BEZICHTIGD?!!?
IN HET KLEEDINGMAGAZIJN
Varkensmarkt
Amersfoort
De étalage-wedstrijd.
de dein- van Het kamertje op de Hengsels
draalen en daalde de trap af, bij Iedere tre
de ingespannen luisterend, of geen verdach
te geluiden in Het Huis opklonken.
Zij had geluk; zij bereikte ongehinderd de
straat en met een zucht van verlichting
Haastte zij zich, als ééne, die recht op haar
doel afgaat, voort in de richting van het
dorp, zonder te vermoeden, dat haar licht
gestommel in staat was gebleken, den sla-
peuten waard te wekken.
Hij 9tond slaapdronken op, toen hij meen
de, gemorrel aan de buitendeur te hooren,
maar bij zijn benedenkomen kon hij niets
Bijzonders ontdekken; hij dacht onmiddellijk
aan de vreemde, die dien nacht onder zijn
•dak liep en herinnerde zich al de wantrou
wige praatjes over haar; hij steeg de smalle
trap op en vond de deur van het haar toe
gewezen kamertje open; verwonderd trad hij
binnen, op zijn teenen loopend; het ka
mertje was leeg; de vogel was gevlogen.
Haastig wekte hij de huisgenooten en te
zamen bespraken zij druk het zonderlinge
geval en herinnerden zich de waarschuwin
gen van de wantrouwende buurvrouw.
Het daglicht had voortdurend aan sterkte
gewonnen; men besloot, nu de rust tocK
gestoord was, op te blijven en wat vroeger
dan gewoonlijk aan het werk te gaan; met
haar beide dochters was de huisvrouw wel
dra in de gelagkamer aan het poetsen en
dweilen, terwijl haar man, in de deur staan
de, een morgenpijpje rookte.
Plotseling stiet hij een verbaasden uitroep
uit:
„Daar is'zeT'
„Wie?"
„De vrouw, die
„Kom binnen, vader!" drong één der
dochters haastig. „Als zij u 2iet, durft ze
misschien niet langs gaan!"
Hij glipte naar binnen, duwde de deur
dicht en bespiedde de naderende voorzich
tig door een raam.
Tot aller verbazing trad de vrouw zonder
aarzelen op de deur toe, opende die behoed
zaam.
Als een op heeierdaad betrapte misdadig
ster bleef zij staan, roerloos, toen zij zich
ontdekt zag; zij had gemeend, de huisgenoo
ten nog slapende te zullen vinden en onge
merkt haar kamertje te kunnen bereiken.
„Wat beteekent dat?" vroeg de waard op
barschen toon. „Waarom gaat u in den
nacht weg, om als als een dievegge
„Ik ben geen dievegge", antwoordde de
vrouw, die van angst en ontroering sidder
de.
„Het lijkt er toch veel op! Wat houdt u
daar verborgen in uw zakdoek?"
„Niets, niets!"
„Laat het mij zien!"
„Neen".
„Gauw, of ik laat de politie roepen!"
Bleek, bevend, vouwde de vreemdelinge
haar zakdoek open en toonde den verbaas
den man een bloem, een smetteloos witte
lelie, waarop de dauwdruppels glinsterden.
„Wat is dat?" stotterde hij.
En alsof zij, nu haar geheim toch eenmaal
verraden was, volle klaarheid erover ver
spreiden wilde, praatte zij uit, gedreven door
de plotseling ontwaakte behoefte, om te
spreken over wat zij zoo langen tijd alleen
voor zich zelve had bewaard:
„Mijn zoon moest mee in den oorlog; ik
had niets anders in de wereld dan hem al
leen, maar daarnaar werd niet gevreagd; hij
moest mee, om zijn jong leven te offeren.
Enhij heeft zijn plicht gedaan, hij heeft
het geofferd! Hier in deze buurt. Ik wist het
niet, ik waohtte en wachtte, majr ik kreeg
geen bericht van hem; ik voelde in mijn hart,
dat hij dood was, maar zekerheid ervan had
ik niet. Eindelijk kreeg ik die. Andere moe
ders waren gelukkiger dan ik; zij zagen haar
jongens terugkeeren, sommigen zelfs geheel
ongedeerd. Van een thuiskomenden jonge
man vernam ik, dat mijn zoon gevallen was,
niet vermist, zooals men mij els veronder
stelling had gemeld, maar gevallen, dood!
