Ooot3 de Detigd.
Een Ondeugend Span.
V door E. H. WATERWORTJL
Vrij bewerkt door C. II
HOOFDSTUK V.
Waarin Betty aan het woord Is.
.Wij liepen bijna den geheelen we# naar de
«tad hard. Het was pikdonker en als Jaap mij
niet geholpen had, zou ik zeker wel twintig
maal gevallen zijn.
Eén keer echter vielen we allebei, juist op
de plek, waar ik dien morgen met mijn fiets
omgerold was. Toen wij weer opstonden en
onze arme ledematen wreven, hoorden wij
plotseling een eigenaardig lachen: „Hi-hi-hil"
Wij deden dingen, die we natuurlijk niet
doen mochten en zoo kwam hel zeker, dat we
hevig schrikten, totdat Jaap fluisterde:
„Het is Billy maar. Ik denk, dat hij ons niet
herkent, want hij zou ons nooit uitlachen, als
hij ons zag vallen."
Doch toen wij weer verder wilden gaan, za
gen wc Billy, roet de handen op de kniecn
naar ons in de duisternis turend. Jaap werd
boo> en gaf hem een duw, waardoor hij om
ver tuimelde.
fu het volgend oogenblik had Jaap al spijt
en bukte hij zich over Billy heen om te kijken,
>f deze ziel) ook bezeerd had. Billy stond op,
liep ons voorbij en mompelde:
Billy wist wel, het jongeheer Jaap en jon-
ifïroiwv Betty niet zijn. Die zouden armen
niet piagen. Maar wie zijn het dan wel?
•i-u. twee, drie, vier menschen kwamen uit
'rel huis en Billy dacht, de laatste twee de
ongehecr en dc jongejuffrouw, maar zij zien
•io grappig -uil Billy heelemaal in Ue war,
Bi My nog een* ur-ög gaat om ie zien."
Bij deze lamste woorden keerde 'BlIIy om.
Hij scheen Jaap en mij echter niet te zien en
liep ons voorbij.
•.Gelukkig," zei Jaap, toen wij zijn slappen
in tegencvergéstelde richting hoorden.. „Billy
is een goeie jongen, maar ik wou, dat hij ons
niet aliijd bespiedde.
Toen wij de stad naderden en bij het licht
der lantaarns elkander konden zien, verbaas
de het ons niet langer, dat Billy ons niet hcr-
kecd had. Telkens op den donkeren weg had
mijn geweten mij geplaagd, doch zoodra ik
mij in de hel verlichte stad bevond en ieder
een naar het plein zag gaan, waar het circus
,vas opgeslagen', bezielde mij slechts één ge-
lachlc: er ook heen te gaan.
„O Betty 1 Kijk eens naar de tent!" fluister-
le Jaap, toen wij hei plein in de verte zagen,
t Is net een reuzenpaddenstoel, die in brand
taat!"
Wij zouden nog dikwijlsaan deze woorden
denken.
De. muzikanten speelden zoo hard, als ze
maar konden en hun muziek klonk al heel
eigenaardig. Het leek meer op het balken van
pxêls en het slaan op blikken trommels dan
op muziek, 20oaïs ik die altijd gehoord had.
Eer. man mei kaplaarzen en een rijbroek
aan, stond met een zweep in de hand bij den
ingang, die heel eenvoudig gemaakt was door
een'stuk van het zeil om le slaan.
„Dien kont voor de göedkoope plaatsen, kin
deren," /ei hij, loen wij hem naderden.
O, hoe voelde ik' mij bclccdigdt Maar ik
durfde niets zéggen. Ik haalde mijn beurs tc
voorschijn. Jaap heelt nooit geld, al krijgt
hij een stuiver weekgeld meer. dan. ik, en stale
ccn gulden in de hoogte.
„Twee plaatsen eerste rang," zei'ik
Meneer Panuibes, zooals wij later hoor
den, dat hij heette, nam ons van het hoofd tot
dc voeten op en begon te lachen.
„Jullie kunt geen eersten rang zitten," zei
hij, „die plaatsen 'zijn voor hccrcn en dames en
voor kinderen, die er netjes .uitzien. Sla rechts
om en ga naar den derden rang."
Ik dacht, dat Jaap woedend zou worden bij
het hooren van deze woorden, doch ik gaf
hem een por mei mijn elleboog en fluisterde
hem in 't oor: „Trek er je maar niets van
aan."
