Het zijn de stTOomdieven niet alleen, die
geen geweten hebben en de collectiviteit,
het onpersoonlijke van den eigenaar aan
voeren als argirment voor hun gapperij
Toch is het verlies van een half millioen
gulden per jaar voor één bedrijf in één stad
wel waard, dat er eens ernstig aandacht
öan geschonken wordt.
Berichten.
VerRlag van de Crisli-enqaete
couimiftüle.
Het zevende deel is verschenen van de ver
flagen, bedoeld bij art. 15 der Crisis-Enquête
wet 101Ö van de Staatscommissie tot het instel
len van een onderzoek naar hetgeen tijdens den
(toestand van oorlogsgevaar heeft plaats gevon
den terzake von de voorziening van het land
met levensbehoeften enz.
Dit deel behandeltlo. Weigering van con
senten tot uitvoer van saccharine; 2o. de voor
ziening van het land met zoetstoffen; 3o. ver
werking von aardappelen tot nardappelpoeder
ter voorziening in het tekort aan grondstoffen
voor de broodbereiding en 4o. organisatie en
administratie van het Rijkskantoor voor vee en
paarden.
Wij ontleencn aan het verslag allereerst de
klacht van een handelaar in saccharine over
liet weigeren van consenten voor den uitvoer
van saccharine. Het verslag concludeert, dat de
wijze, waarop deze zaak is behandeld bij de
efdecling crisiszaken van het departement van
L., N. en H., niet goed valt te keuren. Instede
van aanstonds de gevraagde consenten kort en
goed te weigeren, heeft het achtereenvolgens
verschillende gronden voor de weigering aan
gevoerd, klager bewijzen loten overleggen, die
dan weder door nieuwe bezwaren werden ge
volgd cn hem zoodoende geruimen tijd op
sleeptouw gehouden. Uit de hierdoor ontstane
onzekerheid moeten nadeelen voor hem zijn
voortgevloeid; ook zijn goede naam als koop
man tegenover zijn afnemers moet daaronder
hebben geleden.
Omtrent de zoctstofvoorziening zegt het ver
slag, dat door het zonder meer stopzetten van
den uitvoer voor verschillende handelaren zeer
belangrijke schade moest ontstaan. De com
missie betreurt het daarom, dat niet van den
aanvang af is gestreefd noar een regeling, waar
bij een deel der aanwezige of nog te vervaar
digen saccharine kon worden uitgevoerd. Inven
tarisatie van den in het lond zich bevindenden
voorraad vóór de stopzetting van den uitvoer,
of althans onmiddellijk daarna, ware aan een
zoodanige regeling allicht bevorderlijk geweest.
Ten aanzien van de regeling met de Centrale
Suikermaatsch. wordt het onjuist genoemd, dat
de minister met de Centrale Suikermaatschappij
de bekende overeenkomst sloot zonder zelfs een
poging te doen tegelijk de positie te regelen
van hen, die suiker van deze maatschappij, in
voorkoop hadden. Dat deze koopers een deel
van de lasten voor de binnenlandsche voorzie
ning zouden drogen, was billijk te achten. De
wijze waarop dit zou geschieden, werd echter
geheel aan de betiokken partijen overgelaten,
hetgeen, gezien de groote macht, die de Centrale
Suikermaatschappij reeds bezat en de nog groo-
tere macht, die haar door het uitvoermonopolie
was verleend, een buitengewoon hatelijken in
druk moest maken, die niet zou zijn ontstaan,
indien de lasten, die de koopers hadden te dro
gen, hun door de regeering zelf waren opge
legd.
In haar conclusie omtrent de verwerking van
aardappelen tot aordappelpoeder ter voorzie
ning in het tekort aan grondstoffen voor de
broodbereiding wordt er op gewezen, dat in een
tijd, waarin toch de broodvoorziening met den
dag moeilijker werd, de beantwoording von be
langrijke brieven bij het departement van land
bouw, nijverheid en handel meermalen lang op
zich liet wachten en dus de kostbare tijd te loor
ging.
Gevolg van deze vertraging is geweest dat
gezien het vergevorderde seizoen in 1918 de
bouw of verbouw van de verschillende fabrie
ken in een abnormaal kort tijdsbestek bewerk
stelligd moest worden, hetwelk ongetwijfeld
aanleiding tot belangrijke meerdere kosten heeft
gegeven en waardoor dientengevolge de Staat
schade geleden heeft.
