AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander- DERDE SLAD. Qoor de üeü$d. *8e Jaargang No. 191 Zaterdag 7 Februari 1920 Grootmoedertje. L .Grootmoedertje" noemde iedereen haar. Was er een vreemdeling in het dorpje geko men, die naar „Grootmoedertje' vroeg, dan had de kleinste hengel hem terecht kunnen helpen, llad dezelfde persoon echter Mieke Wouters genoemd, dan zou menigeen bcn\ ver wonderd hebben aangekeken, alsof er in het ieele dorp geen Miekc. Wouters te vinden "was. En toeh was dit haar ware naam, dien zij lot vóór twee jaar altijd gedragen liad. Toen zij na Moeder's dood de gclicele zorg voor het gezin op haar kleine schouders genomen had, was het eerst geweest: „Miekc is krek een grootmoedertje!" en toen allen liet daarover eens waren, werd Grootmoedertje'' haar naam bij jong en oud. Waarom zij dan wel lcrek een grootmoeder- je was? Omdat het kleine huishouden aan haar zorg illccn was toevertrouwd; omclnt Vader alles met haar overlegde, en kleine zus en de broer tjes met al hun nooden en bezwaren bij haar aanklopten, en omdat haar vriendelijk ge zichtje van dit alles de onmiskenbare sporen tl r o eg. Zij was nog maar veertien jaar, maar al het hinderlijke was uit haar trekken verdwenen en zij deed alles op zulk een kalme, bezadig de manier, dat men onwillekeurig aan een oud vrouwtje moest denken. lien onbezorgde jeugd had Mieke niet ge kend; haai* vader was een arme visscher, die dcchts met moeite zijn gezin voor gebrek kon öewaren en Miekc, dc oudste der vier kindc- "cn, had na schooltijd Moeder thuis geholpen en er met breien een duitje hij verdiend. En t(,cn nu twee jaar geleden de arme vrouw «Wouters op haar sterfbed haar dochtertje bij zich had geroepen en haar had doen belo ven, zoo goed mogelijk Moeder's plaats te ver vuilen, was Mieke van school thuis gekomen en ha<l de zware taak op zich genomen, een voudig, alsof bet vati zelf sprak. Voor kleine Truitje, de jongste, die bij Moe der s dood nog maar een half jaar telde, en '•art en Jaapkc, de achtjarige tweelingen, was grootmoedertje alles; on toert, een jaar geleden, een hevige storm Vader's schuit geheel ver nielde, zoodat dc man als knecht met een an doren visscher moest gaan varen, was het grootmoedertje, die hem opbeurde en cr den moed bij hem in bicld. ïs krek zoo'n avond, als die mij mijn schuit kostte; donkere maan en storm pal op dc kust." Wouters was een oogenblikje naar buiten ge weest om naar het weer te. kijken, en trad met deze woorden het kleine vertrek weer binnen, waar Mieke aan tafel zat met Truitje op haar schoot. t Is te hopen, dat jc er niet op liit moet, Vader! Zijn al dc schuiten binnen?" ..Goddank ja; maar wc zagen vanmiddag eon driemaster koers zetten naar dc kust; als die niet gauw weer zee gekozen heeft, kon hij wel eens een harden dobber hebben. Ik ga eens looren, of hij nog.in 't zicht is." En gewapend met oliejas en zuidwester stap te. Wouters er op uit. De wind gierde door den schoorsteen en deed dc oudo deur in haar hengsels knarsen; angstig drukte Truitje haar hoofdje tegen Mieke's schouder en begon tc schreien. Grootmoedertje zong een wiegeliedje en het kleine ding sloot de oogen en sluimerde rustig <n. „Nu jullie nog een stuk brood en dan ook gauw naar bed, jóngens! Wat zie ik daar, Jaapkc, alweer een gat in jc kous? Je hebt Weer zonder klompen buiten gcloopen, baas je!" ..Mijn