Het zijn de stTOomdieven niet alleen, die geen geweten hebben en de collectiviteit, het onpersoonlijke van den eigenaar aan voeren als argirment voor hun gapperij Toch is het verlies van een half millioen gulden per jaar voor één bedrijf in één stad wel waard, dat er eens ernstig aandacht öan geschonken wordt. Berichten. VerRlag van de Crisli-enqaete couimiftüle. Het zevende deel is verschenen van de ver flagen, bedoeld bij art. 15 der Crisis-Enquête wet 101Ö van de Staatscommissie tot het instel len van een onderzoek naar hetgeen tijdens den (toestand van oorlogsgevaar heeft plaats gevon den terzake von de voorziening van het land met levensbehoeften enz. Dit deel behandeltlo. Weigering van con senten tot uitvoer van saccharine; 2o. de voor ziening van het land met zoetstoffen; 3o. ver werking von aardappelen tot nardappelpoeder ter voorziening in het tekort aan grondstoffen voor de broodbereiding en 4o. organisatie en administratie van het Rijkskantoor voor vee en paarden. Wij ontleencn aan het verslag allereerst de klacht van een handelaar in saccharine over liet weigeren van consenten voor den uitvoer van saccharine. Het verslag concludeert, dat de wijze, waarop deze zaak is behandeld bij de efdecling crisiszaken van het departement van L., N. en H., niet goed valt te keuren. Instede van aanstonds de gevraagde consenten kort en goed te weigeren, heeft het achtereenvolgens verschillende gronden voor de weigering aan gevoerd, klager bewijzen loten overleggen, die dan weder door nieuwe bezwaren werden ge volgd cn hem zoodoende geruimen tijd op sleeptouw gehouden. Uit de hierdoor ontstane onzekerheid moeten nadeelen voor hem zijn voortgevloeid; ook zijn goede naam als koop man tegenover zijn afnemers moet daaronder hebben geleden. Omtrent de zoctstofvoorziening zegt het ver slag, dat door het zonder meer stopzetten van den uitvoer voor verschillende handelaren zeer belangrijke schade moest ontstaan. De com missie betreurt het daarom, dat niet van den aanvang af is gestreefd noar een regeling, waar bij een deel der aanwezige of nog te vervaar digen saccharine kon worden uitgevoerd. Inven tarisatie van den in het lond zich bevindenden voorraad vóór de stopzetting van den uitvoer, of althans onmiddellijk daarna, ware aan een zoodanige regeling allicht bevorderlijk geweest. Ten aanzien van de regeling met de Centrale Suikermaatsch. wordt het onjuist genoemd, dat de minister met de Centrale Suikermaatschappij de bekende overeenkomst sloot zonder zelfs een poging te doen tegelijk de positie te regelen van hen, die suiker van deze maatschappij, in voorkoop hadden. Dat deze koopers een deel van de lasten voor de binnenlandsche voorzie ning zouden drogen, was billijk te achten. De wijze waarop dit zou geschieden, werd echter geheel aan de betiokken partijen overgelaten, hetgeen, gezien de groote macht, die de Centrale Suikermaatschappij reeds bezat en de nog groo- tere macht, die haar door het uitvoermonopolie was verleend, een buitengewoon hatelijken in druk moest maken, die niet zou zijn ontstaan, indien de lasten, die de koopers hadden te dro gen, hun door de regeering zelf waren opge legd. In haar conclusie omtrent de verwerking van aardappelen tot aordappelpoeder ter voorzie ning in het tekort aan grondstoffen voor de broodbereiding wordt er op gewezen, dat in een tijd, waarin toch de broodvoorziening met den dag moeilijker werd, de beantwoording von be langrijke brieven bij het departement van land bouw, nijverheid en handel meermalen lang op zich liet wachten en dus de kostbare tijd te loor ging. Gevolg van deze vertraging is geweest dat gezien het vergevorderde seizoen in 1918 de bouw of verbouw van de verschillende fabrie ken in een abnormaal kort tijdsbestek bewerk stelligd moest worden, hetwelk ongetwijfeld aanleiding tot belangrijke meerdere kosten heeft