AMERSFOORTSCH DAGBLAD „PE EEMLANDER DERDE BLAD. Qoof <k Uecigd. 18e Jaargang No. 203 Zaterdag 21 Februari 1920 De Waterkoning. Een Sprookje naar het Duitsch van H. SE1DEL'. Bewerkt door C. II. Tn Noord-Duitsehland vindt reen groote toe- Zen, die zich tusschen met bosschen begroeide heuvels uitstrekken en op veel plaatsen aar- Hgc. groene eilandjes vertoonen. Aan één de fer meren, juist op de plaats, waar een vroo- Jijk kabbelende beek in het water uitmondde. \ag tusschen de heuvels in een dorp, omringd anor velden en weiden. In dit dorp nu, vlak bij het meer, woonde een visseher met zijn vrouw en hun zoontje Klaas. Het liefste speelmakkertje van Klaas V'as Geertrui, het dochtertje der buren. Daar Je tuinen der ouders aan elkaar grensden, liepen de kinderen eiken dag naar elkander over en ieder was op het gebied van den an der even goed thuis als op dat van hem zelf. <Iand in hand dwaalden zij 's avonds langs het meer met zijn stille, vlakke bochten, waar wa terlelies groeiden en zóóveel riet, dat het we' •cn bosch geleek. Daar hadden pluvieren en in<!ere watervogels hun nesten gebouwd en ie dc kleine rietvink onophoudelijk zijn ge- ang aan. Op verscheiden plaatsen was de otver zandig en spoelden de golven over het strand. Daar zochten zij schelpen en stecnen en deze schatten verzamelden zij op een verborgen nl»*k tusschen de dichte doornstruiken, waar een kleine kuil bevond. Zij hadden daar •tc schelpen, die van binnen glansden als - u clmcer en stecnen, helder als glas of wit ais melk. Ook waren er veel donker-geaderd en één, dien zij bijzonder mooi vonden, was doorschijnend en gloeide, als men hem tegen het licht hield, als het morgenrood. Ook be waarden zij er gele dondersteenen, waarvan Grootmoeder verteld had, dat zij met onweer naar beneden waren gekomen. Maar hun allergrootste schat was een glad de, steenen bijl, die de heidenscbe voorvade ren, welke nog geen ijzer kenden, bij hun ar beid gebruikt hadden. De kinderen haddon dit voorwerp gevonden op bet naburige eiland, waarheen dc vader ■van Klaas, als hij ging visschcn, hen dikwijls overzette. Op dit eiland, dat dicht begroeid was met hooge hoornen en lage struiken, zou in den heidenschen tijd een heiligdom geweest zijn, en werkelijk lagen er nog op een heu veltje, onder eeuwenoude eiken, een aantal croote, met mos begroeide rotsblokken, die sa men een kring vormden, een hunnebed dus, Eens waren Klaas en Geertrui foor de strui ken heen tot de stecnen doorgedrongen, maar het was er zóó doulccr en eenzaam, terwijl zij niets hoorden dan het suizen van den wind in takken cn het rauwe gckrijsch van een raaf, die in één der eiken nestelde, dat dc kin deren bang begonnen te worden en naar den rand van het eiland terugkeerden, waar dc vriendelijke zon scheen cn de glanzende golven hun vertrouwd in dc ooren ruischten. 's Winters, bij strengen vorst of sneeuw vormde het meer dikwijls een spiegelblanke ijsvlakte. Dan haalde Klaas zijn schaatsen tc voorschijn en bracht hij Geertrui in haar slee mt het eiland, 's Avonds zaten zij dan in dc keuken van het visschershuisje bij den war men haard en terwijl er buiten op het meer mei donderend gebraak groote spleten in het i,s onstonden, vertelde Grootmoeder dc mooiste verbalen, die men zich maar denken kan. lTct «eziclit van Grootmoeder scheen uit anders dan groote en kleine rimpels tc beslaan, doch haar oogen waren nog helder cn als zij vertelde, dan schenen zij de duister nis te doorboren, als-zag zij daar alles leven dig vóór zich. Zij kende alle sagen uit den ge beden omtrek en zóóveel sprookjes, dat zij eiken winteravond wel een nieuw kon vertel len. Op zekeren avond, toen het dichtgevroren meer weer hevig kraakte en er geen einde aan het donderend rollen scheen tc komen, zei zij: .Op den bodem der zee, daar waar deze het - st is, woont de Waterkoning in zijn palcis 1 '-..raai, schelpen en