AMERSFOORTSCH DAGBLAD ,,de eemlander" 2 December 1922
JKloosterb Alsem
DERDE BLAD.
Der Freischütz.
21e Jgargang
2 No. '132
Brieven uit ds Moistad.
Wie wel eens bij ongeluk 's avonds in de
hoofdstraat van Schev'eningen, de Keizer
straat, mocht beland zijn, kan zich nauwe
lijks voorstellen dat hij. nog in een min of
meer georganiseerde maatschappij vertoef
de. Het was daar altijd een herrie, een bende
van je welste. Het z. g. opgeschoten goed
je, de jongens en meisjes van zestien tot een
twintig jaar, speelde daar den baas en
maakte de straat onveilig.. Door het rijden
van de electrische train in deze voor een
trambaan veel te smalle straat, werd de toe
stand aanzienlijk verergerd. Immers zoo
vaak een tram dwars door de volgepropte
straat rijdt, wordt het publiek naar twee
kanten in elkaar geperst en wat de gevol
gen daarvan waren, laat zich begrijpen. De
winkeliers in deze slratcn waar ieder huis
een winkel is, hebben jarenlang steen en
been geklaagd over dien toestand todat ein
delijk de leidende functie aan de politie te
Schevcningen aan een ander werd opgedra
gen. Wat voorheen onmogelijk scheen,
werd nu op slag wel mogelijk. Hoe de nieu
we hoofdinspecteur het zoo spoedig wist
klaar te spelen is bijna een raadsel, maar
zóó radicaal maakte hij aan de straatschen
derij een einde dat in verschillende bladen
door de bewoners dank werd gebracht voor
dezen ommekeer.
Het zuiveringsproces is ook toegepast op
de Scheveningsclie Boschjes waar het des
avonds een afgrijselijke bende placht te zijn.
Daar vierde de Scheveningsche Amor zijn
orgieën op de meest uitgebreide schaal. Ook
die bacchanaliën zijn thans afgeschaft dank
zij een krachtig optreden van de politie
Ook dit is geen gemakkelijke taak geweest
als men maar eens bedenkt dat het pik
donker in deze boschjes is en dat de Sche
veningsche jeunesse doree er den weg heel
goed weet. De razzia op dit publiek gehou
den heeft echter spoedig effect gesorteerd
Het is wel eigenaardig dat de Schevening
sche bevolking dit vrij ruwe karakter heeft
- behouden, dat haar reeds eeuwen terug ken
merkte. Vechtpartijen en bekke-snijen was
toen aan de orde van den dag. Men zegt
dat een van de veel sloppen, die thans nog
den naam van Bloedpoort draagt, dien
naam heeft te danken aan de vele malen
dat daar bloed heeft gevloeid als gevolg
van vechtpartijen.
De polilie die thans zoo kordaat is opge
treden, verdient hulde. Voor de badplaats
was het ook al dringend noodig dat die
straat-bende eens ophield. Zeevolk schijnt
de opvatting te huldigen, dat het als het aan
wal is, wel een potje mag breken en den
den beest uithangen zooveel het wil omdat
het nu eenmaal zoo zelden in de gelegen
heid is zijn vreugde bot te vieren. Van die
dwaze illusie moeten de Scheveningsche
visschcrs eens genezen worden. En zij zijn
er van genezen ook, dat is wel zeker.
De discussie over de gemeentebegrootlng
is aangevangen, en als regel zal zij wel
heel wat dagen in beslag nemen. Het is ons
een raadsel welk genoegen de raadsleden in
deze discussie die vóór 90 pet. tot nutte
loosheid is gedoemd, wel stellen. De revue
van alles wat er in het afgeloopen jaar is
voorgevallen heeft weinig nut en op het
oogenblik wordt iedere verbetering gehandi
capt door de zucht tot bezuiniging. Het
zijn dus grootendeels praatjes voor de zaak
die nu verkondigd worden.