gegeven en waardoor dientengevolge de Staat schade geleden heeft. De commissie meent ten slotte, dat er, toen de omstandigheden tengevolge van den wa penstilstand gewijzigd waren, voor de regeering reden bestond, mede te werken tot minnelijke beëindiging van het contract, met de firma Vles- sing en Co. afgesloten. Zij begrijpt, dat die minnelijke beëindiging moeilijk kon plaats hebben, zonder dat aan de firma Vlessing en Co., een nettowinst werd ver zekerd, die, zij moge dan ten slotte eenigszins lager zijn uitgekomen, dan het haar toegekende bedrag van f 700.000, in elk geval aanzienlijk ls geweest. Wat de organisatie en administratie van het Rijkskantoor voor vee en paarden betreft, de commissie meent, dat, indien de administratie en boekhouding van het rijkskantoor aanstonds door den minister gesteld ware, onder een eigen en verantwoordelijk hoold, ervaren op dit ge bied en deskundig, dan voor's lands kas groote bedragen zouden zijn bespaard en zou de erger nis niet zijn gegeven aan de burgerij, welke thans in zoo ruime mate door dit rijkskantoor en eveneens door andere rijkskantoren gegeven is. De crisis-enquête-commissie betreurt te meer, dat deze fouten bij den eersten opzet van het rijkskantoor zijn gemaakt, omdat de indruk is ontstaan, als zouden de gevolgen van de onvol doende organisatie geheel ten loste moeten wor den gelegd aan den directeur, terwijl toch ge bleken is, dat deze op zijn eigen terrein volko men deskundig was en met grooten ijver en toe wijding de aan hem toevertrouwde belangen heeft verzorgd. Tooroniwerp tot wijziging der Arbeidswet 1919. Aan de artikelen van dit ontwerp wordt nog bet volgende ontleend: In vele fabrieken, met name in de glasfabrie ken en in de steenbakkerijen, levert het zeer groote moeilijkheden op, dat de jongens van veertien jaar niet gelijk met de mannen mogen beginnen en eindigen. Om dit voortaan mogelijk ,<e_ maken, dient een gewijzigde lezing van art Een voorgestelde wijziging van het bepaal de in art. 25 derde lid, onder a, berust op de overweging, dat in continu werkende fabrie ken of werkplaatsen, waar de wckelijksche stil stand van 24 uren niet met den geheelen Zon dag samen valt, doch op Zondagmorgen 6 uur of op Zaterdagavond 6 uur of 10 uur aanvangt, de noodzakelijkheid bestaat, om afwisselend door de ploegen in een van de drie achtereen volgende 52 uren te doen werken. Iedere ploeg mag echter in drie achtereenvolgende weken in «-iotaaLnist langer, werken dan .135 uur. Een aan het derde lid van art- 25, onder d toegevoegde bepaling heeft de strekking om tegemoet te komen aan omstandighden, welke het onmogelijk of buitengewoon bezwaarlijk ma ken om in een fabriek of werkplaats dc nacht arbeid binnen de onder a. of b. getrokken grenzen te beperken. Gedacht is hier o. m. aan tramweg-ondernemingen, die arbeiders in dienst hebben, belast met het schoonmaken en onder houden van het rijderde materiaal. De wagens, die overdag in gebruik zijn, komen tegen mid dernacht in de remise en moeten vroeg in den morgen weder uitrijden. In dien tusschentijd moeten zij worden gereinigd, gepoetst en nage zien; kleine herstellingen moeten eveneens zoo veel mogelijk in dien tiid worden uitgevoerd. Het zou een onverantwoordelijke verspilling van ka- pitaal zijn om het aantal wofitens zooHnnic; uit te breiden, dat zij-overdarr voldoende tijd buiten bedriit zouden hunnen worden gesteld voor een schoonmaakdienst. Een nieuw voorgestelde vijfde lid van art. -5 opent de gelegenheid om te bepalen, dat in die gevallen, waarin op Zaterdag na 1 uur des namiddags nog arbeid moet worden verricht door arbeiders, die hun weekmaximum reeds bereikt hebben, die arbeid geacht wordt m de week, volgende op den Zaterdag, te zijn ver- rjcht. Art. 28 der Arbeiderswet 1QT9 Inat niet toe dat een vergunning, als in dat artikel bedot wordt verleend