barnsteen, en het is mooi, dat het niet tc beschrijven is. R tin-dom het paleis strekt dc tuin zich uit, waarin de paden met paarlen bestrooid en de bloembedden met parelmoer afgezet zijn. De kostbaarste bloemen, met gouden en zilveren bladeren en schitterend als edelsteenen, groei en daar Je Vader, Klaas, heeft eens op een nacht, toen het volle maan was, op den bodem der zee al die heerlijkheden zien glanzen, maar hij heeft dc plaats later nooit terug kunnen vinden. Hoor jullie niet, hoe het ijs dondert en kraakt, als er spleten in konten? Dat doet dc Waterkoning. Het bevalt hem volstrekt niet daar beneden in het meer als in een glazen ge vangenis opgesloten tc zitten en daarom niest hij zóó geweldig, dat het ijs er van barst. Maar hef ijs verwijderen kan hij niet, dat kon al leen de Zuidenwind en daar moet hij op .wachten. Als jullie ooit op een verborgen plek een rond gat in het ijs ziet, 7.00 groot als een wa genrad, moet je oppassen, want dat is de uit wijkplaats van den Waterkoning. Dc randen V3U het ijs zijn daar dun, alsof 7e afgesleten rijn en het \\3ter bevriest er zelfs bii de aller strengste koude niet in. Daar duikt hii soms op uit het water en kijkt er naar dc lucht om tc weten, of de Zuidwestenwind nog niet in aan- j ïocht is. Ook loert hij daar graag onder het ijs J en trekt menschcn en kinderen naar beneden, die zich tc dicht bij de opening wagen. Weest j daarom op jullie hoede." .Maar kun je dan nooit meer gered wor- dei:?'» vroeg Geertrui plotseling. „Wie dc bloem der liefde gevonden heeft «1 haar bij zich draagt, dien kan, zoolang /.ij nog niet verwelkt is, het water en de Water- 'koning geen kwaad doen, als hij ten minste dc {verleiding weerstand biedt van zijn spijzen ,«11 dranken te genieten. Hij kan gerust in het (water springen en daar als op het land leven lm zich beweffpn. Maar dc bloem der liefde is heel moeilijk tc vinden. Zij bloeit midden in den winter op eenzame plaatsen midden in dc sneeuw, en als zij niet geplukt wordt, verwelkt zij _één uur nadat zij is ontloken. Zij gaat dan in stof over. Op het eiland, waar het hunne- bed is, moet zij éénma&l, lang geleden, door iemand uit hei dorp gezien zijn, zooals zij daar midden uit de sneeuw opbloeide. Maar die haar zag, moet zóó geschrikt zijn, dat hij hard wegliep." Zoo vertelde Grootmoeder. Den volgenden dog was de koude niet meer zoo scherp en was het een mooie, zonnige win terdag. Na het middageten ging Geertrui in haar slede zitten en reed Klaas haar over het meer. Zij hadden zich voor dien dag een groo- tcn tocht voorgenomen en wilden het geilede meer omrijden. Zóó ver waren zij nog nooit ge weest. Na een hall uur onafgebroken gereden te hebben, waren zij voorbij het eiland geko men en wilde Klaas even uitrusten. liet ijs was spiegelglad cn toen Klaas stilstond, hoorden dc kinderen niets anders dan het fluisteren van den wind in het droge riet langs het eiland. Van het dorp zagen zij niets meer, omdat het eilan-d tusschen hen en het dorp lag. „Ik ben zoo bang!" fluisterde Geertrui. i/öét ijs is vertrouwd P antwoordde Klaas. „Vader heeft het gezegd." „Ik ben bang voor den Waterkoning," ze» Geertrui rillend. „Die bestaat niet!" riep Klaas uit, „het is im mers maar een sprookje!" Plotseling schrikten de beide kinderen lievig, want met een luid gekraak, barstte liet ijs. liet geluid plantte zich met donderend geweld voort. „Dat was 'mi Dat was 'm!