Voor afwisseling heeft een onverwachte
huldiging van den burgemeester plaats ge
had. Het was juist op een vergadering 25
jaar geleden dat Mr. Patijn promoveerde
tot doctor in de rechtswetenschappen. De
carrière van onzen burgemeester is grillig:
hij heeft in Par.ijs en in Siam vertoefd, is
commies geweest aan het Haagsche stad
huis, daarna referendaris aan het depar
tement van Landbouw, vervolgens burge
meester van Leeuwarden, welke functie ten
slotte werd opgevolgd door het Haagsche
burgemeesterschap. Mr. Patijn heeft onge
twijfeld goede kwaliteiten en bizondere ca
paciteiten voor het burgemeestersambt dat
in den tegenwoordigen tijd alles behalve
een sinecure is.
In éën opzicht heeft Mr. Patijn het min
der gelukkig getroffen. Hij is gekomen na
een man die in bijzondere mate uitblonk en
een zeer speciaal karakter had. Het was de
tegenwoordige minister van Buitenlandsche
Zaken, van Karnebeek, dfe hem voorafging
en die zich had leeren kennen als een man
van groote gave en een strak positief karak
ter. Mr. Patijn, die hem opvolgde, deed wat
zwakjes aan en het vereischte eigen tijd eer
men aan zijn eigenaardigheden was gewend
en zich daarbij had aangepast. Ongetwijfeld
heeft Mr. Patijn eigenschappen die allen lof
verdienen; hij heeft ook dit voor dat hij in
ternationaal is aangelegd hetgeen ih een
stad als den Haag van gewicht is. Onze
burgemeester spreekt even gemakkelijk
Fransch als Hollandsch en dat voor den
vuist weg, hetgeen indertijd bij de opening
van het Juristen-congres indruk heeft ge
maakt.
Over het algemeen zijn wij voldaan over
de leiding van onzen burgervader, die de
pech heeft dat hij nog. steeds in abnormale
tijden den Haag heeft moeten besturen.
Vlak na den wapenstilstand in 1918 kwam
Air. Patijn aan het bewind en het is dus
geen prettige tijd voor hem geweest en op
dit oogenblik is zijn taak allesbehalve be
nijdenswaardig. Gaarne hopen wij dat onze
burgemeester ook nog eens betere tijden
zal beleven en dat hij in de gelegenheid zal
zijn om daarin zijn regeertalenten brced-uit
te ontplooien.
Het is nogal grappig dat er steden zijn,
die komen vragen of zij het afgedankte
standbeeld van Willem II, thans staande op
het Buitenhof, maar tot de smeltkroes ver
oordeeld, niet cadeau kunnen krijgen om er
hun gemeente mee op te sieren. Eer. tweede
hands-standbeeld is nu niet een dagelijksch
artikel en voor een kleine gemeente is het
wel aardig ook een iets van dat genre te
bezitten, al is het dan een afleggertje van
een groote stad. Waarom zouden we het
pronkstuk niet weg geven, 't Gaat in de
wereld der gemeentén precies als in de ge
zinnen. Voorwerpen die bij het ééne gezin
in ongenade zijn gevallen en naar den rom
melzolder zijn verwezen, vinden in het ande
re weer heel wat aftrek en krijgen daar dik
wijls een eere-pjaats.
Den Haag zij daarom grootmoedig en
geve het verguisde beeld weg. Misschien
is er zelfs een derde oplossing: laat men
het tot wederopzeggens in bruikleen geven.
Wie weet, wanneer op een gocicn dag het
aesthetiscii-architectonisch inzicht weer is
veranderd, komt het genre van dit beefd
weer in de mode en raakt het nieuwe dat
wij nu krijgen er uit. Dan zeggen we het
bruikleen op en ruilen desnoods. Het is een
eenvoudig plan en best voor uitvoering vat-
baai. Niet smelten dus maar netjes bewa
ren tot het misschien in eere wordt hersteld.
Je kunt 't nooit weten, het onwaarschijn
lijkste gebeurt altijd.
Modspraatje.
Hoofdtooisels.
Het moderne kapsel berust van huis uit
op cene zeer eenvoudige manier van haar-
opmaken. Niels dan een glad achterover ge
kamd voorgedeeltc, van achteren in ecne
rol of zooais men het ook mei noemt „cene
ni" gelegd en een paar kleine lokjes over
de ooren.
De zucht naar meer schittering en wcidsch
heid heeft op dit eenvoudige gegeven echter
tal van variaties ingegeven en men ziet
het dan ook uitgewerkt tot de prachtigste
ondulaties en hoofdtooisels.
