AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE EEMLANDER
0oop de
DERDE BLAD.
18* Jaargang
No. 179
f»
Zaterdag
24 Januari 1920
<a
Mietje, Moortje en Mieken
Een Poesengeschiedenis.
het Engclsch van JENNIE CHAPPELL.
Vrij bewerkt door C. H.
I.
Roosje had hnn deze drie namen gegeven.
£ij zat op een laag stoeltje bij den haard in
ie kinderkamer met de drie jonge poesjes op
)iaar schoot.
„Vindt u liet geen mooie namen, Juffie?
.Vroeg zij. „Moortje heb~ik zoo genoemd, omdat
tij bijna hcclemaal zwart is, Minetje, omdat ik
dat een echten pocsenaam vind en Mieke orn
aat zij net zoo'n grappigen staart heeft als
haar moeder.
-Ééntje gaat naar juffrouw Burns, die in
het groote huis woont, ééntje naar Jopie
Hurst, want dhar' hebben ze vrecselijk veel
muizen in de schuur cn ééntje mag ik zelf
houden. Welke vindt u de mooiste, Juf? Moe
der zegt, dat het alle drie wel lieve poesjes zul
len zijn,, omdat zij zoo'n lieve moeder hebben."
„Minetje met haar witte borstje en witte
sokjes is snoezig, ging Iioosje even later voort,
maar ik vind Mieke toch nog liever. Zij heeft
twee vlekjes aan weerskanten van haar bekje
en daardoor lijkt het, of zij telkens lacht.
Moortje is ook wel heel lief, maar ik geloof
toch, dat ik haar aan juffrouw Burns geef."
„O, daar komt Moedertje Mieke aan!" zei
2ij, toen de moeder der jonge poesjes spin
nende naderbij kwam. Zij had haar kindertjes
al even gezocht en was blij, dat zij ze gevon
den had'.
„Hier Mieke, neem Moortje maar het eerst
mee, dan kun je haar wasschen en haar staart
borstelen, want het wordt een heel voorname
poes. Kom maar. Moor!"
Roosje maakte nu voorzichtig Moortje's
klauwtjes, die in liaar jurk haakten, los en
zette haar op het vachtje vóór den haard. Moe
dertje Mieke bekeek haar kind van alle kanten
cn likte het op één of twee plaatsen, waar
haar vachtje door Roosje's vingers wat in
"wanorde was geraakt. Daarna nam zij het
kleine ding bij het nekvel in haar bek en liep
er mee Weg.
Jntusschen was kleine Mieke, het „lachende
poesje", zooals Roosje het noemde, bij het
hooren van Moeders stem van het middeij^van
Roosje's schoot naar haar lcnie gekrópen;
maar toen zij probeerde het steile pad naar
beneden af te loopen, verloor zij haar even
wicht en tuimelde op den grond.
„Och, arm, klein ding!" riep Roosje ver
schrikt uit. „Heb je jc pijn gedaan? Kom maar
bier, dan zal ik het afzoenen!" En zij nam
het kleine, bevende poesje in haar handen en
hield hei liefkoozend tegen haar wang aan.
Mieke vond dat wel prettig en was zóó te
vreden, dat er iets binnen-in haar een spinnend
geluid begon te maken een heerlijk, gevoel
was het, dat zij "nog niet kende.
„Schat!'' riep Roosje uit. „Juffie, kleine
Mieke spint! Ze houdt zeker van me en wil bij
me blijven. Dat zal ook gebeuren, liefje. Jij
zult mijn eigen poesje zijn en altijd bij mc blij
ven."
„Minetje," ging zij even later yoort, terwijl
zij kleine Mieke een laatste kusje gaf, vóór zij
haar aan Moedertje Mieke toevertrouwde, „jij
bent ook een heel lief poesje, maar ik mag er
maar ééntje houden. Als je zoet bent, zul je
heel wat muizen kunnen vangen in de schuur
van boer Hurst."
Minetje miauwde niet en spinde evenmin.
