AMERSFOORTSCH DAGBLAD „PE EEMLANDER
DERDE BLAD.
Qoof <k Uecigd.
18e Jaargang
No. 203
Zaterdag
21 Februari 1920
De Waterkoning.
Een Sprookje
naar het Duitsch van H. SE1DEL'.
Bewerkt door C. II.
Tn Noord-Duitsehland vindt reen groote toe-
Zen, die zich tusschen met bosschen begroeide
heuvels uitstrekken en op veel plaatsen aar-
Hgc. groene eilandjes vertoonen. Aan één de
fer meren, juist op de plaats, waar een vroo-
Jijk kabbelende beek in het water uitmondde.
\ag tusschen de heuvels in een dorp, omringd
anor velden en weiden.
In dit dorp nu, vlak bij het meer, woonde
een visseher met zijn vrouw en hun zoontje
Klaas. Het liefste speelmakkertje van Klaas
V'as Geertrui, het dochtertje der buren. Daar
Je tuinen der ouders aan elkaar grensden,
liepen de kinderen eiken dag naar elkander
over en ieder was op het gebied van den an
der even goed thuis als op dat van hem zelf.
<Iand in hand dwaalden zij 's avonds langs het
meer met zijn stille, vlakke bochten, waar wa
terlelies groeiden en zóóveel riet, dat het we'
•cn bosch geleek. Daar hadden pluvieren en
in<!ere watervogels hun nesten gebouwd en
ie dc kleine rietvink onophoudelijk zijn ge-
ang aan. Op verscheiden plaatsen was de
otver zandig en spoelden de golven over het
strand.
Daar zochten zij schelpen en stecnen en deze
schatten verzamelden zij op een verborgen
nl»*k tusschen de dichte doornstruiken, waar
een kleine kuil bevond. Zij hadden daar
•tc schelpen, die van binnen glansden als
- u clmcer en stecnen, helder als glas of wit
ais melk. Ook waren er veel donker-geaderd
en één, dien zij bijzonder mooi vonden, was
doorschijnend en gloeide, als men hem tegen
het licht hield, als het morgenrood. Ook be
waarden zij er gele dondersteenen, waarvan
Grootmoeder verteld had, dat zij met onweer
naar beneden waren gekomen.
Maar hun allergrootste schat was een glad
de, steenen bijl, die de heidenscbe voorvade
ren, welke nog geen ijzer kenden, bij hun ar
beid gebruikt hadden.
De kinderen haddon dit voorwerp gevonden
op bet naburige eiland, waarheen dc vader
■van Klaas, als hij ging visschcn, hen dikwijls
overzette. Op dit eiland, dat dicht begroeid
was met hooge hoornen en lage struiken, zou
in den heidenschen tijd een heiligdom geweest
zijn, en werkelijk lagen er nog op een heu
veltje, onder eeuwenoude eiken, een aantal
croote, met mos begroeide rotsblokken, die sa
men een kring vormden, een hunnebed dus,
Eens waren Klaas en Geertrui foor de strui
ken heen tot de stecnen doorgedrongen, maar
het was er zóó doulccr en eenzaam, terwijl zij
niets hoorden dan het suizen van den wind in
takken cn het rauwe gckrijsch van een
raaf, die in één der eiken nestelde, dat dc kin
deren bang begonnen te worden en naar den
rand van het eiland terugkeerden, waar dc
vriendelijke zon scheen cn de glanzende golven
hun vertrouwd in dc ooren ruischten.
's Winters, bij strengen vorst of sneeuw
vormde het meer dikwijls een spiegelblanke
ijsvlakte. Dan haalde Klaas zijn schaatsen tc
voorschijn en bracht hij Geertrui in haar slee
mt het eiland, 's Avonds zaten zij dan in dc
keuken van het visschershuisje bij den war
men haard en terwijl er buiten op het meer
mei donderend gebraak groote spleten in het
i,s onstonden, vertelde Grootmoeder dc mooiste
verbalen, die men zich maar denken kan.
lTct «eziclit van Grootmoeder scheen uit
anders dan groote en kleine rimpels tc
beslaan, doch haar oogen waren nog helder
cn als zij vertelde, dan schenen zij de duister
nis te doorboren, als-zag zij daar alles leven
dig vóór zich. Zij kende alle sagen uit den ge
beden omtrek en zóóveel sprookjes, dat zij
eiken winteravond wel een nieuw kon vertel
len.
