AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander-
DERDE SLAD.
Qoor de üeü$d.
*8e Jaargang
No. 191
Zaterdag
7 Februari 1920
Grootmoedertje.
L
.Grootmoedertje" noemde iedereen haar.
Was er een vreemdeling in het dorpje geko
men, die naar „Grootmoedertje' vroeg, dan
had de kleinste hengel hem terecht kunnen
helpen, llad dezelfde persoon echter Mieke
Wouters genoemd, dan zou menigeen bcn\ ver
wonderd hebben aangekeken, alsof er in het
ieele dorp geen Miekc. Wouters te vinden "was.
En toeh was dit haar ware naam, dien zij lot
vóór twee jaar altijd gedragen liad. Toen zij
na Moeder's dood de gclicele zorg voor het
gezin op haar kleine schouders genomen had,
was het eerst geweest: „Miekc is krek een
grootmoedertje!" en toen allen liet daarover
eens waren, werd Grootmoedertje'' haar
naam bij jong en oud.
Waarom zij dan wel lcrek een grootmoeder-
je was?
Omdat het kleine huishouden aan haar zorg
illccn was toevertrouwd; omclnt Vader alles
met haar overlegde, en kleine zus en de broer
tjes met al hun nooden en bezwaren bij haar
aanklopten, en omdat haar vriendelijk ge
zichtje van dit alles de onmiskenbare sporen
tl r o eg.
Zij was nog maar veertien jaar, maar al het
hinderlijke was uit haar trekken verdwenen
en zij deed alles op zulk een kalme, bezadig
de manier, dat men onwillekeurig aan een
oud vrouwtje moest denken.
lien onbezorgde jeugd had Mieke niet ge
kend; haai* vader was een arme visscher, die
dcchts met moeite zijn gezin voor gebrek kon
öewaren en Miekc, dc oudste der vier kindc-
"cn, had na schooltijd Moeder thuis geholpen
en er met breien een duitje hij verdiend. En
t(,cn nu twee jaar geleden de arme vrouw
«Wouters op haar sterfbed haar dochtertje bij
zich had geroepen en haar had doen belo
ven, zoo goed mogelijk Moeder's plaats te ver
vuilen, was Mieke van school thuis gekomen
en ha<l de zware taak op zich genomen, een
voudig, alsof bet vati zelf sprak.
Voor kleine Truitje, de jongste, die bij Moe
der s dood nog maar een half jaar telde, en
'•art en Jaapkc, de achtjarige tweelingen, was
grootmoedertje alles; on toert, een jaar geleden,
een hevige storm Vader's schuit geheel ver
nielde, zoodat dc man als knecht met een an
doren visscher moest gaan varen, was het
grootmoedertje, die hem opbeurde en cr den
moed bij hem in bicld.
ïs krek zoo'n avond, als die mij mijn
schuit kostte; donkere maan en storm pal op
dc kust."
Wouters was een oogenblikje naar buiten ge
weest om naar het weer te. kijken, en trad
met deze woorden het kleine vertrek weer
binnen, waar Mieke aan tafel zat met Truitje
op haar schoot.
t Is te hopen, dat jc er niet op liit moet,
Vader! Zijn al dc schuiten binnen?"
..Goddank ja; maar wc zagen vanmiddag
eon driemaster koers zetten naar dc kust; als
die niet gauw weer zee gekozen heeft, kon hij
wel eens een harden dobber hebben. Ik ga eens
looren, of hij nog.in 't zicht is."
En gewapend met oliejas en zuidwester stap
te. Wouters er op uit. De wind gierde door
den schoorsteen en deed dc oudo deur in haar
hengsels knarsen; angstig drukte Truitje haar
hoofdje tegen Mieke's schouder en begon tc
schreien.
Grootmoedertje zong een wiegeliedje en het
kleine ding sloot de oogen en sluimerde rustig
<n.
„Nu jullie nog een stuk brood en dan ook
gauw naar bed, jóngens! Wat zie ik daar,
Jaapkc, alweer een gat in jc kous? Je hebt
Weer zonder klompen buiten gcloopen, baas
je!"
..Mijn klompen zijn zoo nauw, ik kan er niet
voort." klaagde Jaapkc.
„Nieuwe kosten geld en dat hebben wc niet
tc missendus nog een beetje geduld, broer!