Maar zij zag er erg bedroefd uit, toen haar
moeder haar wegdroeg, want zij had alles,
wat Roosje gezegd had, begrepen en zij kon
het niet goed velen, dat haar zusje Moortje
bij een rijke-dame kwam en Mieke de lieveling
van een aardig meisjer werd. 't Eenige, waar
op 2ij 21'ch verheugen kon, waren de muizen
in dc schuur van boei- Ilurst.
Eenige weken verliepen. De drie poesjes
groeiden goed en Roosje hechtte zich hoe lan
ger hoe meer aan hen. Zij leerden mellc van
e<n schoteltje drinken, zitten en hun gezich
tjes wasschen, zonder daar telkens bij om te
rollen;
Eindelijk, op een mooien dag, zei Roosje's
moeder, dat zij Moortje in een mandje, met
hooi gevuld, naar haar nieuw tehuis moest
brengen. Er was een deksel op het mandje,
zoodat het poesje niet ontsnappen kon.
Hoewel liet Roosje erg speet van haar lieve
ling afscheid te moeten nemen, schikte zij zich
er in en drukte Moortje een kusje op het
2 echte kopje.
Toen zij op het punt was het poesje weg te
brengen, zei Moeder tegen haar:
.Als je Moortje bij juffrouw Rurns gebracht
hebt, moest jc Minetje ook maar naar Zaïvd-
hoeve brengen. Jópie Ilurst verlangt zoo naar
baarl"
Zandhoeve was niet ver en Jopie, het doch
tertje van den boer, was altijd heel vriendelijk,
2oodat Roosje en zij goede maatjes waren.
Zonder ongelukken kwam Moortje bij juf
frouw Burns, die haar uit het mandje nam.
Vlug liep Roosje nu naar huis om het twee
de poesje te halen. Ook dit kreeg een afscheids-
Ausjc. Minetje liet zich echter niet zoo gedwee
wegdragen als haar zusje. Zij had over haar
treurig lot nagedacht en was er steeds bedroef
der geworden. Toen zij eindelijk in het mandje
•gelegd werd en begreep, dat zij op weg was
naar de schuur van boer Hurst, begon zij kla
gelijk te miauwen.
Minetje, miauw toch niet zool" zei Roosje
fluisterend door een reet van het mandje. „MVe
zijn er nu gauw!"
Doch dit maakte Minetje nog bedroefder en
deed haar nog klagender miauwen.
Eindelijk kon Roosje's teergevoelig hartje
het niet langer verdragen. Zij tilde het dek
seltje op en wilde het ongelukkige poesje
streelen om het te troosten.
Minetje maakte nu echter van de gelegen
heid gebruik om te ontsnappen. Zij deed een
sprong, kwam in de haag aan den kant van
3cn weit terecht en rende de velden in
II.
Roosje's oogen.stonden vol tranen, toen zij
thuis kwam.
,,0 Moeder," zei ze, ,,'t spijt mij zoo! Ik zou
het deksel van het mandje nooit opgelicht heb
ben, als Minetje niet zoo gemiauwd had! Moet
ik boer Hurst nu m ij n poesje geven?
Het kostte Roosje een heele overwinning dit
te zeggen, maar zij dacht, dat dit het eenige
was, wat zij doen kon om het weer goed te
maken.
,Ncc, dat denk ik niet,'- antwoordde Moe
der. „Misschien wordt Minetje nog wel gevon
den en teruggebracht."
„O, dat hoop ik maar," stemde Roosje in.
„Je zei, dat het poesje bij het beekje het
veld was ingeloopen, is het niet?" ging Moe
der voort. „Als Thomas met zijn werk klaar
is, zullen wij hem vragen het te zoeken."
Dit vooruitzicht vroolijkte Roosje weer wat
op en zij strikte haar lieve, kleine Mieke een
blauw lintje om den hals, dat tot nu toe aan
haar grootste pop behoord had.
Mieke had het maar wat goed bij Roosje.
Zij kreeg eiken morgen brood in melk ge
weekt en eiken middag en avond de lekkerste
hapjes. Zc sliep in een snoezig mandje in de
keuken en spon den gelieelen dag* Steeds trip
pelde zij achter Roosje aan, want zij hield heel
veel van haar meesteresje.
Roosje speelde ook dikwijls niet Moeder
Mieke.