Op zekeren avond, toen het dichtgevroren
meer weer hevig kraakte en er geen einde aan
het donderend rollen scheen tc komen, zei zij:
.Op den bodem der zee, daar waar deze het
- st is, woont de Waterkoning in zijn palcis
1 '-..raai, schelpen en barnsteen, en het is
mooi, dat het niet tc beschrijven is.
R tin-dom het paleis strekt dc tuin zich uit,
waarin de paden met paarlen bestrooid en de
bloembedden met parelmoer afgezet zijn. De
kostbaarste bloemen, met gouden en zilveren
bladeren en schitterend als edelsteenen, groei
en daar
Je Vader, Klaas, heeft eens op een nacht,
toen het volle maan was, op den bodem der
zee al die heerlijkheden zien glanzen, maar
hij heeft dc plaats later nooit terug kunnen
vinden.
Hoor jullie niet, hoe het ijs dondert en
kraakt, als er spleten in konten? Dat doet dc
Waterkoning. Het bevalt hem volstrekt niet
daar beneden in het meer als in een glazen ge
vangenis opgesloten tc zitten en daarom niest
hij zóó geweldig, dat het ijs er van barst. Maar
hef ijs verwijderen kan hij niet, dat kon al
leen de Zuidenwind en daar moet hij op
.wachten.
Als jullie ooit op een verborgen plek een
rond gat in het ijs ziet, 7.00 groot als een wa
genrad, moet je oppassen, want dat is de uit
wijkplaats van den Waterkoning. Dc randen
V3U het ijs zijn daar dun, alsof 7e afgesleten
rijn en het \\3ter bevriest er zelfs bii de aller
strengste koude niet in. Daar duikt hii soms op
uit het water en kijkt er naar dc lucht om tc
weten, of de Zuidwestenwind nog niet in aan- j
ïocht is. Ook loert hij daar graag onder het ijs J
en trekt menschcn en kinderen naar beneden,
die zich tc dicht bij de opening wagen. Weest j
daarom op jullie hoede."
.Maar kun je dan nooit meer gered wor-
dei:?'» vroeg Geertrui plotseling.
„Wie dc bloem der liefde gevonden heeft
«1 haar bij zich draagt, dien kan, zoolang /.ij
nog niet verwelkt is, het water en de Water-
'koning geen kwaad doen, als hij ten minste dc
{verleiding weerstand biedt van zijn spijzen
,«11 dranken te genieten. Hij kan gerust in het
(water springen en daar als op het land leven
lm zich beweffpn. Maar dc bloem der liefde is
heel moeilijk tc vinden. Zij bloeit midden in
den winter op eenzame plaatsen midden in dc
sneeuw, en als zij niet geplukt wordt, verwelkt
zij _één uur nadat zij is ontloken. Zij gaat dan
in stof over. Op het eiland, waar het hunne-
bed is, moet zij éénma&l, lang geleden, door
iemand uit hei dorp gezien zijn, zooals zij daar
midden uit de sneeuw opbloeide. Maar die
haar zag, moet zóó geschrikt zijn, dat hij hard
wegliep."
Zoo vertelde Grootmoeder.
Den volgenden dog was de koude niet meer
zoo scherp en was het een mooie, zonnige win
terdag. Na het middageten ging Geertrui in
haar slede zitten en reed Klaas haar over het
meer. Zij hadden zich voor dien dag een groo-
tcn tocht voorgenomen en wilden het geilede
meer omrijden. Zóó ver waren zij nog nooit ge
weest. Na een hall uur onafgebroken gereden
te hebben, waren zij voorbij het eiland geko
men en wilde Klaas even uitrusten. liet ijs was
spiegelglad cn toen Klaas stilstond, hoorden dc
kinderen niets anders dan het fluisteren van
den wind in het droge riet langs het eiland.
