binnenland AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander" tippaakle Kinderkleeding. ïE BLAD. Magaz, „De Dom". Om te kleuren. 1P.e Jaargang No. 22! Zaterdag 13 Maart 1920 ik <0SU|>d. Op de Hoenderburcht. Ecu Kippen geschiedenis, het Duitscli van V. B1 t g e n,. Bewerkt door G. H. (Slot) De drie hanen liepen en fladderden een dag en een nacht, maar nog altijd had-den zij niets igCYOivdon. Tegen den morgen drongen zij ech ter een dicht woud binnen en toen de zon op- IvWam, ontdekten zij een rood dier, dat vóór ?cn muizenholletje stond. Het was* namelijk niemand anders dan Reintje de Vos. Het duurde niet lang, of hij had een muis te pak ken en riep uit: „Gelukkig! Nu heb ik ten minste wat te cjen, J'adat ik den geileden nacht te vergeefs heb hmdge:-v» orven." „Koorcn jullie dat?" zei één der hanen. „Die blij. dat hij een muis gevangen licettl IJij is Onze man. Héla, muizeneter 1" riepen zij ■uit den strbki, waar /ij even uitrustten, „je zult een zoldervol van die kaalstaarten hebben, als ie met ons meegaat. Je moet ons echter be loven, dat je onze eieren met rust zult laten." „Nog niet voor al het goud der wereld zou ik eieren willen eten," antwoordde de vos, ter wijl hij tegen don struik knipoogde. „Maar waar komen jullie vandaan, heeren?" „Wij bewonen den hoenderburent, dii n nie- .nand kent, alleen de muizqp, die ons graan opeten." „Zoo, zool" zei de vos en hij likte zijn baard, „daar zijn zeker nog meer kippetjes?" x „Natuurlijk! Een heelen burcht vol.'' „Ik kom mee,' hernam de vos. „En al wa ren er duizend muizen, ze zijn ailen kinderen des doods. Gij weet niet, heeren, welk een lekkernij zoo'n muis is." Dezen keer was het avoud, toen Merx op tijn. schoorsteen waarschuwend kraaide: „Kiberikil Daar komen ze aan!" 1 „Wat brengen ze mee? „Een fijn heerschap Op vier been en. en met een roode bontjas aan." Toen do vos bij den wal kwam, snuffelde hij achterdochtig en zei: „Hel ruikt hier naar honden en die mogen mij niet lijden." „Wees daarover niet bezorgd," zei een der hanen, „er is maar één hond, namelijk onze vriend Flaps, en hij verheugt zich met ons over het feit, dat u dc muizen verdelgen zult." De vos wilde eerst den burcht niet betre den, maar toen hij zooveel kippen door de ra men zag gluren, begon hij te watertanden. Vlug liep hij naar den zolder. Hij was heel beleefd, vooral tegen de oude kippen en iedereen was dankbaar, dat zij eindelijk van dc muizenplaag bevrijd zouden worden, voor al toen hij er al dadelijk vier achter elkaar ving. 's Naehts, toen allen sliepen, sloop Reintje liet vertrek binnen, waar de jongste en vetste boenders zaten. Twee jonge hanen beet hij den hnh af. Daarna schoof hij het raam een eind op, wierp de lianen er uit en _deed vlug den grendel voor de deur. Vervolgens ging hij naar de oude kippen, maakte ze wakker en steunde erbarmelijk, zoodat zij vroegen, wat hem scheelde. „Ach/ antwoordde hij op klagenden toon, „wat hebben mijn oogen moeten aanschou wen! De hond, die buiten om den burcht heen loopt, is dezen binnengeslopen en heeft twee jonge hanen doodgebeten. Toevallig zat ik juist oèn muis achterna en zag ik, hoe de roo- veP zirh met zijn buit uit de voeten maakte. Kom maar mee, dan zul je zien, dat ik waar heid spreek." I-lij leidde dc verschrikte kippen naar het venster en daar zagen zij Flaps, die de doode hanen