AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE EEMLANDER 0oop de DERDE BLAD. 18* Jaargang No. 179 f» Zaterdag 24 Januari 1920 <a Mietje, Moortje en Mieken Een Poesengeschiedenis. het Engclsch van JENNIE CHAPPELL. Vrij bewerkt door C. H. I. Roosje had hnn deze drie namen gegeven. £ij zat op een laag stoeltje bij den haard in ie kinderkamer met de drie jonge poesjes op )iaar schoot. „Vindt u liet geen mooie namen, Juffie? .Vroeg zij. „Moortje heb~ik zoo genoemd, omdat tij bijna hcclemaal zwart is, Minetje, omdat ik dat een echten pocsenaam vind en Mieke orn aat zij net zoo'n grappigen staart heeft als haar moeder. -Ééntje gaat naar juffrouw Burns, die in het groote huis woont, ééntje naar Jopie Hurst, want dhar' hebben ze vrecselijk veel muizen in de schuur cn ééntje mag ik zelf houden. Welke vindt u de mooiste, Juf? Moe der zegt, dat het alle drie wel lieve poesjes zul len zijn,, omdat zij zoo'n lieve moeder hebben." „Minetje met haar witte borstje en witte sokjes is snoezig, ging Iioosje even later voort, maar ik vind Mieke toch nog liever. Zij heeft twee vlekjes aan weerskanten van haar bekje en daardoor lijkt het, of zij telkens lacht. Moortje is ook wel heel lief, maar ik geloof toch, dat ik haar aan juffrouw Burns geef." „O, daar komt Moedertje Mieke aan!" zei 2ij, toen de moeder der jonge poesjes spin nende naderbij kwam. Zij had haar kindertjes al even gezocht en was blij, dat zij ze gevon den had'. „Hier Mieke, neem Moortje maar het eerst mee, dan kun je haar wasschen en haar staart borstelen, want het wordt een heel voorname poes. Kom maar. Moor!" Roosje maakte nu voorzichtig Moortje's klauwtjes, die in liaar jurk haakten, los en zette haar op het vachtje vóór den haard. Moe dertje Mieke bekeek haar kind van alle kanten cn likte het op één of twee plaatsen, waar haar vachtje door Roosje's vingers wat in "wanorde was geraakt. Daarna nam zij het kleine ding bij het nekvel in haar bek en liep er mee Weg. Jntusschen was kleine Mieke, het „lachende poesje", zooals Roosje het noemde, bij het hooren van Moeders stem van het middeij^van Roosje's schoot naar haar lcnie gekrópen; maar toen zij probeerde het steile pad naar beneden af te loopen, verloor zij haar even wicht en tuimelde op den grond. „Och, arm, klein ding!" riep Roosje ver schrikt uit. „Heb je jc pijn gedaan? Kom maar bier, dan zal ik het afzoenen!" En zij nam het kleine, bevende poesje in haar handen en hield hei liefkoozend tegen haar wang aan. Mieke vond dat wel prettig en was zóó te vreden, dat er iets binnen-in haar een spinnend geluid begon te maken een heerlijk, gevoel was het, dat zij "nog niet kende. „Schat!'' riep Roosje uit. „Juffie, kleine Mieke spint! Ze houdt zeker van me en wil bij me blijven. Dat zal ook gebeuren, liefje. Jij zult mijn eigen poesje zijn en altijd bij mc blij ven." „Minetje," ging zij even later yoort, terwijl zij kleine Mieke een laatste kusje gaf, vóór zij haar aan Moedertje Mieke toevertrouwde, „jij bent ook een heel lief poesje, maar ik mag er maar ééntje houden. Als je zoet bent, zul je heel wat muizen kunnen vangen in de schuur van boer Hurst." Minetje miauwde niet en spinde evenmin. Maar zij zag er erg bedroefd uit, toen haar moeder haar wegdroeg, want zij had alles, wat Roosje gezegd had, begrepen en zij kon het niet goed velen, dat haar zusje Moortje bij een rijke-dame kwam en Mieke de lieveling van een aardig meisjer werd. 