.O, wat is het'hier prachtig!" riepen wij
beiden tegelijk uit, loen wij binnen kwamen.
..Het is .hier eigenlijk veel te licht," zei Jaap,
plolselin1. ..O Relty, .wat een vogelverschrik
kers zijn we! Geen wonder, dat hij ons niet
op den eersten rang wil hebben. Hemeltje,
daar zijn dokkr Mae Arthur en alle kinderen
en tiaar is wacTi!. laten we hier op zij gaan
zitten, dan urnen -ze ons niet zien. "Daar komt
het eerste paard 1"
*t Was alsof \vons in Sprookjesland be
vonden We hebben altijd veel van paarden
jgchoudcn en wij keken onze oogen uit bij de
mooien toeren, die wij zagen verrichten.
„Ik zal je eens wat zeggen," zei Jaap, toen
het eerste gedeelte voorbij was. „Ik heb wel
rui. aan meneer Pamirbes tc vragen, of hij
ons voor zijn circus wil aannemen."
„Maar denk eens aan Vader cn Moeder,"
fluisterde ik terug.
«Ja, ze zouden het eerst natuurlijk niet lieèl
prettig vinden, maar het zou eigenlijk niet
veel erger zijn dar. wanneer wc naar kost
school gingen. En daar moeten wc toch vroe
ger of later been i!: omdat ik een massa
moet leereh om later net als Vader dokter te
iworden en jij omdat je juffrouw Marsdens
poes op de tafe' hebt laten donscn. En 't zou
immers veel prettiger zijn, zoo mooi aange
kleed op een pony :e rijden! Maar ik zou niet
.willen rijden; j[; zoh ren acrobaat of oen clown
•willen zijn en later zoii ik dan zelf directeur
.van o?n circus willen worden, 't Zou veel, veel
prettiger zijn dan* altijd lessen tc moeien loe
ren St.! Daar is Billy! IIij komt hierheen. Als
hij ons maar niet herkent! O, kijk eens, wat
een aardig jongetje!''
Mi fden' ih hét Vlrèitë stond een kleine jon
gen. Ilij had cérv Iiu\\ celen pakje aan met een
kanten kraag en kantén manchetten. Ilij maak
te een diepe buiging en begon wat voor tc
jd ragen.
Het va* de eerste keer dat wij iets derge
lijks hoorder, en ik herinner er mij niet veel
■neer van alleen weet ik nog, dat het iels
iwas van eer. clown cn zijn kind en ook, dat hij
ar»ei:
- IV erootsfc tent uit 't hecle land
Stond plotseling geheel in brand 1"
Zoodra bil nohield. klapte iedereen in de
handen. Toen werd de jongen, die weg was
gegaan, weer teruggebracht cn droeg hij iets
anders voor, waarmee hij iedereen aan het
lachen maakte. Plotseling bleef hij echter ste
ken en scheen het, of hij niet verder kon gaan.
Daarop zag ik een clown al kopje duikelen
de midden in het circus verschijnen en hoor
de ik duidelijk zeggen: „Kom mee, kleine
idiootP
„Daar is hij weer," zei Jaap een oogenblik
later. „Tk weet zeker, dat a hij het is, al ziet
hij er nu heel anders uit. En er is ook een
meisje bij. Wat lijken ze op elkaar!"
Dit was zoo en terwijl zij daar zoo op een
dik koord met hun stokken stonden te balan-
ceeren, nu eens vooruit-, dan weer achteruit
gaande, eindelijk in geknielde houding en
een Japanschc parasol openend, zou het moei
lijk geweest zijn ze van elkaar tc onderschei
den, als het meisje geen kort, wijd rokje ge
dragen had. Het -waren bepaald tweelingen.
,0 Betty, d a t moeten wij doen,'* fluisterde
Jaap. „Jij moet voordragen. Ik weet zeker,
dat je het zult kunnen, omdat je altijd zoo
goed verzen opzegt. O!"
Een plotselinge kreet liet de kinderen hevig
schrikken. Dc jongen was uitgegleden, doch
slaagde er in schrijdclings op het koord to
gaan zitten. Het meisje was echter op den
grond gevallen. Gelukkig was het koord niet
hoog! Dc kinderen werden weggevoerd en
wij hoorden het knallen van een zweep l
We zagen nog net, dat één der clowns Billy
ccn klap met zijn zweep gaf, hem bij zijn nek
beetpakte, langs ons heen leidde, de tent uit
zette en zei:
„Er uit, deugniet! Ik zal je leeren iemand
zoo tc laten schrikken."