Hij werd begraven, hier, met anderen en de
plek, waar hun graf is, werd mij beschre
ven. Ik wilde zijn graf bezoeken, maar ik kon
niet, ik had geen geld en mijn dorpje ligt
heel ver van hier. Ik werkte en spaarde. Van
iemand, die deze streek later bezocht, ver
nam ik dat op zijn graf bloemen bloeiden,
witte lelies, alsof een engel ze daar geplant
had tot eer van de gevallenen. En ik meen
de, dat mijn leed gemakkelijker te dragen
zou zijn, als ik op zijn graf een lelie plukken
kon en die met mij mee naar huis kon ne
men. Ik had eindelijk genoeg geld voor de
reis bijeengespaard enNu weet u, dat ik
geen dievegge ben, dat ik alleen maar
De drie luisterende vrouwen hadden
reeds lang haar zakdoeken gegrepen en
haar vochtige oogen afgewischt; de waard,
die tijdens het verhaal, zoo eenvoudig ver
teld, zich goed had gehouden, deed nu een
verdacht gesnuif hooren; daarna sprak hij:
„Neem haar mee, moeder, zij moet hon
ger hebben! Zij is onze gast, zoolang zij
maar wil! Zij kan dan de lelies gaan zien,
totdat te zijn ultgebloeldf"
De vreemdelinge volgde de huisvrouw,
naar de gezellige achterkamer, in haar hand
de teer-witte bloem, die sterken geur ver
spreidde.
Men verzoekt ons mede te dee'en, dat als
nog medailles inkwamen voor den étalage-,
wedstrijd van de vereeniging Neder'andsdi'
Fabrikaat, van de firma Verhaar er. Bronky
de heer Willem Groenhuizen, de societeil
„De Vereeniging" en van den garnizoens
commandant C. Sandt van Nooter.
De vereeniging „Ned. Fabrikaat zal voor
hare afdeeling een jurylid zenden.
De heer A. M. Tromp van Holst zond be
richt in, dat hij tot zijn leedwezen Vrijdag-
morgen niet aanwezig kan zijn b de 'U
vangst op het stadhuis.
ebt U al de
(k denk, dat de pasteien heelemaal verdwe-
Den ■zijn.'*
Wij staarden hem e«n oogertblik in stille
verbazing aan. Het districtshoofd herstelde
zich het eerst.
..Wat hebben die dingen met de misdaad te
maken?" vroeg hij, de zegeteekens met een air
ran walging bekijkend.
..Alles. Degene, die deze dingen stal is de
zelfde, die de inbraak pleegde en kolonel
jSaylord vermoordde."
Het districtshoofd stiet een ongeloovig lach-
jjc uit cn de gids en ik stonden met open mond
le staren.
„En wat meer is, ik zal jullie eens vertellen
hoe hij er uitziet Hij is een groote, zeer don
kere neger, iets langer dan zes voet. Toen hij
hi l laatst gezien is>, had hij een blauw en wit
'geruite blouse aan en een gescheurde broek.
Zijn schoenen waren erg versleten en werden
ïnter. weggegooid. Hij was blootsvoets, toen
tij de misdaad pleegde. In 't kort,'* voegde
ferry er bij, „hij is de kippendief, dien kolo
nel Gaylord eenigc dagen voor zijn dood af
ranselde," en hij herhaalde in enkele woorden
het voorval, dat ik hem verteld had.
Je bedoelt," vroeg ik, „dat hij het spook
,W3S?"
.Ja", zeide Terry, „hij was het tweede
Spook. Hij heeft zich twee drie weken in
'di- bronholte van „De "Vier Plassen" schuil
gehouden, overdag verborg hij zich en
fs nachts kroop hij er uit om rond te sluipen
en te stelen, wat hij maar vinden kon. Onge
twijfeld verdiende hij straf, maar dat feit
stemde hem niet minder*bitter jegens den kolo-
jpeL- Toen ik dat verhaal hoorde, zeide ik bij
mezelf: Hier is iemand, die berëid zou zij11
jich te wreken, ak de geiegepheid zich yoor-
tteed.