Kleine Mieke's eenig verdriet was haar grap
pige staart. Die danste en sprong altijd vroo-
lijk rond en als zij hem wilde beetpakken,
greep zij er juist naast.
Eens echter was het haar gelukt hem te
grijpen en de staart had het zóó moeten ont
gelden, dat Roosje er medelijden mee kreeg,
doch juisf toen Mieke op zijn ergst bezig was,
glipte de Staart weg en keek Mieke zóó ver
wonderd, dat Roosje het uitschaterde van het
lachen .Na dien 'éénen keer liet Mieke haar
staart echter met rust.
Intusschen had niemand een spoor van liet
arme Minetje ontdekt en het kleine ding be
leefde zulke avonturen, dat zij wenschte toch
maar stil in het mandje gebleven tc zijn..
Nadat zij er haastig uitgesprongen was, ren
de zij zóó hard door het veld, dat zij na een
poosje eens even moest uitrusten. Zij verstopte
zich onder eenige struiken.
Daar ontdekte zij verscheiden jonge dieren,
die zij ook voor poesjes aanzag, maar al spoe
dig bemerkte zij, dat hun ooren veel grootcr
waren en zij een liecl anderen staart hadden.
Juist toen Minetje één dezer vreemde die
ren nauwkeurig bekeek en zich afvroeg, of het
zou gaan springen of loopen, kromp zij van
angst in elkaar, want. t„pief paf
poef!" klonk het plotseling en het vreemde dier
tuimelde onderstboven op zijn rug en
bleef dood liggen.
Het afschuwelijke geluid herhaalde zich tel
kens en Minetje rilde van ontzetting.
Eindelijk klom zij .in een boom iu de hoop
daar veilig te zijn. Nauwelijks was zij er ech
ter aangeland, of zij zag een grooten man. die
op dc hielen gevolgd werd door twee vervaar
lijk-uitziende honden.
Eén van dezen kreeg Minetje in liet oog en
begon tc blaffen cn als een dolle tegen den
boom op te springen.
Duizend angsten uitstaande kroop het arme
poesje steeds verder op den tak, waarop zij
zat. Ze zag niet, dat deze doorgebroken was
cn dacht er alleen aan, hoe zij aan die vrec-
selijke honden ontkomen kon.
Haar houding was allesbehalve gemakkelijk:
krampachtig klemde zij haar pootjes om den
tak en pas lang, nadat dc man zijn honden ge
roepen had en liet geluid van voetstappen en
geblaf in dc verte weggestorven was. durfde zij
zich bewegen. Zij wilde omkecren om weer op
den beganen' grond terecht te komen.
Hierbij verloor zij echter haar evenwicht en
nadat zij één of twec~seconden aan haar tan
den en voorpootjes aan den gebroken tak bleef
hangen, knapte deze geheel af en spartelde
het arme, ongelukkige Minetje in den konden,
natten vijver.
zich heen. 't "Was stellig een jong poesje, dal
zoo erbarmelijk miauwde. Maar waar wa$ het?
Hij luisterde aandachtig en het droevig ge
luid herhaalde zich. Het kwam uit de richting
van den vijver, dien hij tussctien de boomen
door z.ag.
Jim had een medelijdend hart. Hij kon geen
dier zien lijden en rustte niet, vóórdat hij uit
gevonden had, waar het arme, miauwende
katje was en hij het geholpen had.
Op liet geluid afgaande zag hij weldra het
ongelukkige Minetje op het eilandje zitten als
een toonbeeld van ellende.
Zonder zich ook maar één oogenblik te be
denken, trok hij zijn schoenen en wat er nog
van zijn kousen overgebleven was, uit cn waad
de door het ondiepe water, liet was ijskoud
en hij rilde, doch dit was de eenige manier om
het arme poesje te redden. Midden in werd dc
vijver echter dieper en liep hij tot zijn kniecn
door liet water. Maar hij hield vol
„Hoe kom je hier, arm klein ding'? vroeg
hij, toen hij Minetje genaderd was. „Hebben ze
je willen verdrinken? Wees maar niet bang
meer. 1 k zal je geen kwaad doen."