klompen zijn zoo nauw, ik kan er niet voort." klaagde Jaapkc. „Nieuwe kosten geld en dat hebben wc niet tc missendus nog een beetje geduld, broer! Daar heb jc een dikke boterham; hier Aart, jij ook één. Een half uurtje later zat grootmoedertje ..aver Jaqpke's oude kous gebogen en stopte er dapper op los, bij zich zelf overpeinzend Jioc menigmaal zij dat zelfde stuk nog onder handen zou moeten nemen, voordat cr aan 'en paar nieuwe gedacht kon worden; II. ..Vooruit, mannen! flnrk er 0p los en redden, Wat nog fe.redden is!" Vastberaden stapten zes kloeke zeelieden hl de reddingboot om zich door de woeste branding heen. eon weg te 1. n naar het zin kende schip, dat dc woedende golven ieder oogenblik dreigden te verzwelgen. Noodseinen en angstkreten drongen nu en dan door tot do menigte, die zicli aan liét •strand eer/amp] tl had, maar werden telkens overstemd door hot loeien van den storm cn Juh donéerciul geraas der rollende golven. De kleine reddingboot werd als con nótedop voort gesleept en weer teruggeslagen, maar onver schrokken hield de stuurman stand "en span den allen hun uiterste brachten 'in, met het oog onaTge.wend op het doel van hun streven gericht. Een hevige windvlaag joeg plotseling do gol ven hemelhoog op; een hartverscheurende kreet; één oogenblik van vicesclijlce ontsteltc- Jii.N, en het zinkende vaartuig was verdwenen in tie diepte; slechts de. masten waren nog zichtbaar en toonden dc plek, waar liet schip met man en muis vergaan was. 1 ranen benevelden de oogen der ruwe zee lieden, die onverlichter zake terug moesten koeren; Tiet was hun onmogelijk de plek te be reiken, vanwaar hun het gejammer der onge lukkige schipbreukelingen tegemoet klonk, en 'Zij mochten het zich tot een geluk rekenen, dat de woeste golven hun ranke sloep onge deeld weer op het strand wierpen. „Arme stumpers!" En menigo traan werd weggeveegd met een ïmvc, vereelte hand, en menige vrouw daeht aan haar man of zoon/ die ook op zee zwierf, wiens leven eveneens aan de bedricgeïijkc baren was toevertrouwd. „Wat is dat daar ginds, die zwarte plek? riep eensklaps Wouters, die met dc eene hand boven liet oog scherp in dc verte tuurde en met de andere op een donker voorwerp wees, dat als speelbal van dc golven telkens naderbij ge worpen werd. In angstige spanning hielden al len den blik op dat ééne punt gevestigd, tot wit veler mond dc kreet weerklonk: „het is een mensch!" En ja, het voorwerp was nu nabij genoeg om er een mciisehelijkc gedaante in te her kennen, en een oogenblik later wierp dc zee haar prooi op hel strand, aan de voeten der toesnellende menigte. Het was een flink gebouwd man van mid delbaren leeftijd. „Hij lccl't nog," zei Wouters, die zich on middellijk over den ongelukkige hcengebogen had cn de nauw merkbare ademhaling waar nam. „Kijk! hij heeft ccn gordel 0m; die heeft hem gered!'' zei een oud matroos; „anders was hij evenals de rest verdronken." „Wat zullen wc met hem doen?' vroegen dc omstanders. „Breng hem maar naar mijn hui-s, dat is het dichtste bij," opperde Wouters. „Allo jongens, help eens een handje." Twee stoere mannen lilden het zware lichaam behoedzaam op cn droegen liet haal" Wóuters' kleine woning. „Doe open, Mieke! cn schrik niet kind! het is Vader, die een on gelukkigen drenkeling mee brengt." Dadelijk werd dc kleine deur geopend oil vertoonde het bleeke gelaat van grootmoeder tje