„Maar," bracht ik hier tegen in, „hoe kwam
hij in de spelonk?"
„Dat kan ik niet zeggen.'Na het pak slaag
van den kolonel durfde hij waarsch.nlijk niet
langer op de plantage blijven omhangen. Hij
nam de wijk naar dc bosschen en kwam dezen
kant uit; daar hij in den omtrek kleine dief
stallen pleegde, was het noodig overdag een
schuilplaats te hebben en de spelonk was zijn
meest natuurlijke toevlucht. "Wij weten, dat
hij niet bang rn het donker is de bronholte
van ,J)e vier Plassen" is wel de preest
ijzingwekkende plaats, die men vinden
kan. Hij installeerde zich in deze gang
ten einde dicht bij het water te zijn. Kijk,
hier in dezen hoek liggen druppels kaarsvet
en de overblijfselen van een vuurtje. Op den
dag van de plc-nio zag hij waarschijnlijk het
gezelschap passeeren en herkende hij kolonel
Gaylord. Dat bracht hem het pak slaag weer
in dc gèdachte. Toen hij daar nog steeds op
broedde, kwam de kolonel alleen terug en toen
schoot het hem plotseling door het hoofd, dat
dit nu zijn kans was. Het kan zijn, dat hij
eerst bevreesd was of dat zijn beter gevoel
hem deed aarzelen, in elk geval viel hij den
kolonel niet onmiddellijk aan, doch trok zich
in de- gang terug en de oude heer passeerde
zonder hem te zien, liep de gaanderij in en
kreeg den mantel.
In dien tusschentijd had de neger zijn be
sluit genomen en toen de kolonel terugkeer
de, sloop hij achter hem aan. Het is moeilijk
de sporen na te gaan, want sin-ds dien heeft er
iemand anders op blootc voeten over geloo-
pen. Maar kijk, hier op deze plaats aan den
rand van het pad is de afdruk van een palm,
en die toont waar de hand van den aanvaller
op steunde, toen hij over den grond kroop. Hij
greep den ouden heer van achteren beet «ft
zij worstelden boven het water steek eens
even een lantaarn aan, alsjeblieft je kunt
zien hoe de klei aan beide kanten van het
pad tot aan den rand van de plas vertrapt is.
Er is hier geen ander paar voetafdrukken om
deze uit te wisschen; wij hebben slechts met
twee personen te doen —.met kolonel Gaylord
en zijn moordenaar."
Terry bukte zich en raapte uit een spleet
iets op, wat op een met klei bedekten steen
leek.
„Kijk, hier is het stukje kaars van den kolo
nel'. Hij liet het waarschijnlijk vallen, toen de
man op hem toesprong en in de duisternis
kon hij niet zien wie of wat hem aanviel. In
zijn waanzinnige angst om licht te hebben,
haalde hij zijn lucifersdoosje Radnors
doosje te voorschijn en Het dat ook in den
strijd vallen.
Zelfs al was dc oorspronkelijke beweegre
den tot de misdaad niet diefstal, doch wraak
zucht wat ik vermoeddan zou de moor
denaar, die een landlooper en een dief was,
het lijk toch in elk geval beroofd hebben. Maar
hij deed dit niet. Hoe kwam dat? Omdat hij
iets zag of hoorde, dat hem deed schrikken,
en wat kan dat anders geweest zijn dan Mose,
die zijn meester te hulp kwam snellen?"
Terry ging naar de steenen trapjes, die
naar de helling voerden, en terwijl hij ons
wenkte om hem te volgen, wees hij naar eeni-
ge afdrukken op den glooienden oever op zij
van het pad.
