ASV3ERSFOORi SCH DAGBLAD „de eemlander"
0ooi3 de iJcogd.
Eigengemaakte KMeikUin;.
DERDE BLAD.
Magaz.
De Dom".
18e Jaarcang
No. 287
Zaterdag
8 Mei 1920.
Een veel-bewogen Zomer.
F. BONE, vrij naverteld door G. H.
HOOFDSTUK VI.
Jan de (.«nge thuis.
Jan de Lange werd op een Zondagmorgen
legen het ein-de van Juni erg uit zijn humeur
wakker. Hij sliep op een zolderkamertje on
der het schuine dak van een hoog huis aan
:de markt van Voornveld.
Het was heelemaal geen aardig kamertje.
De meubels schenen oude, afgedankte stuk-
kon uit de andere vertrekken te zijn, één stoel
had zelfs maar drie pooten. Er hing geen en
kele plaat aan de kale muren en het gordijn
Vroeg noodig om hersteld te worden. Jan's
zusters zeiden telkens weer, dat alles goed ge
noeg was voor een schooljongen en zij gaven
zich slechts zelden de moeite dc zoldertrap te
-beklimmen om te kijken, ol het er wel helder
en* netjes was.
Jan van zijn kant gaf zijn zusjers vaak heel
.wat last en het gebeurde niet zelden, dat als
hij naar school ging. de voordeur hard door
hem werd dichtgeslagen en hij één van zijl
zusters al in een even slecht humeur achter
liet, als waarin hij zelf verkeerde.
Toen hij dien Zondagmorgen met de armen
ouder het hoofd wakker lag, wist hij, dal het
ontbijt beneden stond te wachten, want het
was al laat. Zijn vader had als dokter een
drukke praktijk en was beliaLye op zijn
spreekuren weinig thuis! Zijn maaltijden
werden altijd haastig genuttigd en dikwijls
was hij een groot gedeelte van den nacht weg,
als hij bij den een of anderen buiten-patiënt
geroepen werd. Hij wist weinig af van hetgeen
zijn drie bijna volwassen dochters en de
twaalfjarige Jan uitvoerden.
Op Jan's kastje stond een verbleekt portret
In een verschoten lijstje. Bet was dat van een
vriendelijke dame, die Jan liefdevol aankeek'
en wier slem nog in zijn hart weerklonk op
zomeravonden, wanneer het buiten zoo rustig
was, al had hij haar sinds zijn achtste jaar
niet meer gehoord. En als Jan het portret in
de oogen keek, had hij dikwijls een gevoel
Van spijt over dingen, die hij gedaan had.
Eindelijk stak Jan met een geeuw één been
huiten bed. Daar hoorde hij door het onen
raam het zingen in de kerk.
Brommig gooide hij liet raam dicht en riep
."Uit:
„Wat heb ik aan dat zingen? Ik ben niet
goed genoeg voor dc kbrk, maar 'k ga in de
beek van Sixma State visschen. 't Kan me niet
schelen, of 't eerlijk is of niet: Sam Dresser
heeft belo.ofd me voor dc forellen te betalen."
Even later gleed hij langs de trapleuning
naar beneden en vond daar twee der meisjes
geeuwende aan de ontredderde ontbijttafel
zitten.
Jan viel op een stoel lieer en bediende zich
zelf. Zijn zusters keken hem boos aan.
„Wat kom je wild binnenstuiven," zei Betsy,
terwijl zij hem een kopje koud geworden thee
'gaf.
„En wat laat I" voegde Lena er aan toe.
„Je moest je schamen. En gisteravond heb ik
je rookende zien rondslenteren. Geen wonder,
dat je er uitziet als een ongare kadet. Ik zal
het Vader eens vertellen.
>,Hou-je mond!" zei Jan boos, ,.of ilc zal eens
een boekje over "jou opendoen. Waar is. Geer
trui?"