besnuffelde. „Wie bad ooit zoo iets gedacht!" jammerden zij. „En jullie moogt nog van .geluk spreken," zei de vos, „dat ik den grendel voor dc deur geschoven heb, want anders...." „Doe toch eens open!" blafte Flaps nu vóór de deur. „Jullie hebt een moordenaar binnen gehaald." Maar hoe hij ook blafte en hoe hij ook aan dc deur krabde, niemand schoof den grendel weg. „Ach!" kreunde Flaps, „op het laatst zal bij ze allemaal vermoord hebben 1" Hij krabde nu een dichtgestopt gat in den fcuiur open en kroop er door naar binnen. Nie mand hoorde hem en hij viel plotseling den vos zóó heftig in den rug aan, dat Reintje liooren en zien verging. Toch slaagde deze er in Flaps een oor af te bijten. „Het oor is weg, maar de roover ook," zei Flaps, »oen de vos dood op den grond lag- „Voor jullie, ondankbare, dwaze wezens is één oor echter.genoeg. Hoe lang ben ik jullie trou- We kameraad reeds geweest en nu geloof je dezen booswicht, als hij zegt. dat ik op mijn ouden dag een moordenaar ben geworden!" j Zij schaamden zich nu allemaal, dat zij partij voor den -vos hadden gekozen en smeekten Flaps om vergiffenis. Het feest, dat zij ter Oero van bun bevrijding aanrichtten, duurde twee dagen. Doel) de mu*'zen waren niet minder blij, dat dc vos dood was, want nu hadden zij weer .vrij spel. "Wat moesten de kippen toch doen? De wijze hanen trokken er voor den derden keer op uit; ditmaal zouden Aj heel voorzich tig zijn. Een paar katten anders beste mui- zijvangers! die ze tegenkwamen, vroegen zij niet om hulp, „want" zeiden zij tegen jélkaar, „met viervoetige en twee vleugelige schepsels hebben wij het slecht getroffen." r Eindelijk kwamen zij in de nabijheid van »en dorp een man met muizenvallen tegen. De kanen kenden deze voorwerpen niet, doch zij hoorden den man in zijn baard mompelen: s „Mijn muizenvallen zijn best en toch heh ik vandaag nog niet één verkocht." »,H ij kan ons helpen," zeiden de hanen, „liij teeft noeh vier voeten, noch twee vleugels. fMet hem zullen we niet bedrogen uitkomen. £ff jij kwamen met hun verzoek voor den dag. De man lachte vergenoegd en samen aan vaarden zij den terugtocht. ,Kikd?iki. Daar komen zt aan!" kraaide Merx twee dagen later vanaf zijn schoorsteen. „Wan be iges? tv YiDcgcn alien nieuwsgierig. „Een man met kleine traliehuisjes." De man werd naar den zolder geleid en daar hij juist nog een stukje spek bij zich had, dat hij van zijn laatsten maaltijd had overge houden, stak hij dat in zijn vallen. Nog geen tien minuten later waren er reeds een paar muizen gevangen en de kippen waren in hun nopjes. Uit dankbaarheid legde een hen een ei vóór den man neer. Gedurende eenige dagen deed de man niets anders dan eieren eten en muizen vangen. Doch toen het spek op zekeren dag op was, greep hij zonder iets te zeggen één der vetste jonge kippen en draaide dip den hals om. Dat was me een schrik! Alle hennen be gonnen te kakelen en de hanen kraaiden van boosheid. Intiisschen had Flaps het leven gehoord, en daar het maar niet ophield, vermoedde hij onraad en trad hij den burcht binnen. „Kijk toch eens, höe vreeselijkl" kraaiden een paar hanen, „de moordenaar heeft dc jongé Krabbehoet om l\et leven gebrachtI" „Gij zijt een kind des doods 1" gromde Flaps tegen den man. „Dat zullen we nog eens zien." antwoordde deze, nam zijn knuppel en hief dien op. De hond greep zijn been