.Jtijk, hier zijn de sporen van Mose. Hij had
zoo'n haast, dat hij zich den tijd niet gunde
de trapjes te nemen, maar schuin trachtte af
te snijden. Hij klauterde den glibberigen oever
zoo. vlug op, dat hij bier languit op den grond
viel en teruggleed Dat verklaart deze lange,
vervormde afdrukken, die fleen van jullie
schijnt opgemerkt te hebben. Mose deed alles
wat 111 zijn vermogen lag, maar kon ziju
meester niet Intijds bereiken. De moordenaar,
die hem zag of liever gezegd hoorde, daar
het donker geweest moet zijn werd door
een plotselinge schrik bevangen en met een
uiterste (krachtsinspanning smeet hij den
ouden man tegen den rotsmuur, waar zijn
hoofd op dezen afgebroken druipsteen neer
kwam. Als je nauwkeurig kijkt, kan je nog
bloedvlekken zien. Daarop wierp hij hem in
de plas en vluchtte." 9
„Dat klinkt nu alles heel mooi," zeide het
districtshoofd, langzaam, „maar er zijn en
kele punten, die, naar ik vrees, geen onder
zoek kunnen lijden. Stel, dat die man den ko
lonel in het water wierp en wegliep, dan zou
Ik wel eens willen weten wat er van Mose
geworden isl"
„Dat," zeide Terry, terwijl hij zijn wenk
brauwen fronste, „is nog steeds een raadsel
en een vrij duister ook. Er is iets zeer vreemds
aan die afdrukken aan den benedenoever van
de plas en ik moet bekennen, dat ik er geen
weg mee weet. Slechts één verklaring kan ik
er voor vinden en dat is geen aangename. "We
hebben nu eenige leiddraden om op af te gaan
en het kan niet anders of de waarheid zal
spoedig aan het licht komen. Als ik, evenals
jullie, de gelegenheid had gehad om op den
dag van de misdaad de spelonk te onderzoe
ken," voegde hij er bij, „dan denk ik wel, dat
ik alles zou weten."
„Misschien en misschien ook weer niet," zei
de Mattison. „Het is gemakkelijk genoeg voor
ulieden om hierheen te komen en een verhaal
te verzinnen van verschillende menschen, die
tl nooit gezien heeft, maar ik moet u één ding
zeggen en dat is dat het niet waarschijnlijk is
dat u eerder achter de waarheid *uli konV""
dan de menschen, die hier altijd gewoond
hébben. In de eerste plaats, vinden de negers
het een heel natuurlijk iets, zweepslagen te
krijgen en geven zij er niet om. In de tweede
>laats, als uw landlooper het den kolonel wer<
felijk betaald wilde zetten, waarom zou hij
dan afgeschrokken zijn door Mose, die een
armzalig, nietig kereltje is. dat ik met één
hand een pak ransel zou, kunnen geyen? U
moogt in staat zijn een jury in New-York met
uw hambeen en kaaskorst te imponeeren, mijn'-»
heer Patten, maar ik kan u zeggen, dat een
jury in Virginië getuigen behoeft"
„"Wij zullen ons best doen er eenige te ver
schaffen," zei Terry, koeltjes.
„En misschien kunt u me vertellen,' voegde
Mattison er zegevierend bij in de. meening
riermee de zaak voorgoed afgedaan te hebben1,
„wat is er van die vijfduizend dollar aan obli-<
gaties geworden? U kunt me niet doen gelood
ven, dat een neger
„O, die liggen veilig en wel in de brandy
kast op „Dc vier Plassen. Ik vind ze vanxnor*,
gen in de bronholte, waar de man ze had weg-1,
geworpen. Kom. heeren." voegde hij er een
weinig ongeduldig bij. „ik wilde een kleiné
proefneming, voordat wij de spelonk verlaten.
"Wilt u zoo goed zijn allen uw lichten uit té
doen? Ik wil eens zien hoe donker het hiep
werkelijk is."
Wij bliezen onze kaarsen uit en stonden een
oogenblik zonder iets te zeggen. Eerst wasl
alles pikdonker om ons heen, maar toen onzd
oogen aan de duisternis begonnen te wennen/
zagen wij een flauw licht, dat door de zoldec
ring boven ons heendrong. Wij konden de vlejj
op den witten rotsmuur onderscheiden en een
glimpje van de pla6 beneden.
(Wordt vervolgd}