ten aanzien van jongens cn meis jes beneden 16 jaar. D^e beperking heeft in de practijk tot veel moeilijkheden aonlcidmg ge geven. Zoo Iran in een fabriek, wonrin het in verbond met den treinenloop, gewenscht was, om op de eerste vijf werkdagen der week longer dan uren te werken en op Zaterdag de gemaakte overuren in te holen, een deartoe strekkende werktijdregeling niet werden ingevecH. omdat de arbeiders beneden 16 iaor niet in die rege- ling konden worden opgenomen. Ook met betrekking tot wasschepen, waar- in veelal een groo aantal arbeiders beneden 10 rear we.kzaam zijn, ontmoet het geldende voor schrift bezwaar, voornamelijk met het oog op hel inhalen van verzuim als gevolg van het nict-werken op feestdagen. In verband met de wijziging, in art. 28, tweede lid. voorgesteld, ontmoet het naar het oordeel ven den mimster, geen bedenking in hel eerste ltd van dat artikel de woorden „van zestien jaar of ouder te doen vervallen. 111 Nacht- en Zondogsarbeid in bakkerij. Zooels artikel 35, eerste lid, der Arbeidswet T9T9 thans luidt, behelst bet een absoluut ver bod, om op Zondag bakkersarheid te verrichten. Gebleken is echter, dat dit verbod Ie ver gaat. Zoo is er geen reden om te verbieden, dat een bakkerspatroon op Zondag een paar scheppen brandstof op het vuur van den oven doet, ten einde dezen op temperatuur te hopen. Die ar beid immers heeit niet meer te beduiden dan het aanhouden van een kachel. Woont de pa troon, zooals in het merrendeel der kleine en middelgroote bedrijven hel geval is, onder een dak met de broodbakkerij, dan is niet te ver een, dat hij zijn vuur laat uitgaan. Het dient echter verboden te blijven om voor dezen ar beid een bakkersgezel op Zondag te laten te- iuckomen. De voorgestelde uitzonderingsbepa ling is alleen noodig voo. hectelucht- en heet- waterovens. Ook dient de mogelijkheid te worden geopend dot op Zondag door den patroon roggebrood uit de oven wordt gehaald. In vele kleine bak kerijen toch, vooral in die ten plottelande wordt de rrsteerende evenwjrm'v na bet bakken van tarwebrood benut voor bet bokken van rogge brood. Naar gelang van de soort ro^Arooi, dat gebakken wordt, blijft het baksel 8, TO ol 12 soms zelfs 18 of 24 uur in den oven. Het kon dus noodig zim, dat het roggebrood op Zondag uit den oven wordt geheeld. Eindelijk behoort, naat de meening van den minister, ook te worden toegelaten het verrich ten door het bootd of den bestuurder der on derneming van werkzaamheden, die met de broodbereiding geen verbnnd houden. Gedacht is hier aan de broodbakkers die tevens het be- ioep van banketbakker uitoefenen. De banket- hakkel spatroon toch mag op Zondag zelf ar- be'd verrichten de broodbakkerspatroon, ook ol is zijn bakkerij tevens eet. banketbakkerij, niet. Dit schept een ongewenschte ongelijkheid, die zich vooral doet gevoelen in badplaatsen cn ge meenten met uitgebreid vreemdelingenverkeer. Een belangrijke wijziging bevat de bepaling van artikel 35, tweede lid, onder e, (nieuw). Ge wenscht is deze bepaling ir het belang van vele plettclandsbokkers, die l.un brood vonk moe ien bezorgen bij op uren aistands wonende klanten. Aan deze klante.' leveren, zij behalve brood niet zelden ook kruidenierswaren e.d. Het cfzien van het brooddebiel aan die klanten zou dus ook de overige nering schaden. Daarom is het voor die bakkers van groot belang, dat zij tijdig met het bezorgen van bun brood kunnen beginnen om des avonds niet te laat weer thuis te kunnen zijn. Behoudens uitzonderingsgeval len, ligt bet niet in het voornomen van den mi nister ook voor broodbakkeriien in de steden het uur, waarop met den bakkersarbeid mag worden begonnen, om 5 uur des voormiddags vast te stellen. Verkcop cn aflevering van brood. Door de gedeeltelijke inwerkingtreding der Arbeidswet 1919 zijn, naa*- de minister van oor deel is, op grond von bei bepaalde