Van het dorp zagen zij niets meer, omdat het
eilan-d tusschen hen en het dorp lag.
„Ik ben zoo bang!" fluisterde Geertrui.
i/öét ijs is vertrouwd P antwoordde Klaas.
„Vader heeft het gezegd."
„Ik ben bang voor den Waterkoning," ze»
Geertrui rillend.
„Die bestaat niet!" riep Klaas uit, „het is im
mers maar een sprookje!"
Plotseling schrikten de beide kinderen lievig,
want met een luid gekraak, barstte liet ijs. liet
geluid plantte zich met donderend geweld
voort.
„Dat was 'mi Dat was 'm!*' fluisterde Geer
trui, „laat ons omkeeren!"
Maar Klaas stelde haar gerust door tc zeg
gen, dat zij zich juist in het midden bevonden
cn zijr als ze doorreden, even gauw thuis zour
den zijn, als wanneer zij terugkeerden.
Zij reden dus door cn kwamen 11a een tijdje
aan een plek, waar het eiland een mot l iet be
groeiden inham vertoonde. Plotseling riep
Geertrui uit:
„Kijk, daar! daar is dc uitkijkplaals van den
Waterkoning. Rijd gauw door!"
Maar Klaas, die nieuwsgierig werd, liet de
slee stilstaan en zei: „Als je er maar niet dicht
bij komt, is het niet gevaarlijk. Kijk maar, het
ijs is precies zooals Grootmoedei- ons verteld
heeft."
Op cenigen afstand was werkelijk een rond
gat in liet ijs. De randen waren heel dun en
het water er in was zelfs niet eens door een
dun ijskorstje bedekt. De wind, die in het riet
fluisterde, deed hel water kabbelen.
Toen dc kinderen, doodelijk ontsteld, er
naar keken, kwam er plotseling meer bewe
ging in het water: dc góuden rug van een
-reiizenvisch dook omhoog en bewoog zich on
rustig. Het dier begon heftig met zijn staart
te slaan en zich omhoog te werken cn in het
volgend oogenblik zagen de kinderen een groo-
ten visch op het ijs spartelen, tevergeefs'chc
pogingen aanwendend om weer in het water te
komen. Zulk een wonderdier hadden zij nog
nooit aanschouwd: liet was blauw met goud
gestreept en schoot vonken in d,e zon.
Klaas had zich het eerst hersteld. Zijn moed
was teruggekeerd cn hij riep uit: „Dien moet
ik vangen!"
Of Geertrui al smeekte en schreide, liet
hielp haar niet: Klaas liep op den spartelenden
visch toe en pakte het gladde lichaam met
beide handen beet. Nauwelijks had hij dit ech
ter gedaan, of het dier gleed met onweerstaan
baar geweld den jongen met zich meetrek
kend in de opening terug. In het volgend
oogenblik waren beiden verdwenen 1
Geertrui gildè en snikte, doch er bleef haar
ten slotte niets anders over dan dc slee in den
steek te laten en zoo vlug mogelijk naar huis
te loopen om onder steeds stroomendc tranen
de vreesclijke gebeurtenis te vertellen. Eenige
moedige mannen trokken, met stokken en tou
wen gewapend, er mei den vader van den jon
gen op uit en zochten de gchecle omgeving der
opening ijl het ijs af. Zij vonden echter niet het
geringste spoor.
Bouw en ontzetting verspreidden zich 111 het
geheclc dorp over het lot van den armen Klaas,
maar het meest bedroefd van allen was Geer
trui. Zij schreide dag en nacht, zóó lang. tot
dat ze heclemaal geen tranen meer had. Toen
werd zij rustiger en vatte plotseling het plan
op. haar leven te wagen om haar vriendje
Klaas uit zijn gevangenschap te verlossen.
Zij nam een góuden ketting waaraan een
medaillon hing, nog een aandenken aan haar
gestorven moeder, en hing dien onder haar
jurk om haar hals. Daarna vulde zii haar zak
met brood en op een vroegen Zondagmorgen
begaf zij zich op weg om de bloem der liefde
te zoeken. Zij dacht, dat dez^ op het eiland
stellig tc vinden zou zijn.