en het werd een gevecht op leven en dood. Het eind was, dat Flaps een poot werd lam geslagen en de mart vluchtte om hulp te gaan halen. Ditmaal vierden de kippen geen feest. „Ach" zeiden ze treurig, „wc zien nu wel in, dat we nooit van die vreeselijke muizenplaag be vrijd zullen worden." BoVendien was Flaps ziek en duurde het eenige dagen, voor hij weer loopen kon; zijn ééne poof bleef echter stijf. Op een morgcu kraaide Merx vanaf'zijn uitkijkpost: „Kikeriki! Daar komen ze aanl" „"Wie komen er aan?" vroegen allen ver schrikt. „Boeren met mestvorken!-En de Man is er ook bij." Nu vlogen allen op het dak en zagen dc me nigte recht op den hoenderburcht afkomen. Toen zij dit aan Flaps berichten, zei deze: „De schurk heeft ons verraden. We moeten verhuizen. Maakt je allen gereed, en houdt goeden moed: we hadden hier vanwege de muizenplaag toch niet kunnen blijven!" Haastig borg elk nog zooveel graankorrels in zijn krop, als hij kon en daarna trokken allen weg. Toen de boeren bij den burcht aankwamen en in het gehecle huis niets anders dan een klein hoopje graankorrels vonden, werden zij zóó boos op den man, dat zij er op los sloegen. En toen zij het graan verdeelden, kreeg elk vijf korrels. Die namen ze mee en de muizen hadden nu heelemaal niets meer. Zoo eindigt de geschiedenis van den Ijoen- derburcht," besloot de haan zijn vertelling. „Een mooi verhaal," zei de ééne vreemde kip, die ingedommeld was en juist wakker werd. „Heel boeiend." De dorschers hadden even opgehouden, an ders zou zij natuurlijk niet ingeslapen zijn. „Dat spreekt vanzelf," gaf dc haan waardig ten antwoord en hij schudde zijn vccren. „En hoe is. het met de boenders afgeloo- pen?'» vroeg écn der gewone kippen. „Dat vertel ik jullie misschien een anderen keer. Voor vandaag is het genoeg," zei de haan en hij ging regenwormen zoeken In de Poppenkliniek. door C. H. Het was even na zevenen en in de poppen- kliniek van professor Lijm was het heelemaal donker, want klokke zeven werd het licht altijd uitgedraaid en ging de nachtrust in. Jullie zult het misschien wat vroeg vinden, maar je moet bedenken, dat het allemaal zieke en zwakke poppen en dieren waren, die daar verpleegd werden, evenals zij, die pas een operatie achtei den rug hadden. Als professor Lijm zich overtuigd had, dat al zijn patiënten rustig waren en sommigen zelfs reeds sliepen, draaide hij eigenhandig het licht uit en ging daarna de krakende trap op om bij zijn vrouw zij woonden boven dc zieken- en operaticzaal een kopje thee te drinken. Het bleef dan. altijd heel rustig bene den en als de. professor eens wat erg hard niesde, zei ziin vrouw tegen hem: „Pas op, man, zoo maak je de zieken nog wakker!" Of als mevrouw Lijm eens heel hard lachte om een grap, die haar man haar vertelde, of iets, wat zij in de krant las, zei dc professor: „Stil vrouw, vergeet niet, dat de gravin van mor gen pas voor 't eerst weer haar oogen heeft opgeslagen. Als ze instort, zou ik me geen raad v.eten." Maar op den avond, waarvan ik jullie ver tellen ga, waren de poppen, Teddy-beer, ezel tje Grauw en groote aap Jim allemaal klaar wakker, want ze hadden afgesproken elkaar hun lotgevallen tc vertellen. Over dag konden ze nooit eens rustig samen praten. Ze hadden het wel geprobeerd, maar juist toen Barbera, een boerin in een prachtige, vreem de kleederdracht, zooals wij