Ik zag Billy zijn vuist ballen en begreep, dat
er onheil dreigde, maar ik had geen flauw
vermoeden van hetgeen ons boven het hoofd
hing.
HOOFDSTUK VI.
'Waarin Jaap aan h et woord is.
Ik weet niet, of jullie mij gelooven zult,
maar ik kan je verzekeren, dat toen ik er
over begon te mopperen, dat we niet naar
het circus mochten, ik volstrekt geen plan
had en stilletjes heen te gaan. En toen ik er
heen ging, was ik stellig van plan, zoodra het
uit was, naar huis te gaan. Maar toen ik dc
zweep op Billy's schouders hoorde neerko
men, dacht ik
„Dat verdien ik eigenlijk ook, als ik thuis
kom.''
Ik begreep maar al tc goed, dat ons <le één
of andere straf boven het hoofd hing. En dat
vooruitzicht was natuurlijk allesbehalve aan
genaam. Bovendien kon ik het denkbeeld
„kostschool" niet uitstaan, terwijl het licht
en het klatergoud van het circus mij aatrok
ken. Natuurlijk weet ik wel, dat dit heel on
deugend van mij was, maar wat hebben jullie
er aan, als ik je mijn avonturen vertel en
daarbij de waarheid verzwijg
Zoodra dc muziek een vaderlandsch liéd
tot afscheid speelde, stonden wij evenals
alle andere menschen op. Ik hoorde een
boer vóór mij juist zeggen
„Ik heb nooit een beter circus gezien
„Denkt u werkelijk, dat de tweelingen straf
zullen krijgen. Vader vroeg zijn dochter
hem nu en dc boer zei iels van tucht, dio
overal gehandhaafd moest worden, maar
misschien zou het nog wel goed voor hen af-
loopen, omdat Billy hen 7.00 had laten schrik
ken.
Opnieuw dacht ik aan dc straf, die ons
thuis wachtte. Ik trok Betty aan haar mouw.
„Blijf nog even zitten, totdat iedereen voor
bij is," zei ik. „Kijk, de lichten gaan al uit."
Met bewonderenswaardige vlugheid ruim
den de mannen nu alles op en draaiden zij
de lichten uil. Ik zag, dat een man -de Ideeden,
welke over de zitplaatsen van den eersten
rang waren uitgespreid, oplichtte, om te kij
ken, of niemand zich daaronder verstopte. Dat
bracht mij op een denkbeeld.
„Ga mee, Betty, vlug," zei ik, terwijl ik mij
bukte en op handen en voeten naar den eer
sten rang kroop. Wij doken juist onder een
kleed weg, toen dc man riep
„Iedereen is weg, meneer."
„Goed, Tom," luidde het antwoord en de
laatste lamp werd uitgedraaid.
Ik sloeg mijn arm om Bcttv licen en durfde
mij in dc eerste oogenblikken niet verroeren.
Met ingehouden adem luisterde ik naar de
stappen builen dc tent, terwijl menschen en
dieren zich "ter ruste begaven. Betty beefde
als een riet en ik geloof zelfs, dat zij huilde.
Maar als dit zoo is, deed zij het heel stil
zij stelt zich nooit zoo aan, al§ sommige
meisjes doen en ik wilde haar juist wat
influisteren, toen ik in onze buurt plotseling
een snik hoorde.
Bettv liet een verschrikt „O hooren. maar
ik hield mijn hand voor haar mond en wij
zaten nu beiden in de duisternis op, met onze
armen om elkaar hoen geslagen en luisterden,
totdat we ons eigen hart konden hooren klop
pen.
„Iluil maar. niet 1" hoorden wij iemand
zeggen.
„Ik kan het licusch niet helpen, .Top mijn
pols doet zoo'n pijn."
„Denk je, dat hij gebroken is, Jansje
„Ik weet het niethij doet vreeselijke pijn."
„Kom, huil maar niet, we zullen hier blijven
tot morgenochtend vroeg en zoodra het licht
wordt, loopen we weg."