's Nachts was er sneeuw gevallen en het
meer lag als een onafzienbare, witte vlakte
vóór haar. Als een grauwe wolk verhief het
eiland zich daar boven.
Door de dikke sneeuw liep zij er heen en
toen zij er aan kwam. was de zon opgekomen
en keerde Geertrui zich nog éénmaal om, ten
einde een laatsten blik 00 het dorp te wer
pen. De witte daken staken scherp af tegen
de blauwe winterlucht en uit rle schoorsteenen
steeg de rook kaarsrecht omhoog, zich duide
lijk afteekenend tegen het bosch, dat op eeni-
gen afstand achter het dorp lag.
Van den kerktoren klonk het klokkengebeier
tot haar door. Zij verzamelde al haar moed
en baande zich een weg door liet met sneeuw
beladen struikgewas. Zij hief de oogen niet van
den grond op en sloeg er geen acht op, dat de
besneeuwde takken haar in het gezicht en den
hals sloegen Zij wrong zich door de struiken
heen en keek in elke opening. Alles was ech
ter te vergeefs. Reeds luidde de klok der dorps
kerk voor hel laatst, reeds had zij het geheclc
eiland afgezocht, maar nog steeds had zij
niets gevonden. Zii liep het heuveltje op, wam
de trotsche eiken hun knoestige takken verhie
ven: daar had dc bloem der liefde éénmaal
gebloeid en het kon zijn, dat zij het weder
deed. Zij zocht in de sneeuw, die overal smet
teloos wit w as en niet het geringste spoor van
een bloem vertoonde. Op één plaats echter
ontdekte zij een menigte heel kleine voetspo
ren, die allen in dc richting van het hunne-
bed gingen. Zij volgde ze vol verwondering
en kwam tot dc ontdekking, dat zij allen tus
schen een opening in de steenen op de twee
grootste rotsblokken uitliepen, die samen een
donker hol vormden.
Toen zij er vóór stond, zag vij. dat hier wer
kelijk een hol was. Een zoele voorjaarslucht
en de geur van groene woiidkruidsn en viool
tjes kwamen haar tegemoet. Ook was de
sneeuw aan den rand der beide rotsblokken
gesmolten en vielen er glinsterende druppels
óp den grond.
(Slot volgt.)
De Jsger en de Nachtegaal
Tegen hof vallen1 van den avond verliet een
jager zijn woning! Hij sloeg den weg in, die
leidde naar dc plek in liet bosch, waar hij
een vogelnet gespannen had. Toon hij zijn doel
naderde, hoorde hij heel liefelijk zingen; het
was het treurige lied van een nachtegaal.
„Och jager, bevrijd mij toch uit het net,'
zong deze.
„Dat wil ik wel." antwoordde de jager; „an
ders zou ik jc impel s niet in de kooi kunnen
zetten, die thuis in mijn kamer staat.'»
Nu begon dc nachtegaal nog treuriger te
zingen. Hij vroeg den jager hem weer vrij in
het bosch te laten vliegen.
Dat kwam den jager echter als een groote
dwaasheid voor. «„Waarom zou ik mij dan :d
die moeite gegeven hebben? Een man als ik
weet wat hij wil en wat bij wil, dat doet hii
ook. Jc bent nu mijn gevangene en dat blijf
je!"
Hierop dacht de nachtegaal: „Ocll, och, wat
een slechte man! Hoe kan ik er voor zorgen,
dat hij mij mijn vrijheid teruggeeft?" En to.-n
dc jager hem nul uit liet net genomen had en
hem voorzichtig, in zijn hand droeg, begon
hij weer tc zingen. Ditmaal zong hij:
„Ik wil je voor mijn vrijheid wel betalen. Als
je mij vrij laat, geef ik je driemaal een raad,
die jc gelukkig zal maken."
„Staan dc zaken zoo?" vroeg dc jager. „Zeg
mij dan jc drie raadgevingen! Als zij goed zijn,
laat ik je vrij."