't Eenige, waar op 2ij 21'ch verheugen kon, waren de muizen in dc schuur van boei- Ilurst. Eenige weken verliepen. De drie poesjes groeiden goed en Roosje hechtte zich hoe lan ger hoe meer aan hen. Zij leerden mellc van e<n schoteltje drinken, zitten en hun gezich tjes wasschen, zonder daar telkens bij om te rollen; Eindelijk, op een mooien dag, zei Roosje's moeder, dat zij Moortje in een mandje, met hooi gevuld, naar haar nieuw tehuis moest brengen. Er was een deksel op het mandje, zoodat het poesje niet ontsnappen kon. Hoewel liet Roosje erg speet van haar lieve ling afscheid te moeten nemen, schikte zij zich er in en drukte Moortje een kusje op het 2 echte kopje. Toen zij op het punt was het poesje weg te brengen, zei Moeder tegen haar: .Als je Moortje bij juffrouw Rurns gebracht hebt, moest jc Minetje ook maar naar Zaïvd- hoeve brengen. Jópie Ilurst verlangt zoo naar baarl" Zandhoeve was niet ver en Jopie, het doch tertje van den boer, was altijd heel vriendelijk, 2oodat Roosje en zij goede maatjes waren. Zonder ongelukken kwam Moortje bij juf frouw Burns, die haar uit het mandje nam. Vlug liep Roosje nu naar huis om het twee de poesje te halen. Ook dit kreeg een afscheids- Ausjc. Minetje liet zich echter niet zoo gedwee wegdragen als haar zusje. Zij had over haar treurig lot nagedacht en was er steeds bedroef der geworden. Toen zij eindelijk in het mandje •gelegd werd en begreep, dat zij op weg was naar de schuur van boer Hurst, begon zij kla gelijk te miauwen. Minetje, miauw toch niet zool" zei Roosje fluisterend door een reet van het mandje. „MVe zijn er nu gauw!" Doch dit maakte Minetje nog bedroefder en deed haar nog klagender miauwen. Eindelijk kon Roosje's teergevoelig hartje het niet langer verdragen. Zij tilde het dek seltje op en wilde het ongelukkige poesje streelen om het te troosten. Minetje maakte nu echter van de gelegen heid gebruik om te ontsnappen. Zij deed een sprong, kwam in de haag aan den kant van 3cn weit terecht en rende de velden in II. Roosje's oogen.stonden vol tranen, toen zij thuis kwam. ,,0 Moeder," zei ze, ,,'t spijt mij zoo! Ik zou het deksel van het mandje nooit opgelicht heb ben, als Minetje niet zoo gemiauwd had! Moet ik boer Hurst nu m ij n poesje geven? Het kostte Roosje een heele overwinning dit te zeggen, maar zij dacht, dat dit het eenige was, wat zij doen kon om het weer goed te maken. ,Ncc, dat denk ik niet,'- antwoordde Moe der. „Misschien wordt Minetje nog wel gevon den en teruggebracht." „O, dat hoop ik maar," stemde Roosje in. „Je zei, dat het poesje bij het beekje het veld was ingeloopen, is het niet?" ging Moe der voort. „Als Thomas met zijn werk klaar is, zullen wij hem vragen het te zoeken." Dit vooruitzicht vroolijkte Roosje weer wat op en zij strikte haar lieve, kleine Mieke een blauw lintje om den hals, dat tot nu toe aan haar grootste pop behoord had. Mieke had het maar wat goed bij Roosje. Zij kreeg eiken morgen brood in melk ge weekt en eiken middag en avond de lekkerste hapjes. Zc sliep in een snoezig mandje in de keuken en spon den gelieelen dag* Steeds trip pelde zij achter Roosje aan, want zij