zich, die bij het zien van den droeven stoet angstig achteruit weck. Zij herstelde zich ech ter spoedig cn wees den dragers Vaders bed stee-, waar zijvhun last konden 11 oer loggen. ..Leeft hij nog, Vader?" „Ja kind; maar niet la tig meer, wees ik. „Toe buurvrouw, wrijf hem eens flink, dal hij weer bijkomt; onderwijl zal ik gauw ccn ketel water koken en dan zullen we cens zien, of hij niet wal warme thee kan drinken. Dat zal hem wel opknappen." Met vereende «krachten slaagden buurvrou wen en Wouters er werkelijk in, den drenke ling tot bewustzijn tc brengen, en toen Miekc binnentrad met een kom dampende thee, zag zij een paar grootc oogen, die haar verwon derd aanstaarden. „Drink eens, dat zal u goed doen,' zei grootmoedertje vriendelijk; „kom, laat uw hoofd maar op mijn arm rusten, ik zal u wel steunen." En vol zorg, al> ware de patiënt een hulpeloos kind, sloeg' /.ij liaar arm om zijn hals en steunde zoo zijn hoofd, terwijl zij met dc andere hand den warmen drank voorzich tig aan zijn lippen bracht. De man liet haai* begaan en dronk met langzame teugen het verkwikkende vocht, terwijl hij nu en dan een verwonderden maar dankbaren blik wierp op zijn kleine verpleegster. Vader en buurvrouw zagen het zwijgend aan en knikten elkander veclbcleckcnend loc. alsof zij wilden zeggen: „Laat grootmoedertje maar begaandie Weet wel, wat i\\ doet." (Slot volgt.) Van twee bedelkinderen. Zc woonde in een heel nauw straatje, waar de hoogc .huizen naar elkaar overbogen, alsof zc elkaar goedendag wilden zeggen. Dc zon keek soms nieuwsgierig naar beneden, maar kon niet verder zien dan dc daken cn de bo venste raampjes van dc heel arme kamertjes, die onder dc dakpannen waren. Voor één van die raampjes stond een mooie rozenstruik met heel veel witte roosjes cr aan. Ze bloeiden vroolijk en lachten met hunne roze hartjes vriendelijk het kleine meisje toe, dat ze water gaf uit een oude, heel erg ge barsten kan. Zc nam met haar mager, bruin handje de dorre blaadjes weg en liet ze naar beneden w aaien in dc steeg, waar ze op de on gelijke steenen vielen, die altijd modderig wa ren cn vuil. Lang bleef hot kind daar zitten bij liaar mooieii struik, en keek met de groote, fluweel achtige donkerbruine oogen droomcrig naar haar cenigen schat. Haar gelig gezichtje wps overt ogen met een gelukkige uitdrukking. E11 zoo blee&het, tot ze leven hoorde in liet kleine kamertje, en een onvriendelijke stem haar naam riep, ruw cm met schor geluid. „Marie!Marie! Nu stónd ze vlug op, schooi het gordijntje dicht en ging naar binnen. Een slordige vrouw, die net was opgestaan, zat in eon oude rieten stoel aan tafel „W'aar zit je toch vroeg zij met '11 geeu werige stem en zag om zich heen. Langzamer hand werd haar gezicht tevredener, toen ze hel opgeruimde kamertje zag en op dc schoon gewreven tafel liet koffiepot je, (lat gezellig pruttelde". Zc schonk twee kommetjes vol met het war me, bruine vocht en vroeg: „IIcb jc gisteren een gooien avond gehad? Wat heb je opgehaald?" Marie strekte zwijgend liaar handje uit naar den schoorsteen waar op het hoekje centen en halve centen lagen en waar ook een en kel klein zilverstukje lusschen uit kwam glim men. De vrouw stond op, nog slaperig en lang zaam, nam met onverschillige hand het dub beltje weg cn legde het op tafel. Haal een brood."zei ze. Ma rietje nam het geld in haar kleine handje, en ging de donkere