I
i
i
j
AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander"
Fontein Schippers.
ST. EmiLIOM
Verplegings-Artikelen.
P O N N E
BINNENLAND.
Magazijn „DE GOUDEN KLOK"
Langs den grooten weg.
Meubileeringen- Kunsthandel- Behangerij en Stoffeerderij
Langestraat 24, Tel. Int. 496.
AMERSFOORT.
Staom-Appendages, Pijp-afsluiters, Patting
en verdere Machinekamer-behoeftsn.
Per flesch fl.75, per anker f72.-
1.1. SCH6H 4 In., Utreehtschestr. 17, Tel. 145.
TWEEDE BLAD.
A. VAN DE WEG. Langesiraa! 23.
ZATERDAG na 122 uur
worden GEEN bestellingen
meer aan hois bezorgd.
Macjaz.
D© Dom"
Eigengemaakte Kinderkleeding.
i
Gunden Tronw- en Verlovingringen
FEUILLETON.
J. GR00TENDQR3TIANGESTR. 82
20e Jaargang
No. 14.
larertraj
16 Juli 1921
TELEPHOON 169
TLIOAKKERWEG «3d
zeer aan te bevelen
ORISINEELE
Bordeaux, gewas 1917
Staten-Generaal.
EERSTE KAMER.
Spoor wego vereen kometen.
De Ministers van Waterstaat en van Financiën
hebben ingediend een nadere nota naar aanlei
ding van het eindverslag der Commissie van
Rapporteurs over het ontwerp van wet tot be
machtiging van nadere overeenkomsten met de
Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoor
wegen en de Hollondsche IJzeren Spoorweg
Maatschappij.
In deze nadere nota wordt het volgende me
degedeeld:
In het rapport van T9TT der in T908 ingestel
de Staatscommissie werd de intering op liet
spoorwegkapitaal over de jaren 1891 en 1909
gesteld op f 45.000.000.
In hoofdzaak op dezelfde grondslagen werd
Jaarlijks de verdere intering berekend: over de
jaren 1910 tot en met 1919 op resp.
t 5.567000, f 5.291000, f 4.419600,
f 5.274000, f 6.171000, f 4.481000,
f 4.963000, f 5.946000, f 6.062000 en
5.389000, totoal f 98.563000.
De Ministers brengen in herinnering, dat het
vraagstuk der intering bestaat onafhankelijk van
de eontractueele verhouding met de spoorweg
maatschappijen, zoodat het aanhangige voorstel
-geen aanleiding behoeft te geven, juist daar bij
dat vraagstuk in het bijzonder te behandelen de
vraag op de staat aan een deel zijner inkomsten
bijv. aan de spoorweghuur én wellicht meer,
eene bijzondere bestemming zou behooren te ge
ven, ten einde een tegenwicht tegen de aange
nomen intering te vormen, dient de Staat voor
zich zelfstandig op te lossen. Voorziening daar
omtrent werd dan ook voorgedragen bij een
wetsontwerp in de zitting 1916—1917, naar het
welk een post voor dit doel zou worden uitge
trokken. Nu dit wetsontwerp tot dusverre is blij
ven rusten, want er intusschen de aandacht op
gevestigd, dat het tegenwoordige voorstel den
Staat wel de gelegenheid opent desverkiezende
omtrent deze aangelegenheid voorziening te
trelfen.
Ook de aangelgenheid der afschrijvingen zal
beteekenis kunnen hebben ten aanzien van de
vraag, wat de voorgestelde regeling den Staat
zal kosten. De omvang van. diebeteekenis zal
behalve van de te kiezen afschrijvingspercenta
ges in de eerste plaats afhangen van de be-
drijfsuitkomsten, waaromtrent vooral thans on
zekerheid bestaat.
Men zie echter zeggen de Ministers niet
voorbij,' dat de vraag, op hoeveel de regeling
den Staat zal te staan komen, niet op zich zelf
moet worden bezien, doch dient te worden be
antwoord in vergelijking met deze andere, hoe
de geldelijke gevolgen voor den Staat geweest
zouden zijn, als de tegen 1922 warschijnlijk ge
worden opzegging van de overeenkomsten van
1880 had moeten leiden tot naasting en invoe
ring van een rechtstrceksch Staatsbedrijf. De Mi
nisters vertrouwen in de gewisselde stukken ge
noegzaam te hebben aangetoond, dat vergojij-
•kender wijs het voordeel is ann de zijde van het
aanhangige voorstel.
TWEEDE KAMER.