hield heel veel van haar meesteresje. Roosje speelde ook dikwijls niet Moeder Mieke. Kleine Mieke's eenig verdriet was haar grap pige staart. Die danste en sprong altijd vroo- lijk rond en als zij hem wilde beetpakken, greep zij er juist naast. Eens echter was het haar gelukt hem te grijpen en de staart had het zóó moeten ont gelden, dat Roosje er medelijden mee kreeg, doch juisf toen Mieke op zijn ergst bezig was, glipte de Staart weg en keek Mieke zóó ver wonderd, dat Roosje het uitschaterde van het lachen .Na dien 'éénen keer liet Mieke haar staart echter met rust. Intusschen had niemand een spoor van liet arme Minetje ontdekt en het kleine ding be leefde zulke avonturen, dat zij wenschte toch maar stil in het mandje gebleven tc zijn.. Nadat zij er haastig uitgesprongen was, ren de zij zóó hard door het veld, dat zij na een poosje eens even moest uitrusten. Zij verstopte zich onder eenige struiken. Daar ontdekte zij verscheiden jonge dieren, die zij ook voor poesjes aanzag, maar al spoe dig bemerkte zij, dat hun ooren veel grootcr waren en zij een liecl anderen staart hadden. Juist toen Minetje één dezer vreemde die ren nauwkeurig bekeek en zich afvroeg, of het zou gaan springen of loopen, kromp zij van angst in elkaar, want. t„pief paf poef!" klonk het plotseling en het vreemde dier tuimelde onderstboven op zijn rug en bleef dood liggen. Het afschuwelijke geluid herhaalde zich tel kens en Minetje rilde van ontzetting. Eindelijk klom zij .in een boom iu de hoop daar veilig te zijn. Nauwelijks was zij er ech ter aangeland, of zij zag een grooten man. die op dc hielen gevolgd werd door twee vervaar lijk-uitziende honden. Eén van dezen kreeg Minetje in liet oog en begon tc blaffen cn als een dolle tegen den boom op te springen. Duizend angsten uitstaande kroop het arme poesje steeds verder op den tak, waarop zij zat. Ze zag niet, dat deze doorgebroken was cn dacht er alleen aan, hoe zij aan die vrec- selijke honden ontkomen kon. Haar houding was allesbehalve gemakkelijk: krampachtig klemde zij haar pootjes om den tak en pas lang, nadat dc man zijn honden ge roepen had en liet geluid van voetstappen en geblaf in dc verte weggestorven was. durfde zij zich bewegen. Zij wilde omkecren om weer op den beganen' grond terecht te komen. Hierbij verloor zij echter haar evenwicht en nadat zij één of twec~seconden aan haar tan den en voorpootjes aan den gebroken tak bleef hangen, knapte deze geheel af en spartelde het arme, ongelukkige Minetje in den konden, natten vijver. zich heen. 't "Was stellig een jong poesje, dal zoo erbarmelijk miauwde. Maar waar wa$ het? Hij luisterde aandachtig en het droevig ge luid herhaalde zich. Het kwam uit de richting van den vijver, dien hij tussctien de boomen door z.ag. Jim had een medelijdend hart. Hij kon geen dier zien lijden en rustte niet, vóórdat hij uit gevonden had, waar het arme, miauwende katje was en hij het geholpen had. Op liet geluid afgaande zag hij weldra het ongelukkige Minetje op het eilandje zitten als een toonbeeld van ellende. Zonder zich ook maar één oogenblik te be denken, trok hij zijn schoenen en wat er nog van zijn kousen overgebleven was, uit cn waad de door het ondiepe water, liet was ijskoud en hij rilde, doch dit was de eenige manier om het