Jim nam zijn oude pet van zijn hoofd en
wreef er Minetje mee droog. Daarna stopte hij
het arme, natte ding in zijn blouse cn knoopte
hij zijn jasje dicht om het zoo warm mogelijk
te houden. Toen hij den bever weer bereikt
bad, trok hij zijn kousen en schoenen aan en
liep verder.
Wij zullen Minetje cn haar redder echter
verlaten om eens tc zien, w at-er met het derde
poesje. Moortje, gebeurde.
Juffrouw Burns, een rijke dame, woonde in
een groot huis alleen met haar dienstboden cn
daar zij niemand had om te vertroetelen, ver
wende zij „Liefke", zooals zij Moortje noemde,
in hevige mate. De lekkerste beetjes waren nog
niet goed genoeg voor baar.
Dc dienstmeisjes lachten er We! eens oin en
Mina liet keukenmeisje zei dikwijls tegen
Anna:
,,'t Is tocli zonde, dat die poes altijd op zij
den en fluweelen kussens ligt!"
„Ja," viel Anna haar kameraad bij. „En hem
eiken dag visch en room te geven! Ik vind het
bepaald verkwistend, 't Is een echte lekkerbek
en menig kind zou verlangen naar dc lekkere
hapjes, waar Liefke" haar neus voor optrekt."
„Die arme jongen van Harp bij voorbeeld."
zei Mina nu. „Ik kan bet niet aanzien, dat die
magere, bleclcc jongen altijd zulke zware
manden moet dragen. II ij zou dankbaar zijn
voor de lekkere beetjes, die „Liefke" ver
smaadt. Ik houd ook veel van dieren, maar ik
heb meer medelijden met menschen, die onge
lukkig zijn dan met dieren, dien het aan niets
ontbreekt
„Daar heb .je gelijk aan." hernam Anna. „Ik
heb ook niets tegen bet dier zelf: dat weet niet
beter. Maar dat het nog eens verkeerd met hem
afloopt, dal geloof ik stellig.'
(Vervolg cn slot volgen.)
III.
De plotselinge tuimeling in het water deed
het poesje nog meer schrikken dan de geweer
schoten of zelfs het zien der honden gedaan
had. Haar moeder had haar altijd gewaar
schuwd, dat zij moest oppassen voor natte
voetjes en daar lag ze nu, spartelend en klets
nat iii den vijver!
Toen zij haar vier pootjes bewoog, precies
zooals zij op het dróge liep, doch in werke
lijkheid zwom, hoewel zij dit niet wist, ont
dekte zij na eenigen tijd vasten grond onder
zich. Even later kroop zij een klei» eilandje
op, dat zich midden in den vijver bevond.
Ik denk, dat jullie nog nooit zoo'n droevig
katje gezien zult hebben. Haar nat vachtje was
heelemaal tegen haar lijfje geplakt en zij leek
niet grooter dan een rat, terwijl het scheen,
alsof haar staart nooit zou ophouden met
druipen. En ze had liet zoo vreeselijk koud!
Te vergeefs trachtte zij het water en de mod
der uit haar oogjes te wrijven. „Och, och!"
snikte zij „en dat bet alles mijn eigen schuld
is! Was ik toch maar in Roosje's mandje ge
bleven Miauw-miauw-miau-au-auw!"
Juist op dit oogenblik kwam er een jongen
voorbij. Ilij heette Jim, was heel arm cn had
geen ouders meer. Zijn taille stuurde hem
over dag naar een kruidenierswinkel in de
stad. De eigenaar van den winkel, meneer
Harp was geen vriendelijke man; hij liet den
jongen hard werken, met zware kisten en man
den sjouwen en gaf hem zóó weinig te eten,
dat hij bijna altijd honger had.
Jim's tante scheen te vergeten, dat zijn
schoenen en kleeren wel eens konden slijten.
En zoo kwam het, dat hij op dezen kouden dag
in een heel dun. gescheurd jasje liep en zijn
teenen nieuwsgierig door zijn schoenen gluur
den. v?
Hij had een zware mand weggebracht, die
nu leeg was en daar hij van natuur een vroo-
lijke jongen was, floot hij een deuntje om den
moed er in te houden. Hij nam den koristen
weg, die langs den vijver leidde.