Betty kneep mjj in den arm en fluisterde
„Jaap, ik geloof vast, dat het de tweelingen
zijn maar zij heetten toch anders."
Ik kon het niet helpen, maar ik moest plot
seling lachen bij het denkbeeld, dat Signor
J Johannes Bertolaccian en Signorina Janetta
BertöJacciano in werkelijkheid .lop cn Jansje
heetten en mijn lach moet hen aan het schrik
ken gemaakt hebben, want wij hoorden daar
na niets meer.
Ik trok mijn oude jas. die ik immers bin
nenst-buiten aan had, uit cn maakte er een
kussen van voor Betty. Daarna ging ik zelf
ook liggen en probeerde ik in tc slapen. Plot
seling legde Betty echter haar liand op mijn
arm.
„Ze slapen, Jaap," zei ze. „Zeg, Jaap, zou
je niet graag willen, dat we thuis waren
En en, je moet me niet uitlachen, maar heb
je gehoord, dat de tweelingen weg willen
loopen u i l het circus en wij er juist heen?"
Meisjes liebiien als zij ten minste tot de
goede soort beliooren dikwijls een helde
ren kijk op dc dingen, want al had ik het
zelfde gehoord als zij, d i t was nog niet in
mij opgekomen. Ik moest echter erkennen, dat
zij gelijk had.
„Ja, Betty," zei ik, „maar denk daar nu
maar niet over. Ik geloof, dat wij allemaal
ongehoorzaam zijn. Ga nu slapen en als we
I morgen ochtend wakker worden, zullen we
zien, wat ons tc doen staat. We kunnen n u
I toch niet meer naar huis gaan en moeten er
ons dus maar 7.00 goed mogelijk in schikken."
Niettegenstaande mijn luchtige woorden kon
ik niet nalaten aan de mogelijkheid te denken,
dat Moeder ons nog een nachtkus zou komen
brengen. O, hoe vurig hoopte ik, dat zij na
den langen rit daartoe te moe was
Betty ging weer liggen en bevond zich wel
dra in het land der droomen. Maar denken
jullie, dat ik kon slapen Geen sprake van 1
Probeer maar eens, of je op den grond kunt
slapen, dan zul je zelf ondervinden, hoe goed
dat gaat l Mijn ledematen begonnen mij leelijk
pijn te doen en ik werd erg onrustig.
Toch moet ik eindelijk zijn ingedommeld,
want ik begon tc droomen van thuis. Ik dacht,
dat Moeder mij goeden nacht zei en ik in mijn
eigen bed lag. Moeder hield den kandelaar
steeds aan één kant, totdat
Wat was dat In het volgend oogenblik was
ik klaar wakker. De tent stond in brand en
een jongen, de ongelukkige idiote Billy, kwam
met een stuk brandend papier op mij af.
„Billy riep ik uit, „Billy I wat heb je ger
daan
„Jongeheer Jaap, bent jij daar riep hij,
met het papier boven zijn hoofd zwaaiend.
„Gauw er uit Billy leelijke man gestraft
leelijkc man Billy geslagen kijk rook
Ik zag werkelijk rook en begreep, dat Billy
de tent op verscheiden plaatsen in brand had
gestoken. Daar het echter geregend had, had
liet zeil eerst wat gesmeuld, vóór het in
lichterlaaie stond. De rook maakte ons be
nauwd. Ik greep Billy's hand, voordat hij nog
meer onheil kon aanrichten, rukte er het pa
pier uiten trapte het op den grond uit.
.Betty Is hier ook 1" gilde ik.
„Waar Waar riep Bflly nu uit, terwijl
hij als een krankzinnige n hef rond sprong.
„Billy jongejuffrouw Bc-tty redden."
„Ze ligt onder het kleed en dc tweelingen
ook," zei ik.
Ik trachtte hem te wijzen, waar zij zich be
vonden, maar de rook en dc hitte beletten mij
dit. Ik viel op den grond en verloor hel be
wustzijn.
(Wordt vervolgd.)
Waarom het Zeewater
zout is.
Een sprookje.
Eeuwen en eeuwen geleden woonden op een
groot eiland twee broeders. Ze hadden ieder
een hut, dicht bij de rotsachtige kust cn ze
bezaten ook ieder een boot, waarmee zij eiken
dag in zee roeiden, om te visschen. In die
dagen was de zee, rondom het eiland, nog
kalm, gelijk een groolc rivier, en het water
was nog zoet en in dat water woonde het
zeemannetje, een klein, boos ventje, met een
visschenstaart.