„Naar de kerk," antwoordde Betsy. „Je
hadl best mee kunnen gaan. Ik weet zeker,
dat als Moeder was blijven leven, je nooit zoo
in het wild bad mogen rondloopeii."
Met een harde kras over het zeil vloog
Jan s stoel achteriiit. Hij greep zijn pet, zijn
vischtuig en een leege mand en holde het
huis uit. Er was een plekje in het hart van
den jongen, dat was als een open wond en hij
kon niet velen, dat daar aan geraakt werd,
zelfs niet met een zachte hand.
.„Npui ga ik fijn visschen.!" dacht hij.
Toch' was hij niet opgewekt op dien prach-
ïigen Zondagmorgen. Hij kon niet vergeten,
wat Betsy gezegd had en zijn gedachten gin
gen terug uaar de Zondagmorgens, waarop
hij als een kleine jongen in zijn matrozenpakje
met zijn moeder naar de kinderkerk ging. Hij
mocht dan haar kerkboek dragen.
„Maar nu moet ik maar voor mezelf zor
gen!" zei hij binnensmonds met een onaange*
hamen lach.
Plotseling kraakte het kreupelhout en trad
V een» ongunstig-uilziend man uit te voorschijn.
*"Iij wees bcteekenisvol op den hengel en zei:
„Denk er om, dat je raij betaalt, hoor! Te
Haat nog voor cigarelten bij mij in het krijt.
En als. je mij niet gauw betaalt, vertel ik al
les aan je vader."
„O Sam, alsjeblieft niet! Ik zal je betalen,
ho gauw ik weer weekgeld krijg."
•Tan was allesbehalve op zijn gemak, terwijl
jij. trachtte den man voorbij te komen.
,,En kijk eens hier, jongeheer!" Sam Dres-
Jer, want hij was het, had Jan bij eén arm
.Vastgegrepen. ,jc kunt aan je vriend, hel zoon
tje van dominee Warfena zeggen, dat ik hem
heel goedkoop een buks kan leveren, maar,er
fi&ijn meer liefhebbers voor on hij moet dus
tgauw besluiten.
„Laat me los!" riep Jan, terwijl hij zich
losrukte. „Ik spreek Fred Wartena niet. Ilij
gaat 's Zondags naar de kerk."
En Jan rende weg.
Na door koele, groene bosschen geloopen
le hebben, kwam hij aan weilanden, waar-
door de breedc beek met de vele forellen
Stroomde. Er hing een lekkere hooilucht.
de hij een mooi". zilverachtige forel op.
„Hallo!" riep otscling iemand achter hem.'
„Weet je wel, dat het verboden is hier te vis-
schen?" j
Jan keek hevig ontsteld om en dacht uiel
anders, of meneer Sixma had toch een op
zichter aangestel-d. Tot zijn verbazing zag hij
echter Fred Wartena.
„Ga weg!" riep hij boos. „Je hoeft niet voor
spion te spelen, 't Hindert niks, of ik hier eens
visch, er blijven nog genoeg forellen over voor
je vriend."
„Ik speel niet voor spion," zei Fred, ook
boos. „Ik heb een boodschap gedaan naar de
boerderij en ga nu naar huis. Je weet net zoo
goed als ik, dat het stroopen is, wat je doet-
maar je hoeft niet bang te zijn, dat ik zal
klikken. Bovendien kan het meneer Sixmö
niet schelen, want het vischwater van den vij
ver en van de beek heeft hij verpacht aan
j meneer Horsting."
„Dat laat me koud,'» antwoordde Jan nu
kalm, terwijl hij opnieuw zijn hengel uitzette.
„Kom Fred, probeer het ook eens. 't Gaat
zoo fijn."
„Nee," antwoordde Fred, doch hij bleef tal
men en keek naar den hengel, die opnieuw een
forel ophaalde.
„St, stil! Wat 'n mooie, Jan! In Fred's stem
klonk ingehouden opwinding en Jan duwde
hem plotseling den hengel in de hand, terwijl
hij een visch in zijn mand legde.