Wïjzhinj «l^r Onderdoms- en
In validiteit» wetten.
Bij het afdeelingsonderzoek in de Tweede
Kamer von bovengenoemde wetsvoorstellen uit
ten vele leden hun teleurstelling over de late
indiening van de wijziging der Invaliditeitswet,
welke voornamelijk strekt om de loon- en in-
komstgrens in eenige artikelen van f 2000 tot
f 3000 te verhoogen. Huns inziens had de ster
ke stijging der loonen, die drie tot vier jaar
geleden is ingetreden, reeds veel vroeger moe
ten leiden tot een voorstel om de Invaliditeits
wet met de gewijzigde loonverhoudingen in
overeenstemming te brengen.
Andere leden waren van oordeel, dat de wet
gever ten aanzien van de verhooging der loon
grens ingevolge de Invaliditeitswet uiterst voor
zichtig behoort te zijn en betwijfelden, of de
thans voorgedragen verhooging met een beroep
op de waardedaling van het geld, zooals wel ge
schiedt, voldoende is gemotiveerd.
Verhoogt men de loongrens tot f 3C00, don
z Hen tallooze kleine wetkgevers invaliditeits-
en ouderdomspremie moeten betalen voor ar
beiders, die in economisch opzicht veel meer
draagkracht bezitten dan zij zelf; men wees in
dit verbond, als voorbeeld, op de aanzienlijke
st,jgï?g der loonen, welke in de grafische vak
ken tengevolge van het op 5 Januari 1920 in
werking getreden collectieve arbeidscontract is
verkregen.
Sommige leden wenschten, ook bij deze ge
legenheid weder, aan te dringen op een spoe
dige inwerkingtreding der Ziektewet. Doordat
nu art 193 der Invaliditeitswet nog geen toe
passing vindt, bestaat het gevaar, dat het aantal
premiën, betaald voor arbeiders, die door ziekte
worden getroffen, bij het bereiken van den 65-
jarigen leeftijd niet bedraagt het in art. 373,
lid I, dier wet gevorderede getal. Met nadruk
meende men de aandacht van den Minister hier
op te moeten vestigen.
In verband met de gelijktijdig met de wijziging
der Ouderdomswet voorgestelde verhooging der
loongrens in eenige artikelen der Invaliditeits
wet werd de vraag gesteld, of in art. 10 der
Ouderdomswet 1919 niet evenzeer de inkom-
stengrens behoort veriioogd to worden. Dat de
in art. 24 der wet opgenomen inkomstengrens
gehandhaafd blijft, kon men begrijpen, aange
zien het daar verzekeringen betreft, waarop
door het Ouderdomsfonds toegelegd wordt. De
ze overweging kan echter niet gelden voor de
in art. 10 bedoelde verzekeringen, waarvoor de
te betalen premiën geacht mogen worden de
uitkeeringen ten volle te dekken.
Uit de Pers.
Een Belgisch socialist ia Nederland
De (r.-k.) T ij d zeg t, dat de rede van den
Belgischen socialist, den heer De Brouckère,
redacteur van „Le Pcuple", het hoofdorgaan
der Belgisiche Werkliedenpartij in het Ne-
derlandsch-Belgisch geschil betreffende de
Wielingen geen nieuwe gezichtspunten geopend
heeft.
In beginsel staat de heer De Brouckère
op het standpunt der Belgische regeering
de historische rechten van Nederland op
de Wielingen hebben niets te beteekenen en
de Belgen kunnen niet dulden, dat anderen
dan zij de soevereiniteit over de Wielin
gen bezitten, waardoor die anderen immers
in de gelegenheid zouden blijven, om de
Wielingendeur, welke in vredestijd voor een
ieder open staat) in geval van oorlog dicht
te gooien. Met deze theorie staat de heer
De Brouckère naast den oud-minister Paul
Hymans, wiens standpunt in zake de Wie
lingen door den heer Jaspar, den tegen-
woordigen minister van buitcnlandsche za
ken, is overgenomen.
Maar wat de oplossing van het geschil be
treft, wil de heer Dc Brouckère, zooals reeds
bekend was uit de te Brussel aangenomen
resolutie, een onderen weg kiezen don de
Belgische regeering. Minister Jaspnr zegt
eerst moet Nederland de soevereiniteit van
België over dc Wielingen zonder voorbe
houd erkennen en dón kunnen wij over de
andere punten weer gaan praten. De heer
De Brouckère stelt daarentegen voor, het
geschil aan den Volkenbond voor te leggen,
waarvan oud-minister P. Hymans voorzitter
is en de uitspraak van den Volkenbond als
bindend te aanvaarden.