*' fluisterde Geer trui, „laat ons omkeeren!" Maar Klaas stelde haar gerust door tc zeg gen, dat zij zich juist in het midden bevonden cn zijr als ze doorreden, even gauw thuis zour den zijn, als wanneer zij terugkeerden. Zij reden dus door cn kwamen 11a een tijdje aan een plek, waar het eiland een mot l iet be groeiden inham vertoonde. Plotseling riep Geertrui uit: „Kijk, daar! daar is dc uitkijkplaals van den Waterkoning. Rijd gauw door!" Maar Klaas, die nieuwsgierig werd, liet de slee stilstaan en zei: „Als je er maar niet dicht bij komt, is het niet gevaarlijk. Kijk maar, het ijs is precies zooals Grootmoedei- ons verteld heeft." Op cenigen afstand was werkelijk een rond gat in liet ijs. De randen waren heel dun en het water er in was zelfs niet eens door een dun ijskorstje bedekt. De wind, die in het riet fluisterde, deed hel water kabbelen. Toen dc kinderen, doodelijk ontsteld, er naar keken, kwam er plotseling meer bewe ging in het water: dc góuden rug van een -reiizenvisch dook omhoog en bewoog zich on rustig. Het dier begon heftig met zijn staart te slaan en zich omhoog te werken cn in het volgend oogenblik zagen de kinderen een groo- ten visch op het ijs spartelen, tevergeefs'chc pogingen aanwendend om weer in het water te komen. Zulk een wonderdier hadden zij nog nooit aanschouwd: liet was blauw met goud gestreept en schoot vonken in d,e zon. Klaas had zich het eerst hersteld. Zijn moed was teruggekeerd cn hij riep uit: „Dien moet ik vangen!" Of Geertrui al smeekte en schreide, liet hielp haar niet: Klaas liep op den spartelenden visch toe en pakte het gladde lichaam met beide handen beet. Nauwelijks had hij dit ech ter gedaan, of het dier gleed met onweerstaan baar geweld den jongen met zich meetrek kend in de opening terug. In het volgend oogenblik waren beiden verdwenen 1 Geertrui gildè en snikte, doch er bleef haar ten slotte niets anders over dan dc slee in den steek te laten en zoo vlug mogelijk naar huis te loopen om onder steeds stroomendc tranen de vreesclijke gebeurtenis te vertellen. Eenige moedige mannen trokken, met stokken en tou wen gewapend, er mei den vader van den jon gen op uit en zochten de gchecle omgeving der opening ijl het ijs af. Zij vonden echter niet het geringste spoor. Bouw en ontzetting verspreidden zich 111 het geheclc dorp over het lot van den armen Klaas, maar het meest bedroefd van allen was Geer trui. Zij schreide dag en nacht, zóó lang. tot dat ze heclemaal geen tranen meer had. Toen werd zij rustiger en vatte plotseling het plan op. haar leven te wagen om haar vriendje Klaas uit zijn gevangenschap te verlossen. Zij nam een góuden ketting waaraan een medaillon hing, nog een aandenken aan haar gestorven moeder, en hing dien onder haar jurk om haar hals. Daarna vulde zii haar zak met brood en op een vroegen Zondagmorgen begaf zij zich op weg om de bloem der liefde te zoeken. Zij dacht, dat dez^ op het eiland stellig tc vinden zou zijn. 's Nachts was er sneeuw gevallen en het meer lag als een onafzienbare, witte vlakte vóór haar. Als een grauwe wolk verhief het eiland zich daar boven. Door de dikke sneeuw liep zij er heen en toen zij er aan kwam. was de zon opgekomen en keerde Geertrui zich nog éénmaal om, ten einde een laatsten blik 00 het dorp te wer pen. De witte daken staken scherp af tegen de blauwe winterlucht en uit rle schoorsteenen steeg de rook kaarsrecht omhoog, zich duide lijk afteekenend tegen het bosch, dat op eeni- gen afstand achter het dorp lag. Van den kerktoren klonk het klokkengebeier tot haar door. Zij verzamelde al haar moed en baande zich een weg door liet met sneeuw beladen struikgewas. Zij hief de oogen niet van den grond op en sloeg er geen acht op, dat de besneeuwde takken haar in het gezicht en den hals sloegen Zij wrong zich door de struiken heen en keek in elke opening. Alles was ech ter te vergeefs. Reeds luidde de klok der dorps kerk voor hel laatst, reeds had zij het geheclc eiland afgezocht, maar nog steeds had zij niets gevonden. Zii liep het heuveltje op, wam de trotsche eiken hun knoestige takken verhie ven: daar had dc bloem der liefde éénmaal gebloeid en het kon zijn, dat zij het weder deed. Zij zocht in de sneeuw, die overal smet teloos wit w as en niet het geringste spoor van een bloem vertoonde. Op één plaats echter ontdekte zij een menigte heel kleine voetspo ren, die allen in