in art. nl der Gemeentewet, vervallen de gemeentelijke verordeningen, houdende een vervoer- of ver koopverbod van brood vóór een bepaald uur von den dag. Dit heeft tor gevolg gehad dat nu ook de Arbeidswet geen algemeen geldend vervoer- of verkoopverbod von brood inhield, des morgens in de broodbakkeriien gejaagd wordt gewerkt, om zoo voeg mogelijk een groo te hoeveelheid brood klasr te hebben, ten ein de aan de vraag van het publiek near vci*sc brood te kunnen voldoen Dit jagen bevorderde levens de bereiding van biood van slechte qua-^ liteit, omdat het gistingsproces werd versneu en het brood niet behoorlijk werd door <p Eindelijk gaf bet gemis van bedoelde verbods bepaling aan de kleine bedrijven een voorrang cp de groote, doordat de eerste in het alge meen spoediger in staat zijn bun baksel gereed te hrbben. Aan deze bezwaren beoogt bet zesde lid (nieuw) van artikel 35 tegemoet te komen. Dot het vervoer van brood een uur vroeger is uegelatcn don de verkoop scheen gewenscht. om" het mogelijk te maken, dat naar afgelegen filialen de broodkorren zoo tijdig uit de fabriek kunnen vertrekken, dat ook daar om 10 uur des voormiddags met den verkoop kon worden be- e°Aongcteekend zij nog, dat de verbodsbepa ling niet onderscheidt tusschen versch en oud Evenals voor andere fabrieken of werkplaat sen behoortjsok voor broodbakkeriien het begin sel toepassing te vinden, dot nachtarbeid toe- laatbaar is, wanneer hij om technische of maat schappelijke redenen, moet worden verricht. De minister nu is van oordeel, dat deze redenen met betrekking tot het modern ingericht groot bedrijf aanwezig zijn. De bestaande toestond, dat de ovens in mo dern geoutileerdc bedrijven slechts ongeveer een 5-tal uren kunnen worden benut, is uit economisch oogpunt moeilijk te verdedigen, en houdt de ontwikkeling van het grootbedrijf te gen. Toch zijn de groote bedrijven ook voor de arbeiders dc aangenaamste en meest hy giënische. Gezorgd dient echter te worden, dat het we der toelaten van nachtarbeid voor de arbeiders geen belangrijke verzwaring van hun taak me debrengt, Vandaar, dat aan een vergunning tot 'nachtarbeid steeds de voorwaarde zal worden verbonden, dat iedere arbeider op niet meer dan zes dagen in drie achtereenvolgende weken tusschen 10 uur des namiddags en 6 uur des voormiddngs mag werken. Het derde lid van art. 52 der Arbeidswet 1919 beperkt de mogelijkheid tot het verlee- nen van overwerkvergunningen voor arbeid in kantoren tot mannen en vrouwen. De wenschelijkheid doet zich echter gevoelen om ook jeugdige personen aan het overwerk te doen deelnemen. Daarbij behoort intusschen naar het oordeel van den Minister, niet ver der te worden gegaan dan tot het toel'n van overwerk door jeugdige personen van 16 en 17 jaar. Het lid is dien overeenkomstig ge wijzigd. Bij de voorbereiding van den algemeenen maotrcgel van het bestuur bedoeld in art. 62 der Arbeidswet 19T9, is gebleken, dat een on afgebroken rusttijd van tien uren niet mogelijk Ls voor de bedienden in enkele restauratierijtui gen op de spoorwegen. De Minister ooht het gemotiveerd om afwij king mogelijk te maken. Voor verplegend personeel kan het doelma tig en aangenaam zijn den rustdag niet weke lijks te hebben, doch een dubbelen rustdag na veertien dagen. Velen geven er b. v. de voor keur aan, om twee weken achtereen dienst te doen en daarna twee vrije dagen te krijgen. Daar de meeste arbeid in verplegingsinrichtin- gen des Zondags gewoon doorgaat, Ls wat meer soepelheid in de voorschriften betreffende de rusttijden wel gewenscht. Intrekking of wijziging van vergunningen. De Arbeidswet 1919 bevat geen algemeen geldende regel, krachtens welken vergunningen, machtigingen, vrijstellingen of goedkeuringen, ingevolge de bepalingen der wet verleend, te allen tijde kunnen worden ingetrokken of ge wijzigd. Slechts in enkele