AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE eemlander" VIERDE BLAD. BINNENLAND. No. 230 22e Jaargang Het honderd-jarig bestaan der Nederlandscne Handel Maatschappij. Heden is het honderd jaar geleden dat de Nederlandsche Handel .Maatschappij door Koning Willem 1 werd gesticht... Een belangrijk feit in Nederland's economi sche en koloniale geschiedenis, dat waard is te worden herdacht. En het wordt herdacht. In den vorm van feestelijkheden, van monumentale geschenken aan de jubileerende Maatschappij, waarover ons blad reeds enkele berichten gaf en morgen nader zal berichten. In den vorm voorts van een royaal uitgevoerd, kapitaal gedenkboek, waaruit wij de gegevens konden putten tot de hieronder volgende beschouwing. Zooals wij zeiden is de Ned. Handel Maat schappij opgericht door Koning Willem I, die trouwens vooraf reeds óók op ander terrein ont zaggelijk veel gedaan had om de kwijnende volkswelvaart in ons Vaderland tot nieuwen bloei te brengen. Niet door beschermende rechten, waarvan het onbevredigende resultaat gebleken was, doch door premiën, credieten en financiëele organisaties, waaraan de Koning met zijn eigen particuliere vermogen deelnam. Het gedenkboek deelt daarover tal van bizonder- heden mede. Wat nu meer in het bizonder de'oprichting der N. H. M. betreft, hiertoe is de allereerste aanleiding geweest het feit dat de Indische handel met afnemend succes door de Neder landers gedreven werd, sinds die handel, vroe ger het monopolie der Oost Indische Compagnie, in 1815 voor een ieder was opengesteld en de Nederlandsche importeurs niet tegen de Engel- sche „werchant-princes" opgewassen bleken. Het was Mr. Muntinghe, lid van den Raad van Nederlandsch-Indië die in 1823 hier te lande vertoefde, welke, zoo goed als hij vroeger reeds de volledige vrijstelling van den Indischen han del had afgeraden, thans er nogmaals bij den Koning op aandrong, zoodanige maatregelen te treffen dat een algeheel verlies voor Nederland van den Indischen handel kon voorkomen wor den. Hem stond voor den geest een groote maatschappij die, door den aanleg van plan tages in Indiê, zich het verkrijgen van produc ten tegen billijken prijs zou kunnen verzekeren en gedurende de eerste jaren zou kunnen ge holpen worden met den afstand, op voordcc- ligen voorwaarden, van gouvernements-produc- ten, bijvoorbeeld van de koffie van de Prean- ger Regentschappen. Het voorstel tot het oprichten eener Indische Maatschappij werd door den Koning aangeno men en het was op den 29en Maart 1824 dat Z. M bij Kon. Besluit overging tot oprichting van de Ned. Handel Mij. met een kapitaal van 1224 millioen. Uit het oprichtingsbesluit bleek dat naast bevordering van alle takken van bedrijf, het nationaliseeren van den In dischen handel op den voorgrond stond. Dit doel zou, naar het Koninklijk woord luidde, be reikt moeten worden „met behoud van vrije vaart voor elke Nederlandsche vlag en elk an dere met Nederland bevriend, in eene krach tige en welbestuurde vereeniging van toereikend vermogen en gemeenschappelijken arbeid, wadrdoor een nieuw leven aan alles kan wor den aangebragt." 's Konings oproep vond weerklank en een werkelijk patriottische stemming maakte zich van het publiek meester, doch bovenal be toonde men bijval aan het plan tot het vveder- oprichten van eene groote Indische Maatschap pij. Het tijdstip van de oprichting was gunstig gekozen. De fondsenhandel kenmerkte zich door groote levendigheid. Het feit dat de Koning 4y2 interest garandeerde op een oogenblik dat het disconto tot 2V2 gedaald was en voor 31/2 a 4 nauwelijks een solide belegging ge vonden werd, was oorzaak dat niet alleen hier in den lande doch ook in het buitenland voor de nieuwe Maatschappij groote belangstelling getoond werd. De inschrijving overtrof de stoutste verwach tingen. In één dag werd voor f 69.565.250 inge- teekend. Zijne Majesteit had zich aan het hoofd gesteld met een bedrag van 4 millioen. Het bui tengewone succes bracht den Koning er toe het