arme poesje te redden. Midden in werd dc vijver echter dieper en liep hij tot zijn kniecn door liet water. Maar hij hield vol „Hoe kom je hier, arm klein ding'? vroeg hij, toen hij Minetje genaderd was. „Hebben ze je willen verdrinken? Wees maar niet bang meer. 1 k zal je geen kwaad doen." Jim nam zijn oude pet van zijn hoofd en wreef er Minetje mee droog. Daarna stopte hij het arme, natte ding in zijn blouse cn knoopte hij zijn jasje dicht om het zoo warm mogelijk te houden. Toen hij den bever weer bereikt bad, trok hij zijn kousen en schoenen aan en liep verder. Wij zullen Minetje cn haar redder echter verlaten om eens tc zien, w at-er met het derde poesje. Moortje, gebeurde. Juffrouw Burns, een rijke dame, woonde in een groot huis alleen met haar dienstboden cn daar zij niemand had om te vertroetelen, ver wende zij „Liefke", zooals zij Moortje noemde, in hevige mate. De lekkerste beetjes waren nog niet goed genoeg voor baar. Dc dienstmeisjes lachten er We! eens oin en Mina liet keukenmeisje zei dikwijls tegen Anna: ,,'t Is tocli zonde, dat die poes altijd op zij den en fluweelen kussens ligt!" „Ja," viel Anna haar kameraad bij. „En hem eiken dag visch en room te geven! Ik vind het bepaald verkwistend, 't Is een echte lekkerbek en menig kind zou verlangen naar dc lekkere hapjes, waar Liefke" haar neus voor optrekt." „Die arme jongen van Harp bij voorbeeld." zei Mina nu. „Ik kan bet niet aanzien, dat die magere, bleclcc jongen altijd zulke zware manden moet dragen. II ij zou dankbaar zijn voor de lekkere beetjes, die „Liefke" ver smaadt. Ik houd ook veel van dieren, maar ik heb meer medelijden met menschen, die onge lukkig zijn dan met dieren, dien het aan niets ontbreekt „Daar heb .je gelijk aan." hernam Anna. „Ik heb ook niets tegen bet dier zelf: dat weet niet beter. Maar dat het nog eens verkeerd met hem afloopt, dal geloof ik stellig.' (Vervolg cn slot volgen.) III. De plotselinge tuimeling in het water deed het poesje nog meer schrikken dan de geweer schoten of zelfs het zien der honden gedaan had. Haar moeder had haar altijd gewaar schuwd, dat zij moest oppassen voor natte voetjes en daar lag ze nu, spartelend en klets nat iii den vijver! Toen zij haar vier pootjes bewoog, precies zooals zij op het dróge liep, doch in werke lijkheid zwom, hoewel zij dit niet wist, ont dekte zij na eenigen tijd vasten grond onder zich. Even later kroop zij een klei» eilandje op, dat zich midden in den vijver bevond. Ik denk, dat jullie nog nooit zoo'n droevig katje gezien zult hebben. Haar nat vachtje was heelemaal tegen haar lijfje geplakt en zij leek niet grooter dan een rat, terwijl het scheen, alsof haar staart nooit zou ophouden met druipen. En ze had liet zoo vreeselijk koud! Te vergeefs trachtte zij het water en de mod der uit haar oogjes te wrijven. „Och, och!" snikte zij „en dat bet alles mijn eigen schuld is! Was ik toch maar in Roosje's mandje ge bleven Miauw-miauw-miau-au-auw!" Juist op dit oogenblik kwam er een jongen voorbij. Ilij heette Jim, was heel arm cn had geen ouders meer. Zijn taille stuurde hem over dag naar een kruidenierswinkel in de stad. De eigenaar van den winkel, meneer Harp was geen vriendelijke man; hij liet den jongen hard werken, met zware kisten en man den sjouwen en gaf