artikelen zijn te dien aanzien partieele voorzieningen getroffen. Toch kunnen zich tijdens den loon eener vergunning of gedurende het tijdvak dat de machtiging, vrijstelling of goedkeuring van kracht is, om standigheden voordoen die het,, mede met het oog op de belangen der daarbij betrokken ar- be'ders, gewenscht maken, dat tot intrekking of wijziging der desbetreffende beschikking kan worden overgegaan. Deze overwegnig heeft er in de practijk dan ook toe geleid, dat bij het nemen van beschikkingen, waarbij vergunnin gen, machtigingen, vrijstellingen of goedkeu ringen worden verleend, waarvan de wet zelve de intrekking of wiiziging niet regelt, steeds het voorbehoud van intrekking of wijziging tus- schentijds werd gemaakt. In oansluiting aan dit gebruik wordt thans voorgesteld in art. 94 een nieuw eerste lid op te nemen, dat deze bevoegdheid algemeen re gelt. Het rijkskantoor voör vee en paarden. De organisatie en administratie van het rijks- kantoor voor vee en paarden is ook een onder deel van h°t 7e verslag der crisis-enquête-com missie, welke op grond van hare verhooren en van het verslag door den accountant uitgebracht tot de volgende conclusion komt: Een organisatie van zoo grooten omvang als die van het Rijkskantoor voor Vee en Paarden en welke bovendien moest worden opgezet in zeer korten tijd, moest noodwendig de sporen van haar te snellen opbouw en groei dragen. Aan een zoodanige organisatie konden redelij kerwijze niet dezelfde eischcn worden gesteld als aan een organisatie, die rustig in den loop dei jaren kan worden tot stand gebracht en verbe- terd. Juist echter wonneer in korten tijd een om vangrijk bedrijf moet worden opgericht, is het zaak voor de leiding van de betreffende admi nistratie en boekhouding een verantwoordelijk persoon te nemen, die het hiervoor noodzake lijke inzicht heeft en die bovendien kan be schikken over een rijke ervaring op dit zoo moeilijke terrein. Wanneer onder de toch reeds buitengewone omstandigheden de leiding wordt gegeven aan iemand, die niet aan deze eischen voldoet, zijn groote verliezen cn administratieve moeilijkhe den onvermijdelijk, Deze fout nu is gemaakt bij het Rijkskantoor voor Vee en Paarden. Tot president-directeur hiervan werd benoemd de heer F. J. Dijsselhoff, een man, die zeker ver diensten heeft op zijn eigen terrein: de veehan del en die ontegenzeggelijk grooten ijver heeft getoond bij zijn arbeid voor het Rijkskantoor, doch die ieder inzicht op administratief gebied volkomen miste en wien ook elke ervaring van het organisceren van een bedrijf ontbrak. Boven dien werden benoemd nog drie directeuren, de heeren M. Haringhuizen, J. Turksma en H. Welt, die respectievelijk werden belast met de leiding van den buitendienst, het vervoer en de afdeeling paarden, zoodat blijkbaar met de po sitie van administratief-directeur geen rekening is gehouden. Daardoor moesten fouten ontstaan, die dan ook werkelijk ontstaan zijn. Het was waarlijk verbluffend te vernemen uit den mond van den heer Dijsselhoff, wien de leiding van een millioenenbedrijf was opgedragen, dat hij van boekhouding en administratie zoomin iets kende als begreep. Ware de administratie en boekhouding van het rijkskantoor aanstonds door den minister gesteld onder een eigen en verantwoordelijk hoofd, ervaren op dit gebied en deskundig, don zouden voor 's lands kas groote bedragen zijn bespaard en zou dc ergernis niet zijn gegeven aan de burgerij, welke thans in zoo ruime mate door dit Rijkskantoor en eveneens door andere Rijkskantoren gegeven is. De crisis-enquêtecommissie betreurt te meer, dot deze fouten bij den eersten opzet van het Rijkskantoor zijn gemaakt, omdat de indruk is ontstaan als zouden de gevolgen van onvol doende organisatie geheel ten laste moeten worden gelegd aan den directeur, terwijl toch gebleken is, dat deze op zijn eigen