De commissie meent ten slotte, dat er, toen
de omstandigheden tengevolge van den wa
penstilstand gewijzigd waren, voor de regeering
reden bestond, mede te werken tot minnelijke
beëindiging van het contract, met de firma Vles-
sing en Co. afgesloten.
Zij begrijpt, dat die minnelijke beëindiging
moeilijk kon plaats hebben, zonder dat aan de
firma Vlessing en Co., een nettowinst werd ver
zekerd, die, zij moge dan ten slotte eenigszins
lager zijn uitgekomen, dan het haar toegekende
bedrag van f 700.000, in elk geval aanzienlijk
ls geweest.
Wat de organisatie en administratie van het
Rijkskantoor voor vee en paarden betreft, de
commissie meent, dat, indien de administratie en
boekhouding van het rijkskantoor aanstonds
door den minister gesteld ware, onder een eigen
en verantwoordelijk hoold, ervaren op dit ge
bied en deskundig, dan voor's lands kas groote
bedragen zouden zijn bespaard en zou de erger
nis niet zijn gegeven aan de burgerij, welke
thans in zoo ruime mate door dit rijkskantoor
en eveneens door andere rijkskantoren gegeven
is.
De crisis-enquête-commissie betreurt te meer,
dat deze fouten bij den eersten opzet van het
rijkskantoor zijn gemaakt, omdat de indruk is
ontstaan, als zouden de gevolgen van de onvol
doende organisatie geheel ten loste moeten wor
den gelegd aan den directeur, terwijl toch ge
bleken is, dat deze op zijn eigen terrein volko
men deskundig was en met grooten ijver en toe
wijding de aan hem toevertrouwde belangen
heeft verzorgd.
Tooroniwerp tot wijziging der
Arbeidswet 1919.
Aan de artikelen van dit ontwerp wordt nog
bet volgende ontleend:
In vele fabrieken, met name in de glasfabrie
ken en in de steenbakkerijen, levert het zeer
groote moeilijkheden op, dat de jongens van
veertien jaar niet gelijk met de mannen mogen
beginnen en eindigen. Om dit voortaan mogelijk
,<e_ maken, dient een gewijzigde lezing van art
Een voorgestelde wijziging van het bepaal
de in art. 25 derde lid, onder a, berust op de
overweging, dat in continu werkende fabrie
ken of werkplaatsen, waar de wckelijksche stil
stand van 24 uren niet met den geheelen Zon
dag samen valt, doch op Zondagmorgen 6 uur
of op Zaterdagavond 6 uur of 10 uur aanvangt,
de noodzakelijkheid bestaat, om afwisselend
door de ploegen in een van de drie achtereen
volgende 52 uren te doen werken. Iedere ploeg
mag echter in drie achtereenvolgende weken in
«-iotaaLnist langer, werken dan .135 uur.
Een aan het derde lid van art- 25, onder d
toegevoegde bepaling heeft de strekking om
tegemoet te komen aan omstandighden, welke
het onmogelijk of buitengewoon bezwaarlijk ma
ken om in een fabriek of werkplaats dc nacht
arbeid binnen de onder a. of b. getrokken
grenzen te beperken. Gedacht is hier o. m. aan
tramweg-ondernemingen, die arbeiders in dienst
hebben, belast met het schoonmaken en onder
houden van het rijderde materiaal. De wagens,
die overdag in gebruik zijn, komen tegen mid
dernacht in de remise en moeten vroeg in den
morgen weder uitrijden. In dien tusschentijd
moeten zij worden gereinigd, gepoetst en nage
zien; kleine herstellingen moeten eveneens zoo
veel mogelijk in dien tiid worden uitgevoerd. Het
zou een onverantwoordelijke verspilling van ka-
pitaal zijn om het aantal wofitens zooHnnic; uit
te breiden, dat zij-overdarr voldoende tijd buiten
bedriit zouden hunnen worden gesteld voor een
schoonmaakdienst.
Een nieuw voorgestelde vijfde lid van art. -5
opent de gelegenheid om te bepalen, dat in
die gevallen, waarin op Zaterdag na 1 uur des
namiddags nog arbeid moet worden verricht
door arbeiders, die hun weekmaximum reeds
bereikt hebben, die arbeid geacht wordt m de
week, volgende op den Zaterdag, te zijn ver-
rjcht.
Art. 28 der Arbeiderswet 1QT9 Inat niet toe
dat een vergunning, als in dat artikel bedot
wordt verleend ten aanzien van jongens cn meis
jes beneden 16 jaar. D^e beperking heeft in de
practijk tot veel moeilijkheden aonlcidmg ge
geven.