Er zijn vrouwen die altijd veel werk ma
ken van haar kapsel en die er een zoo sier-
lijk lokkenhoofd op nahouden, als de was-
senhoofdjes uit de kappers-étalages.
Er zijn andere wier natuurLijk-gelokten
hoofdtooi zich als vanzelf naar ieder kap
sel voegt, wier haardos weelderig genoeg is
om met de eenvoudigste coiffure nog een
gekapten indruk te maken.
Indien liet waar is dat het haar eener
vrouw haar diadeem is, dan heeft zij er
schoon gelijk aan, daaraan de grootst mo
gelijke zorg te besteden.
Zoo komt het dat door alle tijden heen
de mode een handje geholpen heeft.
Iedere tijd, elke periode had mét hare
kleedingeigenaardigheden, ook een zeker
soort en soms een heel eigenaardig soort
van kapsel.
Aten herinnert zich den pruikentijd nog
uit allerlei afbeeldingen. Er is daarna nim
mer meer een tijd geweest waarop zoowel
mannen als vrouwen zich zooveel uiterlijke
rhenmaliek, spit in den 1
rug, ischias, stramheid
en dergelijke aandoeningen i
vereischen een verwarmend j
1 wrijfmiddel, dat tot diep in j
i de hnid zijne weldadig gene- i
jzende eigenschappen voort-
J zet. Znik een krachtig, ge-
1 nezend, pijnstillend en/™*A'-:
onschadelijk middel is
i terecht alom geroemde
/0.80 1.60 3.-
;<5ÏrAlom ver>.rt|cbjjr<
1 l akker, 1
rotterdam.
statigheid door middel van 'n kapsel wisten
bij te t brengen.
Net' zoo min, is eene dergelijke kunst
matigheid, die somtijds allerlei ongerechtig
heid en onreinheid bedekte, nog ooit tot het
menschdom teruggekeerd.
In het begin van den oorlog heeft men
nog eens getracht het dragen van pruiken
ingang tc doen vinden.
De proef met die pruiken, die er in hunne
opzichtige kleursels allervreemdst uitzagen
is echter alleen voor een korte poos in de
Fransche groote wereld geslaagd én voor
de rest is het cene jammerlijke misukking
geworden.
De nieuwste mode probeert het weer met
eene, soms bizarre veelkleurigheid, die zich
echter bepaald tot allerlei hoofdtooisels
voor het gekleede avondkapsel.
Onder de kleurige, schitterende haar
tooisels bemerken wij de Fursche bandeau,
een lap bontgekleurde zijde die als een tul
band om het hoofd gelegd wordt en aan een
kant met lange uiteinden afhangt.
Een enkele maal ontmoet men het luch
tige Oostcrsche kapje dat straalsgewijze in
plooien gelrokken is en van voren een met
pareltjes of kraaltjes bezette puntgarnee-
ring heeft. In het gekleede kapsel is geen
enkel tooisel van zoo opvallende élégance
als de groote touffe paradijsveeren, al dan
niet door een fluweelen bandeau vastge
houden, terwijl bij rechts of links over hel
oor neervalt.
Wanneer bij een overigens eenvoudig kap
sel, de achterrol zóó groot is dat zij dc ge-
heele breedte van het achterhoofd inneemt,
dan wordt dc Spaansche kam verwisseld
voor een smalle bandkam van dezelfde wijd
te als de haarrol, waarin dan boven het
door den lok bedekte linkeroor een bundel
reigerspricten (aigrettes) rechtstandig inge
plant is.
Het eenvoudige fluweelen of zijden haar
bandje dat soms zoo aardig het voorhoofd
doorsnijdt van een lief jongemeisjesgezicht-
je, dijdt bij het avondbtoilet menigmaal uit
tot een Grieksche band van stijlbloemetjes,
van gitjes, pareltjes of diamantjes!
Voor de chique vrouw, die van iets bijzon
ders houdt neemt de eenvoudige haarband
soms den vorm aan van een diadeem be
staande uit zilveren lauwerblaadjes of uit
groote glinsterende steencn.
In dit genre zijn allerlei uiteenloopende
fantasieën geoorloofd, zooals een uitgepijpt
zilverlint bestaande hoofdband met een om
ijzerdraad gewikkeld, tot een spiraal ge
draaid piekje vlak van voren en een paar
gepijpte lussen met afhangend eind op elke
oor.
