I i i j AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander" Fontein Schippers. ST. EmiLIOM Verplegings-Artikelen. P O N N E BINNENLAND. Magazijn „DE GOUDEN KLOK" Langs den grooten weg. Meubileeringen- Kunsthandel- Behangerij en Stoffeerderij Langestraat 24, Tel. Int. 496. AMERSFOORT. Staom-Appendages, Pijp-afsluiters, Patting en verdere Machinekamer-behoeftsn. Per flesch fl.75, per anker f72.- 1.1. SCH6H 4 In., Utreehtschestr. 17, Tel. 145. TWEEDE BLAD. A. VAN DE WEG. Langesiraa! 23. ZATERDAG na 122 uur worden GEEN bestellingen meer aan hois bezorgd. Macjaz. D© Dom" Eigengemaakte Kinderkleeding. i Gunden Tronw- en Verlovingringen FEUILLETON. J. GR00TENDQR3TIANGESTR. 82 20e Jaargang No. 14. larertraj 16 Juli 1921 TELEPHOON 169 TLIOAKKERWEG «3d zeer aan te bevelen ORISINEELE Bordeaux, gewas 1917 Staten-Generaal. EERSTE KAMER. Spoor wego vereen kometen. De Ministers van Waterstaat en van Financiën hebben ingediend een nadere nota naar aanlei ding van het eindverslag der Commissie van Rapporteurs over het ontwerp van wet tot be machtiging van nadere overeenkomsten met de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoor wegen en de Hollondsche IJzeren Spoorweg Maatschappij. In deze nadere nota wordt het volgende me degedeeld: In het rapport van T9TT der in T908 ingestel de Staatscommissie werd de intering op liet spoorwegkapitaal over de jaren 1891 en 1909 gesteld op f 45.000.000. In hoofdzaak op dezelfde grondslagen werd Jaarlijks de verdere intering berekend: over de jaren 1910 tot en met 1919 op resp. t 5.567000, f 5.291000, f 4.419600, f 5.274000, f 6.171000, f 4.481000, f 4.963000, f 5.946000, f 6.062000 en 5.389000, totoal f 98.563000. De Ministers brengen in herinnering, dat het vraagstuk der intering bestaat onafhankelijk van de eontractueele verhouding met de spoorweg maatschappijen, zoodat het aanhangige voorstel -geen aanleiding behoeft te geven, juist daar bij dat vraagstuk in het bijzonder te behandelen de vraag op de staat aan een deel zijner inkomsten bijv. aan de spoorweghuur én wellicht meer, eene bijzondere bestemming zou behooren te ge ven, ten einde een tegenwicht tegen de aange nomen intering te vormen, dient de Staat voor zich zelfstandig op te lossen. Voorziening daar omtrent werd dan ook voorgedragen bij een wetsontwerp in de zitting 1916—1917, naar het welk een post voor dit doel zou worden uitge trokken. Nu dit wetsontwerp tot dusverre is blij ven rusten, want er intusschen de aandacht op gevestigd, dat het tegenwoordige voorstel den Staat wel de gelegenheid opent desverkiezende omtrent deze aangelegenheid voorziening te trelfen. Ook de aangelgenheid der afschrijvingen zal beteekenis kunnen hebben ten aanzien van de vraag, wat de voorgestelde regeling den Staat zal kosten. De omvang van. diebeteekenis zal behalve van de te kiezen afschrijvingspercenta ges in de eerste plaats afhangen van de be- drijfsuitkomsten, waaromtrent vooral thans on zekerheid bestaat. Men zie echter zeggen de Ministers niet voorbij,' dat de vraag, op hoeveel de regeling den Staat zal te staan komen, niet op zich zelf moet worden bezien, doch dient te worden be antwoord in vergelijking met deze andere, hoe de geldelijke gevolgen voor den Staat geweest zouden zijn, als de tegen 1922 warschijnlijk ge worden opzegging van de overeenkomsten van 1880 had moeten leiden tot naasting en invoe ring van een rechtstrceksch Staatsbedrijf. De Mi nisters vertrouwen in de gewisselde stukken ge noegzaam te hebben aangetoond, dat vergojij- •kender wijs het voordeel is ann de zijde van het aanhangige voorstel. TWEEDE KAMER. Wïjzhinj «l^r Onderdoms- en In validiteit» wetten. Bij het afdeelingsonderzoek in de Tweede Kamer von bovengenoemde