Doch Fred legde den hengel in het gras
neer.
„Moederskindertjes durven niet visschen,"
spotte .Tan.
„Ik durf wel, maar ik wil niet," mom
pelde Fred met een vuurroode kleur, 't Is
stroopen."
„En jongeheer Wartena is -daar veel te
goed voor, al heeft hij Sam Dresser opgedra
gen een buks voor hem ter koopen, hoewel zijn
vader het niet hebben wil."
,Ik heb grooten lust je af te ranselen," riep
Fred uit, terwijl hij dichter bij Jan kwam
staan „Als Vader wist, dat ik hem alleen in
de huurt van school gebruikte, zou liij 't zeker
goedvinden. ÜVJaar Moeder is bang, dat ik er
Nettv of Liesje mee zal raken."
„Zoek maar geen uitvluchten, flauwe jon
gen,' zei Jan. ,,Dat hoeft niet. Maar Sam Dres
ser zegt, dat als je er niet gauw bij bent, hij
'm aan een ander verkoopt en je 'm goedkoop
kunt krijgen."
„Ik wou 'm alleen maar leenen," mompelde
Fred.
„Van Sam leen je niets," zei Jan nu weer.
„Ilij zorgt er wel voor, dat je hem nefaalt. Je
valt gemakkelijker in zijn handen dan dat je
er weer uit komt.«"
Fred dacht een oogenblik na en schoen ge
neigd te zijn van de buks af te zien. Het
schoolleven was hem in menig opzicht niet
meegevallen. Niet, dat hij bij zijn medescholie
ren ten achter was, neen, dé jongens waien
allen ouder dan hij en toch behoorde hij tot
de besten. Doch bijna alle jongens konden
over meer weekgeld beschikken dan Dij en
hij miste den moed hiervoor ruiterlijk uit tc
komen. Een angstig gevoel bekroop hem hij de
gedachte aan de snoeperijen, welke hij bij de
weduwe Spelt gekocht had om niet bij <le an
deren achter te blijven En in het begin der
groote vacanlie zou hij alles .moeten betalen!
En dan de buks! Alle jongens in zijn klas,
behalve hij, hadden er een, ofschoon menig
een dit vooi thuis niet wilde weten. En toen
dominee Wartena geweigerd had er een voor
zijn zoontje te koopen en Fred dit aan de jon
gens zei was hij algemeen uitgelachen. Dat
lachen en liet woord „dominees-zoontje" wa
ren die geheele week in zijn ooren blijven
hangen en hij had er opnieuw hij zijn vader
op aangedrongen. Deze bleef echter bij zijri
weigering.
„Nee, m'n jongen," zei hij. „De school is al
duur genoeg en dergelijke extra onkosten loo-
pen mij te veel op."
Maar als ik het geld er voor zelf verdien,
Vader?"
„Dan zou ik er nog eens over denken. Maar
al je tijd wordt ingenomen door lessen en
lichaamsbeweging en Moeder is bovendien
bang, dat je er Netty of Liesje mee treffen
zult."
Fred was hierop in een knorrige stemming
naar' school gegaan. Hij had legen de jon
gens gezegd, dat hij misschien een buks
mocht hebben en toen Sam Dresser, die dik
wijls bij liet uilgaan der - school bij het hek
stond, gezegd had, dat hij een tweedehands
kon krijgen, was Fred voor de verleiding be
zoeken.
„Ik zal het geld later wel verdienen,"
maakte hij zichzelf wijs, toen hij op vrij
luiden toon tegen Sam zei, hem dc buks
maar eens te laten zien. Hij luisterde daarbij
niet naar de stem van zijn geweten, die hem
voorhield liet niet te doen.
„Als je de buks wilt betalen," zei Jan plot
seling, opnieuw een forel ophalend, „kom dan
den eersten dag in de vacanlie hier visschen
en ik zal je nog wat vertellen: ik ga strik
ken zetten voor korhoenders. Die kunnen wc
dan ook verkoopen. Meneer Sixma doet het
toch. nooit. Waarom zou een ander het dus
niet doen? En Sam neemt wat hij krijgen kan
in plaats van geld."
