ASV3ERSFOORi SCH DAGBLAD „de eemlander" 0ooi3 de iJcogd. Eigengemaakte KMeikUin;. DERDE BLAD. Magaz. De Dom". 18e Jaarcang No. 287 Zaterdag 8 Mei 1920. Een veel-bewogen Zomer. F. BONE, vrij naverteld door G. H. HOOFDSTUK VI. Jan de (.«nge thuis. Jan de Lange werd op een Zondagmorgen legen het ein-de van Juni erg uit zijn humeur wakker. Hij sliep op een zolderkamertje on der het schuine dak van een hoog huis aan :de markt van Voornveld. Het was heelemaal geen aardig kamertje. De meubels schenen oude, afgedankte stuk- kon uit de andere vertrekken te zijn, één stoel had zelfs maar drie pooten. Er hing geen en kele plaat aan de kale muren en het gordijn Vroeg noodig om hersteld te worden. Jan's zusters zeiden telkens weer, dat alles goed ge noeg was voor een schooljongen en zij gaven zich slechts zelden de moeite dc zoldertrap te -beklimmen om te kijken, ol het er wel helder en* netjes was. Jan van zijn kant gaf zijn zusjers vaak heel .wat last en het gebeurde niet zelden, dat als hij naar school ging. de voordeur hard door hem werd dichtgeslagen en hij één van zijl zusters al in een even slecht humeur achter liet, als waarin hij zelf verkeerde. Toen hij dien Zondagmorgen met de armen ouder het hoofd wakker lag, wist hij, dal het ontbijt beneden stond te wachten, want het was al laat. Zijn vader had als dokter een drukke praktijk en was beliaLye op zijn spreekuren weinig thuis! Zijn maaltijden werden altijd haastig genuttigd en dikwijls was hij een groot gedeelte van den nacht weg, als hij bij den een of anderen buiten-patiënt geroepen werd. Hij wist weinig af van hetgeen zijn drie bijna volwassen dochters en de twaalfjarige Jan uitvoerden. Op Jan's kastje stond een verbleekt portret In een verschoten lijstje. Bet was dat van een vriendelijke dame, die Jan liefdevol aankeek' en wier slem nog in zijn hart weerklonk op zomeravonden, wanneer het buiten zoo rustig was, al had hij haar sinds zijn achtste jaar niet meer gehoord. En als Jan het portret in de oogen keek, had hij dikwijls een gevoel Van spijt over dingen, die hij gedaan had. Eindelijk stak Jan met een geeuw één been huiten bed. Daar hoorde hij door het onen raam het zingen in de kerk. Brommig gooide hij liet raam dicht en riep ."Uit: „Wat heb ik aan dat zingen? Ik ben niet goed genoeg voor dc kbrk, maar 'k ga in de beek van Sixma State visschen. 't Kan me niet schelen, of 't eerlijk is of niet: Sam Dresser heeft belo.ofd me voor dc forellen te betalen." Even later gleed hij langs de trapleuning naar beneden en vond daar twee der meisjes geeuwende aan de ontredderde ontbijttafel zitten. Jan viel op een stoel lieer en bediende zich zelf. Zijn zusters keken hem boos aan. „Wat kom je wild binnenstuiven," zei Betsy, terwijl zij hem een kopje koud geworden thee 'gaf. „En wat laat I" voegde Lena er aan toe. „Je moest je schamen. En gisteravond heb ik je rookende zien rondslenteren. Geen wonder, dat je er uitziet als een ongare kadet. Ik zal het Vader eens vertellen. >,Hou-je mond!" zei Jan boos, ,.of ilc zal eens een boekje over "jou opendoen. Waar is. Geer trui?" „Naar de kerk," antwoordde Betsy. „Je hadl best mee kunnen gaan. Ik weet zeker, dat als Moeder was blijven leven, je nooit zoo in het wild bad mogen rondloopeii." Met een harde kras over het zeil vloog Jan s stoel achteriiit. Hij greep zijn pet, zijn vischtuig en een leege mand en holde het huis uit. Er was een plekje in het hart van den jongen, dat was als een open wond en hij kon niet velen, dat daar aan geraakt werd, zelfs niet met een zachte hand. .