B.ij een .zeker, met eene rozenceintuur
versierd tafzijden toiletje, wordt ook wel
eens een krans van platte rozen gedragen.
Eene vrouw met origineele idoeën op het
gebied van kleeding en mode durft het wel
eens aan, om aan haar hoofdomsluitenden
band een tros vruchten te hangen, wat dan
insluit dat ook aan hare ceintuur een sap
pige vruchtentros te bengelen hangt.
Nog altijd, ofschoon zeldzaam, ziet men
luchtige theaterkapjes het hoofd tooien. De
barefte- en de tulbandvorm leenen zich
daarvoor het beste. Men ziet deze kapjes
ook van zilver- en gouddoorgroefd fluweel.
Op de plaatsen van élégance en wereldsch
gedoe, met name in chique hotels en restau
rants, wordt momenteel voor de groote ge
kleede hoed ecne eerste plaats ingeruimd als
hoofdtooisel.
De uitgaande vrouwen bezitten wonderen
van zilver- en goudkant, gecombineerd met
randen van bont en van het prachtigste
brocaat, waarvan het A jour gezette kant
gedeelte, haar gelaat op kostelijke wijze
komt overschaduwen.
Aangetrokken en misleid door dc luchtige
kleedzaamHeid van een dergelijke hoofd
tooisel, wenscht menige vrouw hem ook voor
straatdracht te bezitten en zoo komt het
dat men deze glorieuse geiegenhcidshoeden
als bekroning van bontmantels en met bont-
versierde mantelpakken somtijds in de stra
len ontmoeten kan.
FlnanMeel Ovsrzloht.
Nieuwe politieke factoren, die ile fondsen-
markt in de afgeloopen week op do een of
andere wyze hadden kunnen beïnvloeden, heb
ben zich niet voorgedaan. Op dc conferentie te
Lausanne is men voorloopig niet verder geko
men dan tot inleidende besprekingen. Dc toe
stand is zeker niet helderder geworden, nu dc
Grieksche regeering door het ter dood brengen
van haar oud-Ministers en generaal -Hadka-
nestis de eenigc der groote Mogendheden,
welke haar gunstig gezind was, van zich heeft
vervreemd, zelfs in die mate, dat Groot-Britan-
nic zijn diplomatieke betrekkingen met Grie
kenland heeft verbroken. Het ziet er naar uit,
alsof deze verwikkelingen tot een nog langer
voortslepen der conferentie zullen leiden, dan
aanvankelijk was aangenomen.
Op de beurs schenkt men dan ook voors
hands weinig aandacht aan hetgeen in Lau
sanne gebeurt. Meer belangstelling heeft men
voor de aanstaande conferentie te Brussel, die
echter eerst zal kunnen plaats vinden nadat de
conferentie te Lausanne geëindigd zal zyn. Het
waohten is thans op hetgeen in de Belgische
hoofdstad met betrekking tot de Duitsche oor
logsschatting besloten zal worden; of Frank
rijk daar inderdaad zijn hardnekkig standpunt
zal weten vol te houden, en tot het doorvoeren
van nieuwe „sancties" zal kunnen overgaan,
dan wel of de voorstellen der Duitsche regee
ring, gebaseerd op de door de financiëele des
kundigen uit verschillende landen opgemaakte
plannen, instemming zullen weten te vinden cn
een moratorium toegestaan zal worden.
Dat Frankryk zich tot op het laatste oogen-
glik tegen zulk een moratorium zal verzetten,
staat wel met absolute zekerheid vast. Nog
steeds ziet men daar te lande in de leidende
diplomatieke kringen niet in, dat het met
Duitschland onvermijdelijk denzelfden weg zal
moeten opgaan als met Oostenrijk, indien niet
tijdig de ncodige hulp van buitenaf verstrekt
wordt. Dc financiëele deskundigen zijn het
daarin wel allen eens gebleken, dat een reorga
nisatie van de Duitsche staatsfinanciën zonder
een internationale leening (welke eerst door
gevoerd kan worden wanneer een moratorium
voor de betaling der oorlogsschatting verleend
wordt,) niet mogelijk is.