in ons heele land niet kennen, begon te vertellen van de ge woonten cn de mensclien in haar geboorte dorp, had de professor haar opgenomen eP haar arm gezet. En juist toen Kobus, de harle kijn, een allervermakelijkste geschiedenis be gon, was hij in een donker kamertje gelegd, waar niemand, was, die naar hem luisterde of omkeek. „Nee, over dag kun je niet rustig praten," had Jim gezegd. „Ik stel de heeren en dames daarom voor, van avond als 't donker op de zaal is, allemaal klaar wakker te blijven. En ik loof een prijs uit voor dengene, die het mooiste verhaal kan vertellen van hetgeen hij in de wereld heeft ondervonden." Dat dus de kleinste en zwakste poppen wat „vooruit" hadden geslapen en om zeven uur helder wakker waren, is te begrijpen. Nauwelijks had jrofessor Lijm dan ook de krakende trap betreden, of Jim begon op def- tigen toon te fluisteren: „Dames en heeren! Ik open den wedstrijd. Ieder mag op zijn beurt zijn geschiedenis ver tellen en voor het mooiste verhaal loof Ik als Varkensmarkt - Amersfoort. Speciale afdeellng prijs een orgeltje uit. Maar niemand mag hard praten of lachen, want dan zou dc professor naar beneden komen en alle aardigheid er af zijn; we willen nu eens niet gestoord wor den. Kobus, dc harlekijn, ligt juist het dichtst bij dc deur. Gelukkig heefj hij goede ooren, want op hem rust dc taak met dc belletjes van zijn puntmuts te rinkelen, zoodra hij on raad bespeurt. Ik geef het woord aan dc gravin." De gravin, die voor heel trotsch bekend stond, had eerst niet mee willen doen, maar nu zij den wedstrijd openen mocht, voelde zij zich toch gevleid en ze begon: „Toen ik nog heel klein was, lag ik in een beelderige wieg met wit-zïjden gordijntjes. Ik geloof, dat ik dadelijk al heel voornaam was, want de kinderen mochten alleen 's Zondags met h\c spelen. Later kreeg ik een zijden jurk aan en mocht ik op een stoel zitten, maar ik heb mij nooit met mijn omgeving bemoeid; 't waren allemaal zulke gewone poppen." Bijna had zij er bij verteld „en zc noemden mij onder elkaar de .pauwin'". Maar geluk kig hield zij dit nog juist in, want wie weet kreeg zij dezen naam dan ook in de poppen- kliniek en dat was toch wat al te erg. Gra vin was zij en gravin zou zc blijven. Ze ging dus verder: „Op een morgen, nog voordat mijn mees teresje beneden kwam, heeft die nare Juno, baar hond o, 't was ontzettenld! ik ril nog, als ik er weer aan denk mij over den grond gesleurd en daarbij mijn rechter arm uit het lid getrokken. Ik werd bewusteloos van dc pijn en toen ik weer bijkwam, lag ik hier!" „Ilm" zei de nap cn hij dacht: „d i e krijgt het orgeltje niet.'' „Teddy-beer is nu aan het woord," zei hij toen. Teddy begon met zijn grove stem zoo goed en zoo kwaad als het ging te fluisteren en deed het volgende verbaal: „Heel vroeger, ik was toen nog een echte spring-in-'t-veld, hoorde ik aan een jongetje, dat dolveel van mc hield en altijd allerlei ple ziertjes voor mc bedacht. Hij had een orgeltje en als hij dat draaide, dan danste ik op dc maat. Och, och, wat hadden wc dan een pret! Soms hield ik mijn buikje vast van het lachen en dat vond mijn baasje al heel grap pig. Maar wat is dat al lang gekken I Het jongetje werd ouder en grooter en bekommer de zich hoe langer hoe minder om mij. Toen kwam er een neefjo logeeren en die kreeg me mee. Maar ik wou, dat ik nooit van