Zoo Iran in een fabriek, wonrin het in verbond
met den treinenloop, gewenscht was, om op de
eerste vijf werkdagen der week longer dan
uren te werken en op Zaterdag de gemaakte
overuren in te holen, een deartoe strekkende
werktijdregeling niet werden ingevecH. omdat
de arbeiders beneden 16 iaor niet in die rege-
ling konden worden opgenomen.
Ook met betrekking tot wasschepen, waar-
in veelal een groo aantal arbeiders beneden 10
rear we.kzaam zijn, ontmoet het geldende voor
schrift bezwaar, voornamelijk met het oog op
hel inhalen van verzuim als gevolg van het
nict-werken op feestdagen. In verband met de
wijziging, in art. 28, tweede lid. voorgesteld,
ontmoet het naar het oordeel ven den mimster,
geen bedenking in hel eerste ltd van dat artikel
de woorden „van zestien jaar of ouder te doen
vervallen. 111
Nacht- en Zondogsarbeid in bakkerij.
Zooels artikel 35, eerste lid, der Arbeidswet
T9T9 thans luidt, behelst bet een absoluut ver
bod, om op Zondag bakkersarheid te verrichten.
Gebleken is echter, dat dit verbod Ie ver gaat.
Zoo is er geen reden om te verbieden, dat een
bakkerspatroon op Zondag een paar scheppen
brandstof op het vuur van den oven doet, ten
einde dezen op temperatuur te hopen. Die ar
beid immers heeit niet meer te beduiden dan
het aanhouden van een kachel. Woont de pa
troon, zooals in het merrendeel der kleine en
middelgroote bedrijven hel geval is, onder een
dak met de broodbakkerij, dan is niet te ver
een, dat hij zijn vuur laat uitgaan. Het dient
echter verboden te blijven om voor dezen ar
beid een bakkersgezel op Zondag te laten te-
iuckomen. De voorgestelde uitzonderingsbepa
ling is alleen noodig voo. hectelucht- en heet-
waterovens.
Ook dient de mogelijkheid te worden geopend
dot op Zondag door den patroon roggebrood
uit de oven wordt gehaald. In vele kleine bak
kerijen toch, vooral in die ten plottelande wordt
de rrsteerende evenwjrm'v na bet bakken van
tarwebrood benut voor bet bokken van rogge
brood. Naar gelang van de soort ro^Arooi,
dat gebakken wordt, blijft het baksel 8, TO ol
12 soms zelfs 18 of 24 uur in den oven. Het
kon dus noodig zim, dat het roggebrood op
Zondag uit den oven wordt geheeld.
Eindelijk behoort, naat de meening van den
minister, ook te worden toegelaten het verrich
ten door het bootd of den bestuurder der on
derneming van werkzaamheden, die met de
broodbereiding geen verbnnd houden. Gedacht
is hier aan de broodbakkers die tevens het be-
ioep van banketbakker uitoefenen. De banket-
hakkel spatroon toch mag op Zondag zelf ar-
be'd verrichten de broodbakkerspatroon, ook ol
is zijn bakkerij tevens eet. banketbakkerij, niet.
Dit schept een ongewenschte ongelijkheid, die
zich vooral doet gevoelen in badplaatsen cn ge
meenten met uitgebreid vreemdelingenverkeer.
Een belangrijke wijziging bevat de bepaling
van artikel 35, tweede lid, onder e, (nieuw). Ge
wenscht is deze bepaling ir het belang van vele
plettclandsbokkers, die l.un brood vonk moe
ien bezorgen bij op uren aistands wonende
klanten. Aan deze klante.' leveren, zij behalve
brood niet zelden ook kruidenierswaren e.d. Het
cfzien van het brooddebiel aan die klanten zou
dus ook de overige nering schaden. Daarom is
het voor die bakkers van groot belang, dat zij
tijdig met het bezorgen van bun brood kunnen
beginnen om des avonds niet te laat weer thuis
te kunnen zijn. Behoudens uitzonderingsgeval
len, ligt bet niet in het voornomen van den mi
nister ook voor broodbakkeriien in de steden
het uur, waarop met den bakkersarbeid mag
worden begonnen, om 5 uur des voormiddags
vast te stellen.
Verkcop cn aflevering van brood.