hem zóó weinig te eten, dat hij bijna altijd honger had. Jim's tante scheen te vergeten, dat zijn schoenen en kleeren wel eens konden slijten. En zoo kwam het, dat hij op dezen kouden dag in een heel dun. gescheurd jasje liep en zijn teenen nieuwsgierig door zijn schoenen gluur den. v? Hij had een zware mand weggebracht, die nu leeg was en daar hij van natuur een vroo- lijke jongen was, floot hij een deuntje om den moed er in te houden. Hij nam den koristen weg, die langs den vijver leidde. „Miauw-miauw-miau-au-auw!" hoorde hij Dlotseling. Hü bleef onmiddellijk stilstaan en keek om vonden zij daar niets meer; geen kool en geen spek. „Hè, wal is dat nu?" riep Konijn, „k Zie geen kool meer! „Maar ik zie wél spek!" riep Muis. .,0 Wik" toch eens, zc hebben liet opgehangen in eeA aardig, klein huisje!" En Muis, dig nog nooit een muizenval had gezien, wipte het aardige, kleine huisje binnen, hapte in het spek en... klap, daar viel het deurtje dicht en Muis zat gevangen! „O. maak toch het deurtje open!" piepte het tegen Konijn. ..Dat kan ik niet," zei Konijn. „Knabbel het deurtje dnn stuk," piepte weer met muisje. „We willen onze tandjes niet bczecren." zei Konijn. „Ach, help me toch!" smeekte Muis. „Ik heb jullie toch van den hongerdood gered; help me nu ook eens en knabbel hei deurtje open...'' Maar' de konijntjes dedeij, alsof zij het niet boorden, en zij hipten en wipten deh kelder uit. „Is mijn man nog in den kelder?'' vroeg vrouw Muis, toen zij de konijntjes zag aanko men. „Ilij is er nog," zei Konijn. „Hij smult van hei spek... „Zoo'n gulzigaard!" riep vrouw Muis en zij ging haar man opzoeken. Maar hoe schrikte ze, toen zij hem daar in het aardige huisje z.ngl Ze beet met haar scherpe tandjes in bet hout, totdat haar bekje bloedde, maar open kreeg zij dén muizenval niet. Moeder Muis was ech ter een slimme vrOUW; zc liep weer naar bui ten en riep de hulp van alle muizen in, die zij kende, en toen zij ook een rat zag. riep zij ook zijn hulp in om haar man tc bevrijden. En bet ging werkelijk, want dc rat bad al spoedig bet houten deurtje stuk geknaagd, eu.Muis was uit zijn gevangenis verlost! Muis vertelde jiu aan zijn vrienden, hoe on dankbaar Konijn en diens vrouw zich hadden betoond. En nu besloten alle muizen, en ook dc rat, dat baas Konijn en zijn vrouw streng ge straft moesten worden. Maar. hoe? „Ik weet wat!" riep vrouw Muis. „Wat dan?" vroegen dc anderen. „Wel," zei vrouw Muis, „dc sneeuw ligt nog altijd hoog, en do Konijnen zullen wel spoe dig weer honger krijgen Komen 'ij dan weer hun nood klagen, dan brengen wij ze niet naar een Kelder, waar ze volop kunnen eten*' maar naar het huis waar Jngersman eu Iloiutf wonen cn dan..." „Ja, ja, dat is goed!" riepen alle muizen. j En dc rat piepte: „J dat zal hun straf zijn..