„Miauw-miauw-miau-au-auw!" hoorde hij
Dlotseling.
Hü bleef onmiddellijk stilstaan en keek om
vonden zij daar niets meer; geen kool en geen
spek.
„Hè, wal is dat nu?" riep Konijn, „k Zie
geen kool meer!
„Maar ik zie wél spek!" riep Muis. .,0 Wik"
toch eens, zc hebben liet opgehangen in eeA
aardig, klein huisje!" En Muis, dig nog nooit
een muizenval had gezien, wipte het aardige,
kleine huisje binnen, hapte in het spek en...
klap, daar viel het deurtje dicht en Muis zat
gevangen! „O. maak toch het deurtje open!"
piepte het tegen Konijn.
..Dat kan ik niet," zei Konijn.
„Knabbel het deurtje dnn stuk," piepte weer
met muisje.
„We willen onze tandjes niet bczecren." zei
Konijn.
„Ach, help me toch!" smeekte Muis. „Ik heb
jullie toch van den hongerdood gered; help
me nu ook eens en knabbel hei deurtje open...''
Maar' de konijntjes dedeij, alsof zij het niet
boorden, en zij hipten en wipten deh kelder
uit.
„Is mijn man nog in den kelder?'' vroeg
vrouw Muis, toen zij de konijntjes zag aanko
men.
„Ilij is er nog," zei Konijn. „Hij smult van
hei spek...
„Zoo'n gulzigaard!" riep vrouw Muis en zij
ging haar man opzoeken. Maar hoe schrikte
ze, toen zij hem daar in het aardige huisje z.ngl
Ze beet met haar scherpe tandjes in bet hout,
totdat haar bekje bloedde, maar open kreeg
zij dén muizenval niet. Moeder Muis was ech
ter een slimme vrOUW; zc liep weer naar bui
ten en riep de hulp van alle muizen in, die zij
kende, en toen zij ook een rat zag. riep zij ook
zijn hulp in om haar man tc bevrijden. En bet
ging werkelijk, want dc rat bad al spoedig bet
houten deurtje stuk geknaagd, eu.Muis was
uit zijn gevangenis verlost!
Muis vertelde jiu aan zijn vrienden, hoe on
dankbaar Konijn en diens vrouw zich hadden
betoond. En nu besloten alle muizen, en ook dc
rat, dat baas Konijn en zijn vrouw streng ge
straft moesten worden. Maar. hoe?
„Ik weet wat!" riep vrouw Muis.
„Wat dan?" vroegen dc anderen.
„Wel," zei vrouw Muis, „dc sneeuw ligt nog
altijd hoog, en do Konijnen zullen wel spoe
dig weer honger krijgen Komen 'ij dan weer
hun nood klagen, dan brengen wij ze niet
naar een Kelder, waar ze volop kunnen eten*'
maar naar het huis waar Jngersman eu Iloiutf
wonen cn dan..."
„Ja, ja, dat is goed!" riepen alle muizen. j
En dc rat piepte: „J dat zal hun straf zijn..*,
En het gebeurde gelijk vrouw Muis had ge*i
dacht. Eenige dagen later liep baas Konijn
weer treurig door bet veld. Achter hem kwam
zijn vrouw, die er al even treurig uitzag. Bei
den zochten in de sneeuw naar vokIspI, maar
vonden niets dan liardc aarde. Ach, weer
niets te eten, vandaag zuchtte haas Konijn.
„Spoedig /.uilen we van den bon r ójnriko*
men," zuchtte zijn vrouw.
Daar kwam vader Muis aaiiu ippclcn. „Zoo,
hebben jullie weer niets te eten?" vroeg hij.
„Kom, ga maar weer mee; 'k weet wel weer
wat to vinden." En toon ze nu dicht bij liet
huis waren, waar Jagersman on Ilowl aai
den, begon Muis weer: „Kijk', nu moet jullie
achter dit huis gaan, daar staat bet vol Kool
Nu, dag hoor, het ga jullie goed!" En Muis
liet zijn buren staan en liep gauw naar zijn
holletje terug.