wetsvoorstellen uit ten vele leden hun teleurstelling over de late indiening van de wijziging der Invaliditeitswet, welke voornamelijk strekt om de loon- en in- komstgrens in eenige artikelen van f 2000 tot f 3000 te verhoogen. Huns inziens had de ster ke stijging der loonen, die drie tot vier jaar geleden is ingetreden, reeds veel vroeger moe ten leiden tot een voorstel om de Invaliditeits wet met de gewijzigde loonverhoudingen in overeenstemming te brengen. Andere leden waren van oordeel, dat de wet gever ten aanzien van de verhooging der loon grens ingevolge de Invaliditeitswet uiterst voor zichtig behoort te zijn en betwijfelden, of de thans voorgedragen verhooging met een beroep op de waardedaling van het geld, zooals wel ge schiedt, voldoende is gemotiveerd. Verhoogt men de loongrens tot f 3C00, don z Hen tallooze kleine wetkgevers invaliditeits- en ouderdomspremie moeten betalen voor ar beiders, die in economisch opzicht veel meer draagkracht bezitten dan zij zelf; men wees in dit verbond, als voorbeeld, op de aanzienlijke st,jgï?g der loonen, welke in de grafische vak ken tengevolge van het op 5 Januari 1920 in werking getreden collectieve arbeidscontract is verkregen. Sommige leden wenschten, ook bij deze ge legenheid weder, aan te dringen op een spoe dige inwerkingtreding der Ziektewet. Doordat nu art 193 der Invaliditeitswet nog geen toe passing vindt, bestaat het gevaar, dat het aantal premiën, betaald voor arbeiders, die door ziekte worden getroffen, bij het bereiken van den 65- jarigen leeftijd niet bedraagt het in art. 373, lid I, dier wet gevorderede getal. Met nadruk meende men de aandacht van den Minister hier op te moeten vestigen. In verband met de gelijktijdig met de wijziging der Ouderdomswet voorgestelde verhooging der loongrens in eenige artikelen der Invaliditeits wet werd de vraag gesteld, of in art. 10 der Ouderdomswet 1919 niet evenzeer de inkom- stengrens behoort veriioogd to worden. Dat de in art. 24 der wet opgenomen inkomstengrens gehandhaafd blijft, kon men begrijpen, aange zien het daar verzekeringen betreft, waarop door het Ouderdomsfonds toegelegd wordt. De ze overweging kan echter niet gelden voor de in art. 10 bedoelde verzekeringen, waarvoor de te betalen premiën geacht mogen worden de uitkeeringen ten volle te dekken. Uit de Pers. Een Belgisch socialist ia Nederland De (r.-k.) T ij d zeg t, dat de rede van den Belgischen socialist, den heer De Brouckère, redacteur van „Le Pcuple", het hoofdorgaan der Belgisiche Werkliedenpartij in het Ne- derlandsch-Belgisch geschil betreffende de Wielingen geen nieuwe gezichtspunten geopend heeft. In beginsel staat de heer De Brouckère op het standpunt der Belgische regeering de historische rechten van Nederland op de Wielingen hebben niets te beteekenen en de Belgen kunnen niet dulden, dat anderen dan zij de soevereiniteit over de Wielin gen bezitten, waardoor die anderen immers in de gelegenheid zouden blijven, om de Wielingendeur, welke in vredestijd voor een ieder open staat) in geval van oorlog dicht te gooien. Met deze theorie staat de heer De Brouckère naast den oud-minister Paul Hymans, wiens standpunt in zake de Wie lingen door den heer Jaspar, den tegen- woordigen minister van buitcnlandsche za ken, is overgenomen. Maar wat de oplossing van het geschil be treft, wil de heer Dc Brouckère, zooals reeds bekend was uit de te Brussel aangenomen resolutie, een onderen weg kiezen don de Belgische regeering. Minister Jaspnr zegt eerst moet Nederland de soevereiniteit van België over dc Wielingen zonder voorbe houd erkennen en dón kunnen wij over de andere punten weer gaan praten. De heer De Brouckère stelt daarentegen voor, het geschil aan den Volkenbond voor te