Door de gedeeltelijke inwerkingtreding der
Arbeidswet 1919 zijn, naa*- de minister van oor
deel is, op grond von bei bepaalde in art. nl
der Gemeentewet, vervallen de gemeentelijke
verordeningen, houdende een vervoer- of ver
koopverbod van brood vóór een bepaald uur
von den dag. Dit heeft tor gevolg gehad dat
nu ook de Arbeidswet geen algemeen geldend
vervoer- of verkoopverbod von brood inhield,
des morgens in de broodbakkeriien gejaagd
wordt gewerkt, om zoo voeg mogelijk een groo
te hoeveelheid brood klasr te hebben, ten ein
de aan de vraag van het publiek near vci*sc
brood te kunnen voldoen Dit jagen bevorderde
levens de bereiding van biood van slechte qua-^
liteit, omdat het gistingsproces werd versneu
en het brood niet behoorlijk werd door <p
Eindelijk gaf bet gemis van bedoelde verbods
bepaling aan de kleine bedrijven een voorrang
cp de groote, doordat de eerste in het alge
meen spoediger in staat zijn bun baksel gereed
te hrbben. Aan deze bezwaren beoogt bet zesde
lid (nieuw) van artikel 35 tegemoet te komen.
Dot het vervoer van brood een uur vroeger is
uegelatcn don de verkoop scheen gewenscht.
om" het mogelijk te maken, dat naar afgelegen
filialen de broodkorren zoo tijdig uit de fabriek
kunnen vertrekken, dat ook daar om 10 uur des
voormiddags met den verkoop kon worden be-
e°Aongcteekend zij nog, dat de verbodsbepa
ling niet onderscheidt tusschen versch en oud
Evenals voor andere fabrieken of werkplaat
sen behoortjsok voor broodbakkeriien het begin
sel toepassing te vinden, dot nachtarbeid toe-
laatbaar is, wanneer hij om technische of maat
schappelijke redenen, moet worden verricht. De
minister nu is van oordeel, dat deze redenen
met betrekking tot het modern ingericht groot
bedrijf aanwezig zijn.
De bestaande toestond, dat de ovens in mo
dern geoutileerdc bedrijven slechts ongeveer
een 5-tal uren kunnen worden benut, is uit
economisch oogpunt moeilijk te verdedigen, en
houdt de ontwikkeling van het grootbedrijf te
gen. Toch zijn de groote bedrijven ook voor
de arbeiders dc aangenaamste en meest hy
giënische.
Gezorgd dient echter te worden, dat het we
der toelaten van nachtarbeid voor de arbeiders
geen belangrijke verzwaring van hun taak me
debrengt, Vandaar, dat aan een vergunning tot
'nachtarbeid steeds de voorwaarde zal worden
verbonden, dat iedere arbeider op niet meer
dan zes dagen in drie achtereenvolgende weken
tusschen 10 uur des namiddags en 6 uur des
voormiddngs mag werken.
Het derde lid van art. 52 der Arbeidswet
1919 beperkt de mogelijkheid tot het verlee-
nen van overwerkvergunningen voor arbeid in
kantoren tot mannen en vrouwen.
De wenschelijkheid doet zich echter gevoelen
om ook jeugdige personen aan het overwerk
te doen deelnemen. Daarbij behoort intusschen
naar het oordeel van den Minister, niet ver
der te worden gegaan dan tot het toel'n
van overwerk door jeugdige personen van 16
en 17 jaar. Het lid is dien overeenkomstig ge
wijzigd.
Bij de voorbereiding van den algemeenen
maotrcgel van het bestuur bedoeld in art. 62
der Arbeidswet 19T9, is gebleken, dat een on
afgebroken rusttijd van tien uren niet mogelijk
Ls voor de bedienden in enkele restauratierijtui
gen op de spoorwegen.
De Minister ooht het gemotiveerd om afwij
king mogelijk te maken.
Voor verplegend personeel kan het doelma
tig en aangenaam zijn den rustdag niet weke
lijks te hebben, doch een dubbelen rustdag na
veertien dagen. Velen geven er b. v. de voor
keur aan, om twee weken achtereen dienst te
doen en daarna twee vrije dagen te krijgen.
Daar de meeste arbeid in verplegingsinrichtin-
gen des Zondags gewoon doorgaat, Ls wat meer
soepelheid in de voorschriften betreffende de
rusttijden wel gewenscht.
Intrekking of wijziging van vergunningen.