terrein vol komen deskundig was en met grooten ijver en toewijding de aan hem toevertrouwde belangen heeft verzorgd. De fouten schuilen niet in de benoeming van den heer Dijsselhoff, doch de fouten zijn gelegen in het feit, dat de heer Dijsselhoff niet alleen belast werd met de organisatie van het opkoo- pen van vee, doch bovendien met de organi satie en administratie en boekhouding, waarvoor hij elke geschiktheid ten eenenmale miste. Uit overweging, dat gebreken in de admini stratie zeer gemakkelijk kunnen leiden tot oneerlijkheid onder de ambtenaren, heeft de cri sis-enquêtecommissie naar het voorkomen van oneerlijke handelingen nog een onderzoek in gesteld. "Dergelijke handelingen zijn haar echter niet gebleken. Wel keurt de crisis-enquête-commissie sterk af dc buitensporige wijze woarop geheel sys teemloos salarisverhoogingen, gratificatiën en emolumenten aan het personeel van dit rijks- kantoor werden toegekend, welke uitgaven slechts ten dcele verontschuldigd kunnen wor den, door te wijzen op de buitengewone pres taties, die van het personeel in drukke tijden werden verlangd. Eveneens keurt de commissie of, dat bij de likwidatie van het rijkskantoor niet de. voort varendheid cn zuinigheid zijn betracht, welke 's lands belang eischten. Het feit, dat personen gesalarieerd werden dooi" het rijkskantoor, ter' wijl zij reeds elders een werkkring hadden, of zelfstandig zich hadden gevestigd, moet worden afgekeurd. Deze werkwijze is te meer afkeurens waardig, daar op sommige punten in dc boek houding een belangrijke achterstand moest wor den geconstateerd, nadnt de feitelijke werkzaam heden van het rijkskantoor reeds een einde had den genomen. Indien bij deze liquidntie anders dan is ge schied ware gewerkt, zouden verschillen, waar van er cenige worden behandeld in het verslag Van het accountantskantoor Wm. K. de Brcy, beter cn spooediper zijn gerectificeerd. Boven dien zou op deze wijze minder tijd gemoeid zijn met de verdere liquidatie, welke thans zeker niet np de meest economische wijze heeft plaats ge- (Op advies van den h^er Dijsselhoff werd het hotel Angleterre in d- Wagenstraat in Den Haag gehuurd voor drie jaar, tegen f 17,000 per jaar. En het Rijkskantoor werd door den verhuurder verplicht, de centrale verwarming, electrische geleiding, alsmede eenige zeilen en loopers cn lampen tegen betaling van 1I2,0UU. over te nemen. De centiale verwarming-instal latie bleek niet voor kantoor-verwarming ge schikt te zijn en moest dientengevolge buiten- werking gesteld worden, terwijl zeilen en loo pers enz. onmiddellijk nagenoeg geheel ver nieuwd werden. Dat voorts de toestand, waarin 'tet pand verkeerde, ook al niet schitterend was, kan blijken uit een rekening tot een bedrag van f 16,615, welke voor hot grootste deel betrek king had op vernieuwingen of herstellingen). De Middenstandsbond. Op 20 Juli a.s. wordt te Rotterdam de alg. vergadering van den Middenstandsbond gehou den, en op 21 Juli het congres. Daarop zal de heer Corn. Loeff, directeur der Algem. Centrale Banltvereeniging- voor den Middenstand te Amsterdam, de volgende stel lingen inzake „Het Middenstandsbank- en Cre- dietwezen" verdedigen. Het Middenstandsbonkwezen, van uitnemend belang voor den handeldrijvenden en industri- eclen Middenstand, heeft tevens groote betee- kenis voor de geheele gemeenschap. Het vraagstuk betreffende bet credietwezen voor den Middenstand kan alleen dan volledig opgelost worden, indien dit omvat het ge heele bankwezen voor zoover de handeldrijvende en industrieele middenstand daaraan behoefte heeft. Credieten te verstrekken zonder voorafgaand boekenonderzoek, alzoo alleen gebaseerd op de gestelde zekerheid, is onjuist. Zoowel in het be lang van den handeldrijvenden cn industrieelen middenstand, als in het belang van de midden- standsbanken zal dus steeds op voorafgaand