dal hij de aanvoerder was.
Dat leid ik l$n minste af uit de manier, waar
op hij zich gedroeg. Als zij op marsch waren,
Eep liQr nu eens een eind vóór, en dan weel
een eind achter den stoel, om le zien, of alles
v/cl in orde was. Als men halt hield voor den
nacht, zorgde hij ervoor, dat dc inlandsche
honden niet bij dc tenten kwamen, om te
stelen. Daar hij zelf nooit iels wegnam, kon
hij dat van een ander ook niet velen.
Dc inlandsche hoeden waren al doodelijk
verschrikt als zij Chitané maar op zich af
zagen komen, want zij schenen den poedel
voor leeuwenmanen zonder leeuw aan, le zien.
Wal had Chitané een pret, als litj ze weg kon
jagen Hij scheen een diepen afkeer le hebben
van hun wit-en-bruinc huid. Als dat zoo was,
dan werd hij er zwaar voor gestraft, want na
een poosje werd hij zelf roodachtig-geel op
die plaatsen, waar zijn nek en zijn ribben
moesten zitten. Arme Chitané, zijn dagen
waren geteld, evenals die van zijn goeden
meester.
Op zekeren dag moesten de reizigers een
meer oversteken, e# daar zij genoeg te doen
hadden met voor zich zelf le zorgen, dacht
niemand aan den hond en de arme Chilané
verdronk. Het ongelukkige, kleine dier deed
zijn best al zwemmende den overkant te be
reiken, maar zijn krachten schoten tc kort
en de karavaan had voorlaan geen anderen
aanvoerder dan Livingstone. Het speet allen
zeer, dat de honct verdronken was en sommi
gen gaven hét racer den naam van „het meer
van Chilané". Spoedig daarna volgde de dood
van den baas van den poedel, den beroemden
Livingstone, die bij dezelfde expeditie het
leven verloor.
Dc naam Livingstone doet ens dadelijk aan
Stanley denken. Stanley vond Livingstone in
de wildernissen van Afrika, en het was Stan
ley, dié^Tiet werk voortzette, dat door Living
stone was begonnen.
Toen Stanley in 1874 naar Afrika vertrok,
werd hij door niet minder dan vijf honden
vergezeld Hun namen waren„Ca.stor",
„Kapitein „Nero", „Buil" en „Jack". Castor
en Kapitein behoorden tot dc hulhonden, Nero
was een dog, Bull was, wat zijn naam aan
duidde cn Jack een bull-terricr. Deze honden
moesten den reizigers verschillende diensten
bewijzen, maar de twee kleinste hebben daar
bij de meeste eer behaald.
De arme dieren stierven naar volgorde Van
hun grootte. Eerst stierf Castor, die slechts
een maand lang het leven in het „Zwarte
Werelddeel" kon uithouden. Kapitein over
leefde zijn vriend niet lang, daarop volgde
Nero, en Jack en Buil hleveni dus maar alleen
over
Jack whs een Alug, klein dier. Toen Stanley
eens twee zebra's had gescholen, om zich van
voedsel te voorzien, zette Jack hun dadelijk
de tanden in den nek. Toen Stank v daarna
op één der dcode zebra's ging zitten, ging
Jack aan zijn voelen liggen en scheen te ver
wachten, dat hem een goed deel van den
buil zou worden toegewezen voor zijn helden
daad.
Hij dacht daar echter niet lang over na,
want een oogenblik later sprong hij op. Zijn
meester keek op en zag in de vert"> een leeuw
naderen Hij greep zijn geweer, laadde het
met twee kogels en wachtte bedaard hel nade
rende roofdier af, want daar hij zoo gemakke
lijk op den dooden zebra zat. twijfelde hij er
geen oogenblik aan, dal hij zijn doel zou missen.
De leeuw naderde tot op driehonderd pas
afslandstoen bleef hij stilstaan cn verdween
plotseling tinschcn de struiken. Geen tien mi-
muten later kwam hij weer te voorschijn, door
ccnige andere leeuwen gevolgd. Toen dc voor
ste tot op honderd pas genaderd was, vuurde
Stanleydc leeuw viel dood neer cn dc ande
ren sloegen op de vlucht. Waar onze vriend
Jack al dien tijd was, kan ik niet met zeker
heid zeggen, maar als hij zich achter zijn
meester verborgen hield, moeten wij hem dat
niet kwalijk nemen, v.npt hij was maar een
heel klein dier, cn had zijn plicht gedaan, toen
hij zijn meester voor het naderend gevaar
waarschuwde.