leggen, waarvan oud-minister P. Hymans voorzitter is en de uitspraak van den Volkenbond als bindend te aanvaarden. Zooals men weet, hebben onze afgevaai* digden te Parijs voorgesteld, de Wielingen- quaestie aan arbitrage te onderwerpen, welk voorstel door de Belgische regeering werd afgewezen. Waarom de heer De Brouckère minder voor een neutraal scheidsgerecht voelt, is ons niet recht duidelijk. Moet deze voorkeur der Belgische socialisten worden beschouwd als een poging, om de bindende uitspraak te ontlokken aan een college, dat den Belgen bepaald gunstig gezind en dus niet onpartijdig is? Wat er ook van zij, de heer De Brou ckère spreekt namens zijne partij en niet namens de Belgische regeering. Het valt dus nog te bezien of minister Jaspar iets voelt voor den uitweg, dien de socialisten hem wijzen. Wij voor ons hadden goarne gezien, dot dc heer De Brouckère, sprekend in een openbare vergadering met de bedoeling de goede verstandhouding tusschen Nederland en België te herstellen, zich had beperkt tot een zakelijke, openhartige behandeling van het onderhavig gescliil. De Nederlanders zijn van huis uit weinig geneigd zich te bemoeien met de binnen- landsche verhoudingen in vreemde Stalen. Nu de heer De Brouckère echter heeft ge meend, de openbare meening in Neder land te moeten voorlichten betreffende de politiek zijner partij in België en tegenover ons land, is het noodig, ook zonder ~escr- ve, zijn rede te beoordeelen. En dol moet het den heer De Brouckèr; al dadelijk wor den gezegddeze rede was onvolledig, onoprecht, omvaar. Hierbij denken wij niet in de eerste plaats aan de smalende wijze, waarop de spreker zich over de Katholiek.. Staatspartij in Bel gië uitliet, of aan de minachting, waarmede hij over de christelijke vakbeweging in zijn land oordeelde. Zijn rede was op tal van punten onvolle dig. De heer De Brourkère gaf een „wis kundig bewijs" zoools hij dit noemde van de onmacht der Belgische annexionnis- ten door te zeggen, dat de partij der natio nalisten bij de verkiezingen slechts één zetel op de 186 in de Kamer kon veroveren. Om volledig te zijn, had de heer De Brouckère er moeten bijvoegen, dat de meest-invloed rijke annexioruijsten en anti-Ncderlandsche kopstukken door de drie groote partijen naar de Kamer werden gezonden. Bijvoor beeld de heer Renkin door de katholieken, de heer Hymans door de liberalen, de hee- ren Brunet, Destrée, Pièrard e. a. door de socialisten. Voor de anti-Nederlandsche elementen bij het Belgisch kiezerskorps was er dus geen enkele reden hun stem te ge ven aan een nieuwe partij. Het „wiskundig bewijs" bewijst dus niets. De heer Dc Brouckère heeft dit keer zonder „wiskundige bewijzen" ook ge zegd, dot de bevolking in België niet oor logszuchtig is. Dat zhl wel waar zijn, no al wat die bevolking door den oorlog heeft geleden. Maar kon men hetzelfde ook zeg gen von de politieke leiders in België? Is het waar, wat de sociolisten Mothieu en Dcmblon nog dc vorige week in de Kamer hebben gezegd, dat, volgens officieele docu menten van het Belgisch departement von Oorlog, het leger onzer „vredelievende" zuiderburen op dit oogenblik sterker is don het Duitsche en dot er in dit leger één offi cier is op 9 soldaten tegen één schoolmees ter op 20 kinderen bij het lager onder- wijs? Is het waar, dat de partijgenooten van den heer De Brouckère nog deze week in de Kamer hebben gestemd voor een oor- logsbegrooting vun meer dan één milliard francs, voor versterking van de zware artil lerie, von het vliegwezen en von de afdce- ling-tanks? Deze cijfers zijn voor de Hollondsche so ciaal-democraten het „wiskundig bewijs" van de militaristische neigingen der Belgi sche politieke leiders, waaraan ook de par tijgenooten