haasje verwisseld had, want die jongen liet mc al gauw overal slingeren:nu eens sliep ik op den harden grond, dan weer buiten op de re genton 't was gelukkig droog cn eons zelfs bij vergissing in den asclibak. Zoo komt het, dat ik zoo vaal ben geworden en mijn vel op verscheiden plaatsen gescheurd is. Maar gelukkig ben ik nu weer beter cn YOel ik mc zóó goed, dat ik wel weer lust zou hebben in een dansje bij een orgeltje. Maar och, die goe de tijden zijn voorbij!'' Plotseling liet Kobus, de harlekijn, een ech te grappenmaker, naast wiens legerstede juist het orgeltje stond, eenige tonen hooren en be gon Teddy-beer warempel tc dansen. Zelfs Jim maakte* een diepe buiging voor de gravin en verzocht haar óm een dans. Dit voorbeeld werkte \anstekclijk. Alle poppen,die maar even konden staan, tolden lustig in het rond, totdat Harlekijn plotseling ophield met draaien en luid met zijn belletjes rinkel de. In het volgend oogenblik trad professor Lijm dc zaal binnen en zei met strenge stem: „Wat is hier te doen? Zijn er dieven?" De goede man dacht er niet aan, dat zijn eigen patiënten zoo'n lawaai maakten en daar zij nog juist op het nippertje gewaarschuwd door den harlekijn allen voor het oog. weer rustig lagen te slapen, al klopte menig hartje nog van opwinding, kwam hij ook niet op het denkbeeld. Hij zocht dc geliecle zaal af, maar bespeur de nergens onraad en toen hij eindelijk weer boven kwam, zei hij tegen zijn vrouw: „Ik geloof bepaald, dat die herrie op straat was.'» Nauwelijks had hij dit gezegd, of Jim ging weer opzitten en zei: „We moeten veel zach ter doen. 't Scheelde niet veel, of alle aard - lieid was cr af. Wie te veel leven maakt, is van den wedstrijd uitgesloten." Dat hielp. Zoo zelfs, dat er den gcheelen avond werkelijk gefluisterd werd en Teddy beer zijn rechterhand voor zijn gezicht hield, uit angst, dat hij weer eens beginnen zou. Zijn bee lie n wikkelde hij in een rood dekentje, zoodat die hem ook geen parten meer kon den spelen. Nu kreeg dc vreemde boerin het woord. Zij vertelde van de mooie, bergachtige streek# waar zij vandaan kwam en dc prachtige klee- ren, die de vrouwen en zelfs dc. kleine meisjes cr droegen. „Zooals jullie me hier ziet," zei ze, „ben ik maar in mijn xverkpajkje. Als wc zoo op het land bezig zijn, in onze roode or blauwe rok ken. staat het heel aardig, maar als jc ons 's Zondags zag, zou je jc oogen uitkijken D i c rokken zijn nog veel mooier en w'c dra gen cr zwarte halsdoeken bij, die met kleine, kleurige bloempjes zijn bezaaid. En dan onze zijden schorten cn onze mutsen met groote lussen cn strikken! Jammer, dat ik al die mooie spullen niet bij me heb, want bij mij vergeleken, zou jc dc gravin al heel gewoon vinden. Dc zegevierende blik, dien zij ill de lich ting der gravin wierp, ging echter in de duis ternis verloren. Na de boerin kreeg Kobus, Uc harlekijn, het woord. Zijn toespraak luidde: „Dames cn hëcrcn! Ik heet Pietje Puck cn heb veel grappigs beleefd, maar ik ben bang, dat jullie zóó hard begint te lachen, als je mijn avonturen hoort, dat niet alleen de pro fessor, maar ook zelfs zijn vróuw verschrikt naar beneden zullen komen. En dat wil ik niet op mijn geweten hebben. Ik hel) gezegd." Nu kreeg een badpoppetjo het woord, lie* zei: ,11c heb toch zoo'n hoofdpijn, want Keesje, het jongetje dat altijd met me speelt, werd op eens