„Npui ga ik fijn visschen.!" dacht hij. Toch' was hij niet opgewekt op dien prach- ïigen Zondagmorgen. Hij kon niet vergeten, wat Betsy gezegd had en zijn gedachten gin gen terug uaar de Zondagmorgens, waarop hij als een kleine jongen in zijn matrozenpakje met zijn moeder naar de kinderkerk ging. Hij mocht dan haar kerkboek dragen. „Maar nu moet ik maar voor mezelf zor gen!" zei hij binnensmonds met een onaange* hamen lach. Plotseling kraakte het kreupelhout en trad V een» ongunstig-uilziend man uit te voorschijn. *"Iij wees bcteekenisvol op den hengel en zei: „Denk er om, dat je raij betaalt, hoor! Te Haat nog voor cigarelten bij mij in het krijt. En als. je mij niet gauw betaalt, vertel ik al les aan je vader." „O Sam, alsjeblieft niet! Ik zal je betalen, ho gauw ik weer weekgeld krijg." •Tan was allesbehalve op zijn gemak, terwijl jij. trachtte den man voorbij te komen. ,,En kijk eens hier, jongeheer!" Sam Dres- Jer, want hij was het, had Jan bij eén arm .Vastgegrepen. ,jc kunt aan je vriend, hel zoon tje van dominee Warfena zeggen, dat ik hem heel goedkoop een buks kan leveren, maar,er fi&ijn meer liefhebbers voor on hij moet dus tgauw besluiten. „Laat me los!" riep Jan, terwijl hij zich losrukte. „Ik spreek Fred Wartena niet. Ilij gaat 's Zondags naar de kerk." En Jan rende weg. Na door koele, groene bosschen geloopen le hebben, kwam hij aan weilanden, waar- door de breedc beek met de vele forellen Stroomde. Er hing een lekkere hooilucht. de hij een mooi". zilverachtige forel op. „Hallo!" riep otscling iemand achter hem.' „Weet je wel, dat het verboden is hier te vis- schen?" j Jan keek hevig ontsteld om en dacht uiel anders, of meneer Sixma had toch een op zichter aangestel-d. Tot zijn verbazing zag hij echter Fred Wartena. „Ga weg!" riep hij boos. „Je hoeft niet voor spion te spelen, 't Hindert niks, of ik hier eens visch, er blijven nog genoeg forellen over voor je vriend." „Ik speel niet voor spion," zei Fred, ook boos. „Ik heb een boodschap gedaan naar de boerderij en ga nu naar huis. Je weet net zoo goed als ik, dat het stroopen is, wat je doet- maar je hoeft niet bang te zijn, dat ik zal klikken. Bovendien kan het meneer Sixmö niet schelen, want het vischwater van den vij ver en van de beek heeft hij verpacht aan j meneer Horsting." „Dat laat me koud,'» antwoordde Jan nu kalm, terwijl hij opnieuw zijn hengel uitzette. „Kom Fred, probeer het ook eens. 't Gaat zoo fijn." „Nee," antwoordde Fred, doch hij bleef tal men en keek naar den hengel, die opnieuw een forel ophaalde. „St, stil! Wat 'n mooie, Jan! In Fred's stem klonk ingehouden opwinding en Jan duwde hem plotseling den hengel in de hand, terwijl hij een visch in zijn mand legde. Doch Fred legde den hengel in het gras neer. „Moederskindertjes durven niet visschen," spotte .Tan. „Ik durf wel, maar ik wil niet," mom pelde Fred met een vuurroode kleur, 't Is stroopen." „En jongeheer Wartena is -daar veel te goed voor, al heeft hij Sam Dresser opgedra gen een buks voor hem ter koopen, hoewel zijn vader het niet hebben wil." ,Ik heb grooten lust je af te ranselen," riep Fred uit, terwijl hij dichter bij Jan kwam staan „Als Vader wist, dat ik hem alleen in de huurt van school gebruikte, zou liij 't zeker goedvinden. ÜVJaar Moeder is bang, dat ik er Nettv of Liesje mee zal raken." „Zoek maar geen uitvluchten, flauwe jon gen,' zei Jan. ,,Dat hoeft niet. Maar Sam Dres ser zegt, dat als je er niet gauw bij bent, hij 'm aan een ander verkoopt en je 'm goedkoop kunt krijgen." „Ik wou 'm alleen maar leenen," mompelde Fred. „Van Sam leen je niets," zei Jan nu weer. „Ilij zorgt er wel voor, dat je hem nefaalt. Je valt gemakkelijker in zijn handen dan dat je er weer uit komt.