uitgesleten trappen ak langzaam langs het gladde, veel gebruikte touw. Eindelijk duidden Jlauwc lichtstrepen aan. dat zc bijiïa op straat was. De straat-deur stond heelcmaal open en toch kwam er weinig licht in de vunze gang, om dat de steeg zóó nauw was. Marietje had de vrouwen wel eens aan elkaar hooren vertellen, dat misschien alle huizen zouden worden afgebroken. Zij wist niet, of ze het prettig zou vinden, of akelig. En eigenlijk dacht ze er ook'weinig aan. Toen ze huiten kwam in het daglicht, knipte zc even met de oogen, die op cens vroolijk op keken in liet ziekelijk gezichtje. Ze liep vlug naar dén overkant en knielde neer bij het stoepje van één dei* keldertjes. Dat.' Hein.wat ia ie mooi", riep zc cn ze pakte met twee handjes hel kopje \an oen mooi konijn, dat haar met vriendelijk, glinsterende oogjes aankeek. Snuffelend bewoog het fijne neusje zich cn dc beweeglijke ooren spitsten zich. als wildcli ze. goed ojjpemen dc lieve woordjes, die hel meisje tot hem sprak. Hein keek toe en streelde ook dc mooie vacht van zijn lieveling. „Wat is hij mooi hè? zei' hij liaar na. En wat flink groeit bij.*' „Ja, ja," zei ze, „het, is een schat ccn schat „Maar ik moei gauw wegDag" l llciu keek haar 11a, zooals ze weg liep met haar magere beentjes in dc veel tc grootc sloffen en dc onverzorgde blonde haren langs het bleeke gezichtje. Hij was een stoere jongen en had altijd erg met haar tc doen, als hij hoar 's avonds op ccn hoek van één der i^fdstrPlen zag staan cn haar zwak stemmetje ccn straatdeun hoorde zingen. Hij vond haar zoo tenger, zoo broos. Ilij dacht cr altijd aan, dat zc misschien niet lung zou leven en daarom wou bij het arme kind beschermen, dat zóó veel ongelukkiger was dan hij. Ilij was een flinke jongen. Als hij 's mid dags over den kop duikelde, op zijn handen liep of zijn andere kunstjes op rijn kleedje in een oud verscholen tricot pakje vertoonde, verdiende hij veel meer dan wanneer zij de heclc week met haar arm stemmetje zong. Ja, hij was veel gelukkiger. Hij had een goede vader, die liem nooit sloeg en die nooit dron ken was. E11 Marietje had niet eens een vader of moe der. Want ITein geloofde niet, dat rooio Mie (zoo werd ze in dc buurt genoemd) cn hei bleeke, mager meisje aan elkaar verwant kouden zijn. Daar kwam weer, maar Hein durfde haar nu niet aanspreken, want Mie keek uit het raam, waar zc bleef. liet kind liep ook zoo hard als zc kon en verdween in de donkere tPapgang. Ilct was bijna nacht. De lucht was zwart, zonder één sterretje cn het water in dc grachten golfde ruw. Weggekropen in een heel donder hoekje van een grootc portiek, zat Marietje, bang, gezien tc worden door den politicagent, die soms langs kwam. Maar ze was zóó klein, zóó min. E11 't was immers héél, liéél donker. Haar arme handjes waren leeg cn lagen ge vouwen op haar dun jurkje. „Marietje „Hé Ilein.Stt. Pas op, an ders ziet ljij me en dan moet ik weg „Wat doe je 11011?" 