Daar heb jc een dikke boterham; hier Aart,
jij ook één.
Een half uurtje later zat grootmoedertje
..aver Jaqpke's oude kous gebogen en stopte
er dapper op los, bij zich zelf overpeinzend
Jioc menigmaal zij dat zelfde stuk nog onder
handen zou moeten nemen, voordat cr aan
'en paar nieuwe gedacht kon worden;
II.
..Vooruit, mannen! flnrk er 0p los en redden,
Wat nog fe.redden is!"
Vastberaden stapten zes kloeke zeelieden
hl de reddingboot om zich door de woeste
branding heen. eon weg te 1. n naar het zin
kende schip, dat dc woedende golven ieder
oogenblik dreigden te verzwelgen.
Noodseinen en angstkreten drongen nu en
dan door tot do menigte, die zicli aan liét
•strand eer/amp] tl had, maar werden telkens
overstemd door hot loeien van den storm cn
Juh donéerciul geraas der rollende golven. De
kleine reddingboot werd als con nótedop voort
gesleept en weer teruggeslagen, maar onver
schrokken hield de stuurman stand "en span
den allen hun uiterste brachten 'in, met het
oog onaTge.wend op het doel van hun streven
gericht.
Een hevige windvlaag joeg plotseling do gol
ven hemelhoog op; een hartverscheurende
kreet; één oogenblik van vicesclijlce ontsteltc-
Jii.N, en het zinkende vaartuig was verdwenen
in tie diepte; slechts de. masten waren nog
zichtbaar en toonden dc plek, waar liet schip
met man en muis vergaan was.
1 ranen benevelden de oogen der ruwe zee
lieden, die onverlichter zake terug moesten
koeren; Tiet was hun onmogelijk de plek te be
reiken, vanwaar hun het gejammer der onge
lukkige schipbreukelingen tegemoet klonk, en
'Zij mochten het zich tot een geluk rekenen,
dat de woeste golven hun ranke sloep onge
deeld weer op het strand wierpen.
„Arme stumpers!" En menigo traan werd
weggeveegd met een ïmvc, vereelte hand, en
menige vrouw daeht aan haar man of zoon/
die ook op zee zwierf, wiens leven eveneens
aan de bedricgeïijkc baren was toevertrouwd.
„Wat is dat daar ginds, die zwarte plek?
riep eensklaps Wouters, die met dc eene hand
boven liet oog scherp in dc verte tuurde en met
de andere op een donker voorwerp wees, dat
als speelbal van dc golven telkens naderbij ge
worpen werd. In angstige spanning hielden al
len den blik op dat ééne punt gevestigd, tot wit
veler mond dc kreet weerklonk: „het is een
mensch!"
En ja, het voorwerp was nu nabij genoeg
om er een mciisehelijkc gedaante in te her
kennen, en een oogenblik later wierp dc zee
haar prooi op hel strand, aan de voeten der
toesnellende menigte.
Het was een flink gebouwd man van mid
delbaren leeftijd.
„Hij lccl't nog," zei Wouters, die zich on
middellijk over den ongelukkige hcengebogen
had cn de nauw merkbare ademhaling waar
nam.
„Kijk! hij heeft ccn gordel 0m; die heeft hem
gered!'' zei een oud matroos; „anders was hij
evenals de rest verdronken."
„Wat zullen wc met hem doen?' vroegen dc
omstanders.
„Breng hem maar naar mijn hui-s, dat is het
dichtste bij," opperde Wouters. „Allo jongens,
help eens een handje."
Twee stoere mannen lilden het zware
lichaam behoedzaam op cn droegen liet haal"
Wóuters' kleine woning.
„Doe open, Mieke! cn schrik niet kind! het
is Vader, die een on gelukkigen drenkeling mee
brengt."
Dadelijk werd dc kleine deur geopend oil
vertoonde het bleeke gelaat van grootmoeder
tje zich, die bij het zien van den droeven stoet
angstig achteruit weck. Zij herstelde zich ech
ter spoedig cn wees den dragers Vaders bed
stee-, waar zijvhun last konden 11 oer loggen.
..Leeft hij nog, Vader?"
„Ja kind; maar niet la tig meer, wees ik.