Zooals men weet, hebben onze afgevaai*
digden te Parijs voorgesteld, de Wielingen-
quaestie aan arbitrage te onderwerpen, welk
voorstel door de Belgische regeering werd
afgewezen. Waarom de heer De Brouckère
minder voor een neutraal scheidsgerecht
voelt, is ons niet recht duidelijk. Moet deze
voorkeur der Belgische socialisten worden
beschouwd als een poging, om de bindende
uitspraak te ontlokken aan een college, dat
den Belgen bepaald gunstig gezind en dus
niet onpartijdig is?
Wat er ook van zij, de heer De Brou
ckère spreekt namens zijne partij en niet
namens de Belgische regeering. Het valt
dus nog te bezien of minister Jaspar iets
voelt voor den uitweg, dien de socialisten
hem wijzen.
Wij voor ons hadden goarne gezien, dot
dc heer De Brouckère, sprekend in een
openbare vergadering met de bedoeling de
goede verstandhouding tusschen Nederland
en België te herstellen, zich had beperkt tot
een zakelijke, openhartige behandeling van
het onderhavig gescliil.
De Nederlanders zijn van huis uit weinig
geneigd zich te bemoeien met de binnen-
landsche verhoudingen in vreemde Stalen.
Nu de heer De Brouckère echter heeft ge
meend, de openbare meening in Neder
land te moeten voorlichten betreffende de
politiek zijner partij in België en tegenover
ons land, is het noodig, ook zonder ~escr-
ve, zijn rede te beoordeelen. En dol moet
het den heer De Brouckèr; al dadelijk wor
den gezegddeze rede was onvolledig,
onoprecht, omvaar.
Hierbij denken wij niet in de eerste plaats
aan de smalende wijze, waarop de spreker
zich over de Katholiek.. Staatspartij in Bel
gië uitliet, of aan de minachting, waarmede
hij over de christelijke vakbeweging in zijn
land oordeelde.
Zijn rede was op tal van punten onvolle
dig. De heer De Brourkère gaf een „wis
kundig bewijs" zoools hij dit noemde
van de onmacht der Belgische annexionnis-
ten door te zeggen, dat de partij der natio
nalisten bij de verkiezingen slechts één zetel
op de 186 in de Kamer kon veroveren. Om
volledig te zijn, had de heer De Brouckère
er moeten bijvoegen, dat de meest-invloed
rijke annexioruijsten en anti-Ncderlandsche
kopstukken door de drie groote partijen
naar de Kamer werden gezonden. Bijvoor
beeld de heer Renkin door de katholieken,
de heer Hymans door de liberalen, de hee-
ren Brunet, Destrée, Pièrard e. a. door de
socialisten. Voor de anti-Nederlandsche
elementen bij het Belgisch kiezerskorps was
er dus geen enkele reden hun stem te ge
ven aan een nieuwe partij. Het „wiskundig
bewijs" bewijst dus niets.
De heer Dc Brouckère heeft dit keer
zonder „wiskundige bewijzen" ook ge
zegd, dot de bevolking in België niet oor
logszuchtig is. Dat zhl wel waar zijn, no al
wat die bevolking door den oorlog heeft
geleden. Maar kon men hetzelfde ook zeg
gen von de politieke leiders in België? Is
het waar, wat de sociolisten Mothieu en
Dcmblon nog dc vorige week in de Kamer
hebben gezegd, dat, volgens officieele docu
menten van het Belgisch departement von
Oorlog, het leger onzer „vredelievende"
zuiderburen op dit oogenblik sterker is don
het Duitsche en dot er in dit leger één offi
cier is op 9 soldaten tegen één schoolmees
ter op 20 kinderen bij het lager onder-
wijs? Is het waar, dat de partijgenooten van
den heer De Brouckère nog deze week in
de Kamer hebben gestemd voor een oor-
logsbegrooting vun meer dan één milliard
francs, voor versterking van de zware artil
lerie, von het vliegwezen en von de afdce-
ling-tanks?
Deze cijfers zijn voor de Hollondsche so
ciaal-democraten het „wiskundig bewijs"
van de militaristische neigingen der Belgi
sche politieke leiders, waaraan ook de par
tijgenooten van den heer Dc Brouckère niet
durven weerstaan.
De (ar.) Rotterdammer schrijft over
een der verklaringen van den heer de
Brouckère
„Een belangrijke verklaring" noemt „Het
Volk" ze. Luid applaus begroette die ver
klaring.