4- „Ach, ik blijf hier maai-, want zc willen me vanavond niks geven en, zie je,ik ikik Len zoo moe", kwam er eindelijk uit, heel schuchter, nis schaamde zc zich tc laten merken, dat ze zoo zwak was. „Ik b8^ zoo -moe", herhaalde zij en toen ze het gezegd had, barstte zc in eens lós in een onbedaarlijk gesnik cn zonk liaar hoofdje lang in den school. De iftooic, bruine oogen werden weggestopt achter haar groezelige handjes. „Kom, kom," troostte Hein. „Wees niet zoo dom, liier tc gaan zitten hui len en nog wel zoo hard. Straks neemt dc politic jc mee en dan is 't heelc maal mis.Hiergauw pak aan en ga nou naar huis en naar bed. „Gauw," En liij deed zijn buis uit cn pakte haar arme, magere schoudertjes cr in. „Zoo toeneenee laat dat nou, zooHet is voor mij niks. Ik haal wel gauw weer wat op en voor jou is liet vanrvond toch mis." Hij gaf haar een duwtje, zoodat ze begon tc loopon, eerst langzaam en slenterend, maar toen, iu eens met de gedachte, dat ze geld had, naar huis kon en in haar bed kon krui pen on\ 1 listig tc gaan slapen, uit te rusten, toen toenbegon ze liard tc loopen op een draf. Toen zc thuis kwam, viol ze nocr; gloeiend rood wns liaar gezichtje en, als vuur, waren haar handjes. Zc dacht cr niet aan* zich uit to kleeden, maar trok Ilein's buis wat dichter om haar gloeiend lichaampje, omdat zc zoo rilde. Den volgenden morgen bleef liet kleine raampje dicht en het gordijntje Werd niet op zij geschoven. Dooie Mie stond op den hoek van de straal met de handen in dc zij te klagen over het ongeluk, dat haar getroffen had, zoo'n kind in haar huis te Lebben. Nou was zc zieknou had jc cr wat aan. Geklaag en nog eens geklaag. „Niks verdiende zc cr aan en wie weel voor hoe lang of dat zijn zou." .Zc schudde haar slordig hoofcl cn keek wan hopend fond. Wat verder stond ITein. Als hij gedurfd liad, zóu hij Mie wel eens de waarheid hebben willen zeggen en dat ze haar huis moest gaan en voor het kind moest zorgen, nu het kind dat niet voor haar kon doen. Maar hij durfde niet. Ilij was nog maar ccn kleine jóngen en zou gauw alle vrouwen uit dc buurt tegen zich krijgen. En dan I Ilij slenterde weg. 'l Was slecht met Marietje.Heel bang gezien tc v;orden, was Hein zachtjes op zijn kousen dc trap opgeklommen naar het lioogc kamertje, waar zc lag.in zijn hand hield hij een trosje -druiven, grooten, grootcn rijkdom. Zijn allermoeilijkste kunslei^liad hij cr voor vertoond. Maarhij li a d 7cen nu zou ze er van smullen en er, haar dorstige lippen mee verkwikken. Arme kleine Die. En zachtjes ging hij verder. Gelukkig, geen buurvrouw, die hem bemerkte, en dc rooic stond op den hoek te klagen over haar onge luk. Die zou vooreerst niet komen. „Dag, Rfc!" „Dag Ilein." En dan met '11 blij stemmetje: -.0, n, wat heerlijk wat aardig van je. om dat to doen Als ik heter ben, zal ik Maar Ilein, wat doe je nou?" „Niks, niks," zei Ilein, en draaide zijn hoofd om. Ilij vond zichzelf Hauv; en laf, dat hij huilde, maar hij kon niet anders.Ze kwamen van zelf. Grootc, dikke tra nen langs zijn gezonde jongenswan gen. Hij bchcersclitc zich echter cn zei: „Kom, proef nu cens, 't zal jc wel lekker frisch z'jó aan jc dorstige lippen." Kit Dié proefde en proefde nog cens en at ze langzaam allemaal op. Toen knikte ze Hein nog eens dankbaar toe en keerde haar hoofdje om. 't Was twee dagen later. Het weer bleef guur en '1 regende aanhoudend. Hein stond met een groot pak in den alm, dat hij voorzichtig vasthield, héél voorzichtig, voor één Mer huizen op de gracht.Hij belde aan. Tben dc dour open ging. vroeg hij aan het meisje, of hij (len jongeheer mocht spreken. Hij was Ilein dc jongenheer kende liem wel. Het meisje, die niet begreep, wat zoo'n have- loozc jongen te maken kou hebben met den jongenheer, keek verbaasd naar de lange ooren en hot snuitje, dat zich uit het pak had gewrongen cn plofte, zonder iets tc zeggen, de deur dicht. Maar even later werd cr weer open gedaan. „Zoo, Hein." „Dag, jongenheer." „Kom maar even in de gan Jc komt jc ko nijn brengen?" ,.Ja, jongenheer. Maar ik kan hem heusch niet minder geven, dan een gulden. 