zóó driftig, omdat ik niet onder water wou blijven, dat hij mijn arme hoofdje hard tegen den rand van het bad sloeg. Ik heb net een gevoel, alsof hij er een gat in geslagen heeft Mijn hoofd voelt zoo vreemd' hok" „Ja, die kinderen, d'c kinderen!" zuchtte nu oen bakerpop zonder oogen. „Mijn mees teresje, Liesje, heelt me laten vallen cn nu heb ik heelemaal geen oogen meer. Ts dót niet akelig, als 't altijd nacht om je heen is?" „Ja,'' fluisterde een eenvoudig, lief popje, „maar de professor is erg knap. Wie weet, o[ hij je niet-weer heelemaal betel* maakt! Mag ik nu eens vertellen, meneer Jim? Jim knikte toestemmend cn pop Catootje be gon- „Ik ben tot voor eenigen tijd bij een heel lief kindje geweest, naar wie ik genoemd werd. Ze had een heerlijke poppenkamer. Wat zaten wc daar knusjes met zijn vieren om de tafel tc luisteren, als Moeder ('ntootjo ons voor las 1 En als we jarig waren, lag er s morgens altijd een verrassing vóór ons bed: ccn nieuw haarlint, een boek met plaatjes of een ketting kralen. Je kon aan alles merken, dat Moeder Catootje, veel van ons hield. Maar op zekeren dag, 't werd 's middags al zoo vroeg donker cn de mensclien zeiden, dat het tegen Kerstmis liep, werd cr gebeld. Catootje, die een heel klein beetje nieuws gierig was en haar speelkamer juist naast dé voordeur had, keek eens door het gordijn en zag Mientjc staan, het dochtertje van dc werkvrouw, dat met oen boodschap van hftar moeder kwam. Catootje kénde Micntje wel cn toen Rika de deur had opengedaan, zei zo: „Kom maar even hier, Mientjc, 't is in dc gang zoo koud." Mientje bleef bedremmeld bij de deur der speelkamer slaan, want nog nooit had zc zóó veel moois bij elkaar gezien, of 't moest in ccn speelgoedwinkel geweest zijn. „Wat 'n mooie poppen!' riep zc uit. „Heb jij ook poppen?" vroeg Catootje nu. „N—nee— of j—ja— ik heb er con van een stofdoek gemaakt en die rij ik in Moeders sloof rond." Catootje zei niets, nam mc uit mijn stoeltje - ik wist, dat ik haar liefste pop was, want flat had zc me wel eens gezegd gat me een dikken afscheidskus en drukte me in Mieu- tje's armen. Toen ik later bij Micntje thuis kwam, was 't daar lang zoo mooi niet als bij Catootje, maar omdat Mientje altijd zoo alleen was, hield ik al gauw heel veel van haar. Och, wat was ze bedroefd, toen ik mijn haar ver loor! Catootje hoorde cr van cn liet ine. dp haar kosten in de kliniek verplegen. Lr zijn toch ook heusch heel aardige kinderen op <Jc wereld." Aap Jim had met veel belangstelling naar Tret verhaal geluisterd en gaf daarna nog aan verschillende andere poppen cn ook aan Grauwtje, het ezeltje, het woord liet verhaal van Grauwtje bestond uit niets anders dan: „I-a; i-a! I-a; i-af' „Is je verhaal haast uit?vroeg Jim .einde lijk, toen hij vond, dat het wat. eentonig be gon tc worden. „I-a!" luidde het antwoord. Grauwtje was dc laatste geweest, Jim kuch te een"paar maal heel zacht en zei toen; „Ik vind het verhaal van Catootje liet mooist cn ken haar den prijs toe." „O, wat zal Mientje blij zijn!" fluisterde Catootje opgetogen. ,,I-n!" liet Grauwtje zich nog éénmaal liotK ren. „Ivn nu allemaal gaan slapen!zei Jim, <1*4 door allen als een soort J/adcr werd be* schouwd. ,,'t Is al lang over poppen- en die* reubedtijd 1" Oe winter gaat weg. Isogrim, denbaard vol ijs, Keek uit 't raam van zijn palcis, Zag naar velden, blank van sneeuw. Naar con hongerige meeuw. Dacht: lk voer de heerschappij. Wee hem, die er komt nabij. 