Het is nu maar te hopen ,dat zulk een inter
nationale leening verstrekt zal worden, vóór
het te laat is, en dat niet, zooals met Oosten
rijk het geval is geweest, wordt gewacht, tot
een algeheele ontreddering is ingetreden. In
Oostenrijk is het thans tot een economische
crisis gekomen, die steeds verder om zich heen-
grijpt, en die des te ernstiger dreigt te worden,
nu de verschillende regeeringsmaatregelen, die
op een herstel der Staatsfinanciën aansturen,
een nieuwen druk op het bedrijfsleven zullen
gaan leggen. Het aanpassingsproces tusschen
de koopkracht van het landsgeld in binnen- en
buitenland, dat in Duitschland reeds groote
vorderingen maakt, heeft zich in Oostenrijk
volkomen voltrokken. De toestand is thans zoo
danig, dat Weenen niet meer, als zooveel jaren
tijdens den voortdurenden teruggang van den
Kronenkoers het geval is geweest, de goed
koopste, doch integendeel de duurste stad van
Europa is.
Deze algemeene duurte werkt de economi
sche crisis verder in de hand. Zij heeft een
einde gemaakt aan het vreemdelingenbezoek.
De hotels en eerste rangs pensions, waarin
jarenlang geen kamer te krijgen was, staan
thans leeg. Modezaken, kunsthandels, juweliers
winkels zijn verlaten, en de geheele luxe-in
dustrie, die in Weenen een belangrijker rol
speelt dan in eenige andere wereldstad, ligt
voor een groot deel stil.
De crisis in de luxe-nijverheid wordt nog
•erscherpt door die, welke in het bankbedrijf I
I
is ingetreden. Nu een einde is gekomen aan de
„katastrophenhausse", welke tot een ontzag
lijken omvang van zaken op de Weenscho bsur3
had geleid, de effectenhandel dientenvolgo tot
een minimum-is teruggegaan, en nu dc vrijo
handel in buitenlandsche wissels is opgeheven,
kunnen de banken hun kosten niet meer dek
ken. Voor dc groote banken is dezo gang van
zaken niet zoo ernstig, omdqt zij over enormo
reserves beschikken. Voor do particulicro
bankiershuizen en de kleinere instellingen, dio
eerst in do laatste jaren opgericht of opgeko
men zijn, is de toestand echter uiterst critiök
geworden.
Zeer ernstig zijn ook de berichten uit do
Oostenrijkschc industrie. In dc metaalindustrie
werkt niet eens meer een vierde dor bedrijven
op volle capaciteit. Al de overige ontslaan
aibeiders of beperken den werktijd tot dd helft
of een derde. Do textielindustrie werkt
hoogstens op 3050 r/o van haar Capaciteit:
de papierindustrie klaagt eveneens over gebrek
aan afzet, wegens de onmogelijkheid, om met
het buitenland tc concurreeren.
De Oostcnryksche rcgecring heeft tlians met
de gedwongen deflatie een aanvang gemaakt.
Zooals men wèct, is het crodict door den Vol
kenbond slechts toegezegd op voorwaarde, dat
dc bankbiljettenpers tot stilstand zou worden
gebracht. En ziet! als met een tooverslag toont
de jongste weekstaat der Oostenryksch-Hon-
gaarsche Bank een vermindering der biljetten-
circulatie aan met 28 milliard Kronen. Op het
eerste gezicht lykt het wel zeer verwonderlijk,
dat de biljettenpers, die zoovele jaren in een
steeds sneller tempo moest draaien, teneinde
in de geldbehoefte der regeering te voorzien,
plotseling stopgezet kon worden, nog vóór het
dcor den Volkenbond in uitzicht gestelde crc-
diet verstrekt is. Die verbazing wijkt echter,
wanneer men weet, dat thans in de geldbe
hoefte van den Oostenrijkschen Staat voorzien
wordt door het opnemen van tv/ee binnonland-
sche lecningen. Men hoopt, dat de hieruit bin
nenkomende middelen zullen strekken tot
Januari, in welke maand, naar verwacht wordt,
het credict van den Volkenbond verleend zal
worden. En dan? Zal een reorganisatie der
totaal ontwrichte Oostenrijksche staatsfinan
ciën op zoodanige wijze mogelijk zijn, dat het
land zich, na de uitputting van het crediet,
zelfstandig zal kunnen bedruipen? Dc reorga
nisatie-commissie, aan welker hoofd feitelijk
dc burgemeester van Rotteixlam, Mr. Zimmer
man, zal komen te staan, in zijn qualiteit van
financieel adviseur van Oostenrijk voor den
Volkenbond, wacht zeker geen gemakkelijke
taak.