't Is een pracht van '11 dier en", terwijl hij het kopje streelde, „wc "honden zóó voel van elkaar, dat wc hau"' ni«fc kunnen scheiden." Het kopje hief /.ich .u\r hem op eu Ilein litt nog eens zijn vingers door 't zaclitc haar van zijn lieveling gaan. „Nu, dan zal ik even 't gold halen." „Ja, jongenheer." K11 toen hij alleen was, haalde hij het mol lige dier uit den doek en nam het in zijn ar men. „Dag jongen, je zult het goed hebben ,hoor! Dat weet ik. Een mooi hok cn lekkere, vorschc koolbladeren, Dag jongen." Toon hoorde hij de kamerdeur weer open gaan. Vlug nam hij het zachte konijnenkopje in rijn beide handen, keek om zich heen en drukte haastig een zoen op het zachte vel. Even later was hij op straat met ccn gulden in de hand geklemd. Die was voor den knappen dokter, die Ma rietje zou beter makenzeker, betel* makenO, als hij maar kwam, als hij maar kwam Als voortgejaagd liep hij cn. Iu 't kleine zolderkamertje was het heel stil. Dc klok tikte niet, want Marietje had hom niet opgewonden; t Was slordig en vuil iu 't kamertje, nu 't kind niet met haar -kleinebruine handjes zorgde, dat alles was opgeruimd. Dc vrouw liad geen lust, zei zc, om tc wer ken, nu zc zoo ongelukkig was. En ze stond ta huilen en te klagen op den hoek der straat met andere vrouwen. Marietje was dood. E11 toen Zc weggebracht werd, »s morgens heel vroeg, liep ccn havcloozc straatjongen op een kleinen afstand haar na. Op haar grafje, waar misschien nooit iemand naar zou komen zien, legde hij een schat va" kleine, witte roosjes neer.Den heelen gulden had hij er aan besteed. De dokter had hem niet behoeven tc hebben. Toen keerde hij terug.E11 's avonds duikelde liij weer over zijn hoofd, op den hoek van de straat 111 zijn oud tricot "pakje. was in 't la; luider: d deö Een Vleermulzonjacht. door N. V. Ans en Tilly lagen nog geen vijf minuten in bed, on Tilly sliep al bijna, toen er plotseling door liet wijl opengeslagen raam iets naar binnen fladderde. Ans, die juist lag tc soezen o^r de Elt-u, waar ze iu dc vacantie geweest was, schrikte op, omdat er iets rakelings langs haar neus vloog. Wat was dat? een miniatuur vliegma chine, of djoomde zc soms? Maar toen, met een ruk, trok zc dc dekens o.vcr haar hoofd. Dit, 1 was een vleermuis! „Tillyl" riep zc wanhopig. Geen antwoord, Ti/Ty (1 i'oomcn. J'ocn nog eens, maar veel word tóch eens wakker, gauw! Nu kwam cr beweging in 't andere bed. j „Wat heb jc toch; wat is er?" „O zeg, hoor jc hem niet? 't Is een vUcr* muis, daar komt hij weer aan!" „Jakkes, als hij maar ilici in mij hoicrfi vliegt; dat doen die beesten immers altijd!" en ook lilly s hoofd verdween onder dc dc* keus! K11 onderwijl fladderde dc onschuldig a vleermuis angstig door de kamer, hing nu ec»»S aan het gordijn, dan weer aan do sarong Ir - ven den spiegel. De beide meisjes logen elkaar, van ouder tl« dekens uit, toe te schreeuwen. „Wat moeten we nu doen? ,,'t Licht moet Ojp! „Dank je, ik lig hier goed!" I11 de kamer el* naast werd gestommeld pil dc deur- ging open. ..Wat is hier tc doen Waarom gillen jullhi zoo?" „O Puck, knip eens gauw het licht op", klonk