„Toe buurvrouw, wrijf hem eens flink, dal
hij weer bijkomt; onderwijl zal ik gauw ccn
ketel water koken en dan zullen we cens zien,
of hij niet wal warme thee kan drinken. Dat
zal hem wel opknappen."
Met vereende «krachten slaagden buurvrou
wen en Wouters er werkelijk in, den drenke
ling tot bewustzijn tc brengen, en toen Miekc
binnentrad met een kom dampende thee, zag
zij een paar grootc oogen, die haar verwon
derd aanstaarden.
„Drink eens, dat zal u goed doen,' zei
grootmoedertje vriendelijk; „kom, laat uw
hoofd maar op mijn arm rusten, ik zal u wel
steunen." En vol zorg, al> ware de patiënt een
hulpeloos kind, sloeg' /.ij liaar arm om zijn
hals en steunde zoo zijn hoofd, terwijl zij met
dc andere hand den warmen drank voorzich
tig aan zijn lippen bracht. De man liet haai*
begaan en dronk met langzame teugen het
verkwikkende vocht, terwijl hij nu en dan een
verwonderden maar dankbaren blik wierp op
zijn kleine verpleegster. Vader en buurvrouw
zagen het zwijgend aan en knikten elkander
veclbcleckcnend loc. alsof zij wilden zeggen:
„Laat grootmoedertje maar begaandie
Weet wel, wat i\\ doet."
(Slot volgt.)
Van twee bedelkinderen.
Zc woonde in een heel nauw straatje, waar
de hoogc .huizen naar elkaar overbogen, alsof
zc elkaar goedendag wilden zeggen. Dc zon
keek soms nieuwsgierig naar beneden, maar
kon niet verder zien dan dc daken cn de bo
venste raampjes van dc heel arme kamertjes,
die onder dc dakpannen waren.
Voor één van die raampjes stond een mooie
rozenstruik met heel veel witte roosjes cr aan.
Ze bloeiden vroolijk en lachten met hunne
roze hartjes vriendelijk het kleine meisje toe,
dat ze water gaf uit een oude, heel erg ge
barsten kan. Zc nam met haar mager, bruin
handje de dorre blaadjes weg en liet ze naar
beneden w aaien in dc steeg, waar ze op de on
gelijke steenen vielen, die altijd modderig wa
ren cn vuil.
Lang bleef hot kind daar zitten bij liaar
mooieii struik, en keek met de groote, fluweel
achtige donkerbruine oogen droomcrig naar
haar cenigen schat.
Haar gelig gezichtje wps overt ogen met een
gelukkige uitdrukking.
E11 zoo blee&het, tot ze leven hoorde in liet
kleine kamertje, en een onvriendelijke stem
haar naam riep, ruw cm met schor geluid.
„Marie!Marie!
Nu stónd ze vlug op, schooi het gordijntje
dicht en ging naar binnen.
Een slordige vrouw, die net was opgestaan,
zat in eon oude rieten stoel aan tafel
„W'aar zit je toch vroeg zij met '11 geeu
werige stem en zag om zich heen. Langzamer
hand werd haar gezicht tevredener, toen ze
hel opgeruimde kamertje zag en op dc schoon
gewreven tafel liet koffiepot je, (lat gezellig
pruttelde".
Zc schonk twee kommetjes vol met het war
me, bruine vocht en vroeg: „IIcb jc gisteren een
gooien avond gehad? Wat heb je opgehaald?"
Marie strekte zwijgend liaar handje uit naar
den schoorsteen waar op het hoekje centen
en halve centen lagen en waar ook een en
kel klein zilverstukje lusschen uit kwam glim
men.
De vrouw stond op, nog slaperig en lang
zaam, nam met onverschillige hand het dub
beltje weg cn legde het op tafel.
Haal een brood."zei ze.
Ma rietje nam het geld in haar kleine handje,
en ging de donkere uitgesleten trappen ak
langzaam langs het gladde, veel gebruikte
touw. Eindelijk duidden Jlauwc lichtstrepen
aan. dat zc bijiïa op straat was.
De straat-deur stond heelcmaal open en toch
kwam er weinig licht in de vunze gang, om
dat de steeg zóó nauw was.
Marietje had de vrouwen wel eens aan
elkaar hooren vertellen, dat misschien alle
huizen zouden worden afgebroken.