Terwijl in Weenen de stabilisatie der valuta
tot een ineenstorting van den beurshandel heeft
geleid, maakt in Duitschland dc „Katastrophen
hausse" nog verdere vorderingen. Te Berlijn
heeft men zelfs weder moeten besluiten, de
beurs slechts enkele dagen per week open te
houden, teneinde de banken en commissie-hui
zen door beursvacatiédagen in de gelegenheid
te stellen, de administratie van het groote aan
tal binnenkomende orders af te doen.
Op de Amsterdamsche beurs daarentegen
blijft de handel nog steeds beperkt. Een voor
stel van het bcursbestuur, dat wellicht op den
duur tot een verlevendiging van zaken had kun
nen leiden, is dezer dagen door de leden ver
worpen, wegens de groote nadeelen, die men
ermede verbonden achtte. Wy bedoelen de
kwestie van het al of niet toelaten van vreem
delingen als lid van de Vereeniging voor den
Effectenhandel. De zaak, die reeds in de laatste
jaren- meermalen aan de orde was gesteld, is
thans weder acuut geworden in verband met
de vestiging van een groot aantal filialen van
Duitsche banken te Amsterdam, welke zich
hoofdzakelijk bezig houden met het beheeren
der Duitsche vermogens, die door de „vlucht"
naar het buitenland aan den Duitschen fiscus
zyn onttrokken, met wisselarbitrage, etc.
Zoo is te Amsterdam een filiaal opgericht
van de Deutsche Bank; de Disconto-Gescll-
schaft wordt door de firma du Bary, de Dresd-
ner Bank door Proehl Gutmann, de Darm
stadter Bank door Hamburgers Bankierskan
toor vertegenwoordiigd. Verder zijn hier nog
gevestigd de bankfirma Mandelssohn Co. en
Van'der Heydt-Iverstens Bank. Het buitenland-
che kapitaal heeft in ons land nuttige diensten
bewezen. Men denke slechts aan de belegging
op groote schaal van buitenlandsch tegoed in
Nederlandsche schatkistbiljetten, waarvan de
President der Nederlandsche Bank onlangs mel
ding maakte. Tengevolge van de vestiging der
Duitsche bankfilialen in Nederland hebben de
Nederlandsche Bankinstellingen slechts korten
tijd het beheer over de hier te lande geïmpor-
teerde Duitsche vermogens behouden. Reeds in
de jaarverslagen van verschillende groote ban-
I.
„O mein herrliehes deutsohes Vaterland,
wie musz ich dich lieben, wie musz ich für dich
schwarmen, ware es nur, weil auf deinem Bo
den der Freisohütz etttstand! Wie musz ich
das deutsche Volk lieben, das den Freischütz
liebt, das noch heute an die Wunder der
naïvsten Sage glaubt, das noch heute, im Man-
nesalter, die siiszen geheimnisvollen Schauer
empfindet, die in seiner Jugend ihm das Herz
durchbebten! Ach du Bebenswürdige deutsche
Traumereil"
Zoo schreef in 1841 niemand minder dan
Richard Wagner van uit Parijs naar zijn va
derland, toen in de Fransche hoofdstad voor
het eerst Weber's opera volledig werd opge
voerd. En dan vertelt hij verder in die dichter
lijke taal, waarvan hij zich later zou bedienen
bij het scheppen van zoovele meesterwerken,
de bekoorlijke sage, die Weber aanleiding
heeft gegeven tot het componeeren van den
Freischütz. Midden in de wouden van Bohemen,
die zoo oud zijn als de wereld, ligt dc geheim
zinnige Wolfschluclit; langs woeste en onbe
kende paden was eens een jager tot aan den
rand ervan genaderd en wat hij daar zag en
hoorde vervulde hem met angst en afgrijzen.
Aan zijne voeten bevond zich een bodemlooze
afgrond, waaruit- vale nevels opstegen, waarin
rotsblokken zich als levende wezens schenen
te bewegen en een reusachtige uil als ver
stard onbeweeglijk op een boomstam zat.