De Arbeidswet 1919 bevat geen algemeen
geldende regel, krachtens welken vergunningen,
machtigingen, vrijstellingen of goedkeuringen,
ingevolge de bepalingen der wet verleend, te
allen tijde kunnen worden ingetrokken of ge
wijzigd. Slechts in enkele artikelen zijn te dien
aanzien partieele voorzieningen getroffen. Toch
kunnen zich tijdens den loon eener vergunning
of gedurende het tijdvak dat de machtiging,
vrijstelling of goedkeuring van kracht is, om
standigheden voordoen die het,, mede met het
oog op de belangen der daarbij betrokken ar-
be'ders, gewenscht maken, dat tot intrekking of
wijziging der desbetreffende beschikking kan
worden overgegaan. Deze overwegnig heeft er
in de practijk dan ook toe geleid, dat bij het
nemen van beschikkingen, waarbij vergunnin
gen, machtigingen, vrijstellingen of goedkeu
ringen worden verleend, waarvan de wet zelve
de intrekking of wiiziging niet regelt, steeds
het voorbehoud van intrekking of wijziging tus-
schentijds werd gemaakt.
In oansluiting aan dit gebruik wordt thans
voorgesteld in art. 94 een nieuw eerste lid op
te nemen, dat deze bevoegdheid algemeen re
gelt.
Het rijkskantoor voör vee en
paarden.
De organisatie en administratie van het rijks-
kantoor voor vee en paarden is ook een onder
deel van h°t 7e verslag der crisis-enquête-com
missie, welke op grond van hare verhooren en
van het verslag door den accountant uitgebracht
tot de volgende conclusion komt:
Een organisatie van zoo grooten omvang als
die van het Rijkskantoor voor Vee en Paarden
en welke bovendien moest worden opgezet in
zeer korten tijd, moest noodwendig de sporen
van haar te snellen opbouw en groei dragen.
Aan een zoodanige organisatie konden redelij
kerwijze niet dezelfde eischcn worden gesteld als
aan een organisatie, die rustig in den loop dei
jaren kan worden tot stand gebracht en verbe-
terd. Juist echter wonneer in korten tijd een om
vangrijk bedrijf moet worden opgericht, is het
zaak voor de leiding van de betreffende admi
nistratie en boekhouding een verantwoordelijk
persoon te nemen, die het hiervoor noodzake
lijke inzicht heeft en die bovendien kan be
schikken over een rijke ervaring op dit zoo
moeilijke terrein.
Wanneer onder de toch reeds buitengewone
omstandigheden de leiding wordt gegeven aan
iemand, die niet aan deze eischen voldoet, zijn
groote verliezen cn administratieve moeilijkhe
den onvermijdelijk, Deze fout nu is gemaakt bij
het Rijkskantoor voor Vee en Paarden. Tot
president-directeur hiervan werd benoemd de
heer F. J. Dijsselhoff, een man, die zeker ver
diensten heeft op zijn eigen terrein: de veehan
del en die ontegenzeggelijk grooten ijver heeft
getoond bij zijn arbeid voor het Rijkskantoor,
doch die ieder inzicht op administratief gebied
volkomen miste en wien ook elke ervaring van
het organisceren van een bedrijf ontbrak. Boven
dien werden benoemd nog drie directeuren, de
heeren M. Haringhuizen, J. Turksma en H.
Welt, die respectievelijk werden belast met de
leiding van den buitendienst, het vervoer en de
afdeeling paarden, zoodat blijkbaar met de po
sitie van administratief-directeur geen rekening
is gehouden. Daardoor moesten fouten ontstaan,
die dan ook werkelijk ontstaan zijn. Het was
waarlijk verbluffend te vernemen uit den mond
van den heer Dijsselhoff, wien de leiding van
een millioenenbedrijf was opgedragen, dat hij
van boekhouding en administratie zoomin iets
kende als begreep.
Ware de administratie en boekhouding van
het rijkskantoor aanstonds door den minister
gesteld onder een eigen en verantwoordelijk
hoofd, ervaren op dit gebied en deskundig, don
zouden voor 's lands kas groote bedragen zijn
bespaard en zou dc ergernis niet zijn gegeven
aan de burgerij, welke thans in zoo ruime mate
door dit Rijkskantoor en eveneens door andere
Rijkskantoren gegeven is.
De crisis-enquêtecommissie betreurt te meer,
dot deze fouten bij den eersten opzet van het
Rijkskantoor zijn gemaakt, omdat de indruk is
ontstaan als zouden de gevolgen van onvol
doende organisatie geheel ten laste moeten
worden gelegd aan den directeur, terwijl toch
gebleken is, dat deze op zijn eigen terrein vol
komen deskundig was en met grooten ijver en
toewijding de aan hem toevertrouwde belangen
heeft verzorgd.