Zij wist niet, of ze het prettig zou vinden, of
akelig. En eigenlijk dacht ze er ook'weinig aan.
Toen ze huiten kwam in het daglicht, knipte
zc even met de oogen, die op cens vroolijk op
keken in liet ziekelijk gezichtje.
Ze liep vlug naar dén overkant en knielde
neer bij het stoepje van één dei* keldertjes.
Dat.' Hein.wat ia ie mooi", riep
zc cn ze pakte met twee handjes hel kopje \an
oen mooi konijn, dat haar met vriendelijk,
glinsterende oogjes aankeek.
Snuffelend bewoog het fijne neusje zich cn
dc beweeglijke ooren spitsten zich. als wildcli
ze. goed ojjpemen dc lieve woordjes, die hel
meisje tot hem sprak.
Hein keek toe en streelde ook dc mooie
vacht van zijn lieveling.
„Wat is hij mooi hè? zei' hij liaar na.
En wat flink groeit bij.*'
„Ja, ja," zei ze, „het, is een schat
ccn schat
„Maar ik moei gauw wegDag" l
llciu keek haar 11a, zooals ze weg liep met
haar magere beentjes in dc veel tc grootc
sloffen en dc onverzorgde blonde haren langs
het bleeke gezichtje.
Hij was een stoere jongen en had altijd erg
met haar tc doen, als hij hoar 's avonds op ccn
hoek van één der i^fdstrPlen zag staan cn
haar zwak stemmetje ccn straatdeun hoorde
zingen.
Hij vond haar zoo tenger, zoo broos. Ilij
dacht cr altijd aan, dat zc misschien niet lung
zou leven en daarom wou bij het arme kind
beschermen, dat zóó veel ongelukkiger was
dan hij.
Ilij was een flinke jongen. Als hij 's mid
dags over den kop duikelde, op zijn handen
liep of zijn andere kunstjes op rijn kleedje in
een oud verscholen tricot pakje vertoonde,
verdiende hij veel meer dan wanneer zij de
heclc week met haar arm stemmetje zong. Ja,
hij was veel gelukkiger. Hij had een goede
vader, die liem nooit sloeg en die nooit dron
ken was.
E11 Marietje had niet eens een vader of moe
der.
Want ITein geloofde niet, dat rooio Mie (zoo
werd ze in dc buurt genoemd) cn hei bleeke,
mager meisje aan elkaar verwant kouden zijn.
Daar kwam weer, maar Hein durfde haar
nu niet aanspreken, want Mie keek uit het
raam, waar zc bleef.
liet kind liep ook zoo hard als zc kon en
verdween in de donkere tPapgang.
Ilct was bijna nacht.
De lucht was zwart, zonder één sterretje cn
het water in dc grachten golfde ruw.
Weggekropen in een heel donder hoekje van
een grootc portiek, zat Marietje, bang, gezien
tc worden door den politicagent, die soms
langs kwam.
Maar ze was zóó klein, zóó min. E11 't was
immers héél, liéél donker.
Haar arme handjes waren leeg cn lagen ge
vouwen op haar dun jurkje.
„Marietje
„Hé Ilein.Stt. Pas op, an
ders ziet ljij me en dan moet ik weg
„Wat doe je 11011?" 4-
„Ach, ik blijf hier maai-, want zc willen me
vanavond niks geven en, zie je,ik
ikik Len zoo moe", kwam er eindelijk
uit, heel schuchter, nis schaamde zc zich tc
laten merken, dat ze zoo zwak was. „Ik b8^
zoo -moe", herhaalde zij en toen ze het gezegd
had, barstte zc in eens lós in een onbedaarlijk
gesnik cn zonk liaar hoofdje lang in den
school.
De iftooic, bruine oogen werden weggestopt
achter haar groezelige handjes.
„Kom, kom," troostte Hein.
„Wees niet zoo dom, liier tc gaan zitten hui
len en nog wel zoo hard. Straks
neemt dc politic jc mee en dan is 't heelc
maal mis.Hiergauw
pak aan en ga nou naar huis en naar
bed.
„Gauw," En liij deed zijn buis uit
cn pakte haar arme, magere schoudertjes cr
in.
„Zoo toeneenee
laat dat nou, zooHet is voor mij niks.