Op zekeren dag, toen dc twee broeders weer
revet "hun boot uit visschen waren gegaan en
midden in de zee hup nelten hadden uitge
worpen, zwom juist het zeemannetje- op do
plek, waar het net van Nile, de jongste
der broeders, lag en raakte met zijn lange
haren daarin verward. Dit maakte het ventje
zóó boos, dat hij Nik's net, met zijn kleine,
scherpe tandjes, aan kleine stukjes' beet en
om nu nog meer zijn boosheid te koelen, trok
hij met zijn handen Nik's boot naar de diepte,
maar Nik was een goed zwemmer en 200 be
reikte hij levend de kust.
Krok. de oudste der twee, had geen hand uit
gestoken, om Nik te helpen, cn toen Nik hem
den volgenden dag vroeg „Krok, jij hebt twee
nelten, daarvan wil je mij .er zeker wel'een
leenon en ik mag nu ook zeker wel met jou
mee in je boot begon Krok heel valsch te
lachen en zei„Ben jij mal Denk jij, dat ik
iemand, die zoo dom is als jij, een van mijn
nelten zal leenen En in mijn boot kom je
ook niet." Radeloos verliet toen nog diehzelf-
den dag de arme Nik zijn hut en ging naar
de stad. Daar wilde hij met werken geld ver
dienen, om een nieuwe boot en een nieuw net
te koopen. Maar een ambacht had hij niet ge
leerd, en een visschcr kon men in de stad niet
gebruiken. Hongerig en moe liep Nik toen naar
liet bosch. Daar zou hij wel wat vruchten of
planten vinden, waar-rnee hij zijn honger kon
stillen, dacht hij, «n hij wilde dien nacht daar
blijven en slapen op het mos.
Maar in het boscli vond Nik niet veel en
bijna stervende van honger viel hij neer in
't mos en sliep spoedig in. Doch, loon hij den
volgenden morgen ontwaakte, voélde hij, dat
zijn beenen met een klimoprank waren bijeen
gebonden en hij zag, dat wel honderd kleine
kabouters om hem heen -dansten. Maar Nik
was niet bang voor het kleine volkje. Lachend
verbrak hij de klimoprank cn sprong over
eind. „O, 't is een reus," piepte één der kabou
ters. „Vooruit, reus, ga uit ons boschreuzen
mogen hier niet wonen."
„Weineen, ik blijf hier," zei Nile. „Ik vind
het hier heel prettig
„Als je niet wegggnat. schieten we jc dood,"
riepen nu wel vijftig kabouters tegelijk, en ze
namen ieder cön klein pistooltje uit hun gor
del en schoten op Nik. Maar de kogels waren
zóó klein, dal ze Nik niet deerden. Nik lachte
er om en zei„Ik blijf toch hier l" Daar kwam
op eens de kabouterkoning uit den grond en
toen die hoorde, dat de reus; niet heen wilde
gaan, sprak hij vriendelijk tot Nik: „Zeg eens,
reus, als je heen wilt gaan, krijg je van mij
een tol, en als je nu zegt: ..Tol, draai eens dit
of dat," dan begint de tol tc draaien cn hij
draait net zoolang, totdat jc hebt wat jc ver
langt. Wil je dat de tol dan weer stilstaat,
dan roep jc: „Stopperdcslop!" en dc lol slaat
stil."
„Wel, dat is aardig," zei Nik, „maar ik wil
het toch eerst eens zien, of die tol werkelijk
alles geeft, wat ik wensch," en loen nam Nik
don tol en riep: „Tol, draai mc eens een flink
warm maal!''
Nauwelijks had hij dit geroepen, of dc tol
wipte uit zijn handen op den grond en draaide
als een dolle in de rondte, en weldra stond
er een dampende schotel voor hem. „Hè, juist
!mijn lievelingskostje, heerlijk!" riep Nik, en
toen tot den tol: „Stopperdestopl" en de tol
draaide niet meer.