„Zou hij!?" Fred, was plotseling écn-en-al
belangstelling en ging voort:
„Ja, meneer Horsting heeft tegen Vader ge
zegd, dat Vader zooveel visschen mocht in de
beek en den vijver, als hij maar wou maar
Vader heeft bedankt. Ik denk dat 't het
zelfde is, als ik het doe in plaats van Va
der op die manier mag ik dus eigenlijk
toch."
„Of je mag, kan me niet schelen," zei Jan.
„Doe het of doe het nietl Maar zanik er niet
over. Natuurlijk is het eeD soort stroopen,
maar wat hindert dat? Je moet het zelf
weten, of je meedoet of niet."
„Ik doe-mee," antwoordde Fred en zijn stem
klonk heel ver af. Hij wilde met opzet niet
Varkensmarkt
- Amersfoort.
Speciale nftfeelins
waarover hij sprelcen zou. Er drukte hem iets.
Eigenlijk was hij blij, toen de dag op een eind
liep en onder het zingen bij het orgel voelde
hij zich al heel onrustig.
Het was bijna donker, toen Jan naar huis
sloop, moe, vuil en met een mandvol viscli bij
zich. Toen hij voorhij dc pastorie kwam, stond
de voordeur wijd open en hoorde hij het zin
gen.en het prgelspel.
Voor het éérst in zijn leven voelde hij, hoe
slecht hij eigenlijk was.
(Wordt vervolgd.)
Een nat pak.
door F. J. HOFFMAN.
Maar Jan sloeg geen acht op de natuur om
zich heen. Hij keek boos. terwijl hij een paar
boterhammen met kaas uit zijn zak haalde, die denken aan het gezicht van zijn vader, noch
bij in het voorbijgaan uit dc keuken had mee- i aan de vriendelijkheid van meneer Sixma.
genomen. Hoeveel forellen zou hij kunnen
.vangen zonder gesnapt te worden? Een ril
ling voer hem door de leden, als hij dacht
aan den brief, dien Sam Dresser misschien
aan zijn vader zou schrijven.
Het had dien nacht geregend en cr was
.'Veel water in de beek. Handig zette Jan zijn
bengel uit en zal loc te kijken. Ever» later haal-
Hier was een uitweg: een kans om zijn schuld
in hel snoepwinkeltje af te doen en hij maak*
tc zichzelf wijs, dat hij niet anders k o n.
Langzaam liep Fred nu naar huis. Het was,
alsof hij lood in zijn schoenen had, zóó zag hij
er tegen op zijn ouders onder de oogen te ko
men. Gewoonlijk deed hij allerlei verhalen
van school, maar dien middag wist hii niet,
Jan, Piet en Kees Waren in een druk gesprek
gewikkeld.
Jan en Piet waren broers en Kees was hun
neefje uit de stad, die eenigc dagen bij hen
logeerde.
Zc waren 's morgens uit visschen geweest,
maar daL had niet veel opgeleverd; een stuk
of tien baarsjes niet z'n drieën en daarvan
bad Kees er niet eentje gevangen. Hij had er
dus genoeg van.
„Willen we t eens bij den molen ga^n pro-
beeren?" sloeg Jan voor.
„Och,, wat heb je aan dat vervelende vis
schen!" riep Kees.
„Wat moeten we dan doen, want we kun
nen hier toch niet blijven slaan," zei Piel.
„Kunnen we niet een mooie wandeling ma
ken?" vroeg Kees.
„Mij goed, maar waarheen?"
„Langs de wetering," meende Jan, „dan
gaan we meteen eens in het boschje kijken,
hoe het met de bramen staat."
„Die' zijn nog zoo hard als een kei," lachte
Piet.
„Hindert niet, we hebben ze dan toch ge
zien! Vindt je dat goed, Kees?"