E11 het vogeltje zong:
„Jammer niet om' hetgeen gij verloren
hebt."
„Verlang niet naar bet onbereikbare."!
„Geloof niet non bet onmogelijke."
..Inderdaad." zei de jager, je raadgevingen
zijn goed.En hij herhaalde ze nog eens bij
zichzelf:
„Jammer niet om hetgeen gij verloren hebt."
„Verlang niet naar het onbereikbare."
„Geloof niet aan liet onmogelijke."
Daarop vervolgde hij:
„Vlieg dan maar weg!" Ilij opende zijn hand
en de nachtegaal vloog in een Uóögcn struik,
die aan den kant van den weg stond.
Nauwelijks zat hij daar echter hoog en
droog, of hij begon een ander lied te zingen,
een spotlied:
„Domme jager, als je geweien hadt, dat ik
een edelsteen, loo groot als een vuist, in mijn
keel heb, zou je je nog wel eens bedacht heb
ben."
Toen. werd de jager boos. Hij greep naar het
vogeltje in de >lueht; hij liep liet na, toen het
wegvloog; hij schold en dreigde; hij riep met
luide stem in de richting» van zijn huis, dat
men licrn pijl en boog zou brengen cn zei:
„Ik zal je wel krijgen en als liet vandaag niet
is, morgen zeker."
„Ilabai" zong hel vogeltje cn nu was het
een sclialksch vredeslied: „Hoe lang is bet ge
leden, dat je mijn drie raadgexin^cn gehoord
hebt? Je schijnt ze alle djie al Weer vergelen
te zijn, want je jammert om hetgeen je ver-
loren hebt, je Verlangt naar het onbereik
bare en je gelooft aan liet onmogelijke! Zie
toch eens hoe klein ik ben! 't Is dus onmoge
lijk, dat ik een edelsteen in mijn keel heb, zoo
groot als een vuist."
Na dit gezongen te hebben, vloog de nach
tegaal dieper hel bosch in, zich niet verder
om den verbluften jager bekommerend.
gewoon voor don baas. 't Gaat er mee als bij
de menschen, nis dje cr netjes uitzien, is 't ook
voor hen zelf. Voor een ander heeft 't meer
waarde, of ze liun werk goed doen, er hart
voor hebben. E11 wat dc parapluies betreft, jul
lie hebt het ook mis. Jc moet jc werk niet doen,
om dat jc denkt, dat je daardoor beter bent
dan een ander, maar omdat je eenvoudig jc
plicht moet doen.
Ik bon maar een kruk en als een mcnsch een
kruk is, deugt hel niet, dat weet jc. Dan doet
Itij zijn werk maar stumperig. lk ben een
kruk van mijn geboorte af on ik schaam mij
cr niet voor, maar ik doe ook niet net alsof
alle menschen juist wachten om door mij ge
steund tc worden. Komt er een ziek mcnsch
hier, die door den baas wordt geholpen jc
weet, hij is masseur, hij wrijft dc menschen
weer boter en krijgt die me mee, dan steun
ik hem. Hebben ze mij niet noodig, dan is liet
ook goed. Ik vind het 'altijd dwaas zichzelf op
te hemelen en wil jullie niet verzwijgen, dal
aK ik oud geworden ben, ik in dc kachel ge
stopt word en dan mijn plicht als brandhout
zal doen.
En jullie zult op je ouden dag ook niets ntl-i
ders tc doen krijgen, ten minste, ;||S het nie?
meer de moeite waard is jc tc vernieuwen.-
Kom, wees verstandig en laat dat gemopper.'4
Toen zweeg het kleine, grove krukje.
De stok was boos en beschaamd tegclyk; hij;
zei evenmin iets als de parapluies. Nu kwam
er op eens een zonnestraal door 't gangraan*
naar binnen. Deze streelde den houten knop
van het krukje en de stok cn de parapluies
zagen het. Zij bemerkten, dat dc gele houtoiV
knop goudachtig glinsterde en in stilte moes-1
ten ze bekennen, dat de kruk toch ook eert
voornaam soort stok was, als de zon haar eert
kus kwam geven.