„Nu zal Ilonrl ze 'wel bijten, en Lr. rsioan
zal wel, picf-paf-poef doen." dacht Muis on
der het naar huis gaan, en toen kreeg hij op
eens vrecselijk beton w, dat hij dc konijntjes j
er zoo had laten iuloopen. ,,'t Is slecht, erg
slecht van roe," dacht hij. NV as toch niet'
hun schuld, dat ik iu dat aardige, kleine huisje
gevangen zat. Weel je wat, ik ga terug!" Eitj
vader Muis liep op een draf naar liet huis van
Jagersman en Hond en daar vond hij werkc-1
lijk nog de konijntjes levend cn wel. Ze waren
niet gebeten door Hond cn niet gcpicf-paf-pocft
door Jagersman. Maar vrij waren ze toch ook
niet, want... zc zaten in een bokje met tralie#
er voor, en zc waren druk aan bet knabbelen
van de lekkere koolblaadjes en dc wortels,
die iu 't bokje lagen. En t muisje keek naar
hen met zijn kranl-oogjes cn 't piepte: „Nu i*
baas Konijn toch gestraft! Wout wel hebben
hij en zijn vrouw eten in overvloed, maar ntt
zijn zij gevangen, cn ik ben vrij!"
„Tjirp, Tjirp, hoe lang nog!" sjirpte juffrouw
Musch. Maar vader Muis hoorde dit gelukkig
niet, en dat was maar goed ook; anders had hij
zich misschien nog boos gemaakt op dc bruta
le musch.
T ante J 0 li.
Hoe Konijn pcstraffl werd.
De familie Eekhoon had haar wintervoor
raad reeds lang verzameld; veilig log alles ia
hun hol.
Baas Konijn was niet zoo slim geweest, en
toen zijn vrouw hem aanspoorde om toch tc
doen, zooals buurman Eekhoorn, had Konijn
heel eigenwijs zijn kop geschud, zoodat zijn
lange lepels klepten, daarna had hij met zijn
achterpootjes heel hard op den grond ge
stampt en gezegd, dat dit hcclemaal niet noo-
dig was.. Hij. de flinke baas Konijn, zou zijn
kost wel vinden, ook al was liet winter. Had
hij haar of de kinderen ooit gebrek laten lij
den? Waarom maakte vrouw Konijn zich dan
bezorgd voor den komenden winter?
Maar toen dc winter werkelijk gekomen was,
en de sneeuw zóó hoog op dc velden lag. dat
er geen sprietje groen tc zien was, en de
grond zóó hard bleef, dat er aan wortels gra
ven niet te denken viel, on er dus in 't holletje
werkelijk honger werd geleden, toen besloot
baas Konijn op zekeren dag uit stelen tcj[aan,
en Wd bij buurman Eekhoorn.
Vrouw Konijn huilde, toen zij dit boorde.
„In mijn familie zijn nooit dieven geweest,
snikte zij.
Maar baas Konijn zei. dat het moest; ze kon
den toch niet van den honger sterven. Eu wie
weet, hoe lang de sneeuw op de velden blijft
liggen? En zot) ging nog dicnzelfden nacht
baas Konijn uit stelen. Maar toen hij in t hol
van buurman Eekhoorn kwam, vond hij daar
alleen eikels en beukeiiootjes, heelemaal geen
konijnen-kost! In dien tijd had vrouw Konijn
steeds in angst gezeten, zc was zelfs haar
nood gaan klagen bij buurman Muis. En toen
die juist zat na te denken, hoe hij zijn arme
buren toch kon helpen, kwam baas Konijn met
hangend kópje het holletje weer binnen.
„En?" vroeg vrouw Konijn. „Wat breng jc
mee?"
„Er was niets tc stelen," klaagde baas Ko
nijn. „Er was geen koolblaadje, zelfs geen
worteltje. Nu zullen wij wel doodhongeren
„Neen, dat zullen jullie niet," piepte Muis.
Luistert eens, ik weet een huis, en onder dat
huis is een kelder, waar zóóveel kool ligt, dat
honderd daaraan genoeg hebben..."
„Och, kom, 't is toch niet waar?" vroeg Ko-
nijn'ongeloovig. „Zoo iets kan niet bestaan.