boekenonderzoek worden aangedrongen. Bankcrediet moet uitsluitend dienen tot aan vulling van het werkkapitaal. De taak welke aan de middenstandsbonken is opgedragen n.l. om te voorzien in de credietbehoefte van den han deldrijvenden en industrieelen Middenstand, eischt echter dat het terugbetalen van bet op genomen bankcrediet ook moet kunnen geschie den met regelmntig kleine aflossingen. Mevr. M. Wynaendts Francken-Dysennck te 'sGravenhage heeft een praeadvies uitgebracht over het onderwerp „De vrouw in den midden stand". Daarin dringt ze aan op organisatie der vrouwen uit den middenstand en schrijft o.m. „Men zoeke naar eenheid en toone daar in z'n ware beschaving, die ons als mensch te genover mensch doet staan en alleen onderscheid erkent in werklust, in toewijding, in geestkracht, in kennis desnoods, al is deze laatste soms ook meer een vrucht van gelukkige levensomstan digheden dan van eigen noeste vlijt. Niemand die de maatschappij vooruit wil brengen zal naar nivclleering mogen streven, die altijd neerkomt op het naar beneden trek ken der meer begaafden tot het peil van de middelmaat en daaronder. Maar wel moeten dc dwaze standsvooroordeelen, die juist door vrou wen uit éénzelfden stand" dikwijls op zoo kin derachtige wijze bestendigd worden, met olie kracht bestreden! Eerst dan zal ze werkelijk haar stand vooruit kunnen brengen en een waardevolle schakel worden in het groote ge- heDr. F. E. Posthuma, te 'sGravenhage, oud minister van landbouw, praeadviseert inzake „Dc middenstand en overheidsbemoeiing Daarbij merkt de schrijver o.m. op Ik heb te weinig vertrouwen m den koop mansgeest en koopmansflair van ambtenaren m gemeentedienst, om te kunnen aannemen, dat zij den voor zijn bestaan werkenden en in den klein handel dikwijls vechtenden koopman zullen kun- nen overtroeven. Gesteld echter dat door gebrek aan enerjpe of door overvloed van ondernemingsgeest het grootste deel van den handeldrijvenden midden stand in een zeker artikel (of in zekere artike len) de olgemeene prijsvorming naar beneden niet volgt of naar boven vasthoudt, dan kan de overheid het aan de verbruikers overlaten zich le organiseeren. En juist omdat ik een groot voorstander ben von de organisatie va" ïcr" bruikers, zie ik in de bemoeiing van de over heid op dit terrein een groote hinderpaal. Ik kan mij met eenige moeite er in denken dat iemand van meening is, dat de overheid voor de burgers in alle opzichten moet zorgen. Dot zij bij de geboorte heeft te zorgen (al of niet tegen vergoeding) voor een overheidsvroed- vrouw of dokter, voor een ovcrheidszuster o baker, voor een overheidsmin of Idndermelk (.met overheidsspeen en flesch), voor een overheids* winkel waar wieg, beddegoed, kleeren enz. ver« krijgbaar zijn. Dat zij gedurende het leven zorgt voor overheidsbrood, kruideniers- en gruttersn waren, overheidswoning; onderwijs (ook verder® geestelijke behoeften?). En dat zij bij den dooi zorgt voor overheidsafleggers, aansprekers^ doodkist en graf. Maarricht dan de maatschappij daarop inl Zoolang dit echter niet het geval is, is voor mij overheidsbemoeiing in middenstandsaange- legenheden uit den booze en zeker niet verkiese lijk, zoolang er wegen zijn waarlangs de ge-, bruiker, als hij dit wenscht, zich zelf kan hel pen. En wcnscht hij clit niet, dan kan ik niet inzien, dat de overheidszorg hem moet omge- ven." Als eenig geneesmiddel tegen overheidsbe- moeiing noemt dr. Posthuma organisatie „Adressen aan dc betrokken overheidsorganen kunnen nuttig zijn, beter is het hebben van goe- de vertegenwoordigers in die organen, doch dc eersten geven niets en de tweede weinig, als niet een stevige middenstandsorganisatie kracht kon bijzetten. Overheidsbemoeiing is tenslotte slechts te bestrijden op de plaatsen van waar die over heidsbemoeiing uitgaat en daar dringt men sl chts* door, als men