*, En het gebeurde gelijk vrouw Muis had ge*i dacht. Eenige dagen later liep baas Konijn weer treurig door bet veld. Achter hem kwam zijn vrouw, die er al even treurig uitzag. Bei den zochten in de sneeuw naar vokIspI, maar vonden niets dan liardc aarde. Ach, weer niets te eten, vandaag zuchtte haas Konijn. „Spoedig /.uilen we van den bon r ójnriko* men," zuchtte zijn vrouw. Daar kwam vader Muis aaiiu ippclcn. „Zoo, hebben jullie weer niets te eten?" vroeg hij. „Kom, ga maar weer mee; 'k weet wel weer wat to vinden." En toon ze nu dicht bij liet huis waren, waar Jagersman on Ilowl aai den, begon Muis weer: „Kijk', nu moet jullie achter dit huis gaan, daar staat bet vol Kool Nu, dag hoor, het ga jullie goed!" En Muis liet zijn buren staan en liep gauw naar zijn holletje terug. „Nu zal Ilonrl ze 'wel bijten, en Lr. rsioan zal wel, picf-paf-poef doen." dacht Muis on der het naar huis gaan, en toen kreeg hij op eens vrecselijk beton w, dat hij dc konijntjes j er zoo had laten iuloopen. ,,'t Is slecht, erg slecht van roe," dacht hij. NV as toch niet' hun schuld, dat ik iu dat aardige, kleine huisje gevangen zat. Weel je wat, ik ga terug!" Eitj vader Muis liep op een draf naar liet huis van Jagersman en Hond en daar vond hij werkc-1 lijk nog de konijntjes levend cn wel. Ze waren niet gebeten door Hond cn niet gcpicf-paf-pocft door Jagersman. Maar vrij waren ze toch ook niet, want... zc zaten in een bokje met tralie# er voor, en zc waren druk aan bet knabbelen van de lekkere koolblaadjes en dc wortels, die iu 't bokje lagen. En t muisje keek naar hen met zijn kranl-oogjes cn 't piepte: „Nu i* baas Konijn toch gestraft! Wout wel hebben hij en zijn vrouw eten in overvloed, maar ntt zijn zij gevangen, cn ik ben vrij!" „Tjirp, Tjirp, hoe lang nog!" sjirpte juffrouw Musch. Maar vader Muis hoorde dit gelukkig niet, en dat was maar goed ook; anders had hij zich misschien nog boos gemaakt op dc bruta le musch. T ante J 0 li. Hoe Konijn pcstraffl werd. De familie Eekhoon had haar wintervoor raad reeds lang verzameld; veilig log alles ia hun hol. Baas Konijn was niet zoo slim geweest, en toen zijn vrouw hem aanspoorde om toch tc doen, zooals buurman Eekhoorn, had Konijn heel eigenwijs zijn kop geschud, zoodat zijn lange lepels klepten, daarna had hij met zijn achterpootjes heel hard op den grond ge stampt en gezegd, dat dit hcclemaal niet noo- dig was.. Hij. de flinke baas Konijn, zou zijn kost wel vinden, ook al was liet winter. Had hij haar of de kinderen ooit gebrek laten lij den? Waarom maakte vrouw Konijn zich dan bezorgd voor den komenden winter? Maar toen dc winter werkelijk gekomen was, en de sneeuw zóó hoog op dc velden lag. dat er geen sprietje groen tc zien was, en de grond zóó hard bleef, dat er aan wortels gra ven niet te denken viel, on er dus in 't holletje werkelijk honger werd geleden, toen besloot baas Konijn op zekeren dag uit stelen tcj[aan, en Wd bij buurman Eekhoorn. Vrouw Konijn huilde, toen zij dit boorde. „In mijn familie zijn nooit dieven geweest, snikte zij. Maar baas Konijn zei. dat het moest; ze kon den toch niet van den honger sterven. Eu wie weet, hoe lang de sneeuw op de velden blijft liggen? En zot) ging nog dicnzelfden nacht baas Konijn uit stelen. Maar toen hij in t hol van buurman Eekhoorn kwam, vond hij daar alleen eikels en beukeiiootjes, heelemaal geen konijnen-kost! In dien tijd had vrouw Konijn steeds in angst gezeten, zc was zelfs haar nood gaan klagen bij buurman Muis. En toen die juist zat na te denken, hoe hij zijn arme buren toch kon helpen, kwam baas Konijn met hangend kópje het holletje weer binnen. „En?" vroeg vrouw Konijn. „Wat breng jc mee?" „Er was niets tc stelen," klaagde baas Ko nijn. „Er was geen koolblaadje, zelfs geen worteltje. Nu