dc richting van het hunne- bed gingen. Zij volgde ze vol verwondering en kwam tot dc ontdekking, dat zij allen tus schen een opening in de steenen op de twee grootste rotsblokken uitliepen, die samen een donker hol vormden. Toen zij er vóór stond, zag vij. dat hier wer kelijk een hol was. Een zoele voorjaarslucht en de geur van groene woiidkruidsn en viool tjes kwamen haar tegemoet. Ook was de sneeuw aan den rand der beide rotsblokken gesmolten en vielen er glinsterende druppels óp den grond. (Slot volgt.) De Jsger en de Nachtegaal Tegen hof vallen1 van den avond verliet een jager zijn woning! Hij sloeg den weg in, die leidde naar dc plek in liet bosch, waar hij een vogelnet gespannen had. Toon hij zijn doel naderde, hoorde hij heel liefelijk zingen; het was het treurige lied van een nachtegaal. „Och jager, bevrijd mij toch uit het net,' zong deze. „Dat wil ik wel." antwoordde de jager; „an ders zou ik jc impel s niet in de kooi kunnen zetten, die thuis in mijn kamer staat.'» Nu begon dc nachtegaal nog treuriger te zingen. Hij vroeg den jager hem weer vrij in het bosch te laten vliegen. Dat kwam den jager echter als een groote dwaasheid voor. «„Waarom zou ik mij dan :d die moeite gegeven hebben? Een man als ik weet wat hij wil en wat bij wil, dat doet hii ook. Jc bent nu mijn gevangene en dat blijf je!" Hierop dacht de nachtegaal: „Ocll, och, wat een slechte man! Hoe kan ik er voor zorgen, dat hij mij mijn vrijheid teruggeeft?" En to.-n dc jager hem nul uit liet net genomen had en hem voorzichtig, in zijn hand droeg, begon hij weer tc zingen. Ditmaal zong hij: „Ik wil je voor mijn vrijheid wel betalen. Als je mij vrij laat, geef ik je driemaal een raad, die jc gelukkig zal maken." „Staan dc zaken zoo?" vroeg dc jager. „Zeg mij dan jc drie raadgevingen! Als zij goed zijn, laat ik je vrij." E11 het vogeltje zong: „Jammer niet om' hetgeen gij verloren hebt." „Verlang niet naar bet onbereikbare."! „Geloof niet non bet onmogelijke." ..Inderdaad." zei de jager, je raadgevingen zijn goed.En hij herhaalde ze nog eens bij zichzelf: „Jammer niet om hetgeen gij verloren hebt." „Verlang niet naar het onbereikbare." „Geloof niet aan liet onmogelijke." Daarop vervolgde hij: „Vlieg dan maar weg!" Ilij opende zijn hand en de nachtegaal vloog in een Uóögcn struik, die aan den kant van den weg stond. Nauwelijks zat hij daar echter hoog en droog, of hij begon een ander lied te zingen, een spotlied: „Domme jager, als je geweien hadt, dat ik een edelsteen, loo groot als een vuist, in mijn keel heb, zou je je nog wel eens bedacht heb ben." Toen. werd de jager boos. Hij greep naar het vogeltje in de >lueht; hij liep liet na, toen het wegvloog; hij schold en dreigde; hij riep met luide stem in de richting» van zijn huis, dat men licrn pijl en boog zou brengen cn zei: „Ik zal je wel krijgen en als liet vandaag niet is, morgen zeker." „Ilabai" zong hel vogeltje cn nu was het een sclialksch vredeslied: „Hoe lang is bet ge leden, dat je mijn drie raadgexin^cn gehoord hebt? Je schijnt ze alle djie al Weer vergelen te zijn, want je jammert om hetgeen je ver- loren hebt, je Verlangt naar het onbereik bare en je gelooft aan liet onmogelijke! Zie toch eens hoe klein ik ben! 't Is dus onmoge lijk, dat ik een edelsteen in mijn keel heb, zoo groot als een vuist." Na dit gezongen te hebben, vloog de nach tegaal dieper hel bosch in, zich niet verder om den verbluften jager bekommerend. gewoon voor don baas. 