't Hoofd omkranst met zonnegoud, Ilupp'lenjj door het pijnboom woud, Kwam een feeënkoningin, Vroolijk, welgemoed van zin, Naar het slot van Isogrim, Deze zog haar cn dacht slim; Wacht, ik stuur haar Noordewind», Dan verdwijnt dat lciitekind, Noordewind kwam fluitend aan, Lachend blééf de fee toen staan En bestraalde zijn gezicht Met een bundel zonuelicht. Isegrim zag, wat zc deed. Wacht, ik zend haar vóór ze 't weet Oostcwind met sneeuw en ijs. Dan verlaat ze mijn paleis. Snerpend sneed toen Oosiewind, 'Lachend stond daar 't zonnekind. Toen kwam Zuidcwind nabij, Deze sprak: Ga mee met mij, Wij verslaan den Isegrim, D'ijsvorst streng en woest en slim, En zij gingen hand aan hand Door hét wit besneeuwde land. Daar stifan zij voor 't slot van ijs; Isegrim raakt van de wijs, Schreiend staart hij i schouwspel aai% Nu is 't met zijn macht gedaan: t Feeënkind", 'zoo teer cn /.acht; Overwon des winters macht. Jaj bracht in haar bloemenmand Klokjes voor 'l besneeuwde land Kil dc gaaf van 't Lentekind Werd gestreeld door Zuidcwind; Lentezon bracht zc haar groet Isegrim verdween met spoed. T r u lis Sal o m o tl s. P r ij s v r a o g woningbouw Dea heer Ant. Pet, vroeger adjunct-architect naiv gemeentewerken te Utrecht, thans architect non den dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting te Den Haag, is de eerste prijs toegekend voor zijn ontwerp van ce* groot complex middenstands- en orbeiders- woningen te 's Hei togenbosch, waarvoor cei» prijsvraag was uitgeschreven door de Bouw*» vereeniging „St. Jozef" aldaar. Volgens de bepalingen van deze prijs vraag zal dc uilvoering aan den len prijs* winner worden opgedragen. Beton woningbo u w. De hseir lleykoop, wethouder Van den Woningdicnst te Rotterdam heeft dezer dogen een Stiidfe» reis gemankt naar Duitschland. Op grond daarvan zal hij, naar Het Volk meld*, voorstellen, bij wijze van proef, met délf. bouw van een paar honderd woningen zo® snel mogelijk, liefst nog in dit voorjaar, ter beginnen. Deze eerste proef zal in laag bouw moeten worden uitgevoerd. Ilet is in» tusschen de bedoeling, dat, terwijl deze woningen worden gezet, de technici van dee Woningdienst snel theoretisch en praktisch doorwerken aan een oplossing, die hoogy betonbouw mogelijk maakt. Met laagbouw alleen kan men in Rotterdam niet volstaan- De heer Heykoop deelde Het Volk. verder mede, dat het in Duitschland met d*t ajbeidsschuwheid gedaan is. Overal wéritt op de oude wijze gearbeid. AGENDA, Vrijdag, Zaterdag, Zondag en Maandag r bioscoop De Arend. D a g e 1 i j k s Muséum Plehite. Bioscoop Langeslrani. 9—11 Maait Heldendaad". 14 Maart Amicitiu. Kindermatinée Cath. v. I Renr.es en HanYm Verbena, half 2. 16 Maart Keizerskroon S. D. A. P. Lezing Kamerlid Schaper„De Wereld na den Oor log". Muziek. Half 8 uur. 17 Maart Ambachtsschool Leusderweg; Lezing Just Havelaar „De be t eek en i$N de* moderne Kunst. 23 Maart. Rem. Kerk. Dr. R. Miedemtv Volkslezing over Conslantinopel, 8 uur. 24 Maart Ambachtsschool Leusder Dr. H. P. Berlüge over „De Bouwkunst in hek overgangstijdperk naar het socialisme. 31 Maart Amicitia, Toon eel véTbond G* zeischap Royaards „Mercadet". De Schilder en zijn Model. iii

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9