De fouten schuilen niet in de benoeming van
den heer Dijsselhoff, doch de fouten zijn gelegen
in het feit, dat de heer Dijsselhoff niet alleen
belast werd met de organisatie van het opkoo-
pen van vee, doch bovendien met de organi
satie en administratie en boekhouding, waarvoor
hij elke geschiktheid ten eenenmale miste.
Uit overweging, dat gebreken in de admini
stratie zeer gemakkelijk kunnen leiden tot
oneerlijkheid onder de ambtenaren, heeft de cri
sis-enquêtecommissie naar het voorkomen van
oneerlijke handelingen nog een onderzoek in
gesteld.
"Dergelijke handelingen zijn haar echter niet
gebleken.
Wel keurt de crisis-enquête-commissie sterk
af dc buitensporige wijze woarop geheel sys
teemloos salarisverhoogingen, gratificatiën en
emolumenten aan het personeel van dit rijks-
kantoor werden toegekend, welke uitgaven
slechts ten dcele verontschuldigd kunnen wor
den, door te wijzen op de buitengewone pres
taties, die van het personeel in drukke tijden
werden verlangd.
Eveneens keurt de commissie of, dat bij de
likwidatie van het rijkskantoor niet de. voort
varendheid cn zuinigheid zijn betracht, welke
's lands belang eischten. Het feit, dat personen
gesalarieerd werden dooi" het rijkskantoor, ter'
wijl zij reeds elders een werkkring hadden, of
zelfstandig zich hadden gevestigd, moet worden
afgekeurd. Deze werkwijze is te meer afkeurens
waardig, daar op sommige punten in dc boek
houding een belangrijke achterstand moest wor
den geconstateerd, nadnt de feitelijke werkzaam
heden van het rijkskantoor reeds een einde had
den genomen.
Indien bij deze liquidntie anders dan is ge
schied ware gewerkt, zouden verschillen, waar
van er cenige worden behandeld in het verslag
Van het accountantskantoor Wm. K. de Brcy,
beter cn spooediper zijn gerectificeerd. Boven
dien zou op deze wijze minder tijd gemoeid zijn
met de verdere liquidatie, welke thans zeker niet
np de meest economische wijze heeft plaats ge-
(Op advies van den h^er Dijsselhoff werd het
hotel Angleterre in d- Wagenstraat in Den
Haag gehuurd voor drie jaar, tegen f 17,000
per jaar. En het Rijkskantoor werd door den
verhuurder verplicht, de centrale verwarming,
electrische geleiding, alsmede eenige zeilen en
loopers cn lampen tegen betaling van 1I2,0UU.
over te nemen. De centiale verwarming-instal
latie bleek niet voor kantoor-verwarming ge
schikt te zijn en moest dientengevolge buiten-
werking gesteld worden, terwijl zeilen en loo
pers enz. onmiddellijk nagenoeg geheel ver
nieuwd werden. Dat voorts de toestand, waarin
'tet pand verkeerde, ook al niet schitterend was,
kan blijken uit een rekening tot een bedrag van
f 16,615, welke voor hot grootste deel betrek
king had op vernieuwingen of herstellingen).
De Middenstandsbond.
Op 20 Juli a.s. wordt te Rotterdam de alg.
vergadering van den Middenstandsbond gehou
den, en op 21 Juli het congres.
Daarop zal de heer Corn. Loeff, directeur der
Algem. Centrale Banltvereeniging- voor den
Middenstand te Amsterdam, de volgende stel
lingen inzake „Het Middenstandsbank- en Cre-
dietwezen" verdedigen.
Het Middenstandsbonkwezen, van uitnemend
belang voor den handeldrijvenden en industri-
eclen Middenstand, heeft tevens groote betee-
kenis voor de geheele gemeenschap.
Het vraagstuk betreffende bet credietwezen
voor den Middenstand kan alleen dan volledig
opgelost worden, indien dit omvat het ge
heele bankwezen voor zoover de handeldrijvende
en industrieele middenstand daaraan behoefte
heeft.
Credieten te verstrekken zonder voorafgaand
boekenonderzoek, alzoo alleen gebaseerd op de
gestelde zekerheid, is onjuist. Zoowel in het be
lang van den handeldrijvenden cn industrieelen
middenstand, als in het belang van de midden-
standsbanken zal dus steeds op voorafgaand
boekenonderzoek worden aangedrongen.