van den heer Dc Brouckère niet durven weerstaan. De (ar.) Rotterdammer schrijft over een der verklaringen van den heer de Brouckère „Een belangrijke verklaring" noemt „Het Volk" ze. Luid applaus begroette die ver klaring. Wat behelsde die verklaring Zij behelsde dnt juist in de laatste da gen een Belgisch socialistisch parlements lid in de Kamer namens de Werklieden partij den eisch heeft gesteld, dat België zich op denzelfden voet als Duitsohland anïwopene. De partijgenooten hadden hiervan den- delfden avond reeds iets in hun lijfblad kunnen lezen. „Het Volk" had uit „De Telegraaf" een en ander over die verkla ring overgenomen. Hef socialistisch Ka merlid Mathieu heeft het pleit gevoerd voor ontwapening, gelijk met Duitschlond, van België en de andere Entente- landen en voor bespreking van de eer ste oefeningtot zes maanden. Een program, waartegen een Nederlandsch Minister van Oorlog zeker geen bezwaar zou hebben. Wonneer „België de andere Ententclanden" gelijk met Duitschlond ontwapenen, zal Nederland zeker niet ach ter blijven; en wat de eerste oefening be treft, meende Minister Pop reeds, zij het ten onrechte, voor een groot deel van het jeger tot vier maanden te kunnen gaan. Om te krijgen wat de Belgische soci aaldemocraten vragen, behoeven de Ne- derlandsche sociaal-democraten geen moeite te doen. Wanneer hier voor een zijdige ontwapening van Nederland wordt gepleit, kan zeer zeker op het Belgische voorbeeld geen beroep worden gedaan. Toch was er in de Belgische Kamerzit ting één socialist die onvoorwaardelijk ont wapening bepleitte. f Het was dc afgevaardigde Demblon, die echter deswege door meer nationalistische partijgenooten hoogst onvriendelijk werd bejegend. Volgens het „Telegraaf"-verslag riep zijn partijgenoot Bolognc hem toe: „Gij zijt een gek en een bandiet", en partijgenoot Hubin voegde Demblon toe: „Gij zijt de. meest weerzinwekkende demagoog". Na Demblon nam dc socialistische mi nister Van de Velde het woord, om te verklaren, dat Demblon's zienswijze niet door zijn partijgenooten wordt gedeeld. De Belgische arbeiders, aldus de minister, be zaten in 1914 rechten en vrijheden, die zij hebben moeten verdedigen, en indien deze rechten en vrirheden opnieuw moch ten worden bedreigd, zullen zij ze nog maals weten te verdedigen. Uit deze, zeer toegejuichte verklaring van minister Van dc Velde kan men zien, dat, wanneer de heeren Kleerkoper en de Brouckère de partijgenooten in Amster dam onder den indruk zouden willen brengen, dat de Belgische socialisten vóór ontwapening ziin, dat als misleiding moet worden gequalificeerd De Belgische socialisten staan ten op zichte van de landsverdediging ongetwij- J. J. v. HAMEBSVELD Hoofdagent „Amstel"-blaren. Varkensmarkt - Amersfoort. Speciale aldceling Maison VAN EIMEREN. Coiffeur I'ostlcheur Colffeus© WIJ EK.SST It A AT 14. - Tol. 205 Hoogst Modorno Salons voor DAMES eu HEKKEN Manicure Magazijn van Parfumurioön on 9 Toilet-Artikolon. BADINRICHTING n mu W nVAVAV feld veel dichter bij de Nedcrlandscha antirevolutionairen dan bij de Nederland- sche socialisten. Dicrery. Onder dit opschrift schrijft De T ij d Het bericht, dat te Amsterdam elk jaar voor ongeveer een half millioen gulden' aan electrischen stroom wordt gestolen^ doordat er blijkbaar zeer velen het tech nische kunstje verstaan om den stroom, vóór hij door den meter gaat, af te leideni cn. te benutten Jieeft menigeen aan hel mijmeren gezet over de zondigheid der mensohen. Een last is, dat de diefstal zoo moeilijk te constatcercn volt. De directie weet, dat er zóóveel stroom wordt gepro duceerd en dot er zóóveel wordt verant woord en betaald. Er is een tekort en dat komt van het dieven, waartegen wel is waar controleurs hebben te