„Fijn, meteen maar vooruit!"
De jongens gingen het dorp uit, sloegen een
eind verder links af en volgden toen het
smalle grintpad langs de wetering. Vijf minu
ten verder kwamen ze voor een landhek, dat
het hooiland- van boer Jansen afsloot.
„Moeten we hier al terug?" vroeg Kees.
^„Heelemaal niet; vooruit, wie 't eerst er
over is,", riep Jan.
Jan en Piet vlogen vooruit en in drie tellen
stonden ze aan den anderen kant, want ze wa
ren gewend om over landhekken te klimmen.
Kees was mindeï' vlug, maar hij kwam er
toch ook.
„Mag dat?'' vroeg hij.
„Als je maar niet door het lange gras loopt,
zegt Jansen er niets van," antwoordde Piet.
„Kijk, daar komt Jansen juist aan met zijn
zeilboot. Wal gaat dat lekker, zeg!" riep Jan.
Het drietal bleef staan om tc kijken. De
boer zat met zijn knecht Teun in de boot. Ze
hadden een aantal emmers bij zich, want ze
gingen een eind verder melken.
De boot schoot als een meeuw over hel wa
ter; ze hadden den wind vlak achter.
„Niet in het gras loopen, jongens!" riep dc
boer in het voorbijvaren.
„Nee, Jansen, maar mogen wc .wat kamil
len plukken voor moeder?" vroeg Jan.
„Jawel, als je maar aan den kant blijft," riep
Jansen terug.
„Wat hindert dat, als je in hel gras loopt?
't Gaat er toch niet'dood van!" meende Kees.
„Dood niet, maar je trapt het plat en dat
is lastig hij het maaien, want dc zeis glijdt er
dan overheen, zonder het af te snijden, snap
je?" antwoordde .Tan
„Gesnapt, hoor!"
De jongens begonnen nu kamillen te pluk
ken, waarvan er overvloed in het gras ston
den. Ze zorgden er echter voor, op het pad te
blijven.
Toen» ze een flinken bos-hadden, honden ze
dc stelen met een touwtje bij elkaar en zetten
toen hun weg voort naar het bramenbosch,
dat zich ongeveer een kwartier verder be
vond.
Onderweg kwamen ze aan de plek, waar dc
boer en de knecht met hun emmers waren
uitgestapt, om eenige koeien tc gaan melken,
(lie in een stuk weiland liepen, dat zich op
tamelijk grooten afstand achter het hooiland
bevond.
De boot lag aan den wal. Het zeil was om
den mast gerold en met een touwtje vastge
bonden. In de boot lagen nog twee riemen,
die ze voor de terugreis 'moesten gebruiken,
omdat ze bij den sterken tegenwind clan niet
zeilen kondën.
„Een fijne boot, jongens," zei Jan.
Piet bukte zich om eens te voelen, of ie
goed vast op het water lag.
„Ik zou er best mee durven zeilen," meende
Jon.
„ICan je zeilen?" vroeg Kees.
„Ik kan roeien en sturen, en het zeilen gaat
vanzelf," antwoordde Piet, die er razend veel
zin in kreeg.
Jan keek eenS rond, of hij den hoer zag.
Deze zat heel in de verte ijverig te melken met
zijn rug naar hen toe en de knpcht zat achter
een koe.
„Iiij ziet er niets van," meende Jan.
„We zouden het een klein eindje kunnen
j probeeren en dan weer gauw terug," zei
Kees, die ook heel graag eens een proef wil
de nemen.
Jan vond dat een prachtig idee.^
„Gauw dan, jongens, maar niet te ver," riep
hij, terwijl hij in de boot slapte en aan hel
roer ging zitten.