Ik haal wel gauw weer wat op en voor jou is
liet vanrvond toch mis."
Hij gaf haar een duwtje, zoodat ze begon tc
loopon, eerst langzaam en slenterend, maar
toen, iu eens met de gedachte, dat ze geld
had, naar huis kon en in haar bed kon krui
pen on\ 1 listig tc gaan slapen, uit te rusten,
toen toenbegon ze liard tc loopen
op een draf.
Toen zc thuis kwam, viol ze nocr; gloeiend
rood wns liaar gezichtje en, als vuur, waren
haar handjes.
Zc dacht cr niet aan* zich uit to kleeden,
maar trok Ilein's buis wat dichter om haar
gloeiend lichaampje, omdat zc zoo rilde.
Den volgenden morgen bleef liet kleine
raampje dicht en het gordijntje Werd niet op
zij geschoven.
Dooie Mie stond op den hoek van de straal
met de handen in dc zij te klagen over het
ongeluk, dat haar getroffen had, zoo'n kind in
haar huis te Lebben.
Nou was zc zieknou had jc cr wat
aan.
Geklaag en nog eens geklaag.
„Niks verdiende zc cr aan en wie weel voor
hoe lang of dat zijn zou."
.Zc schudde haar slordig hoofcl cn keek wan
hopend fond.
Wat verder stond ITein.
Als hij gedurfd liad, zóu hij Mie wel eens
de waarheid hebben willen zeggen en dat ze
haar huis moest gaan en voor het kind moest
zorgen, nu het kind dat niet voor haar kon
doen.
Maar hij durfde niet. Ilij was nog maar ccn
kleine jóngen en zou gauw alle vrouwen uit dc
buurt tegen zich krijgen. En dan I
Ilij slenterde weg.
'l Was slecht met Marietje.Heel bang
gezien tc v;orden, was Hein zachtjes op zijn
kousen dc trap opgeklommen naar het lioogc
kamertje, waar zc lag.in zijn hand
hield hij een trosje -druiven, grooten, grootcn
rijkdom. Zijn allermoeilijkste kunslei^liad hij
cr voor vertoond.
Maarhij li a d 7cen nu zou
ze er van smullen en er, haar dorstige lippen
mee verkwikken. Arme kleine Die.
En zachtjes ging hij verder. Gelukkig, geen
buurvrouw, die hem bemerkte, en dc rooic
stond op den hoek te klagen over haar onge
luk. Die zou vooreerst niet komen.
„Dag, Rfc!"
„Dag Ilein." En dan met '11 blij stemmetje:
-.0, n, wat heerlijk wat aardig van je.
om dat to doen Als ik heter ben, zal
ik Maar Ilein, wat doe je nou?"
„Niks, niks," zei Ilein, en draaide zijn hoofd
om. Ilij vond zichzelf Hauv; en laf, dat hij
huilde, maar hij kon niet anders.Ze
kwamen van zelf. Grootc, dikke tra
nen langs zijn gezonde jongenswan
gen. Hij bchcersclitc zich echter cn zei: „Kom,
proef nu cens, 't zal jc wel lekker frisch z'jó
aan jc dorstige lippen."
Kit Dié proefde en proefde nog cens en at
ze langzaam allemaal op. Toen knikte ze Hein
nog eens dankbaar toe en keerde haar hoofdje
om.
't Was twee dagen later. Het weer bleef
guur en '1 regende aanhoudend.
Hein stond met een groot pak in den alm,
dat hij voorzichtig vasthield, héél voorzichtig,
voor één Mer huizen op de gracht.Hij
belde aan.
Tben dc dour open ging. vroeg hij aan het
meisje, of hij (len jongeheer mocht spreken. Hij
was Ilein dc jongenheer kende liem
wel.
Het meisje, die niet begreep, wat zoo'n have-
loozc jongen te maken kou hebben met den
jongenheer, keek verbaasd naar de lange
ooren en hot snuitje, dat zich uit het pak had
gewrongen cn plofte, zonder iets tc zeggen, de
deur dicht.
Maar even later werd cr weer open gedaan.
„Zoo, Hein."
„Dag, jongenheer."
„Kom maar even in de gan Jc komt jc ko
nijn brengen?"
,.Ja, jongenheer. Maar ik kan hem heusch
niet minder geven, dan een gulden.