«" Fred dacht een oogenblik na en schoen ge neigd te zijn van de buks af te zien. Het schoolleven was hem in menig opzicht niet meegevallen. Niet, dat hij bij zijn medescholie ren ten achter was, neen, dé jongens waien allen ouder dan hij en toch behoorde hij tot de besten. Doch bijna alle jongens konden over meer weekgeld beschikken dan Dij en hij miste den moed hiervoor ruiterlijk uit tc komen. Een angstig gevoel bekroop hem hij de gedachte aan de snoeperijen, welke hij bij de weduwe Spelt gekocht had om niet bij <le an deren achter te blijven En in het begin der groote vacanlie zou hij alles .moeten betalen! En dan de buks! Alle jongens in zijn klas, behalve hij, hadden er een, ofschoon menig een dit vooi thuis niet wilde weten. En toen dominee Wartena geweigerd had er een voor zijn zoontje te koopen en Fred dit aan de jon gens zei was hij algemeen uitgelachen. Dat lachen en liet woord „dominees-zoontje" wa ren die geheele week in zijn ooren blijven hangen en hij had er opnieuw hij zijn vader op aangedrongen. Deze bleef echter bij zijri weigering. „Nee, m'n jongen," zei hij. „De school is al duur genoeg en dergelijke extra onkosten loo- pen mij te veel op." Maar als ik het geld er voor zelf verdien, Vader?" „Dan zou ik er nog eens over denken. Maar al je tijd wordt ingenomen door lessen en lichaamsbeweging en Moeder is bovendien bang, dat je er Netty of Liesje mee treffen zult." Fred was hierop in een knorrige stemming naar' school gegaan. Hij had legen de jon gens gezegd, dat hij misschien een buks mocht hebben en toen Sam Dresser, die dik wijls bij liet uilgaan der - school bij het hek stond, gezegd had, dat hij een tweedehands kon krijgen, was Fred voor de verleiding be zoeken. „Ik zal het geld later wel verdienen," maakte hij zichzelf wijs, toen hij op vrij luiden toon tegen Sam zei, hem dc buks maar eens te laten zien. Hij luisterde daarbij niet naar de stem van zijn geweten, die hem voorhield liet niet te doen. „Als je de buks wilt betalen," zei Jan plot seling, opnieuw een forel ophalend, „kom dan den eersten dag in de vacanlie hier visschen en ik zal je nog wat vertellen: ik ga strik ken zetten voor korhoenders. Die kunnen wc dan ook verkoopen. Meneer Sixma doet het toch. nooit. Waarom zou een ander het dus niet doen? En Sam neemt wat hij krijgen kan in plaats van geld." „Zou hij!?" Fred, was plotseling écn-en-al belangstelling en ging voort: „Ja, meneer Horsting heeft tegen Vader ge zegd, dat Vader zooveel visschen mocht in de beek en den vijver, als hij maar wou maar Vader heeft bedankt. Ik denk dat 't het zelfde is, als ik het doe in plaats van Va der op die manier mag ik dus eigenlijk toch." „Of je mag, kan me niet schelen," zei Jan. „Doe het of doe het nietl Maar zanik er niet over. Natuurlijk is het eeD soort stroopen, maar wat hindert dat? Je moet het zelf weten, of je meedoet of niet." „Ik doe-mee," antwoordde Fred en zijn stem klonk heel ver af. Hij wilde met opzet niet Varkensmarkt - Amersfoort. Speciale nftfeelins waarover hij sprelcen zou. Er drukte hem iets. Eigenlijk was hij blij, toen de dag op een eind liep en onder het zingen bij het orgel voelde hij zich al heel onrustig. Het was bijna donker, toen Jan naar huis sloop, moe, vuil en met een mandvol viscli bij zich. Toen hij voorhij dc pastorie kwam, stond de voordeur wijd open en hoorde hij het zin gen.en het prgelspel. Voor het éérst in zijn leven voelde hij, hoe slecht hij eigenlijk was. (Wordt vervolgd.) Een nat pak. door F. J. HOFFMAN. Maar Jan sloeg geen acht op de natuur om zich heen. Hij keek boos. terwijl hij een paar boterhammen met kaas uit zijn zak haalde, die denken aan het gezicht van zijn vader, noch bij in het voorbijgaan uit dc keuken had mee- i aan de vriendelijkheid van meneer Sixma. genomen. Hoeveel forellen zou hij kunnen .vangen zonder gesnapt