Bankcrediet moet uitsluitend dienen tot aan
vulling van het werkkapitaal. De taak welke aan
de middenstandsbonken is opgedragen n.l. om
te voorzien in de credietbehoefte van den han
deldrijvenden en industrieelen Middenstand,
eischt echter dat het terugbetalen van bet op
genomen bankcrediet ook moet kunnen geschie
den met regelmntig kleine aflossingen.
Mevr. M. Wynaendts Francken-Dysennck te
'sGravenhage heeft een praeadvies uitgebracht
over het onderwerp „De vrouw in den midden
stand". Daarin dringt ze aan op organisatie der
vrouwen uit den middenstand en schrijft o.m.
„Men zoeke naar eenheid en toone daar
in z'n ware beschaving, die ons als mensch te
genover mensch doet staan en alleen onderscheid
erkent in werklust, in toewijding, in geestkracht,
in kennis desnoods, al is deze laatste soms ook
meer een vrucht van gelukkige levensomstan
digheden dan van eigen noeste vlijt.
Niemand die de maatschappij vooruit wil
brengen zal naar nivclleering mogen streven,
die altijd neerkomt op het naar beneden trek
ken der meer begaafden tot het peil van de
middelmaat en daaronder. Maar wel moeten dc
dwaze standsvooroordeelen, die juist door vrou
wen uit éénzelfden stand" dikwijls op zoo kin
derachtige wijze bestendigd worden, met olie
kracht bestreden! Eerst dan zal ze werkelijk
haar stand vooruit kunnen brengen en een
waardevolle schakel worden in het groote ge-
heDr. F. E. Posthuma, te 'sGravenhage, oud
minister van landbouw, praeadviseert inzake
„Dc middenstand en overheidsbemoeiing
Daarbij merkt de schrijver o.m. op
Ik heb te weinig vertrouwen m den koop
mansgeest en koopmansflair van ambtenaren m
gemeentedienst, om te kunnen aannemen, dat zij
den voor zijn bestaan werkenden en in den klein
handel dikwijls vechtenden koopman zullen kun-
nen overtroeven.
Gesteld echter dat door gebrek aan enerjpe
of door overvloed van ondernemingsgeest het
grootste deel van den handeldrijvenden midden
stand in een zeker artikel (of in zekere artike
len) de olgemeene prijsvorming naar beneden
niet volgt of naar boven vasthoudt, dan kan de
overheid het aan de verbruikers overlaten zich
le organiseeren. En juist omdat ik een groot
voorstander ben von de organisatie va" ïcr"
bruikers, zie ik in de bemoeiing van de over
heid op dit terrein een groote hinderpaal.
Ik kan mij met eenige moeite er in denken
dat iemand van meening is, dat de overheid
voor de burgers in alle opzichten moet zorgen.
Dot zij bij de geboorte heeft te zorgen (al of
niet tegen vergoeding) voor een overheidsvroed-
vrouw of dokter, voor een ovcrheidszuster o
baker, voor een overheidsmin of Idndermelk (.met
overheidsspeen en flesch), voor een overheids*
winkel waar wieg, beddegoed, kleeren enz. ver«
krijgbaar zijn. Dat zij gedurende het leven zorgt
voor overheidsbrood, kruideniers- en gruttersn
waren, overheidswoning; onderwijs (ook verder®
geestelijke behoeften?). En dat zij bij den dooi
zorgt voor overheidsafleggers, aansprekers^
doodkist en graf.
Maarricht dan de maatschappij daarop
inl
Zoolang dit echter niet het geval is, is voor
mij overheidsbemoeiing in middenstandsaange-
legenheden uit den booze en zeker niet verkiese
lijk, zoolang er wegen zijn waarlangs de ge-,
bruiker, als hij dit wenscht, zich zelf kan hel
pen. En wcnscht hij clit niet, dan kan ik niet
inzien, dat de overheidszorg hem moet omge-
ven."
Als eenig geneesmiddel tegen overheidsbe-
moeiing noemt dr. Posthuma organisatie
„Adressen aan dc betrokken overheidsorganen
kunnen nuttig zijn, beter is het hebben van goe-
de vertegenwoordigers in die organen, doch dc
eersten geven niets en de tweede weinig, als
niet een stevige middenstandsorganisatie kracht
kon bijzetten.
Overheidsbemoeiing is tenslotte slechts te
bestrijden op de plaatsen van waar die over
heidsbemoeiing uitgaat en daar dringt men
sl chts* door, als men goed georganiseerd Is.