Toen Nik zijn maal op had, bedankte hij
den kabouterkoning, stak den tol ia zijn zak
en ging heen. Maar hij ging niet naar zijn hut
terug; hij reisde naar een havenstad en daar,
dicht bij de haven, liet hij door den tol een
mooi huis met meubels draaien, en toen het
huis gereed was, draaide de tol een tuin vol
bloemen en vruchfboomen, en een kippenhok
met kippen, en een vijver met eenden, en een
stal met koeien en paarden, en een weide vol
schapen, en een kot vol varkens. En toen hij
dit alles had, was Nik tevreden en hij gaf den
tol rust, totdat hij honger kreeg; dan draaide
de Jol zijn middagmaal, en dit was zoo lek
ker als hij het maar wenschtc.
Daar hoorde op zekeren dag Krok, dat Nik
zoo'n mooi huis bezat, en daar hij niet be
greep, hoe zijn broer opeens zoo rijk was ge
worden, ging hij hem opzoeken. „Goeden dag.
lieve broer," begon hij met honingzoete stem.
„Wel, wel, wat ben ik blij, dat jij nu zoo rijk
bent! En hoe ben je dat nu op eens zoo ge
worden
„Wel," zei Nik, en hij liet zijn broer den tol
zien, „dat komt hier door. Maar, weet je wat,
blijf bij mij eten, dan zal ik laten draaien wat
je maar wenscht." En toen nu Krok alles wat
hij graag lustte had opgenoemd, en Nik be
val: „Tol, draai dit en dat gerecht!" toen dacht
de hebzuchtige Krok: ,;Die tol moet mijn
eigendom worden."
„Heb jc genoeg gegeten, Krok?" vroeg even
later Nik.
„O, ja," zei Krok.
„Stopperdestopl" riep Nik toen, en de tol
draaide niet meer.
Maar wat deed nu de hebzuchtige Krok
Toen Nik zich even omkeerde, greep hij op
eens den tol, stopte dien in zijn zak en ging
er meer naar zijn hut terug. „Nu zal ik alles
kunnen krijgen, wat ik wil," dacht hij. „Eerst
laat ik den tol een massa geld draaien, daar
na ceri nog mooier huis dan dat. Yan Nik, en
ook een grootcren tuin, en wel duizend bees
ten..."
Terwijl Krok zoo zat te denken, werd er
op eens heel zacht en bescheiden aan de deur
gAlopt.
„Binnen!** xiep Krok en bij stopte -den tol
haastig weg.
't Was een kleine man, die nu binnentrad.
Hij boog heel diep voor Krok en begon met
klagende slem„Ach, goede vissclier Krok, ik
moet mijn maal koken; 't zijn maar aardappe
len, anders niet, zelfs geen stukje visch is
er bij. Maar nu heb ik geen zout meer in huis
en 'k bezit geen cent om mij een lepeltje zout
tc koopen, toe, leen mij een weinig zout..."
„Ga heen, 'k heb zelf niets," sprak de gie
rige Krok.
En met treurig gebogen hoofd verliet het
mannetje de hut.
,,'k Had hem zooveel zout kunnen geven, als
ik maar wilde," grinnikte Krok en hij haalde
den tol voor den dag en zei, zoo maar voor de
aardigheid: „Tol, draai me'eens Wat zout!
En nauwelijks had hij dit gezegd, of de tol
begon te draaien, cn hij draaide al maar
zout, eerst een stapel, toen een ldcin bergje»
daarna bijna de hut vol!
„Nu is het genoeg," dacht Krok, cn hij riep:
„Pappcrlepap!" Maar de tol draaide al maar
door, ja, hij draaide zelfs de hut uit, omdat
die nu geheel gevuld was met zout. En al
maar meer zout draaide dc tol.
„Hé, -wat is dat nul" riep Krok boos, cn hij
schreeuwde tot den tol:.„Pappcrlepap!" want
Krok had het juiste woord „sfoppordestop"
vergeten. En nog altijd draaide dc tol, en al
meer en meer zout kwam er. En weer riep
Krok: „Pappcrlepap!" En toen nu de tol nog
maar steods bleef draaien, werd Krok zóó
boos, dat hij hem van den grond opnam, naar
het strand droeg en hem daar in de zee
wierp. En daar zonk de tol al draaiende in
de diepte en hij draaide al maar zout, en mis
schien draait de tol nu nog, want liet zee
water is cn bleef sinds dien dag altijd zout.
Tante Joh.
Regenweer ïsi cie vacantie.