waken, maar dat ondanks hun waakzaamheid toch gceni einde schijnt te nemen. Ook elders gebeurt het en dat de dieven niet altijd dc minsten! der staatsburgers zijn, bewijst het feit, dat jnlongs te 's-Grovcnhage een tandarts voor stroomdiefstal terecht moest staan. Wij vonden nu in een onzer couranten, die dc zaak van algemeen moreel stand punt beziet, de opmerking geplaatst, dat de itroomdioven zich juridisch zeer veilig achten, omdat hun euveldaad zoo moeilijk' in proces-verbaal is te brengen, terwijl zelfs hun geweten niet knaagt, omdat zij slechts stelen van dc collectiviteit en niet van een bepaald persoon. Dit laatste vooral is een hachelijk ver schijnsel, waardoor intusschen de oogert niet gesloten moeten worden. Maar het is verkeerd als men het enkel meent te moeten waarnemen non de elec- trische geleiding. Men ziet liet ook bij d» inning von belastingen, rechten cn accijn- sen en men ziet het dagelijks in onze groo te steden en op de spoorlijnen. Hoeveel personen trachten er niet op de tramwagens de conducteurs te verschal ken en hocvelcn probecren niet, of ze eenl spoorwegreisje gratis kunnen meemoken? Dc staat vordert belastingen en dwingt tot betaling; maar als men aan dien dwongi ontkomen kan, zal men het niet loten. Enl de trams cn de spoorwegen rijden immer? toch; men benadeelt niemand als men voor niets meerijdt. Aldus wordt geredeneerd. Als er eens een schip in een haven aan komt met een blinden passagier, die in eenl kolenhok heeft meegereisd, don komt het in de couronlcn. Hoeveel blinde passagiers worden er niet vervoerd door onze straten cn over het land. LANGESTRAAT 4» - AMERSFOORT Met aires*oor: De juiste modellen WILLEM GROENHUIZEN Elke lente is een wonder. Naar het Engelsch van JEFFERY FARNOL. 99 Toen het avondmaal geëindigd was, bracht 'Charmian mijn pijp, stopte ze, en hield er een stukje brandend papier bij om haar aan te ste ken. Maar het gonsde en hamerde in mijn hoofd en voor 't eerst sedert heel lang smaakte mijn pijp mij nietmet een zucht legde ik haar weer neer. „Wat, Peter I" zei Charmian, terwijl ze mij bezorgd aankeek, „heb je geen trek in rooken?" „Op 't oogenblik niet, Charmian," zei ik, en met mijn hoofd in mijn handen steunend, viel i^ik in een soort verdooving, tot ik, de aanraking ^van haar hand op mijn schouder voelend, op- f schrik te eri opkeek. 1 „Je moet naar bei Peter/* „Ja, Peter." „Heel goed, Charmian, ja ik zal naar bed gaan," en tegelijk stond ik op. „Voel je je nu beter, Peter „Dank je, ja, veel beter." „Maar waarom hou je je dan aan den stoel vast „Ik ben nog wat duizelig maar het zal wel overgaan. En Charmian vergeef je „Ja ja, maar zie me niet zoo won derlijk aan. Peter, en wel te rusten I dwaze jongen I" „Ik ben vijfentwintig, Charmian!" Zij keerde zich om, doch ik zag, dat er tranen in haar oogen waren. Geheel gekleed ging ik op bed liggen, be groef mijn hoofd in het kussen en kreunde, want met een ondragelijke pijn bleef het bonsen en hameren in mijn hoofd. En nog vele dagen daarna zou ik de gevolgen van Zwarte Ge orge's verschrikkelijken slag op rriijn hoofd zoo blijven voelen. HOOFDSTUK XXI. Van het openen der deur, en hoe Charmian het licht uitblies. Hij was gezeten op een krachtig zwart strijd ros, en zijn wapenrusting glinsterde door het groen. En toen hij reed onder de bladerrijke ge welven van het woud, verhief hij zijn stem en zeng, en de zang was droevig en geleek op een' klacht, en weerklonk luide van achter zijn ge tralied vizier. Daarom luisterde ik, zittend aan den oever der beek, naar zijn lied Mijn liefde voor haar baart mij kommer en smart liefda. versmacht ik en kwijn. Mijn liefde voor haar bant de vreugde uit fnijn hart. Op mijn wangen wordt bleeker de