te worden? Een ril ling voer hem door de leden, als hij dacht aan den brief, dien Sam Dresser misschien aan zijn vader zou schrijven. Het had dien nacht geregend en cr was .'Veel water in de beek. Handig zette Jan zijn bengel uit en zal loc te kijken. Ever» later haal- Hier was een uitweg: een kans om zijn schuld in hel snoepwinkeltje af te doen en hij maak* tc zichzelf wijs, dat hij niet anders k o n. Langzaam liep Fred nu naar huis. Het was, alsof hij lood in zijn schoenen had, zóó zag hij er tegen op zijn ouders onder de oogen te ko men. Gewoonlijk deed hij allerlei verhalen van school, maar dien middag wist hii niet, Jan, Piet en Kees Waren in een druk gesprek gewikkeld. Jan en Piet waren broers en Kees was hun neefje uit de stad, die eenigc dagen bij hen logeerde. Zc waren 's morgens uit visschen geweest, maar daL had niet veel opgeleverd; een stuk of tien baarsjes niet z'n drieën en daarvan bad Kees er niet eentje gevangen. Hij had er dus genoeg van. „Willen we t eens bij den molen ga^n pro- beeren?" sloeg Jan voor. „Och,, wat heb je aan dat vervelende vis schen!" riep Kees. „Wat moeten we dan doen, want we kun nen hier toch niet blijven slaan," zei Piel. „Kunnen we niet een mooie wandeling ma ken?" vroeg Kees. „Mij goed, maar waarheen?" „Langs de wetering," meende Jan, „dan gaan we meteen eens in het boschje kijken, hoe het met de bramen staat." „Die' zijn nog zoo hard als een kei," lachte Piet. „Hindert niet, we hebben ze dan toch ge zien! Vindt je dat goed, Kees?" „Fijn, meteen maar vooruit!" De jongens gingen het dorp uit, sloegen een eind verder links af en volgden toen het smalle grintpad langs de wetering. Vijf minu ten verder kwamen ze voor een landhek, dat het hooiland- van boer Jansen afsloot. „Moeten we hier al terug?" vroeg Kees. ^„Heelemaal niet; vooruit, wie 't eerst er over is,", riep Jan. Jan en Piet vlogen vooruit en in drie tellen stonden ze aan den anderen kant, want ze wa ren gewend om over landhekken te klimmen. Kees was mindeï' vlug, maar hij kwam er toch ook. „Mag dat?'' vroeg hij. „Als je maar niet door het lange gras loopt, zegt Jansen er niets van," antwoordde Piet. „Kijk, daar komt Jansen juist aan met zijn zeilboot. Wal gaat dat lekker, zeg!" riep Jan. Het drietal bleef staan om tc kijken. De boer zat met zijn knecht Teun in de boot. Ze hadden een aantal emmers bij zich, want ze gingen een eind verder melken. De boot schoot als een meeuw over hel wa ter; ze hadden den wind vlak achter. „Niet in het gras loopen, jongens!" riep dc boer in het voorbijvaren. „Nee, Jansen, maar mogen wc .wat kamil len plukken voor moeder?" vroeg Jan. „Jawel, als je maar aan den kant blijft," riep Jansen terug. „Wat hindert dat, als je in hel gras loopt? 't Gaat er toch niet'dood van!" meende Kees. „Dood niet, maar je trapt het plat en dat is lastig hij het maaien, want dc zeis glijdt er dan overheen, zonder het af te snijden, snap je?" antwoordde .Tan „Gesnapt, hoor!" De jongens begonnen nu kamillen te pluk ken, waarvan er overvloed in het gras ston den. Ze zorgden er echter voor, op het pad te blijven. Toen» ze een flinken bos-hadden, honden ze dc stelen met een touwtje bij elkaar en zetten toen hun weg voort naar het bramenbosch, dat zich ongeveer een kwartier verder be vond. Onderweg kwamen ze aan de plek, waar dc boer en de knecht met hun emmers waren uitgestapt, om eenige koeien tc gaan melken, (lie in een stuk weiland liepen, dat zich op tamelijk grooten afstand achter het hooiland bevond. De boot lag aan den wal. Het zeil was om den mast gerold en met een touwtje vastge bonden. In de boot lagen nog twee riemen, die ze voor de terugreis 'moesten gebruiken, omdat ze bij den sterken tegenwind