„Ga jij er ook maar vast in, Kees, dan zal
ik de rest Wel in orde maken; ik ben een
ouwe zeeman. Voorzichtig, want onze drie-
moster wiebelt een beetje. Ga maar voorin
zitten, want ik zorg voor liet zeil," comman
deerde Piet
Jan en Kees keken eens uit naar Jansen,
maar nu zc in de boot zaten, konden zc hem
niet zien door het hooge gras in het hooi
land. Zc meenden dus volkomen veilig te zijn-
Piet maakte dc boot los en slapte in. Ver
volgens rolde hij het zeil van den mast af,
stak het touw, dat zich aan de punt van het
zeil bevond, door een ring dicht hij het roer,
waarna Jan het einde in de hand nam.
„Ilnal het touw in, Jan, tot het zeil strak
staat," commandeerde Piet.
.Tan deed dat cn wond het daarbij om den
arm, want cr was veel wind en het zeil trok
geweldig.
Nu kwam dc boot spoedig op gang en dc
jongens genoten buitengewoon.
„Dat gaat prachtig," jubelde Kees.
„We zijn hier in het kanaal van Suez, kijk
maar, daar loopt een leeuw in de woestijn,"
lachte Piet.
„Mèèè" blaatte de leeuw.
„Ilcior 'm eens brullen 1" riep Jan. Het was
een schaap, dat aan den overkant van de we
tering in de wei liep.
,',Gaan wc niet te ver?" vroeg Kees, die aan
den hoer begon te denken.
„Nog een klein stukje en dan terug," ant
woordde Jan.
De boot vloog met een flinke vaart over het
water.
„Ik wou, dat vader ook zoo'n boot kocht,"
zei Pi^t met schitterende oogen. „Zou zoo'n
ding erg duur zijn?"
Dat wisten Jan en Kees ook niet.
„Wc moeten terug, jongens," meende Kees.
„Let op, zeg, dan zal ik netjes kecren," riep
Jan
Ilij stuurde naar den overkant en wierp toen
het roer om, terwijl hij het zeil in dcnzelfdcn
stand liet staa.n. De boot kwam toen dwars
op het water te liggen, maar hot zeil werd
door den vrij sterken wind gepakt en sloeg
met geweld over.
Ilad Jan het touw nu maar lafen schieten,
Jan zo^u cr niets gebeurd zijn, maar hij mcen-
dat h'j het juist zoo strak mogelijk moest
houden. De boot helde daardoor zóó sterk
over, dat Piet en Kees versohrikt overeind
sprongen.
Pas op, Jan, pas op!" schreeuwde Piet
angstig, terwijl Kees zich met beide handen
aan dc kanten van dc boot vasthield.
Jan had er geen idee van, wat hij eigenlijk
doen of laten ipocst en trok in zijn angst nog
sterker aan het touw, maar daardoor was
hun lot beslist.
Op hetzelfde oogenblik viel een hevige
windvlaag in het zeil. Het lichte vaartuigje
kantelde en schepte een massa water.
Door een wilde beweging van Piet, die op
sprong en zich aan den hoogen kant van dc
boot vastgreep, kwam de boot weer recht te
liggen, maar de jongens zaten tot aan do
enkels in het water.
„Stuur toch naar den wal, Jan," riep Kees,
die zoo wit was als z'n linnen pèt.
„Dat doe ik al, maar die wind..."
Hij Icon niet uitspreken, want een tweede
windvlaag sloeg het zeil plat op het water
neer en wierp de boot om.
De jongens vielen alle drie overboord. Hel
was een vreeselijkc toestand en Kees
schreeuwde luid om hulp.
„Hou je vast, Kees!" riep Piet, die op hel
zeil gevallen was en met beide handen den
mast had gegrepen. Jan was achterover ge
vallen, maar het t-ouw, dat hij om den arm
had gewonden, werd zijn behoud, want dit
liet hij niet los.
Kees hing met beide handen aan den kop',
van de boot. Ilij was het dichtst bij den wal
en een oogenblik later voelde hij grond onder,
de voeten, want de wetering was wol tarnc*»
lijk breed, maar gelukkig niet diep. Hij stond
tot aan de borst in het water, maar durfde de
boot niet loslaten, om naar don wal te loo
pen.