dc gesmoorde stem van Ans. Puck deed, \\;ii haar gevraagd word, .11 keek toen verwonderd naar de twee bedden* „Kijk cons!" en Tilly wees met haar vinger naar dc vleermuis, die juist weer van 't gordijn affladderde. Vil" zei Puck, deell ccn stap achteruit ctt keek inct grootc (.ogen naar don onhcilsfich» ter. Toen nam zc vlug een handdoek vau dc waschtafel, en knoopte die behendig om hour hoofd, 1 haar cr onder. Zie zoo, nou kon zc 1 zaakje eens goed zien. Nu stak Zus haar hoofd om 'l hoekje van do deur, knipopgend van 't schelle licht. „Een vleermuis hier!*' schreeuwde Ans hnoP toe. „Buli, een vleermuis?" en doodsbenauwd kroop ze bij TiUy onder dc delictus. Puck gooide een puur maal met een kussen naar t beest, maar t hielp niets. „We moeten probêereii" zei ze ..hem op dot» grond tc krijgen, dan kan hij niet opvliegen Zlls luchtte haar wijsheid: f.O, ja, do vleer muis hel» ik juist op Dierkunde gehad. Hij hangt aan zijn achterpoolen. Als hij op den grond is, moet hij eerst tegen iels opkruipen, anders...." ..Zit nou mitar niet die wijze theoriên tc ver kondigen, maar help me liever eons," en Puck' trok haar een nachtzak over het- hoofd erf stopte haar een punt van oen lal 11 in tic l.aiuL „Kijk, ik wou zóó doch; nu houden wc dit laken zoo hoog mogelijk gcspauircn cn wan neer hij er nu tegenaan vliegt, slaan wc het zoo om op den grond cn dan zit hij er onder!* Ans cn Tilly lagen tc schudden vail t lauhon om 't koddige gezicht, Puck en Zus, ieder op een stoel staande, dc één met een handdoek» dc ander met een nachtzak over t hoofd, hoi* den krampachtig Jjet laken in dc hoogte' hou* dende. 't Hielp niets. 1)0 vleermuis fladderde wan* JiQpig ill X rond. nu.ir juist niet in 't bereik van "t faken. „Ilij wil niet, hoor! 'k Hou cr mei* op F' <*n Zus sprong van den stoel. „O, kijk eens, nu zit hij héél laag op 't gor dijn: nu kun je hem zóó pakken!" riep Am op eens. Puck, de moedige, vloog cr heen cn greep met onbegrijpelijke durf naar 't (lier. ,'k Ifeb hem, 'k hel» hén» gilde zij, en zc wou liem uit liet raam werpen ,muar ja wel, dat ging zoo gemakkelijk niet! Het dier had haar vinger stevig -omkneld en wou niet loslaten- „Oh! gilde Puck wanhopig, hij linitdf me vast!" en zc schudde lièftig haar h uid heen cn weer, maar bemerkende dat dit niets gaf, holde zc plotseling naar dc lampetkan, en dompelde haai' h:ind met vleermuis en al OU*4 der water. Toen Jiet hij los.... Hij dreef nu met zijn vleugels uitgespreid op t water. Met een bchcndigcn zwaai pakte Puck do kan, en stortte (len inhoud yii hel raam. Toen keerde zc zich om cn ei triomfantelijk„Nou is hij v?eg!' ,,Xuu... is... hij— weg! cn dc drie aiidcro meisjes keken, bijna sprakeloos van verba zing over zóóveel tegenwoordigheid van gceaó Puck au ik Toen op eens sprong Ans op. cn juichte, met haar kussen z^v aaiende: „Jliep-hiep-heera voor Puck en de vleejf muis!" Pietepoes droomt mooi van visschen en als hij 's nachts makker wordt, meent hij waarlijk nóg te dropmeu, visschen ziet hij op ccn bord voor zijn bed wat een traktatie, moederlief, zijn die van u? r- ja, is t antwoord, k ving zc gist'reii, Nachtelijke smulpartij. kleine schelm, wal vp« jc nu? Pietepoes gaat gauw aan 's smullen; bijna is het middernacht 'n raar uur om dèn viscn tc eten, zeg jeja, 'k heb 't óók gedacht! 11 e r m a n a 1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9