Maar meer nog dan door hetgeen hij zag werd
hy aangegrepen door hetgeen hij hoorde:
jammerklachten als van verdoemden stegen uit
de diepte op, gemengd met het'akelige krij-
schen van roofvogels. En dan weer zweeg
alies, verstarde.elke beweging en alleen de uil
sloeg éénmaal, als in den droom, met zijne
vleugels. Door onuitsprekelijken angst voort
gedreven, ontvlucht de jager die plaats van
ontzetting, om in het eerste het beste huis,
dat hij op zijn weg vindt, een menschelijk we
zen te treffen, dat hy kan spreken van het
vreeselijke, dat hy gezien en gehoord heeft.
•Hoe echter het ontzettend vizioen, dat zijn
geest kwelt en hem voortdurend vervolgt, weer
kwijt te raken? Slechts ééne macht is er, die
hem ervan kan bevrijden: de macht der liefde.
En sinds lang is onze jonge jager onder de
bekoring van de schoone dochter des houtves
ters, die geheel zijn ziel vervult en wier in
vloed op hem zoo sterk is, dat dikwijls mede
lijden hem aangrypt, wanneer zijn jagersplicht
hem noodzaakt een onschuldig dier te dooden.
En toch mag en lean hij zijn beroep niet vaar
wel zeggen, want de houtvester zal de hand
zijner dochter slechts schenken aan dengene,
die hem in zijn ambt kan opvolgen, en op den
trouwdag zal hij door een proefschot moeten
bewijzen, dat hy een onfeilbaar schutter is.
Maar hoe meer nu de beslissende dag nadert,
hoe meer het geluk hem den rug schijnt toe
te keeren: dagen lang doorkruist hij het woud
zonder een enkel stuk wild te schieten en
bange bekommering vervult zijn hart en dat
zijner bruid. Dan herinnert hij zich de vreese
lijke ure aan den rand van den Wolfsschlucht
en hy gelooft, dat hy het slachtoffer is eener
helsche macht, die, naijverig op zijn geluk,
hem ten verderve wil voeren. En dan herinnert
hij zich ook* wat hij gehoord heeft van den
wilden jager, die met zijn woesten drom van
jagers, paarden, honden en herten tierend door
de bos6chen stormt; wee hem, die dezen mid
dernachtelijken stoet op zijnen weg ontmoet,
want korten tyd daarna moet hy sterven.
Eens spreekt onze joDgeling op jacht met zyn
metgezel over den wilden jager, die als booze
geest „Samiel" er steeds op uit is onder de
goede jagers zielen te winnen voor zijne hel
sche bende; hij weet niet dat zijn metgezel
reeds door Samiel is aangeworven en luistert
met groote belangstelling, wanner deze hem
meedeelt hoe men door zekere bezweringen
geesten kan bannen en aan zich dienstplichtig
kan maken, en hoe het mogelijk is zich kogels
te verschaffen, die onfeilbaar het verste doel
treffen. Maar daarvoor moet hij zich met zijn
metgezel te midedrnaoht naar de Wolfs
schlucht begeven, en hoewel hij huivert bij de
gedachte daaraan, geeft hij toch toe; doods
angst beklemt zijn hart, zelfs dan wanneer
hij met zijne bruid alleen is en zij hem zoete
liefdewoordjes toefluistert, en woest stormt hij
naar buiten om naar de plaats der ontzetting
te gaan. Als hij te middernacht in de sombere
spelonk afdaalt, wordt alles tot werkelijkheid,
wat hij vroeger daar bij daglicht heeft ver
moed; alles ontwaakt uit den doodsslaap, alles
wordt levend en als een dolle wervelwind
waart daar de wilde jacht rond. Door afgrijzen
bevangen, stort de ongelukkige jongeling ter
aarde.
Als hij weder ontwaakt, verneemt hy dat
gedurende den nacht er zeven vrykogels ge
goten zijn, waarvan er zes onfeilbaar elk ge
wild doel treffen, terwijl de zevende toebehoort
aan hem, die de eerste zes heeft gezegend en
dezen laatste kan doen treffen, waar het hem
behaagt. De beide jagers deelen; drie vallen
den kogelgieter ten deel en vier aan den brui
degom. Eindelijk is de groote dag aangebro
ken, en zelfs de vorst van het land is aange
komen om het proefschieten bij te wonen.