Buil \yas echter dc laalst-overlcvende van
al dc honden. Hij was een groot reiziger, want
hij trok vijftienhonderd mijlen het land door,
over bergen en door vlakten, door bosschen en
moerassen. Over dag liep hij trouw met de
karavaan mee en 's nachts zorgde hij, dat de
dieven en hyena's het kamp niet konden nade
ren, zonder dat de reizigers het wisten. Hij
was ook niet bang voor de inlanders, als zij
met pijl en boog gewapend het kamp kwamen
bezoeken, maar kefte en blafte, als zij er aan
kwamen.
Het was dus geen wonder, dat Stanley be
droefd was, toen de krachten van Buil be
gonnen af te nemen. De arme hond bleef zoo
larrg mogelijk dc karavaan volgen, maar einde
lijk kon hij niet meer en stierf van uitputting.
Bull was echter niet dc laatste van~Slanley s
lievelingshonden. Toen hij in 1887 naar Afrika
ging, om Emi Pacha opte zoeken, nam hij
een fox-terrier mee, Randy genaamd. Het dier
volgde zijn meester in de wouden, waar de
reizigers honderd en zestig dagen doorheen
moesten trekken. Ik zou wel eens willen weten,
wat Bandy Joen dacht, bii het zien van al dig
hooge boomen en van de dwergen, welke in
die bosschen wonen.
Ik zie hem in gedachte al de verlaten Entten
doorsnuffelen en blaffende tot Stanley lerug-
keeren, alsof hij zeggen wilde „Er is niemand
meer in, zijzijn allen voor mij gevlucht I"
Ik hoop, dat dc hond daarbij niet op dc ver
giftige haken heeft getrapt, die dc dwergen op
den grond" hadden gestrooid, om hun vijanden
kreupel te maken. Maar al ontkwam hij daar
aan, toch had het arme dier met heel wat on
gelukken te kampen. Soms stierf hij bijna van
honger, doch dat lot deelde hij met zijn mees
ter en dc andere tochtgenoolen, die ook menig
maal niets hadden, om hun honger le. stillen.
Stanley was zelfs genoodzaakt om zijn ezel
te dooden en de kleine hond ontving, evenals
alle anderen, een deel van het vleesch. Het
dier bleef echter in het leven, cn woonde de
ontmoeting van Stanley met Emin Pacha bij,
toen dc laatste eindelijk dicht bij het Albert
Nyanza-meer werd gevonden.
Stanley moest weer door hel groote woud
terugkeeren, om een deel der expeditie te
halen, dat hij hij den ingang had achtergelaten,
en, om zijn trouwen Randy een reis van dui
zend mijlen tc besparen, vertrouwde hij het
dier lot zijn terugkomst aan één der officieren
toe. Maar helaas Randy begreep dc goede
bedoeling van zijn meester niet. Hij dacht, dat
zijn baas hem op laaghartige wijze in den
steek had gelaten hij weigerde eeqjg voedsel
te nemen, cn drie dagen na hel vertrek van
zijn meester stierf hij van verlangen naar
hem. Hij vond zijn welverdiende rust midden
in het „Zwarte Werelddeel".
Hoe '4 komt, dat de zon en de
maan niei tegelijk schijnen.
Op een guren, slormachligen herfstavond
zat er onder in cr-n hollen boom een vreemd
soortig gezelschap genoegelijk bij elkaar. Een
dauwworm stak*daar zijn blaowen, gladden
kop uit den grond op cn vroeg een paar kre
kels wat op zij te gaan om hem een plaatsje
tc geven. Die krekels babbelden over alles
en nog wat, over dc gewone dingen, doch een
zwarte tor cn een oorworm spraken over de
slechte tijden en den regen, terwijl een dui
zendpoot knorrig rondliep, omdat hij voor al
zijn poolen geen rustig plekje vinden kon. Een
muisje dat er ook heengeslopen was uit-zijn
volgeregend kamertje onder den grond en nu
naast dc pad zat, lachte den duizendpoot uit
en zei: „Wat doe je ook met zooveel pooten?"
Maar de duizendpoot werd nog boozer, toen
hij zag, dat de pad den buik moest vasthou
den van het lachen, cn vroeg, of hij niet
evengoed een plaatsje hebben mocht als dc
deftige lui, zooals de muis en dc pad.
Dc kamer werd verlicht door glimwormen
cn het stroomde nog maar altijd binnen van
bezoekers. Daar krioelden glimwormpjes,
spinnen, torren en slakken door elkaar een
heele vergadering.
Om nu den lijd aangenaam door te bren
gen, werd een glimworm gevraagd, een sprook
je te vertellen. Het geheimzinnige licht, dat
zij geven, maakt glimwormen tot lieden van
aanzien.