't Is een pracht van '11 dier en", terwijl hij het
kopje streelde, „wc "honden zóó voel van
elkaar, dat wc hau"' ni«fc kunnen scheiden."
Het kopje hief /.ich .u\r hem op eu Ilein litt
nog eens zijn vingers door 't zaclitc haar van
zijn lieveling gaan.
„Nu, dan zal ik even 't gold halen."
„Ja, jongenheer."
K11 toen hij alleen was, haalde hij het mol
lige dier uit den doek en nam het in zijn ar
men.
„Dag jongen, je zult het goed hebben ,hoor!
Dat weet ik. Een mooi hok cn lekkere, vorschc
koolbladeren, Dag jongen."
Toon hoorde hij de kamerdeur weer open
gaan. Vlug nam hij het zachte konijnenkopje
in rijn beide handen, keek om zich heen en
drukte haastig een zoen op het zachte vel.
Even later was hij op straat met ccn gulden
in de hand geklemd.
Die was voor den knappen dokter, die Ma
rietje zou beter makenzeker, betel*
makenO, als hij maar kwam, als hij
maar kwam
Als voortgejaagd liep hij cn.
Iu 't kleine zolderkamertje was het heel
stil.
Dc klok tikte niet, want Marietje had hom
niet opgewonden;
t Was slordig en vuil iu 't kamertje, nu 't
kind niet met haar -kleinebruine handjes
zorgde, dat alles was opgeruimd.
Dc vrouw liad geen lust, zei zc, om tc wer
ken, nu zc zoo ongelukkig was. En ze stond
ta huilen en te klagen op den hoek der straat
met andere vrouwen.
Marietje was dood.
E11 toen Zc weggebracht werd, »s morgens
heel vroeg, liep ccn havcloozc straatjongen op
een kleinen afstand haar na.
Op haar grafje, waar misschien nooit iemand
naar zou komen zien, legde hij een schat va"
kleine, witte roosjes neer.Den heelen
gulden had hij er aan besteed.
De dokter had hem niet behoeven tc hebben.
Toen keerde hij terug.E11 's avonds
duikelde liij weer over zijn hoofd, op den hoek
van de straat 111 zijn oud tricot "pakje.
was in 't la;
luider:
d deö
Een Vleermulzonjacht.
door N. V.
Ans en Tilly lagen nog geen vijf minuten in
bed, on Tilly sliep al bijna, toen er plotseling
door liet wijl opengeslagen raam iets naar
binnen fladderde.
Ans, die juist lag tc soezen o^r de Elt-u,
waar ze iu dc vacantie geweest was, schrikte
op, omdat er iets rakelings langs haar neus
vloog. Wat was dat? een miniatuur vliegma
chine, of djoomde zc soms? Maar toen, met
een ruk, trok zc dc dekens o.vcr haar hoofd.
Dit, 1 was een vleermuis!
„Tillyl" riep zc wanhopig.
Geen antwoord, Ti/Ty
(1 i'oomcn.
J'ocn nog eens, maar veel
word tóch eens wakker, gauw!
Nu kwam cr beweging in 't andere bed. j
„Wat heb jc toch; wat is er?"
„O zeg, hoor jc hem niet? 't Is een vUcr*
muis, daar komt hij weer aan!"
„Jakkes, als hij maar ilici in mij hoicrfi
vliegt; dat doen die beesten immers altijd!" en
ook lilly s hoofd verdween onder dc dc*
keus!
K11 onderwijl fladderde dc onschuldig a
vleermuis angstig door de kamer, hing nu ec»»S
aan het gordijn, dan weer aan do sarong Ir -
ven den spiegel.
De beide meisjes logen elkaar, van ouder tl«
dekens uit, toe te schreeuwen.
„Wat moeten we nu doen?
,,'t Licht moet Ojp!
„Dank je, ik lig hier goed!"
I11 de kamer el* naast werd gestommeld pil
dc deur- ging open.
..Wat is hier tc doen Waarom gillen jullhi
zoo?"
„O Puck, knip eens gauw het licht op", klonk
dc gesmoorde stem van Ans.
Puck deed, \\;ii haar gevraagd word, .11
keek toen verwonderd naar de twee bedden*
„Kijk cons!" en Tilly wees met haar vinger
naar dc vleermuis, die juist weer van 't gordijn
affladderde.