zullen wij wel doodhongeren „Neen, dat zullen jullie niet," piepte Muis. Luistert eens, ik weet een huis, en onder dat huis is een kelder, waar zóóveel kool ligt, dat honderd daaraan genoeg hebben..." „Och, kom, 't is toch niet waar?" vroeg Ko- nijn'ongeloovig. „Zoo iets kan niet bestaan. „Maar het bestaat wél", zei Muis beslist- „Kom maar mee, buurman, dan gaan wc er dadelijk heen." Ja, nu geloofde Konijn het ook. Maar zi vrouw schudde haar lange lepels, zij kon niet gelooven, en zij schudde ze nog, toen haar man al in dep kelder van het groote huis zal en zich te goed deed aan dc heerlijke kool. En Muis, die bij hem was, at in dien tijd zijn buikje vol aan het heerlijke spek. „Morgen breng ik mijn vrouw mee," zei Ko nijn, „dan kan de stumperd ook eens smullen." En werkelijk, toen den volgenden avond Ko nijn naar den kelder hipte, kwam achter liem zijn vrouw, en heel achteraan kwam Muis. „Mijn vrouw bleef liever in het holletje", be gon hij tegen Konijn,, en toen liep hij naar het spek en knabbelde, totdat hij genoeg had, en hij nam voor zijn vrouw een zwoerdje mee. Ook Konijn en zijn vrouw deden zich te goed aan de kool, en ook zij gingen niet heen, voor dat zij geheel verzadigd waren. Maar toen den volgenden, avond het drietal hun rooftocht w*er beffen en in den kelder gekomen, Smaakt het na dc wandeling? heerlijk, hoor, vrouw Trien, 'k heb nog van mijn leven niet zulke ham gezien! Z' is van 't eigen varken ook! Trine lacht gevleid - 'k dacht al: 'k ben toch bar benieuwd, wat je dóérvan zeit. Pleisterplaats. Nu, wc smullen, hoor, vrouw Trien! flink zoo, dat is goed; jullie weet niet hoe 'n pleizier je -mij daarmee doet. Kom vooral eens weer terug! nu, wót graag, vrouw Trien; van den zomer zal je ons stellig nog eens zien. Hermann! Sport en wedstrlfdan, Voetbalpromtaiua tooV Zondag Westelijke afdeeling. Ie klasse. Den Haag H. V. V.-D. F C. UtrechtU. V. V.—Ajax. HaarlemHaarlem—Spuria. RotterdamV. O. C. Sparta. AmsterdamBlauw WitH. B. S. Overgangscompetitie. Den HoogV. U. C.—W. F. C. AmsterdamV. V. A.—Concordia. UmvidenStormvogels—Feijt-noord. Hilversum 't GooiHermes. Schiedam: S. V V.—Spartaon. Rotteidam: R. F. C—Hercules. Reserve le klasse. A. Schiedam: Hermes II—H. V. V. II. Rotterdam: Feijenoord II—D. F. C. II. B, UtrechtHercules II—'t Gooi II. HaarlemH. F. C. IISpartaan II. 2e klasse. Utrecht Velox—G ouda. Gouda OlympiaD. O. O. Bussum A. W.—Victoria. 3o klasse. Amsterdam: Wilhelmina Vooruit-Zeist. Reserve 2e klasse A. Amsterdam: D. E. C. II—Victoria II. Oostelijke afdeeling. le klasse. Enschede: P. W.—Tubantia. HengeloHengeloEnschedé, Nijmegen: Quick—Bo Quic1, Zuidelijke aideeling. le klasse. Vorilo V. V. V -N. O. A. D. Den Bosch: Wilhelmina—Velocilo®. Breda: Bredunia—Middelburg. Tilburg: Willem II—'t Zesde. Noordelijke afdecling. le klasse. GroningenVelocitas—Achilles. Winschoten: W. V. V.—H. S. C VeendamVcendam—Forward. AGENDA. D a g e 1 ij V t Museum Flehite Bioscoop Langestraat 27 Jan. Amicitia. Solistenconcert Toon» kunst. Aanvang TA uur. 31 Jan. Amicitia. Cabaretavond ten bat» van „Het Groote Plan". 1 Febr. Amicitia. Feestavond J. G. O. Bi 7Vu uur. 9 en 10 Febr. Amicitia, Multatuli-hulA ging opvoering van „De bruid daarboven 4

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9