Wat behelsde die verklaring
Zij behelsde dnt juist in de laatste da
gen een Belgisch socialistisch parlements
lid in de Kamer namens de Werklieden
partij den eisch heeft gesteld, dat België
zich op denzelfden voet als Duitsohland
anïwopene.
De partijgenooten hadden hiervan den-
delfden avond reeds iets in hun lijfblad
kunnen lezen. „Het Volk" had uit „De
Telegraaf" een en ander over die verkla
ring overgenomen. Hef socialistisch Ka
merlid Mathieu heeft het pleit gevoerd voor
ontwapening, gelijk met Duitschlond, van
België en de andere Entente-
landen en voor bespreking van de eer
ste oefeningtot zes maanden. Een
program, waartegen een Nederlandsch
Minister van Oorlog zeker geen bezwaar
zou hebben. Wonneer „België de andere
Ententclanden" gelijk met Duitschlond
ontwapenen, zal Nederland zeker niet ach
ter blijven; en wat de eerste oefening be
treft, meende Minister Pop reeds, zij het
ten onrechte, voor een groot deel van het
jeger tot vier maanden te kunnen gaan.
Om te krijgen wat de Belgische soci
aaldemocraten vragen, behoeven de Ne-
derlandsche sociaal-democraten geen
moeite te doen. Wanneer hier voor een
zijdige ontwapening van Nederland wordt
gepleit, kan zeer zeker op het Belgische
voorbeeld geen beroep worden gedaan.
Toch was er in de Belgische Kamerzit
ting één socialist die onvoorwaardelijk ont
wapening bepleitte. f
Het was dc afgevaardigde Demblon, die
echter deswege door meer nationalistische
partijgenooten hoogst onvriendelijk werd
bejegend.
Volgens het „Telegraaf"-verslag riep zijn
partijgenoot Bolognc hem toe: „Gij zijt
een gek en een bandiet", en partijgenoot
Hubin voegde Demblon toe: „Gij zijt de.
meest weerzinwekkende demagoog".
Na Demblon nam dc socialistische mi
nister Van de Velde het woord, om te
verklaren, dat Demblon's zienswijze niet
door zijn partijgenooten wordt gedeeld. De
Belgische arbeiders, aldus de minister, be
zaten in 1914 rechten en vrijheden, die
zij hebben moeten verdedigen, en indien
deze rechten en vrirheden opnieuw moch
ten worden bedreigd, zullen zij ze nog
maals weten te verdedigen.
Uit deze, zeer toegejuichte verklaring
van minister Van dc Velde kan men zien,
dat, wanneer de heeren Kleerkoper en de
Brouckère de partijgenooten in Amster
dam onder den indruk zouden willen
brengen, dat de Belgische socialisten vóór
ontwapening ziin, dat als misleiding moet
worden gequalificeerd
De Belgische socialisten staan ten op
zichte van de landsverdediging ongetwij-
J. J. v. HAMEBSVELD
Hoofdagent „Amstel"-blaren.
Varkensmarkt
- Amersfoort.
Speciale aldceling
Maison VAN EIMEREN.
Coiffeur I'ostlcheur Colffeus©
WIJ EK.SST It A AT 14. - Tol. 205
Hoogst Modorno Salons voor
DAMES eu HEKKEN Manicure
Magazijn van Parfumurioön on
9
Toilet-Artikolon.
BADINRICHTING
n mu
W nVAVAV
feld veel dichter bij de Nedcrlandscha
antirevolutionairen dan bij de Nederland-
sche socialisten.
Dicrery.
Onder dit opschrift schrijft De T ij d
Het bericht, dat te Amsterdam elk jaar
voor ongeveer een half millioen gulden'
aan electrischen stroom wordt gestolen^
doordat er blijkbaar zeer velen het tech
nische kunstje verstaan om den stroom,
vóór hij door den meter gaat, af te leideni
cn. te benutten Jieeft menigeen aan hel
mijmeren gezet over de zondigheid der
mensohen. Een last is, dat de diefstal zoo
moeilijk te constatcercn volt. De directie
weet, dat er zóóveel stroom wordt gepro
duceerd en dot er zóóveel wordt verant
woord en betaald. Er is een tekort en dat
komt van het dieven, waartegen wel is
waar controleurs hebben te waken, maar
dat ondanks hun waakzaamheid toch gceni
einde schijnt te nemen. Ook elders gebeurt
het en dat de dieven niet altijd dc minsten!
der staatsburgers zijn, bewijst het feit, dat
jnlongs te 's-Grovcnhage een tandarts
voor stroomdiefstal terecht moest staan.