't Gaat er mee als bij de menschen, nis dje cr netjes uitzien, is 't ook voor hen zelf. Voor een ander heeft 't meer waarde, of ze liun werk goed doen, er hart voor hebben. E11 wat dc parapluies betreft, jul lie hebt het ook mis. Jc moet jc werk niet doen, om dat jc denkt, dat je daardoor beter bent dan een ander, maar omdat je eenvoudig jc plicht moet doen. Ik bon maar een kruk en als een mcnsch een kruk is, deugt hel niet, dat weet jc. Dan doet Itij zijn werk maar stumperig. lk ben een kruk van mijn geboorte af on ik schaam mij cr niet voor, maar ik doe ook niet net alsof alle menschen juist wachten om door mij ge steund tc worden. Komt er een ziek mcnsch hier, die door den baas wordt geholpen jc weet, hij is masseur, hij wrijft dc menschen weer boter en krijgt die me mee, dan steun ik hem. Hebben ze mij niet noodig, dan is liet ook goed. Ik vind het 'altijd dwaas zichzelf op te hemelen en wil jullie niet verzwijgen, dal aK ik oud geworden ben, ik in dc kachel ge stopt word en dan mijn plicht als brandhout zal doen. En jullie zult op je ouden dag ook niets ntl-i ders tc doen krijgen, ten minste, ;||S het nie? meer de moeite waard is jc tc vernieuwen.- Kom, wees verstandig en laat dat gemopper.'4 Toen zweeg het kleine, grove krukje. De stok was boos en beschaamd tegclyk; hij; zei evenmin iets als de parapluies. Nu kwam er op eens een zonnestraal door 't gangraan* naar binnen. Deze streelde den houten knop van het krukje en de stok cn de parapluies zagen het. Zij bemerkten, dat dc gele houtoiV knop goudachtig glinsterde en in stilte moes-1 ten ze bekennen, dat de kruk toch ook eert voornaam soort stok was, als de zon haar eert kus kwam geven. Truus Salomons. Lorre, Da Stokken. Hebben jullie wel eens opgelet, dat alle din gen spreken kunnen? Als je goed luistert, zeg gen ze allemaal wat tegen je in hun eigen taal! 't Is wel eens een moeilijke taal. die zij spre ken, maar ik kan hen toch verstaan. Nu zal ik jc z.00'11 gesprek, dat ik afluister de. eens vertellen. Als je 't leuk vindt er meer te hooren, kom ik-dat dan wel eens te weten. Ik woon dan op een bovenhuis in Amsterdam en in de gang van dat huis staat een groote stecnen paraplubak. I11 dien bak stonden een stok, twee parapluies cn een bed grof krukje op een middag vreeselijk tc twisten. Wie cr al geen praats heeft, hè Nu hield ik mij een beetje op een afstand om te hooren, wat ze te vertellen hadden. De stok ('t was cr eentje met een zilveren knop) beweerde tegen de parapluies, dat hij onmisbaar was, „want, zie je," zei hij, „meneer is blij, als bij mc bij zich beeft; ik zie er def tig uit en 't staat gekleed om mij mee tc ne men". De parapluies lachten om zoo'n verwaan den, mageren stok en ze- vonden 't wel wat brutaal, dat hij zoo'n verbeelding had. „Ik," begon dc grootste parapluie nu, „ga mee, als 't regent on dan zorg ik, dat meneer droog blijft. Jij bent alleen maar voor den pronk, ik niet, ik help mijn baas." „E11 ik houd den kleinen jongen drooü als zijn moeder hem uit school baalt," pion dc kleine parapluie. 't Grove krukje zei niets; t stond stil legen den muur. De stok begon nu heel vinnig tegen hem uit tc varen: „Jij houdt jc stil hè? Jij denkt zeker: ik zeg maar niets, 'Want ik tel toch niet mee, maar je mag daarom je mond wel opendoen. Ik geef je toestemming." 't Krukje zag cr al heel armoedig uit naast den stok en deze dacht: „wat anders zou hij kuAnen zeggen dan dat ik veel voornamer ben dan hij? En de parapluies vroegen het krukje ook om zijn meening, in de hoop, dat dc stok ongelijk zou krijgen, maar 't krukje zei heel kalm: „Ik heb jullie dit te zeggen; de stok denkt dat zijn baas hem meeneemt om zijn zilveren knop, maar dat is niet waar. De baas blind, bij neemt den stok mee om op 'straat' den weg te weten. Da* hij er nu netjes uitziet, de stole, bedoel ik, is prettig voor dezen, maar Arme Lor, arme Lor, Lorretje is vrees'Jijk schor. Lorre is verkouden, moet zijn kamer houden, heelt een dasje omgedaan nu, je ziet het hem ook aan, al zijn vecren hangen slap, en hij maakt geen enk'lc grap; flets staan ook zijn oogen, 't kopje is gebogen. Tingeling, tingcling, daar komt dokter Springerding om wat voor tc schrijven; Lor moet binnen blijven 'l drankje helpt al, dat hij gaf, en de wollen das kan af; gauw is lyór dc oude weer, geeft dan