Vil" zei Puck, deell ccn stap achteruit ctt
keek inct grootc (.ogen naar don onhcilsfich»
ter. Toen nam zc vlug een handdoek vau dc
waschtafel, en knoopte die behendig om hour
hoofd, 1 haar cr onder.
Zie zoo, nou kon zc 1 zaakje eens goed
zien.
Nu stak Zus haar hoofd om 'l hoekje van do
deur, knipopgend van 't schelle licht.
„Een vleermuis hier!*' schreeuwde Ans hnoP
toe.
„Buli, een vleermuis?" en doodsbenauwd
kroop ze bij TiUy onder dc delictus.
Puck gooide een puur maal met een kussen
naar t beest, maar t hielp niets.
„We moeten probêereii" zei ze ..hem op dot»
grond tc krijgen, dan kan hij niet opvliegen
Zlls luchtte haar wijsheid: f.O, ja, do vleer
muis hel» ik juist op Dierkunde gehad. Hij
hangt aan zijn achterpoolen. Als hij op den
grond is, moet hij eerst tegen iels opkruipen,
anders...."
..Zit nou mitar niet die wijze theoriên tc ver
kondigen, maar help me liever eons," en Puck'
trok haar een nachtzak over het- hoofd erf
stopte haar een punt van oen lal 11 in tic l.aiuL
„Kijk, ik wou zóó doch; nu houden wc dit
laken zoo hoog mogelijk gcspauircn cn wan
neer hij er nu tegenaan vliegt, slaan wc het
zoo om op den grond cn dan zit hij er onder!*
Ans cn Tilly lagen tc schudden vail t lauhon
om 't koddige gezicht, Puck en Zus, ieder op
een stoel staande, dc één met een handdoek»
dc ander met een nachtzak over t hoofd, hoi*
den krampachtig Jjet laken in dc hoogte' hou*
dende.
't Hielp niets. 1)0 vleermuis fladderde wan*
JiQpig ill X rond. nu.ir juist niet in 't bereik
van "t faken.
„Ilij wil niet, hoor! 'k Hou cr mei* op F' <*n
Zus sprong van den stoel.
„O, kijk eens, nu zit hij héél laag op 't gor
dijn: nu kun je hem zóó pakken!" riep Am
op eens.
Puck, de moedige, vloog cr heen cn greep
met onbegrijpelijke durf naar 't (lier.
,'k Ifeb hem, 'k hel» hén» gilde zij, en zc wou
liem uit liet raam werpen ,muar ja wel, dat
ging zoo gemakkelijk niet! Het dier had haar
vinger stevig -omkneld en wou niet loslaten-
„Oh! gilde Puck wanhopig, hij linitdf
me vast!" en zc schudde lièftig haar h uid heen
cn weer, maar bemerkende dat dit niets gaf,
holde zc plotseling naar dc lampetkan, en
dompelde haai' h:ind met vleermuis en al OU*4
der water. Toen Jiet hij los....
Hij dreef nu met zijn vleugels uitgespreid
op t water.
Met een bchcndigcn zwaai pakte Puck do
kan, en stortte (len inhoud yii hel raam. Toen
keerde zc zich om cn ei triomfantelijk„Nou
is hij v?eg!'
,,Xuu... is... hij— weg! cn dc drie aiidcro
meisjes keken, bijna sprakeloos van verba
zing over zóóveel tegenwoordigheid van gceaó
Puck au ik
Toen op eens sprong Ans op. cn juichte, met
haar kussen z^v aaiende:
„Jliep-hiep-heera voor Puck en de vleejf
muis!"
Pietepoes droomt mooi van visschen
en als hij 's nachts makker wordt,
meent hij waarlijk nóg te dropmeu,
visschen ziet hij op ccn bord
voor zijn bed wat een traktatie,
moederlief, zijn die van u?
r- ja, is t antwoord, k ving zc gist'reii,
Nachtelijke smulpartij.
kleine schelm, wal vp« jc nu?
Pietepoes gaat gauw aan 's smullen;
bijna is het middernacht
'n raar uur om dèn viscn tc eten,
zeg jeja, 'k heb 't óók gedacht!
11 e r m a n a 1