Piel kon ook hot hoofd boven water hou-
den, doch hij voelde, dat het zeil, waarop hij
lag, hoe langer hoe dieper wegzonk.
Jan was er echter het slechtst aan toe. Ilii
hield wel het touw vast, maar telkens z.Qnk hij
onder eu spartelde dan verschrikkelijk. Hij
deed wanhopige pogingen om dc boot tc pakv
ken te krijgen, maar dat gelukte hem niet.
„Jongens, ik kan hier staan," riep Kee:
„Trek de boot dan naar den kant, want ik
zink," hijgde Piet angstig.
Daar had Kees nog niet aan gedacht, maar
hij probeerde hot dadelijk en het ging vr.
gemakkelijk. In een oogenblik had hij de booï
aan den wal.
Nu had Piet ook gauw grond onder dc voc*
ten. Ilij greep dadelijk het touw, waaraan
Jon nog steeds <lrccf en trok hem naar zicli
toe.
„Houd dc boot vast. Jan," riep Piet, maar
Jan deed het niet cn begon weer tc zinken.
Piet schrok cr van. Ilij greep zljn broer bij
een arm en trok hem naar den kant. Maar
toen Jan voelde, dat hii vastgehouden werd,
slak hij plotseling de handen uit cn greep
Piet zoo onstuimig beet, dat deze zich bijna
niet staande kon houden. Ilij pakte ntcl beide
handen het lange gras aan den kant cn hield
zich gelukkig ovcreiird.
Kees was inmiddels op den wal geklauterd.
Hij gaf Jan een hand en trok hem uil het wa
ter, en Piet wist zichzelf te helpen.
Daar stond nu het druipende drietal cn wist
niet. wat te beginnen.
„Wat zullen zc thuis wel zeggen," zei Kees.
„Gelukkig, 'lat ik twee pakken meegebracht
heb."
„Wc moesten maar dadelijk opstappen,'*
meende Jan, die zich nog niet erg prettig
voelde, want hij had nogal veel water binnen*
gekregen.
Wat moeten wé 'net dc boot doen?" vroeg
Piet.
Daar kwam Teun, dc knecht van Jansen,
dwars door het hooiland heen aanhollen Jan
sen had uit de verte dc boot zien wegdrijven
en dc mast neerslaan. Toen dc mast niet meer
overeind kwam, had hij begrepen, dat er iels
gebeurd moest zijn en cr Teun op afgestuurd.
„Dat is wat moois," zci de knecht, toen hij
dc boot in het oog kreeg, „En jullie alle drie
kletsnat! Dan heb je. ten minste je verdiende
loon. Schiet maar gauw op naar huis."
Hot drietal gehoorzaamde onmiddellijk anil
dit bevel cn liep op een sukkeldrafje naar bet
dorp terug, waar zc hier en daar door de
voorbijgangers werden uitgelachen.
De moeder van Jan en Piet lachte echter
niet, toen zc de hoeren thuis kreeg vooral
niet, toen ze merkte, dat .Tan nog niet in orde
was. Ze gaf zc droge kleeren aan, waarna
Jan naar bed moest en Piot on Kees in huis
moesten blijven.
Den volgenden dag was Jan weer beter,
maar dc jongens moesten moeder beloven, dal
zc niet meer zouden gaan varen. Voorloopig
hadden zc dan ook van het zeilen genoeg,
want ze hadden geleerd, dat zeilen een kunst
is, die men verstaan moet.
Voor de Grap.
Zusje, Bennie en Caro
kijken allemaal naar Jo
Jootje heeft een lekker hapje
en doet nu, maar voor een grapje
of zij 't voor zich zelve houdt;
podding is het, lekker koud.
I
Strakjes deelt zc 't eerlijk rond;
Zusje, Bennie cn«dc hond
mogen allemaal een hapje;
Jo lacht vroolijk om haar grapje
neen, zc wou niet gulzig zijn
samen smaakt het eens zoo lijn!
Hermanns