Truus Salomons.
Lorre,
Da Stokken.
Hebben jullie wel eens opgelet, dat alle din
gen spreken kunnen? Als je goed luistert, zeg
gen ze allemaal wat tegen je in hun eigen taal!
't Is wel eens een moeilijke taal. die zij spre
ken, maar ik kan hen toch verstaan.
Nu zal ik jc z.00'11 gesprek, dat ik afluister
de. eens vertellen. Als je 't leuk vindt er meer
te hooren, kom ik-dat dan wel eens te weten.
Ik woon dan op een bovenhuis in Amsterdam
en in de gang van dat huis staat een groote
stecnen paraplubak. I11 dien bak stonden een
stok, twee parapluies cn een bed grof krukje
op een middag vreeselijk tc twisten. Wie cr al
geen praats heeft, hè
Nu hield ik mij een beetje op een afstand om
te hooren, wat ze te vertellen hadden.
De stok ('t was cr eentje met een zilveren
knop) beweerde tegen de parapluies, dat hij
onmisbaar was, „want, zie je," zei hij, „meneer
is blij, als bij mc bij zich beeft; ik zie er def
tig uit en 't staat gekleed om mij mee tc ne
men".
De parapluies lachten om zoo'n verwaan
den, mageren stok en ze- vonden 't wel wat
brutaal, dat hij zoo'n verbeelding had.
„Ik," begon dc grootste parapluie nu, „ga
mee, als 't regent on dan zorg ik, dat meneer
droog blijft. Jij bent alleen maar voor den
pronk, ik niet, ik help mijn baas."
„E11 ik houd den kleinen jongen drooü als
zijn moeder hem uit school baalt," pion dc
kleine parapluie.
't Grove krukje zei niets; t stond stil legen
den muur. De stok begon nu heel vinnig tegen
hem uit tc varen:
„Jij houdt jc stil hè? Jij denkt zeker: ik zeg
maar niets, 'Want ik tel toch niet mee, maar
je mag daarom je mond wel opendoen. Ik
geef je toestemming."
't Krukje zag cr al heel armoedig uit naast
den stok en deze dacht: „wat anders zou hij
kuAnen zeggen dan dat ik veel voornamer ben
dan hij?
En de parapluies vroegen het krukje ook om
zijn meening, in de hoop, dat dc stok ongelijk
zou krijgen, maar 't krukje zei heel kalm:
„Ik heb jullie dit te zeggen; de stok denkt
dat zijn baas hem meeneemt om zijn zilveren
knop, maar dat is niet waar. De baas
blind, bij neemt den stok mee om op 'straat'
den weg te weten. Da* hij er nu netjes uitziet,
de stole, bedoel ik, is prettig voor dezen, maar
Arme Lor, arme Lor,
Lorretje is vrees'Jijk schor.
Lorre is verkouden,
moet zijn kamer houden,
heelt een dasje omgedaan
nu, je ziet het hem ook aan,
al zijn vecren hangen slap,
en hij maakt geen enk'lc grap;
flets staan ook zijn oogen,
't kopje is gebogen.
Tingeling, tingcling,
daar komt dokter Springerding
om wat voor tc schrijven;
Lor moet binnen blijven
'l drankje helpt al, dat hij gaf,
en de wollen das kan af;
gauw is lyór dc oude weer,
geeft dan Springerding een veer;
dat is zijn bedankje
voor het beste drankje.
II e r m a n.n a.
Sport en Wedstrijden.
ï>e A. W. W. S5. op «1© Janrbourn
De A. N. W. B. zal ditmaal ook op de
Jaarbeurs vertegenwoordigd zijn, zoo schrijft
de Nieuwe Kampioen.
Aan een vriendelijke uitnooaiging van cle
Algen». Nederl. Vereeniging voor Vreem
delingenverkeer, die ons gastvrijheid aun-
bood in haar paviljoen, links van den hoof tb-
ingang op hetVredenburg, zullen wij ge
volg geven en den bezoekers van de Utr.