clan niet zeilen kondën. „Een fijne boot, jongens," zei Jan. Piet bukte zich om eens te voelen, of ie goed vast op het water lag. „Ik zou er best mee durven zeilen," meende Jon. „ICan je zeilen?" vroeg Kees. „Ik kan roeien en sturen, en het zeilen gaat vanzelf," antwoordde Piet, die er razend veel zin in kreeg. Jan keek eenS rond, of hij den hoer zag. Deze zat heel in de verte ijverig te melken met zijn rug naar hen toe en de knpcht zat achter een koe. „Iiij ziet er niets van," meende Jan. „We zouden het een klein eindje kunnen j probeeren en dan weer gauw terug," zei Kees, die ook heel graag eens een proef wil de nemen. Jan vond dat een prachtig idee.^ „Gauw dan, jongens, maar niet te ver," riep hij, terwijl hij in de boot slapte en aan hel roer ging zitten. „Ga jij er ook maar vast in, Kees, dan zal ik de rest Wel in orde maken; ik ben een ouwe zeeman. Voorzichtig, want onze drie- moster wiebelt een beetje. Ga maar voorin zitten, want ik zorg voor liet zeil," comman deerde Piet Jan en Kees keken eens uit naar Jansen, maar nu zc in de boot zaten, konden zc hem niet zien door het hooge gras in het hooi land. Zc meenden dus volkomen veilig te zijn- Piet maakte dc boot los en slapte in. Ver volgens rolde hij het zeil van den mast af, stak het touw, dat zich aan de punt van het zeil bevond, door een ring dicht hij het roer, waarna Jan het einde in de hand nam. „Ilnal het touw in, Jan, tot het zeil strak staat," commandeerde Piet. .Tan deed dat cn wond het daarbij om den arm, want cr was veel wind en het zeil trok geweldig. Nu kwam dc boot spoedig op gang en dc jongens genoten buitengewoon. „Dat gaat prachtig," jubelde Kees. „We zijn hier in het kanaal van Suez, kijk maar, daar loopt een leeuw in de woestijn," lachte Piet. „Mèèè" blaatte de leeuw. „Ilcior 'm eens brullen 1" riep Jan. Het was een schaap, dat aan den overkant van de we tering in de wei liep. ,',Gaan wc niet te ver?" vroeg Kees, die aan den hoer begon te denken. „Nog een klein stukje en dan terug," ant woordde Jan. De boot vloog met een flinke vaart over het water. „Ik wou, dat vader ook zoo'n boot kocht," zei Pi^t met schitterende oogen. „Zou zoo'n ding erg duur zijn?" Dat wisten Jan en Kees ook niet. „Wc moeten terug, jongens," meende Kees. „Let op, zeg, dan zal ik netjes kecren," riep Jan Ilij stuurde naar den overkant en wierp toen het roer om, terwijl hij het zeil in dcnzelfdcn stand liet staa.n. De boot kwam toen dwars op het water te liggen, maar hot zeil werd door den vrij sterken wind gepakt en sloeg met geweld over. Ilad Jan het touw nu maar lafen schieten, Jan zo^u cr niets gebeurd zijn, maar hij mcen- dat h'j het juist zoo strak mogelijk moest houden. De boot helde daardoor zóó sterk over, dat Piet en Kees versohrikt overeind sprongen. Pas op, Jan, pas op!" schreeuwde Piet angstig, terwijl Kees zich met beide handen aan dc kanten van dc boot vasthield. Jan had er geen idee van, wat hij eigenlijk doen of laten ipocst en trok in zijn angst nog sterker aan het touw, maar daardoor was hun lot beslist. Op hetzelfde oogenblik viel een hevige windvlaag in het zeil. Het lichte vaartuigje kantelde en schepte een massa water. Door een wilde beweging van Piet, die op sprong en zich aan den hoogen kant van dc boot vastgreep, kwam de boot weer recht te liggen, maar de jongens zaten tot aan do enkels in het water. „Stuur toch naar den wal, Jan," riep Kees, die zoo wit was als z'n linnen pèt. „Dat doe ik al, maar die wind..." Hij Icon niet uitspreken, want een tweede windvlaag sloeg het zeil plat op het water neer en wierp de boot om. De jongens vielen alle drie overboord. Hel was een vreeselijkc toestand en Kees schreeuwde luid om hulp. „Hou je