Verwaand ging hij op een vooruitstekend
stukje hout zitten en van alle kanten riep men
tegen de drukke krekels en den duizendpoot,
die nog altijd pruttelde en afgaf op dc rijken
zooals de pad en de muis: „Houdt jullie je nu
toch eens stil!"
Eindelijk kon hij beginnen.
„Ken jullie de geschiedenis van dc zon?"
vroeg hij. „Niet? Nu dan zal ik die eens ver-
lellen:
In o vér oude tijden zoo heeft mijn groot
vader mij dikwijls verteld was er een heel
groote glimworm, die zooveel licht gaf, dat
men hem niet aan kon zien en die daarbij een
warmte gaf, dat men 't al le kwaad kreeg, als
men niets deed.
Zoo'n glimworm, d.ie zoo verbazend veel
licht cn warmte gaf, was dat spreekt van
zelf een verkeerd en schadelijk schepsel,
want hij verblindde andere dieren. Geen glim
worm zelfs kon licht geven bij hem cn de mol
en menig ander dier in hun dikke klccrcn,
konden niet werken van dc warmte. En toch,
hij straalde en warmde maar door, die glim
worm. Wat zou men ook daartegen kunnen
doen?
Wormen, muizen" en mollen kropen diep in
een molsgat om tc OYéKeggen cn daar voerde
een slimme mol het woord: „Wij durven dat
reusachtige dier niet aan en tocli moet het.
Als dc vader sterft en één van zijn zoons het
licht van hem erft, dan wordt het cén ware
ramp. Ais hij geen kin-deren had, zou het nog
gaan, want het licht van zijn vrouw is kou
der en beter aan de oogen te verdragen. Maar
ik weet wat: wij zullen de jongens tegen den
vader opstoken en zoodoende ruzie onder
hen maken!
De anderen vonden dat best en zij zwoeren
met het opsteken van pootjes en kopjes, dat zij
elkaar trouw zouden blijven.
„Een muisje piepte één der zonen in 't oor:
„Je vader geeft veel le veel licht, jullie ver
dwijnt er hcelemaal bij." De krekels, die ook
meededen, zongen het den anderen zoons en
dochters één voor één toe. Dc mol en de veld
muis zeiden legen elkaar zóó, dat dc oudste
zoon 't hooren kon: „Nee hoor, ik zou niet
graag een vader willen hebben, die zijn VXQUW
en kinderen zóó overtrof.'' De wormen ging
naar de vrouw cn prezen haar zacht licht
tegenover het gloeiende van haar man. Het
werd haar meer en meer duidelijk, dat haar
zilverachtig licht niet genoeg tot zijn recht
kwam en zij werd steeds bleeker en stugger,
wanneer haar man bij haar was.
Zoo kwam het, dat toen zijn vrouw en kin
deren zich al meer en meer van hem afscheid
den de vader dacht: „misschien maak ik hen
gelukkiger als ik heenga" en 't werd een
vurige wensch van hem zich van zijn vrouw
en kinderen af te zo'rfdercn. Hun koelheid
mankte hem diep ongelukkig. En zijn wensch
werd vervuld Zoodra dc groote glimworm,
die sedert dien tijd zoo genoemd wordt, weer
licht begon tc geven, verdwenen zijn vrouw
en kinderen, maar als hij moe werd iels
wat hem vroeger, toen hij nog .gelukkig was,
noolf overkwam en zich in 't gras te sla
pen legde, dan kwamen zijn vrouw en kinde
ren aan dc beurt, omdat zij géaag even groot
en voornaam wilden worden als hun man en
vader. Maar och, zij konden het lang niet
zoo goed als deze en vader wilde hun ook nu
die kunst niet leeren.
"Wij dieren noemden het dan nacht; de
vrouw werd maan en de kinderen 6lerren cc-
noemd. En nu weten jullie, hoe het komt, dsi
er op ons grasveld dag en nacht is.
Onze voorvaderen hadden schik, dat «ij hef
zoo slim overlegd hadden, want wie nu hef
felle licht niet verdragen kor», die kroop zoo<j
lang onder den grond en wachtte op het(
schijnsel van maan en sterren.
"Maar wat hadden die een spijt van hun ruzia
met de zon: vaak staat al overdag het bleeké
gezicht van de vrouw haar man aan te kijken#-
maar te vergeefs. De zon vindt het veel rustig
ger alleen dan vroeger in twist bij de zijnen.'^
Het heele gezelschap was er stil van ge-i
worden, maar plotseling riep een pad, en haar,
oog lichtte als een diamant: „Nu, als dat waar}
is maar ik geloof Jt nog niet dan bert
ik blij, dat m ij n voorvaderen aan dien lagen
streek niet hebben meegedaan!" t
„Wat voor lage streek? Wie deed icti
laags?" riepen enkelen en ze herhaalde^ de
woorden aan degenen, die ze niet gehoord
hadden. Het was een lawaai en een geweld!