Jaarbeurs een overzicht trachten te geven
van het voornaamste bondswerk.
Het zal niet gemakkelijk zijn om weer
eens wat nieuws te bedenken om dit werk
in beeld te brengen, vooral dóér niet, waar
zoo vele zakenmenschen hun vernuft laten
spelen, om zoo aantrekkelijkk en zoo dui
delijk mogelijk te doen zien wat zij vervaar
digen en kunnen leveren.
Regeerings- en andere officieele lichamen
hebben er hun tenten tijdelijk opgeslagen,
uit vorige jaren weten wij, dat zij op uitne
mende wijze de belangstelling van het pu
bliek wisten te trekken. Hun voorbeeld zul
len wij moeten volgen, al zal de korte tijd
van voorbereiding wellicht eenige afbreuk
doen aan het welslagen van onze pogingen.
Maar desalniettemin vreezen wij niet
voor geringe belangstelling, wij'mogen ons
toch verheugen in een groot aantal vrien
den en vriendinnen, leden van onzen Bond.
Als nu maar een tiende deel van onze
leden een bezoek komt brengen aan het pa
viljoen. onder welks dak wij te gast zijn. en
die leden brengen elk twee niet-leclen mee.
die ze door zullen overtuigen van de fout
in hun algemeene ontwikkling en het gebrek
in hun gemeenschapszin je gebruikt bij
zoo'n gelegenheid bij voorkeur dikke woor
den door nog geen lid te zijn van den
Bond, dan wordt onze tijdelijke woning
toch'nog door ongeveer vijftienduizend per
sonen bezocht; d.i. dus meer dan twaalf
honderd per dog! dat is ongeveer 145 per
uur; dat is ongeveer 2Li per minuut.
Dat wil dus zeggen, dat de mogelijkheid
bestaat om elke minuut twee nieuwe bonds
leden in te schrijven in de lijst, die daar aan
wezig zal zijn; die halve persoon stelt don:
het bondslid voor, dat zich bij de plechtig*
heicl der inschrijving aldus bescheidcnlijk;
voor de helft wegcijfert.
Zijn wederhelft komt intitsschcn met tv/ee
andere new-comers, baren of tokos binnen;
en zoo wordt de winst ven nieuwe letflnrt
systematisch geregeld.
Alles voor de rftrtisfiekf
Waarom wij, die gewoonlijk ons niet be
zondigen aan het peuterige cijforwerk, -/russ
verdwaald zijn geraakt in die statistische be*
schouwingen
Wel, omdat on die Jaarbeurs wij do be»*
zoekers ook zulen bekogelen met cijfers»»
grafieken, curven, cn hoe al die fraaiighe*
den al zoo meer heeten, omdat wij ons zul
len aanpassen aan de omgeving, of wil ment
liever, zullen huilen met de wolven in het
bosch al moge dit ook al niet vriendelijk
klinken tegenover onze mede-inzenders, f
wij, die eigenlijk in het vrije veld thuis hoo
ren, wij, die zijn van den buiten, van dcf
heide en de plas, wij willen op die Jaar
beurs ook eens met die middelen laten zien]*
hoe omvangrijk, hoe veelzijdig'het Bereis-
werk is, hoe het uw steun verdient en chert
van uw vriend, uw kennis, uw buurman, vart
al uw landgenooten. Wij willen er ook eentf
komen te midden van al die man-en vari
zaken, die het druk hebben, maar ;olc bunl
verpoozing wenschen en hun ontspanning
noodig hebben, een uurtje eiken dag, en el*
ken rustdag geheel, eenige weken van derf
zomer en dan dan is er de A. N. W«
B., de Toeristenbond, die hun den weg aal
wiizen, die ze inlichtingen zal geven om hél
allermeest te kunnen genieten van hun va
cantia. hun zorgen zal wegnemen op da
reis, hen zal bewaren voor teleurstellingen
op hun tochten.
En zoo sluit het Bondswerk aan bij (ff
Jaarbeurs en zoo hebben wij vertrouwen, daj
het bezoek onze berekeningen zal overt»*
fen.