oorspronkelijk gestelde maximum van f 24 millioen te overschrijden en het kapitaal der N. H. M. nader te bepalen op 37 millioen gulden. De 18en Augustus 1924 werden de statuten, officieel Artikelen van Overeenkomst genoemd, door den Koning goedgekeurd en nadat ook de nadere Reglementen waren vastgesteld, werd den 27en Februari 1925 de acte van oprichting gepasseerd. Hoewel, strikt genomen, de Maatschappij dus eerst in 1825 werd opgericht, zoo is 1824 toch steeds als het geboortejaar beschouwd. Wil men deze traditie getrouw blijven, dan moet de 29e Maart, de dag waarop het Kon. besluit genomen werd, als de meest gedenkwaardige datum in eere worden gehouden. De aan de N. H. M. toegedachte werkkring was zeer veelzijdig. Art. 65 der A. v. O. om schreef deze toch als volgt: „Het doel der Maatschappij is de bevorde ring van handel, scheepvaart en scheepsbouw, visscherij en landbouw, fabryken en trafyken in Nederland en zijne overzeesche bezittingen, en zulks door, met inachtneming van hare eigen belangen, de bestaande en voor Neder land voordeelige handelsbetrekkingen uit te breiden, door nieuwe wegen voor den Nedvi- landschen handel te openen en door alle zulke ondernemingen, welke het vertier der voort brengselen der Nederlandsche nijverheid kun nen vermeerderen en bevorderen." Overeenkomstig het oorspronkelijk denkbeeld van den Koning was aan de N. H. M. opge legd, een wijd vertakten informatiedienst te organiseeren; buitenslands in nauwe aansluiting met den consulairen dienst, binnenslands in over leg en samenwerking niet de Kamers van Koop handel. Aan elk der Commissarissen werd de zorg voor bepaalde provinciën toevertrouwd. Voor oeconomische adviezen hoopte het Alge meen Bestuur bij voorkomende gelegenheden bij de N. H. M. aan te kloppen. De hoofdbedoe ling bleef echter, naast kennis verwerven van het buitenland, daadwerkelijke handelsrelaties aan te knoopen in overzeesche gewesten. De Stichter verwachtte dan ook van de N, H. M., dat zij zich beschouwen zou als een nationale instelling voor den im- en exporthandel. Het was haar vrij gelaten zoowel voor eigen reke ning te werken als in commissie voor anderen, zoo noodig onder verstrekking van voorschot. De N. H. M. moest alle middelen in het werk stellen, om Nederland weer tot de groote markt van overzeesche producten te maken; ander zijds moest zij beproeven ook den uitvoer van het natuurlijke achterland weer over onze ha vens te leiden. Bovenal echter moest dc N. H. M. de eigen nijverheid tot een exportindustrie zien op te voeden. Ook voor den landbouw moest zij trachten buitenlandsche debouches te vinden. De visscherij, speciaal die in de wate ren van Groenland en Noord-Amerika, als mede die in onze Indische zeeën, werd aan haar zorg toevertrouwd. Op het gebied van assurantie moest de N. H. AL, door de stichting van een „Groote Waar- borgs-Maatschappij" voor alle risico's een con centratie tot stand brengen. Dc scheepvaart werd reeds aanstonds krachtig gesteund door het statutair voorschrift, dat de N. H. M. alleen van Nederlandsche schepen gebruik mocht ma ken en in het algemeen slechts met gehuurde schepen zou mogen varen. In het kort, de N. H. M. zou volgens den Koning „als het ware een groote hefboom zijn, strekkende tot opbeuring en aanmoediging van de nationale welvaart." Zij zou in het Konink rijk „een groote beweging" moeten veroorza ken en ieder Nederlander „een ordentelijk be staan" trachten te geven. Blijkens nadere toelichtingen, die Hij de Directie deed geworden, heeft den Koning voor den geest gestaan een lichaam, waaraan, naast dc verplichting tot zelf handel drijven, werk zaamheden opgedragen waren, die tegenwoor dig door een handelsbank worden verricht. In andere opzichten doet het plan weer denken aan een „Griindungs-Bank" of aan een in het leven te roepen „holding company". In ieder geval zou het programma van de N. H. M., ge steld dat men dc hand had kunnen leggen op de eminente persoonlijkheden, die kans hadden gezien het te verwezenlijken, hebben