Regen, regen, niets dan regen,
heel don lic\en, langen dag;
0, wal is dat toch vervelend
'k wou, dat ik de zon maar zag 1
Broer, zegt moeder, ga wat knuts'len,
kijk, hier is je limmerdoos
niets géén zin heb vk, toch begin ik
on nl gauw ben 'k niet meer boos.
Regen, regen, niets dan regen,
maar dal deert me nu geen zier;
'k heb het druk met al mijn werkjes
cn heb heel den dag plezier.
Ilcrmanna.
Elgenwija l>oortje.
„Ik begrijp niet,'* zei kleine Dora, op zeke
ren dag in de vacantie, „waarom dc men
schen zeggen, dat ze elkaar noodig hebben;
ik zou heel best iedereen kunnen missen cn
mezelf helpen."
„Nu meisje," zei Moeder, die dit toch wel
wat eigenwijs vond, „dat zullen wij morgen
dan eens zien. Je hoort het, Ajitjc," ging
Moeder voort lot het dienstmeisje, dat juist in
dc kamer was, „je hoeft jc morgen heelemaal
niei met Doortjc tc bemoeien. Ze zegt, dat ze
niemand noodig heeft!"
En zoo gebeurde liet ook. Vanaf dat oogen
blikwerd volgens afspraak gehandeld. Antje,
die altijd, als zij Doorlje *s morgens riep, de
gordijnen van haar slaapkamer ophaalde,
kwam haar nu alleen maar roepen en zei, dat
ze dadelijk moest opslaan, omdat ze nog zoo
veel te doen had.
DodVtje stond met tegenzin op Bij hel open
slaan der zonneblinden klemde ze hdhr vin
gers, on daar ze vergelen had, eerst dc gordij
nen op tc halen, scheurde zc cr één, die tus-
schen het zonneblind bleef haken. Dat begon
al heel akelig! Maar 'l werd nog heel wat an
ders, toen zij haar bed afhaalde. Ilaar bedje
was klein, maar Doortje was ook niet groot,
zoodat ze bij 't afhalen een vaasje van haar
kastje gooide en toen zij de matras wilde om*
kecren, die voor haar armpjes veel te zwaar
was, rolde zij achterover op den grond.
Daar lag ze nu schreiend op den grond.
Moeder en Antjc wilden haar ophelpen, maar
Vader zei:
„Nee, nee, ze heeft gezegd, dal ze iedereen
'kon missen. Laat haar nu haar gang maar
gaan!"
Toen ze beneden kwam om te ontbijten,
proestten haar broertjes het uit van he*
lachen. Wat zag zij er vreemd toegetaVeldl
uit! Haar haar had ze zóó gek gekamd» <jat
veel op een hondje leek, dat uit het water gei
haald was; het lintje, dat in 't midden vaS
haar hoofdje thuis hoorde, zat nu op haani
linkeroor. Haar jurk was maar half dicht elf
zat heelemaal scheef en haar ceintuur wftflli
onder haar arm vastgemaakt, in één woonjr
zc zag cr allergekst uit.
„Zeg eens, Door," begon Vader, „wat zie
mal uit! ^7
„Ik, Vader? Hoe dan?" v
„Als iemand, die iedereen missen kan, hèf®
Hoor keek op haar neus. ,rf
Na 't ontbijt zei Moeder: v
„Doortje moet vandaag natuurlijk haa^~
eigen kamertje in orde maken. Ahtje heeft r
wasch, maar Doortje kan haar eigen goed
wasschen. Ga maar gauw aan 't werk, kin_
Doortje begon met haar kamertje. Met he.^.
veel moeite maakte zij haar bed op. Och, od^
wat zag dat er uit! 't Leek wel het nest vaS
Fannie! Bij het schoonmaken van haar wasc&j
tafel brak zij haar zeepbakje en met slof afne*>
men een Japansch poppetje, dat op een étag<-rrf
stond.
Toen zij met een bedreet gezicht benodeBr*
kwam, zette Moeder haar aan dc wasch. Maac»
och heden, wat viel dat tegen I Ze verstond^
de waschkunst zóó goed, dat..... ze zelf ev«K
nat werd, als het goed in de tobbe.
Daarna zou Door de koffietafel deldcea*)
want ze kon Antje immers best missen! Ou*
gelukkig vergat ze de melkkan, messen. sul*v
ker, brood cn vingerdoekjes. Anders niets!