Nadat hij herhaaldelijk weer heeft mis ge
schoten, neemt de jongeling eindelijk den ze
venden kogel Voor het beslissende laatste schot,
als doel waarvan men hem ecne juist opvlie
gende witte duif heeft aangewezen. Hij schiet,
en zijn bruid, die juist komt toegesneld, ligt
badende in haar bloed op den grond. Samiel
heeft met dien zevenden kogel zijn doel be
reikt en voor zijn wilde jacht waarschijnlijk
weer eene ziel gewonnen, die van den jonge
ling, welken de waanzin tot slachtoffer van
de helsche machten heeft gemaakt.
Ziedaar de oude sage, met welke Carl Maria
von Weber voor het eerst kennis maakte in
den zomer van 1810, door het toen juist ver
schenen Gespensterbuch van Apel en Laun.
De toen 24-jarige jonge man voelde zich zoo
dcor deze stof aangetrokken, dat hij terstond
besloot ze tot eene Duitsche opera te bewer
ken. Allerlei beslommeringen kwamen echter
tusschen beiden en eerst zeven jaar later, toen
hy inmiddels met de leiding van de nieuw op
gerichte opera te Dresden was belast, gewor
den, en in deze stad den dichter Friedrich
Kind had ontmoet, die het -libretto voor hem
samenstelde, ging hij met kracht aan den ar
beid. Zyne moeilijke positie echter als direc-
teur^van de Duitsche opera, welke een harden
strijd om het bestaan had te voeren tegen de
toen nog overheerschende Italiaansche, maak
ten het hem onmogelijk er rustig en onafge
broken aan te werken, en zoo komt het dat hij
pas den 13 Mei 1820 er de laatste hand aan
kon leggen. En toch nam het werk zijne ge
heel e ziel in beslag; in zijn geest nam het
steeds meer vorm en kleur aan en leefde het
reeds lang, vóór hij het in notenschrift om
zette. Indrukken, die hij van de buitenwereld
ontving, verwerkte hij in zijne toonschepping;
zoo is het lachkoor der boeren in het 1ste be
drijf ontstaan onder den indruk van het af
schuwelijk valsche intoneeren van eenige oude
vrouwen gedurende een namiddag-godsdienst
oefening, en de Wolfsschluchtmuziek werd
door hem gedeeltelijk geconcipieerd, toen hij
op een onheilspellende neveligen morgen een
rit door het gebergte maakte. Onmiskenbaar
is ook de zonnige invloed, die zijne geliefde
bruid Carolina Brandt (sinds 1817 zijne vrouw)
op het werk heeft uitgeoefend; Weber door
leefde toen den heerlijksten tyd van zijn leven
en in de zoo bekoorlijke figuur van Aennchen
heeft hij zeker heit beeld der geliefde vrouw
weergegeven.
Nog een jaar ging er voorbij, voor eindelijk
de opera, die aanvankelijk den titel van „Die
Jiigerbraut" had gedragen, voor het voetlicht
kwam; de 21ste Januari 1821 had de eerste op-
veering van „Der Freitschütz" plaats, en een
reusachtig enthousiasme was de belooning voor
den meester, die met dit werk de eigenlijke
grondlegger is geworden voor de nieuwe Duit
sche opera. En inderdaad mag men Weber als
een baanbreke voor nieuwe muzikale vormen
beschouwen: nieuw was zeker de vorm dien
hij aan de ouverture gaf, waardoor deze niet
meer als vroeger een afzonderlijk muziekstuk
was, los van het overig» gedeelte, maar waar
van het hematisch materiaal ontleend was
aan de hoofdmotieven uit de opera. Nieuw
was ook de invoering van enkele Leitmo-
tiven, een procédé dat later Richard Wagner
in zijne uiterste consequenties heeft door
gevoerd; nieuw ook de zoogenaamde scène-
vorm, die zich losmakende van den gesloten
aria-vorm veel meer vrijheid geeft aan het
recitatief. Geen wonder, dat vele kunstenaars
van zijnen tyd, die gehecht waren aan den
verstarden vorm van de oude opera, moord
en brand riepen over al deze vermetelheden,
dat zelfs de criticus Tieck sprak van „das un-
musikalischtes Getöse, das je über die Bühne
tobte". Ods lijkt dat alles nu belachelijk, maar