Springerding een veer; dat is zijn bedankje voor het beste drankje. II e r m a n.n a. Sport en Wedstrijden. ï>e A. W. W. S5. op «1© Janrbourn De A. N. W. B. zal ditmaal ook op de Jaarbeurs vertegenwoordigd zijn, zoo schrijft de Nieuwe Kampioen. Aan een vriendelijke uitnooaiging van cle Algen». Nederl. Vereeniging voor Vreem delingenverkeer, die ons gastvrijheid aun- bood in haar paviljoen, links van den hoof tb- ingang op hetVredenburg, zullen wij ge volg geven en den bezoekers van de Utr. Jaarbeurs een overzicht trachten te geven van het voornaamste bondswerk. Het zal niet gemakkelijk zijn om weer eens wat nieuws te bedenken om dit werk in beeld te brengen, vooral dóér niet, waar zoo vele zakenmenschen hun vernuft laten spelen, om zoo aantrekkelijkk en zoo dui delijk mogelijk te doen zien wat zij vervaar digen en kunnen leveren. Regeerings- en andere officieele lichamen hebben er hun tenten tijdelijk opgeslagen, uit vorige jaren weten wij, dat zij op uitne mende wijze de belangstelling van het pu bliek wisten te trekken. Hun voorbeeld zul len wij moeten volgen, al zal de korte tijd van voorbereiding wellicht eenige afbreuk doen aan het welslagen van onze pogingen. Maar desalniettemin vreezen wij niet voor geringe belangstelling, wij'mogen ons toch verheugen in een groot aantal vrien den en vriendinnen, leden van onzen Bond. Als nu maar een tiende deel van onze leden een bezoek komt brengen aan het pa viljoen. onder welks dak wij te gast zijn. en die leden brengen elk twee niet-leclen mee. die ze door zullen overtuigen van de fout in hun algemeene ontwikkling en het gebrek in hun gemeenschapszin je gebruikt bij zoo'n gelegenheid bij voorkeur dikke woor den door nog geen lid te zijn van den Bond, dan wordt onze tijdelijke woning toch'nog door ongeveer vijftienduizend per sonen bezocht; d.i. dus meer dan twaalf honderd per dog! dat is ongeveer 145 per uur; dat is ongeveer 2Li per minuut. Dat wil dus zeggen, dat de mogelijkheid bestaat om elke minuut twee nieuwe bonds leden in te schrijven in de lijst, die daar aan wezig zal zijn; die halve persoon stelt don: het bondslid voor, dat zich bij de plechtig* heicl der inschrijving aldus bescheidcnlijk; voor de helft wegcijfert. Zijn wederhelft komt intitsschcn met tv/ee andere new-comers, baren of tokos binnen; en zoo wordt de winst ven nieuwe letflnrt systematisch geregeld. Alles voor de rftrtisfiekf Waarom wij, die gewoonlijk ons niet be zondigen aan het peuterige cijforwerk, -/russ verdwaald zijn geraakt in die statistische be* schouwingen Wel, omdat on die Jaarbeurs wij do be»* zoekers ook zulen bekogelen met cijfers»» grafieken, curven, cn hoe al die fraaiighe* den al zoo meer heeten, omdat wij ons zul len aanpassen aan de omgeving, of wil ment liever, zullen huilen met de wolven in het bosch al moge dit ook al niet vriendelijk klinken tegenover onze mede-inzenders, f wij, die eigenlijk in het vrije veld thuis hoo ren, wij, die zijn van den buiten, van dcf heide en de plas, wij willen op die Jaar beurs ook eens met die middelen laten zien]* hoe omvangrijk, hoe veelzijdig'het Bereis- werk is, hoe het uw steun verdient en chert van uw vriend, uw kennis, uw buurman, vart al uw landgenooten. Wij willen er ook eentf komen te midden van al die man-en vari zaken, die het druk hebben, maar ;olc bunl verpoozing wenschen en hun ontspanning noodig hebben, een uurtje eiken dag, en el* ken rustdag geheel, eenige weken van derf zomer en dan dan is er de A. N. W« B., de Toeristenbond, die hun den weg aal wiizen, die ze inlichtingen zal geven om hél allermeest te kunnen genieten van hun va cantia. hun zorgen zal wegnemen op da reis, hen zal bewaren voor teleurstellingen op hun tochten. En zoo sluit het Bondswerk aan bij (ff Jaarbeurs en zoo hebben wij vertrouwen, daj het bezoek onze berekeningen zal overt»* fen.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9