Wij vonden nu in een onzer couranten,
die dc zaak van algemeen moreel stand
punt beziet, de opmerking geplaatst, dat de
itroomdioven zich juridisch zeer veilig
achten, omdat hun euveldaad zoo moeilijk'
in proces-verbaal is te brengen, terwijl
zelfs hun geweten niet knaagt, omdat zij
slechts stelen van dc collectiviteit en niet
van een bepaald persoon.
Dit laatste vooral is een hachelijk ver
schijnsel, waardoor intusschen de oogert
niet gesloten moeten worden.
Maar het is verkeerd als men het enkel
meent te moeten waarnemen non de elec-
trische geleiding. Men ziet liet ook bij d»
inning von belastingen, rechten cn accijn-
sen en men ziet het dagelijks in onze groo
te steden en op de spoorlijnen.
Hoeveel personen trachten er niet op de
tramwagens de conducteurs te verschal
ken en hocvelcn probecren niet, of ze eenl
spoorwegreisje gratis kunnen meemoken?
Dc staat vordert belastingen en dwingt
tot betaling; maar als men aan dien dwongi
ontkomen kan, zal men het niet loten. Enl
de trams cn de spoorwegen rijden immer?
toch; men benadeelt niemand als men voor
niets meerijdt. Aldus wordt geredeneerd.
Als er eens een schip in een haven aan
komt met een blinden passagier, die in eenl
kolenhok heeft meegereisd, don komt het
in de couronlcn.
Hoeveel blinde passagiers worden er
niet vervoerd door onze straten cn over
het land.
LANGESTRAAT 4» - AMERSFOORT
Met aires*oor:
De juiste modellen
WILLEM GROENHUIZEN
Elke lente is een wonder.
Naar het Engelsch van
JEFFERY FARNOL.
99
Toen het avondmaal geëindigd was, bracht
'Charmian mijn pijp, stopte ze, en hield er een
stukje brandend papier bij om haar aan te ste
ken. Maar het gonsde en hamerde in mijn hoofd
en voor 't eerst sedert heel lang smaakte mijn
pijp mij nietmet een zucht legde ik haar
weer neer.
„Wat, Peter I" zei Charmian, terwijl ze mij
bezorgd aankeek, „heb je geen trek in rooken?"
„Op 't oogenblik niet, Charmian," zei ik, en
met mijn hoofd in mijn handen steunend, viel
i^ik in een soort verdooving, tot ik, de aanraking
^van haar hand op mijn schouder voelend, op-
f schrik te eri opkeek.
1 „Je moet naar bei Peter/*
„Ja, Peter."
„Heel goed, Charmian, ja ik zal naar bed
gaan," en tegelijk stond ik op.
„Voel je je nu beter, Peter
„Dank je, ja, veel beter."
„Maar waarom hou je je dan aan den stoel
vast
„Ik ben nog wat duizelig maar het zal wel
overgaan. En Charmian vergeef je
„Ja ja, maar zie me niet zoo won
derlijk aan. Peter, en wel te rusten I
dwaze jongen I"
„Ik ben vijfentwintig, Charmian!" Zij
keerde zich om, doch ik zag, dat er tranen in
haar oogen waren.
Geheel gekleed ging ik op bed liggen, be
groef mijn hoofd in het kussen en kreunde, want
met een ondragelijke pijn bleef het bonsen en
hameren in mijn hoofd. En nog vele dagen
daarna zou ik de gevolgen van Zwarte Ge
orge's verschrikkelijken slag op rriijn hoofd zoo
blijven voelen.
HOOFDSTUK XXI.
Van het openen der deur, en
hoe Charmian het licht uitblies.
Hij was gezeten op een krachtig zwart strijd
ros, en zijn wapenrusting glinsterde door het
groen. En toen hij reed onder de bladerrijke ge
welven van het woud, verhief hij zijn stem en
zeng, en de zang was droevig en geleek op een'
klacht, en weerklonk luide van achter zijn ge
tralied vizier. Daarom luisterde ik, zittend aan
den oever der beek, naar zijn lied
Mijn liefde voor haar baart mij kommer en
smart
liefda. versmacht ik en kwijn.
Mijn liefde voor haar bant de vreugde uit
fnijn hart.
Op mijn wangen wordt bleeker de schijn.