goed georganiseerd Is. Het ligt buiten het bestek van dit prae-advies hierop nader in te gaan, maar ook voor do middenstanders geldt bii het bestrijden van overheidsbemoeiingprentjes vullen geen gaatjes. Kunst en Wetenschap. Het Mnzlek ljoeniate Amsterdam Dit Lyceum voor muziek, hetweïk met September a.s. zal gaan functioneeren, heeft blijkens de ons toegezonden voorloopige aankondigingen tot taak .een goed ontwik* keld muziek publiek te vormen (want wat be* teekent een kunstenoor zonder een goed pu* bliek) en tevens musici d i e opleiding te ge ven, welke deze in verband met de gewijzig* de onderlinge verhouding tusschen kunst, kunstenaar en publiek dient te ontvangen. De oprichters gaan van het beginsel uit, dat de kracht van een onderwijsinstelling ligt in het verband; in de eerste plaats in het onderling verband tusschen de verschil lende onderdeelen van dit instittiut en dit elkaar in de verrichting hunner individueels functies h-elpen, in de tweede plaats in het verband van de instelling met de maat schappij. De muziekbeoefening heeft n.l. in de laatste jaren gewichtige veranderingen ondergaan. Er was een tijd, waarin de kunst vaardigheid als hoogste ideaal van muzi kale competentie gold en waarin dus del kunstenaar zich uitsluitend of bijna uitslui tend op het spelen van bravour- en salon stukjes moest toeleggen. De ontwikkeling der vingervaardigheid was het hoofddoel van den musicus, welk doel hem door het pu bliek werd voorgehouden, terwijl bovendien het onderwijs op de scholen en conservato ria met de verlangens van h-et publiek duch tig rekening hield. De ontwikkeling der speelvaardigheid vormde den hoofdinhoud van het onderwijs, waarnaast een geestelijke ontwikkeling vol strekt als bijzaak gold aan algemeene ontwikkeling werd alleen slechts g e- dacht. Intusschen zijn de behoeften en eischen van h-et muziekleven anders geworden; meni is het virtuozendom moe geworden en vaagt ondanks een groot deel nog steeds te be koren is door virtuoos vertoon iets die- pers van den kunstenaar. De programma's wdtden niet meer uitsluitend gevuld met bravour-muziek en de uitvoerders durven; me* overbekende en afgespeelde muziek dik werf niet meer voor den dag komen. Er is een streven aan te wijzen naar veredeling van den smaak. Het wü den opmerkzamen toeschouwer evenwel voorkomen, dat de conservatoria en/ muziekscholen de teekenen des tijds zoo goed als geheel over het hoofd zien in den regel toch gaat de technische vorming vóór alles en behandelt men de ethische enf aesthetische ontwikkeling van den leerling als bijzaak. Deze zaken zijn wellicht iets nuttigs, doch daarom nog niet noodzakelijk, erkennen zij. Het muziek-lyceum te Amsterdam nu poogt door hare bijzondere inrichting van het programma tegemoet te komen aan de verlangens van d&t publiek, hetwelk niet zoozeer de technische kwaliteiten van den toonkunstenaar beoordeelt, doch meer en meer naar de innerlijke zijde van de muziek vraagt. Het lyceum beschouwt techniek ze ker als iets noodzakelijks, doch houdt voort al het oog gericht op de ethische en aesthe- tische vorming als basis voor een algemeen- artistieke ontwikkeling. Er wordt onderricht gegeven in alle vakken, doch bovendien ini paedagogiek en beginselen der wijsbegeerte! Als directeur treedt op de heer E. Calkoen, terwijl wij in de lijst van medewerkers voor aanstaande kunstenaars en paedagogen vin* den als: Willem Andriessen, A. BachracK^ Hubert Cuypers, Bram Eldering, Louis Zim- mermann, dr. C. P. Gunning, Max Kloos* Francis Koene, Gertrud Leistikow, Herman! Rutters, dr. M. M. J. Schoenmakers, dr. Afr Zijderveld, mevrouw N oord e wier-Redding' gius. Jj In het bestuur hebben o. a. zitting mr. Q D. Salomonson, mr. H. T. Asser, dr. C. q) Gunning, Annie Mesritz-van Veldhuiten. 3

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1921 | | pagina 6