moeten lei den tot een ingewikkeld complex van zeer nit- eenloopende bedrijven, zooals wij er thans na honderd jaren enkele kennen. Toenmaals heeft de Koning zonder voldoende doordrongen te zijn van de buitengewone talenten van techni- schen en commerciëelen aard hiervoor onont beerlijk, maar ook zonder het juiste inzicht in de bijzondere, voor elke branche vcreischte vrijheid of gewenschte beperking, al deze werk zaamheden opgedragen aan één lichaam, een Maatschappij, die tegelijk zou moeten voor lichten, financieren en zelf handel drijven. Met duidelijke onderschatting der te over winnen moeilijkheden, werd de verwezenlijking van het plan niet afhankelijk gemaakt van het al dan niet vinden van geschikte leiders. De Koning heeft geen moeite gedaan de toch al zoo schaarsche Nederlandsche kooplieden, be kend met overzeeschen handel, voor Zijn onder neming te winnen. De N. H. M. werd daardoor, en hierin ligt een karakteristiek onderscheid met de voormalige O. I. Compagnie, geen sa mensmelting van bestaande importzaken, maar een instelling naast of boven andere onderne mingen. naargelang de Directie haar taak zou opvatten. Zonder aarzelen benoemde du Koning tot leden van de directie eenige mannen die tot nu toe zaken van slechts bescheiden omvang had den gedaan. Als voorzitter-directeur stelde hij aan Jhr. Mr. W. G. van de Poll, eertijds voor zitter van het Wetgevend lichaam, later lid van den Raad van Koophandel en Koloniën. De overige directieleden waren Gerrit Schim- melpenninck, dc zoon van Rutger Jan, van der Houven, Cenis en Peters. Als secretaris trad op Willem de Clercq, een welbekend figuur in letterkundige en kerkelijke kringen Het hoofdkantoor werd te 's Gravenhage ge vestigd in een pand op het Noordeinde. In Am sterdam, Rotterdam c-n Antwerpen werden eigen Agentschappen gevestigd, in Middelburg, Dordrecht, Gent en andere plaatsen droeg de Directie de vertegenwoordiging op aan plaatse lijke firma's. Om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de N. H. M. de minder kapitaalkrachtige parti culiere kooplieden het bedrijf onmogelijk zou maken, aan welke vrees, was uiting gegeven in een curieuse, in het gedenkboek afgebeelde spotprent, waarin de initialen der Maatschappij werden geïnterpreteerd als Niemand Handelt Meer, besloot de Directie geen commissiehandel te drijven, derhalve uitsluitend voor eigen reke ning te werken en bovendien niet te treden op een. gebied, waar de Nederlandsche handel als gevestigd kon beschouwd worden. Groote il lusies schiep men zich van Midden- en Zuid- Amerika en van de West Indische eilanden. De N. H. M. wilde den voorsprong inhalen die andere landen daar op ons hadden verkregen. In het najaar van 1825 waren reeds twintig expedities naar die streken uitgezonden, waar van verscheidene geleid hadden tot het vestigen van vaste agentschappen, 0. a. te Port an Prince, Havannah, Bahia, AAcxico, Alverado, Pernambuco, Rio de Janeiro, Buenos-Ayres. Lima en Valparaiso. Een Factory, met grootere zelfstandigheid dan de gewone agentschappen, werd gevestigd te Batavia en stichtte op haar beurt weer agent schappen te Semarang, Soerabaja en Padang. Voorts werden vertegenwoordigingen opgericht te Canton, Alexandrië en Smyrna. In Nederland zelf begon de directie, om de aanwezige voorraden in handen te krijgen, ber langrijke hoeveelheden koffie, thee en tabak uit de tweede en derde hand op te koopen, met de bedoeling deze productie weder tegelijk met hare aanvoeren in geregelden veilingen los te laten. Ook andere artikelen als katoen, Fernan- bueghout en potasch trok de N. H. Al. naar zich toe teneinde op die wijze in ons land een markt te vestigen en voorraden aan te leggen ten bate van de Nederlandsche industrie Een ernstige crisis in Egeland die zich ook op het vasteland duchtig deed gevoelen was even wel oorzaak dat de aandeden der N. H AL, die te laat op de markt gekomen was om te profiteeren van de vroeger opgaande prijzen, geweldig naar beneden gingen en het publiek