„Maar het bestaat wél", zei Muis beslist-
„Kom maar mee, buurman, dan gaan wc er
dadelijk heen."
Ja, nu geloofde Konijn het ook. Maar zi
vrouw schudde haar lange lepels, zij kon
niet gelooven, en zij schudde ze nog, toen haar
man al in dep kelder van het groote huis zal
en zich te goed deed aan dc heerlijke kool. En
Muis, die bij hem was, at in dien tijd zijn buikje
vol aan het heerlijke spek.
„Morgen breng ik mijn vrouw mee," zei Ko
nijn, „dan kan de stumperd ook eens smullen."
En werkelijk, toen den volgenden avond Ko
nijn naar den kelder hipte, kwam achter liem
zijn vrouw, en heel achteraan kwam Muis.
„Mijn vrouw bleef liever in het holletje", be
gon hij tegen Konijn,, en toen liep hij naar het
spek en knabbelde, totdat hij genoeg had,
en hij nam voor zijn vrouw een zwoerdje mee.
Ook Konijn en zijn vrouw deden zich te goed
aan de kool, en ook zij gingen niet heen, voor
dat zij geheel verzadigd waren. Maar toen den
volgenden, avond het drietal hun rooftocht
w*er beffen en in den kelder gekomen,
Smaakt het na dc wandeling?
heerlijk, hoor, vrouw Trien,
'k heb nog van mijn leven niet
zulke ham gezien!
Z' is van 't eigen varken ook!
Trine lacht gevleid
- 'k dacht al: 'k ben toch bar benieuwd,
wat je dóérvan zeit.
Pleisterplaats.
Nu,
wc smullen, hoor, vrouw Trien!
flink zoo, dat is goed;
jullie weet niet hoe 'n pleizier
je -mij daarmee doet.
Kom vooral eens weer terug!
nu, wót graag, vrouw Trien;
van den zomer zal je ons
stellig nog eens zien.
Hermann!
Sport en wedstrlfdan,
Voetbalpromtaiua tooV Zondag
Westelijke afdeeling.
Ie klasse.
Den Haag H. V. V.-D. F C.
UtrechtU. V. V.—Ajax.
HaarlemHaarlem—Spuria.
RotterdamV. O. C. Sparta.
AmsterdamBlauw WitH. B. S.
Overgangscompetitie.
Den HoogV. U. C.—W. F. C.
AmsterdamV. V. A.—Concordia.
UmvidenStormvogels—Feijt-noord.
Hilversum 't GooiHermes.
Schiedam: S. V V.—Spartaon.
Rotteidam: R. F. C—Hercules.
Reserve le klasse.
A. Schiedam: Hermes II—H. V. V. II.
Rotterdam: Feijenoord II—D. F. C. II.
B, UtrechtHercules II—'t Gooi II.
HaarlemH. F. C. IISpartaan II.
2e klasse.
Utrecht Velox—G ouda.
Gouda OlympiaD. O. O.
Bussum A. W.—Victoria.
3o klasse.
Amsterdam: Wilhelmina Vooruit-Zeist.
Reserve 2e klasse A.
Amsterdam: D. E. C. II—Victoria II.
Oostelijke afdeeling.
le klasse.
Enschede: P. W.—Tubantia.
HengeloHengeloEnschedé,
Nijmegen: Quick—Bo Quic1,
Zuidelijke aideeling.
le klasse.
Vorilo V. V. V -N. O. A. D.
Den Bosch: Wilhelmina—Velocilo®.
Breda: Bredunia—Middelburg.
Tilburg: Willem II—'t Zesde.
Noordelijke afdecling.
le klasse.
GroningenVelocitas—Achilles.
Winschoten: W. V. V.—H. S. C
VeendamVcendam—Forward.
AGENDA.
D a g e 1 ij V t
Museum Flehite
Bioscoop Langestraat
27 Jan. Amicitia. Solistenconcert Toon»
kunst. Aanvang TA uur.
31 Jan. Amicitia. Cabaretavond ten bat»
van „Het Groote Plan".
1 Febr. Amicitia. Feestavond J. G. O. Bi
7Vu uur.
9 en 10 Febr. Amicitia, Multatuli-hulA
ging opvoering van „De bruid daarboven 4