Natuurlijk wilde zij zichzelf inschenken^
daarbij gooide ze haar glas om en maakte hefc'
heele servet nat.
Toen Moeder 's middags naar Oma gi
mocht Doortje niet mee. Ze had zóóveel <*1%
gelukken gehouden, dat Moeder heel boos op'
haar was. Zij bleef dus alleen bij Antje th»is
en had alle gelegenheid om er over na te»
denken, hoe ver een meisje van haar leeftijd!
het brengen zou, als zij eens alles zelf
doen cn er niemand was fl&n haar tc idpen-
Toen Moeder thuis kwam, sloeg Doortje
haar armen om Moeders hals en fluisterde
haar in 't oor:
„Willen U en Antje mij alstublieft weer heU.
pen in hef vervolg, Moeder?"
En Moeder beloofde dit.
AGENDA,
Onder deze agenda worden alleen opg€*^
nomen dfe uitvoeringen, vergaderingen, enfc
Vrijdag, Zaterdag, Zondag Maandag
Bioscoop de Arend.
Openbare Leeszaal (Beukenlaan)
I2K, 2X—10 uur. Zondag 2K5# ina«
Maande 254-10 uur, ur'
D a e 11J V s
Museum Plehlfe.
Bioscoop Langestraat.
welke in het Dagblad geadverteerd word«tf*-
Rijkspostspaarbank'* f
Opgave betreffende het postkantoor fg,"
Amersfoort en ziin hulpkantoren.
"Maand Juli 1Q1Q.
Op spaarbankboekjes, ^ujt^rptfeven te
Amersfoort en. elders, werd in den loop detf
maand inerelesd f 93,152.241-, en te rug be*
taald 75,322.58 X.
Derhalve meer in gelegd dan terugbetaald
f 17,899.(5(3.
Het aantal te Amersfoort nieuw uitgege*
ven spa arbankboekje^ bedroeg 100.
Door tusschenkomst der te Amersfoort
gevestigde kantoren werd ter Directie op,
stoatsschuldhoekjes in<*esohreven een no
minaal bedrag van 3800 en niets ofge*
schreven.
Derhalve meer in-n dan afgeschreven'
f 3800.
Het aantal te Amersfoort uitgereikte rdetw
we staatsschuldboekjes bedroeg 3.
Paardenmarkt.
Amersfoort, 20 Augustus 1919.
Aanvoer 500 paarden; 70 veulens ert
120 hitten. t
den f 500—800slachtpaarden 250-^
Luxe paarden '950—1250; werkpaard
450; veulens f 200400; hitten 20Ö-*
450.
Handel flauw.
Telefonist* h Weerberlohf.
Naar wanrnsming In den morgen *anll
22 Aug. 1919.
Hoogst stand769.4 te Mathiu.
Laagste stand757.0 te Narvicfc.
Verwachting tot den avond van 23 Aug.!
Zwakke tot matige Z.W. tot W. wind, g«
deelteliik bewolkt, wéinig of geen reg-eft,
iets warmer.
STAATSIiOTERIJ
I)e lioog.ie prijzen if.r 2.
TREKKING! VAN DONDERDAG
f 1(100 072.
f 200: 4014.
f 100: 4309.
PRIJZEN VAN f 30.—.
klaut.
21 AV(J.
202 103
1032 1801
4273 1510
0023 7050
SS55 8922
641
1904
1885
7392
9118
875 962 1024
1915 2046 2085
4917 5027 5078
758 1 76U 7985
9916 10140 10302
10612 10762 10998 11375 11610 11846
12495 12505 12768 1321S 13776 13837
14421 14161 11029 11770 13011 1507$
16065 16189 10312 16354 16398 165S8
16750 16821 17140 17376 17463 17684
18025 18179 18136 18575 18723 19522
19931 20310 20116 20126 20458 20797
21536
1027
2099
5230
8062
10402
12011
13874
15123
16598
17788
19530
21090
1280
2974
657Ï
871»
10520f
12095
1424#
16042
16724
17916
19873
21106
421ste Staatsloterij.
Derde klasse. Trekking van 21 Aug. 1919
(100 loten).
Ten kantore van den collecteur A'. C. R.
O. Leinweber te Amersfoort (Breestraat 26)
zijn geene nummers uitgetrokken.
De vierde klasse trekt van 2—5 Sepi
1919
I -