Toen het even stil was, zei de mol met luidd
stem: „Stilte! Laat mij eens wat zeggen! Wiet
meent, dat hij vrij licht mag geven en daar*
mee anderen, die meer van 't duister hoiLr
den. hindert... wie meent, dat hij zijn bespot^
tclijken gloed om zich heen verspreiden magv
zonder te bedenken, dat anderen graag koud1
willen zijn.... zoo iemand moet uit onze "wefeï
reld verbannen wordèn en wie het voor heul
opneemt en ons voorgeslacht verwijt iets laags
gedaan te hebben, die hoort hier ook niet!
thuis 1" i
„Goéd, goed, ik ga al/» zei de pad, „vvanÜ
.laag is het en laag blijft het!"
Allen jouwden haar nu uit en lachten onf
liaar domheid en de glimwormpjes, die rnfc
nog veel verwaander waren dan vroeger, nu.
zij "wisten, dat zij familie van de zon wareiv
deden de lichtjes uit, toen zij voorbij ging.
Daarbuiten suisde dc wind door den kras
kenden boom cn bij velen werd het van binncnl
onrustig, want, al durfden zij er tegenover de»
anderen niet voor uitkomen; zij voelden tocÖ»
dat de pad gelijk had.
December.
Als »ik 't penseel kon voeren,
ik schilderde hem uit
dien vricnd'lijken December,
die ons het jaar besluit
'k Stel mij hem voor als grijsaard,
eerwaardig, mild en goed,
besneeuwd is zijn gestalte,
met rijp bezet zijn hoed
hij draagt een dennenboompje
en hulst, een grooten bos
de zak daar op zijn schouder
gaat bovenaan wat los.
'k Zie speelgoed er uit wenken
en lekkers ook er bij
dat alles brengt December
aan jullie en aan mij
denkt manr eens aan St. Niklaas,
den dag vol pret en jool
en aan het héérlijk Kerstfeest
van jullie Zondagsschool.
Ten slotte schenkt December
ons op zijn afschcidsdag
nog stille, goede uren
tot met den laatsten slag
van twaalf hij gaat verdwijnen,
die trouwe, beste vrind, *-
door ieder 'k weet het zeker i
hier om het zeerst bemind.
Hermann aY>
Winkeltje spelen.
Door C. H.
1.
Meneer de Wal, ik kom eens «ven
Uw mooien, nieuwen winkel zien.
Ik heb juist kinderschortjes noodig
En hoedjes. Heeft u die misschien?:
2.
0 ja, mevrouw, dat's heel toevallig,
'k Kreeg juist een nieuwe zending aan>
'k Denk dat u van zoo'n prachtverzaam'ling
De handen in elkaar zult slaan.
3.
Wat dunkt u van dit witte schortje.
Doorregen met zacht rose lint.
Zou dat niet mooi zijn voor uw jongste?
't Is juist iets voor een heel klein kind.
4.
01 dit misschien van. witte zijde,
Vêrsierd met echte, fijne kant,
Is dat niet iets wat u zou lijken?
't Is mode en zeer elegant.
5.
't Spijt mij meneer, maar deze schortjes
Zijn niet precies wat ik bedoel,
Maar wat's de prijs van dat lief hoedje, v
Juist, dat daar hangt aan dezen stoel,.
6.
Tien gulden, dame, is 't geen dotje?
Ik heb van dat soort nog maar één»
Het spijt m'er van te moeten scheiden.
Geloof maar, dat ik 't eerlijk meenl
74
Och kom, meneer, zegt plots de damej
Bent u nu heelemaal niet goed?
Dat noem ik schand'lijk overvragen:
Tien gulden voor zoo'n kinderhoedï
8.
Ja, dame, u moet niet vergeten,
Het is een nieuw en Fransch model.
Die zijn natuurlijk altijd duurder.
Dat weet u immers zelf ook wel!
9.
Nee, hoor eens, Koos, zegt jui de dame,
Van schrik valt zij heusch uit haa*
rol
Jij hebt niets geen verstand van prijzen.
Nee, nee, ik meen het, 'k houd het vol.
10.
Och kind, zegt Koos nu diep beleedigd.'
Jij vindt ook alles veel te duur.
Ga jij dus maar gerust naar huis toe»
Ik sluit mijn zaak, 't is zeven uur.