ze overhaast van de hand wenschte te doen, te meer daar er nog slechts 75 op gestort was. 1 De N. H. M. geraakte zoo slecht bij kas, dat het bedrijf slechts met moeite kon gaande gehou den worden. De opgestapelde producten moes ten tegen verliesgevende prijzen vau de hand worden gedaan. De Koning was ontstemd dat de directie zich reeds na anderhalf jaar had vastgewerkt en verweet haar dat zij noodeloos groote verliezen geleden had door alles voor eigen rekening te doen met verontachtzaming van zijn advies zich vooral te beschouwen als bemiddelingsbureau voor Nederlandsche fabrikanten en bij voor keur met dezen voor gemeenschappelijke reke ning te werken of consignaties aan te nemen. De Koning dreef in 1827 een statutenwijzi ging door, waarbij 0. m. bepaald werd dat hij in het vervolg den president en den secretaris zonder- eenige voordracht zou mogen benoe men en waarbij het kapitaal tot 24 millioen werd teruggebracht. Van de Poll verzocht eer vol ontslag, daar hij bekennen moest dc com- merciëele kennis, noodig voor dc doelmatige leiding, niet tc bezitten. Hij werd opgevolgd door Gerrit Schimmelpcnninck, die onder de directie-leden het meest op den voorgrond was getreden door een voortvarend optreden in de moeilijkste dagen der crisis. Schiinmelpenninck maakte voorgoed een einde aan dc al te groote zelfstandigheid der Directieleden. Deze had zich geuit in een gebrek aan samenhang tusschen dc verschillende operaties, waardoor de krach teen versnipperd werden en de Maatschappij ten onder dreigde te gaan. Hij spande alle krachten in om de N. H. AL tot een levensvatbare zaak te maken. Zuid-Amerika en West-Indië, waar men niet anders dan verliezen geleden had. werden ver laten. Te eerder ging men hier toe over, daar dc Koning den stoot gaf tot de oprichting van een afzonderlijke West-Indische Maatschappij, met behulp van welke instelling hij de land engte van Nicaragua wilde doorgraven, om het wereldverkeer langs de Nederlandsche West- Indische bezittingen te leiden. Ook de relatie met Egypte werd verbroken. Met Smyrna bleef de N. H. AL de betrekkingen onderhouden, ter- wille van het opium, dat zij in Indiê noodig had. De theehandel op Canton werd alleen op aan drang van den Koning nog eenige jaren voort gezet, doch ten slotte moest ook dat terrein prijs gegeven worden. Van een wereldbestormend lichaam schrom pelde de N. H. A\. in weinige jaren tijds samen tot een Indische Ataatschappij. Docli ook in den handel met dc Oost-Indische Koloniën kon dc iMaatschappij zich slechts ternauwernood staan de houden, daar zij met dezelfde moeilijkheden tc kampen had als particuliere Nederlandsche kooplieden vóór haar hadden ondervonden. Toen nog tót overmaat van ramp in 1830 dc Belgische opstand uitbrak, waardoor het in- dustriëële Zuiden van het comnierciëcle Noor den gescheiden werd, scheen het of de Neder landsche Handel-AAaatschappij haar reden van bestaan verloren had. De Noord Nederlandsche aandeelhouders bleken echter bereid de Maat schappij voort te zetten. Zij machtigden de Directie het kapitaal desnoods f 12 millioen terug te brengen en besloten den hoofdzetel van de Maatschappij over te brengen naar Am sterdam. In het najaar van 1831 had deze verhuizing plaats. Wij hebben aan de hierboven vermelde histo rische bijzonderheden omtrent de stichting der Nederlandsche Handel Alaatschnppij nog al veel ruimte gegeven, omdat ze ons het voor het groote publiek niet het minst belangrijke deel van het Gedenkboek leken. Zeer breedvoerig is het tweede hoofdstuk dat gewijd is aan de N. H. M. als commissionnair en bankier van het gouvernement. Tot een zoo sterke inkrimping der zaken als in 1831 te vree zen stond is het namelijk door den loop der politieke en economische gebeurtenissen in Nederland en Oost-Indië niet gekomen. Dit is voor een groot deel te danken geweest aan het in werking treden van het cultuurstelsel van Graaf van den Bosch, waardoor het gouverne ment tot groot pJantagchouder in Ned. Indië gemaakt werd en de