vast, Kees!" riep Piet, die op hel zeil gevallen was en met beide handen den mast had gegrepen. Jan was achterover ge vallen, maar het t-ouw, dat hij om den arm had gewonden, werd zijn behoud, want dit liet hij niet los. Kees hing met beide handen aan den kop', van de boot. Ilij was het dichtst bij den wal en een oogenblik later voelde hij grond onder, de voeten, want de wetering was wol tarnc*» lijk breed, maar gelukkig niet diep. Hij stond tot aan de borst in het water, maar durfde de boot niet loslaten, om naar don wal te loo pen. Piel kon ook hot hoofd boven water hou- den, doch hij voelde, dat het zeil, waarop hij lag, hoe langer hoe dieper wegzonk. Jan was er echter het slechtst aan toe. Ilii hield wel het touw vast, maar telkens z.Qnk hij onder eu spartelde dan verschrikkelijk. Hij deed wanhopige pogingen om dc boot tc pakv ken te krijgen, maar dat gelukte hem niet. „Jongens, ik kan hier staan," riep Kee: „Trek de boot dan naar den kant, want ik zink," hijgde Piet angstig. Daar had Kees nog niet aan gedacht, maar hij probeerde hot dadelijk en het ging vr. gemakkelijk. In een oogenblik had hij de booï aan den wal. Nu had Piet ook gauw grond onder dc voc* ten. Ilij greep dadelijk het touw, waaraan Jon nog steeds <lrccf en trok hem naar zicli toe. „Houd dc boot vast. Jan," riep Piet, maar Jan deed het niet cn begon weer tc zinken. Piet schrok cr van. Ilij greep zljn broer bij een arm en trok hem naar den kant. Maar toen Jan voelde, dat hii vastgehouden werd, slak hij plotseling de handen uit cn greep Piet zoo onstuimig beet, dat deze zich bijna niet staande kon houden. Ilij pakte ntcl beide handen het lange gras aan den kant cn hield zich gelukkig ovcreiird. Kees was inmiddels op den wal geklauterd. Hij gaf Jan een hand en trok hem uil het wa ter, en Piet wist zichzelf te helpen. Daar stond nu het druipende drietal cn wist niet. wat te beginnen. „Wat zullen zc thuis wel zeggen," zei Kees. „Gelukkig, 'lat ik twee pakken meegebracht heb." „Wc moesten maar dadelijk opstappen,'* meende Jan, die zich nog niet erg prettig voelde, want hij had nogal veel water binnen* gekregen. Wat moeten wé 'net dc boot doen?" vroeg Piet. Daar kwam Teun, dc knecht van Jansen, dwars door het hooiland heen aanhollen Jan sen had uit de verte dc boot zien wegdrijven en dc mast neerslaan. Toen dc mast niet meer overeind kwam, had hij begrepen, dat er iels gebeurd moest zijn en cr Teun op afgestuurd. „Dat is wat moois," zci de knecht, toen hij dc boot in het oog kreeg, „En jullie alle drie kletsnat! Dan heb je. ten minste je verdiende loon. Schiet maar gauw op naar huis." Hot drietal gehoorzaamde onmiddellijk anil dit bevel cn liep op een sukkeldrafje naar bet dorp terug, waar zc hier en daar door de voorbijgangers werden uitgelachen. De moeder van Jan en Piet lachte echter niet, toen zc de hoeren thuis kreeg vooral niet, toen ze merkte, dat .Tan nog niet in orde was. Ze gaf zc droge kleeren aan, waarna Jan naar bed moest en Piot on Kees in huis moesten blijven. Den volgenden dag was Jan weer beter, maar dc jongens moesten moeder beloven, dal zc niet meer zouden gaan varen. Voorloopig hadden zc dan ook van het zeilen genoeg, want ze hadden geleerd, dat zeilen een kunst is, die men verstaan moet. Voor de Grap. Zusje, Bennie en Caro kijken allemaal naar Jo Jootje heeft een lekker hapje en doet nu, maar voor een grapje of zij 't voor zich zelve houdt; podding is het, lekker koud. I Strakjes deelt zc 't eerlijk rond; Zusje, Bennie cn«dc hond mogen allemaal een hapje; Jo lacht vroolijk om haar grapje neen, zc wou niet gulzig zijn samen smaakt het eens zoo lijn! Hermanns

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1920 | | pagina 9