schijn. Statig en langzaam kwam hij aanrijden uit het beschaduwd boschgebied, cn driemaal sloeg hij met zijn ijzeren hond op zijn ijzeren borst. In mijn slodp kwijn ik weg van verlangen En de nachten gaan wakend voorbij. Zoools ik treur om die liefde voor haar v Heeft nimmer een man nog gedaan. in groote sorieering bij: Genaderd tot waar ik zat, hield hij zijn paard in, en zag mij lang aan, en zijn oogen schitter den uit de duisternis van zijn helm. „Messire," sprak hij, „hoe bevalt u mijn. lied „Niet bijzonder, mijnheerom openhartig tegenover u te zijn, geen zier," antwoordde ik. „Waarom niet „Omdat het onzin is weg ermee, want als uw hoofd vervuld is van zulke dingen, hoe zult ge dan ooit iets kunnen volbrengen, dat duur zaam is en goed Roem, Geleerdheid, Macht?" Maar hij schudde het hoofd, met een zucht, en zei „O verblindeRoem is niets dan een naam, Geleerdheid slechts een onbevredigde leegheid, en waartoe leidt Eerzucht De mensch is een stofje dansend in een zonnestraal de aarde een stipje hangend in de ruimte. Alle dingen verdwijnen en gaan ganscheüjk teloor, behalve Ware Liefde alleen, en die vergaat nimmermeerdie is zoeter dan het Leven en sterker dan de Dood, enreikt tot de sterren en daarom is het, dat ik u verzoek mii te zeg- gen waar zij is „Zij?" „Zij, die ge liefhebt." „Ik heb geen vrouw lief," sprak ik. „Leugenaar I" riep hij, met een schrikkelijke stem, en de stem was de stem van Zwarte Ge orge „En wie zijt gij, die dat zegt vroeg ik, mij oprichtend. „Zie aanschouw en ken uzelf. O blinde cn erger dan dat I" En vooroverbuigend opende hij zijn vizier, zoodat Het maanlicht op zijn gelaat viel, en het gelaat dat ik aanschouwde was mijn eigen, en terwijl ik hem aanstaarde, verhief hij de stem en riep „Gij Geesten van het Woud, ik bezweer u wie is het, die rijdt door het groen, aldoor droo- mend van haar schoonheid en zijn liefde gesta dig in zuchten openbarend, Geesten van het Woud, ik bezweer u wie is het En uit het sombere bosch kwam, van elk rui- schend blad en eiken ontluikenden knop, een kleine stem, die steeg en opgelost werd in een zacht, gedempt koor, roepend „Peter Vibart Peter Vibart I" „Geesten van het Woud, ik bezweer u wie is het, die door de wereld gaat, en oogen hok* bende niet ziet, en ooren hebbende, niet hoor een wure Dwaas der Liefde En nogmaals gaven de stemmen ten ant woord „Peter VibartPeter Vibart I" „Geesten van het Woud, ik bezweer u zeg mij, wie is het, die liefhebben zal met ccn oppermachtige liefde die diep door liefde lijden zal, die. er over zal denken des daags en ervon droomen des nachts wie is het, die sterven moet om liefde en de volheid des le"' vens te vinden O Geesten van het Woud, ik bezweer u wie is het En wederom steeg uit het groen het zachte gedempte koor „Peter Vibort Peter Vibart I" Maar juist toen ik begon te lochen, kwam iemand uit het bosch, met een paard cn een wapenrusting. En hij gespte mij de wapenrus ting aen, en ik sprong te paard. En daar, op de door de maan verlichte open plek in het bosch, streden en worstelden wij met elkaar, mijn dubbelganger en ik. En plotseling trof hij mij met kracht> zoodat ik van het paard viel, en voor dood bleef liggen, terwijl mijn bloed in het gias vloeide. En toen ik mijn oogen we der opsloeg, kwam een merel aanvliegen, die neerstreek op mijn borst, heerlijk zingende. Moor langzamerhand veranderde deze vogel, cn zie! in zijn plaats was er een nieuwe Peter Vibart, die op den ouden stonden de Nieuwe trapte den Ouden onder het gras, en hij was veidwenen. Daarop begon de nieuwe Pe ter Vibart, met dem blik gericht naar de ster ren, te zingen, en de woorden, die ik zong, wa» ren deze (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1921 | | pagina 5