Het ligt buiten het bestek van dit prae-advies
hierop nader in te gaan, maar ook voor do
middenstanders geldt bii het bestrijden van
overheidsbemoeiingprentjes vullen geen
gaatjes.
Kunst en Wetenschap.
Het Mnzlek ljoeniate Amsterdam
Dit Lyceum voor muziek, hetweïk met
September a.s. zal gaan functioneeren, heeft
blijkens de ons toegezonden voorloopige
aankondigingen tot taak .een goed ontwik*
keld muziek publiek te vormen (want wat be*
teekent een kunstenoor zonder een goed pu*
bliek) en tevens musici d i e opleiding te ge
ven, welke deze in verband met de gewijzig*
de onderlinge verhouding tusschen kunst,
kunstenaar en publiek dient te ontvangen.
De oprichters gaan van het beginsel uit,
dat de kracht van een onderwijsinstelling
ligt in het verband; in de eerste plaats in
het onderling verband tusschen de verschil
lende onderdeelen van dit instittiut en dit
elkaar in de verrichting hunner individueels
functies h-elpen, in de tweede plaats in het
verband van de instelling met de maat
schappij. De muziekbeoefening heeft n.l. in
de laatste jaren gewichtige veranderingen
ondergaan. Er was een tijd, waarin de kunst
vaardigheid als hoogste ideaal van muzi
kale competentie gold en waarin dus del
kunstenaar zich uitsluitend of bijna uitslui
tend op het spelen van bravour- en salon
stukjes moest toeleggen. De ontwikkeling
der vingervaardigheid was het hoofddoel van
den musicus, welk doel hem door het pu
bliek werd voorgehouden, terwijl bovendien
het onderwijs op de scholen en conservato
ria met de verlangens van h-et publiek duch
tig rekening hield.
De ontwikkeling der speelvaardigheid
vormde den hoofdinhoud van het onderwijs,
waarnaast een geestelijke ontwikkeling vol
strekt als bijzaak gold aan algemeene
ontwikkeling werd alleen slechts g e-
dacht.
Intusschen zijn de behoeften en eischen
van h-et muziekleven anders geworden; meni
is het virtuozendom moe geworden en vaagt
ondanks een groot deel nog steeds te be
koren is door virtuoos vertoon iets die-
pers van den kunstenaar. De programma's
wdtden niet meer uitsluitend gevuld met
bravour-muziek en de uitvoerders durven;
me* overbekende en afgespeelde muziek dik
werf niet meer voor den dag komen. Er is
een streven aan te wijzen naar veredeling
van den smaak.
Het wü den opmerkzamen toeschouwer
evenwel voorkomen, dat de conservatoria en/
muziekscholen de teekenen des tijds zoo
goed als geheel over het hoofd zien in
den regel toch gaat de technische vorming
vóór alles en behandelt men de ethische enf
aesthetische ontwikkeling van den leerling
als bijzaak. Deze zaken zijn wellicht iets
nuttigs, doch daarom nog niet noodzakelijk,
erkennen zij.
Het muziek-lyceum te Amsterdam nu
poogt door hare bijzondere inrichting van
het programma tegemoet te komen aan de
verlangens van d&t publiek, hetwelk niet
zoozeer de technische kwaliteiten van den
toonkunstenaar beoordeelt, doch meer en
meer naar de innerlijke zijde van de muziek
vraagt. Het lyceum beschouwt techniek ze
ker als iets noodzakelijks, doch houdt voort
al het oog gericht op de ethische en aesthe-
tische vorming als basis voor een algemeen-
artistieke ontwikkeling. Er wordt onderricht
gegeven in alle vakken, doch bovendien ini
paedagogiek en beginselen der wijsbegeerte!
Als directeur treedt op de heer E. Calkoen,
terwijl wij in de lijst van medewerkers voor
aanstaande kunstenaars en paedagogen vin*
den als: Willem Andriessen, A. BachracK^
Hubert Cuypers, Bram Eldering, Louis Zim-
mermann, dr. C. P. Gunning, Max Kloos*
Francis Koene, Gertrud Leistikow, Herman!
Rutters, dr. M. M. J. Schoenmakers, dr. Afr
Zijderveld, mevrouw N oord e wier-Redding'
gius. Jj
In het bestuur hebben o. a. zitting mr. Q
D. Salomonson, mr. H. T. Asser, dr. C. q)
Gunning, Annie Mesritz-van Veldhuiten. 3