Statig en langzaam kwam hij aanrijden uit
het beschaduwd boschgebied, cn driemaal
sloeg hij met zijn ijzeren hond op zijn ijzeren
borst.
In mijn slodp kwijn ik weg van verlangen
En de nachten gaan wakend voorbij.
Zoools ik treur om die liefde voor haar
v Heeft nimmer een man nog gedaan.
in groote sorieering bij:
Genaderd tot waar ik zat, hield hij zijn paard
in, en zag mij lang aan, en zijn oogen schitter
den uit de duisternis van zijn helm.
„Messire," sprak hij, „hoe bevalt u mijn.
lied
„Niet bijzonder, mijnheerom openhartig
tegenover u te zijn, geen zier," antwoordde ik.
„Waarom niet
„Omdat het onzin is weg ermee, want als
uw hoofd vervuld is van zulke dingen, hoe zult
ge dan ooit iets kunnen volbrengen, dat duur
zaam is en goed Roem, Geleerdheid,
Macht?"
Maar hij schudde het hoofd, met een zucht,
en zei
„O verblindeRoem is niets dan een
naam, Geleerdheid slechts een onbevredigde
leegheid, en waartoe leidt Eerzucht De mensch
is een stofje dansend in een zonnestraal de
aarde een stipje hangend in de ruimte. Alle
dingen verdwijnen en gaan ganscheüjk teloor,
behalve Ware Liefde alleen, en die vergaat
nimmermeerdie is zoeter dan het Leven en
sterker dan de Dood, enreikt tot de sterren
en daarom is het, dat ik u verzoek mii te zeg-
gen waar zij is
„Zij?"
„Zij, die ge liefhebt."
„Ik heb geen vrouw lief," sprak ik.
„Leugenaar I" riep hij, met een schrikkelijke
stem, en de stem was de stem van Zwarte Ge
orge
„En wie zijt gij, die dat zegt vroeg ik, mij
oprichtend.
„Zie aanschouw en ken uzelf. O blinde cn
erger dan dat I" En vooroverbuigend opende hij
zijn vizier, zoodat Het maanlicht op zijn gelaat
viel, en het gelaat dat ik aanschouwde was
mijn eigen, en terwijl ik hem aanstaarde, verhief
hij de stem en riep
„Gij Geesten van het Woud, ik bezweer u
wie is het, die rijdt door het groen, aldoor droo-
mend van haar schoonheid en zijn liefde gesta
dig in zuchten openbarend, Geesten van het
Woud, ik bezweer u wie is het
En uit het sombere bosch kwam, van elk rui-
schend blad en eiken ontluikenden knop, een
kleine stem, die steeg en opgelost werd in een
zacht, gedempt koor, roepend
„Peter Vibart Peter Vibart I"
„Geesten van het Woud, ik bezweer u wie
is het, die door de wereld gaat, en oogen hok*
bende niet ziet, en ooren hebbende, niet hoor
een wure Dwaas der Liefde
En nogmaals gaven de stemmen ten ant
woord
„Peter VibartPeter Vibart I"
„Geesten van het Woud, ik bezweer u
zeg mij, wie is het, die liefhebben zal met ccn
oppermachtige liefde die diep door liefde
lijden zal, die. er over zal denken des daags en
ervon droomen des nachts wie is het, die
sterven moet om liefde en de volheid des le"'
vens te vinden O Geesten van het Woud,
ik bezweer u wie is het
En wederom steeg uit het groen het zachte
gedempte koor
„Peter Vibort Peter Vibart I"
Maar juist toen ik begon te lochen, kwam
iemand uit het bosch, met een paard cn een
wapenrusting. En hij gespte mij de wapenrus
ting aen, en ik sprong te paard. En daar, op
de door de maan verlichte open plek in het
bosch, streden en worstelden wij met elkaar,
mijn dubbelganger en ik. En plotseling trof hij
mij met kracht> zoodat ik van het paard viel,
en voor dood bleef liggen, terwijl mijn bloed
in het gias vloeide. En toen ik mijn oogen we
der opsloeg, kwam een merel aanvliegen, die
neerstreek op mijn borst, heerlijk zingende.
Moor langzamerhand veranderde deze vogel, cn
zie! in zijn plaats was er een nieuwe Peter
Vibart, die op den ouden stonden de Nieuwe
trapte den Ouden onder het gras, en hij
was veidwenen. Daarop begon de nieuwe Pe
ter Vibart, met dem blik gericht naar de ster
ren, te zingen, en de woorden, die ik zong, wa»
ren deze
(Wordt vervolgd).