N. H. AL veelomvattende financiëele en andere diensten verleende. Alle producten van 's lands koloniale landbouw be drijven werden door haar ten verkoop in Neder land geconsigneerd en zij verschafte met de opbrengst daarvan en ook wel in voorschot aan dc regeering, met welke zij in steeds nauwer contact en samenwerking kwam, de groote som men welke noodig waren voor het koloniaal beheer, hier en in Indië. Het Gedenkboek bevat hierover velerlei be langwekkende en gedocumenteerde beschou wingen, waarop wij thans niet verder kunnen ingaan. Over het Cultuur- en Consignatiestelsel wordt veelal gesproken als over een minder eervolle episode uit onze koloniale geschiedenis. Men mag zegt de auteur van het Gedenkboek echter niet over het hoofd zien dat het Gouvernement den stoot gegeven heeft tot de economische ontwikkeling van Indië en dat door den gedwongen verkoop in het moeder land de hechte en blijvende band gelegd is tus schen Nederland en Indië. Zoo is men ook, toen de staatsexploitatie en de bescherming een eind namen, niet terug gevallen in de voor malige toestanden, integendeel, dc economische betrekkingen tusschen Nederland en Indië na men sindsdien zienderoogen toe." Een der redenen, waarom men van regee- ringszijde geneigd is geweest van de N. H. AL als de eenige commissionnair gebruik te ma ken was bovendien gelegen in de economische en maatschappelijke taak, aan wolke de Direc tie geen mindere aandacht schonk dan aan haar financiëele en zuivere administratieve ver plichting1. De N. H. AL was werkelijk een natio naal middelpunt geworden, wel niet in die uit gebreide beteekenis als de Koninklijke Stichter dat aanvankelijk bedoeld had, maar toch in een mate als men in 1830 niet meer had durven droomen. Zoowel op de Nederlandsche produc- tenmarkt als in de nationale scheepvaart, de assurantie en de katoen nijverheid was de N. H. AL gedurende eenige tientallen van jaren de groote werkgever. Zeer interessant is wat het Gedenkboek mededeelt over de wijze waarop de maatschappij in Nederland een katoennijver heid heeft opgekweekt en lange jaren gaande gehouden, teneinde den Nederlandschen Iijn- waadhandel op Indië, mede met behulp van be schermende rechten, met den Engelschen lijn- waadhandel te doen concurreeren. Het is met deze beschermende actie van Staat en N. H. M„ die eigenlijk een mengeling was van zaken doen en philantropie, evenwel spaak geJoo- pen, want toen beiden niet meer bereid waren t de verliezen der vaderlandsche «lijveren bij te passen, moest ieder die aan een bescherming van 12Yi niet genoeg had verdwijnen en volgde een wreed inkrimpingsproces waarbij talrijke philantropischc en semi-philantropische instellingen het veld moesten ruimen en alleen de krachtigste het leven hielden. Niettemin is uit deze overheidsbemoeiing toch indirect voort gevloeid dat toen in 1872 in Indië de differen- tiëele invoerrechten werden opgeheven, géén inzinking volgde, als de hier boven bedoelde in 1840. Want in dien tusschentijd had de Neder landsche katoenindustrie reeds vasten voet ge kregen op onbeschermde markten. Ook voor den bloei van scheepsbouw cn scheepvaart heeft de N. H. AL gewerkt als een geweldige stimulans. Alen mag gerust zeggen dat van dc veertiger- tot zestiger jaren der vorige eeuw alle Nederlandsche schepen boven dc 150 last 250 ton) bij dc N. H. M. ijlge schreven waren. Dc vrachtprijs welke ze uit keerde was zeer hoog en hoewel hij op aandrang van de regeering, die hiervan de kosten droeg, telkens verminderdó, bleef hij tot 1865 ver boven dien, welke in de vrije markt te bedingen viel. Het doel van Koning Willem I, zijn volk weder om een eigen handelsvloot tc bezorgen, werd door deze bescherming bereikt. Nederland be zat omstreeks het midden, der 19c eeuw een der grootste koopvaarijvlotcn. Na Groot Brit- tnnnië, de Vereenigde Staten en Frankrijk kwam Nederland als dc vierde in de rij der zeevarende naties niet een zcilvloot van ruim 300.000 last 600.000 ton). Door een averechtschc cn bovenal uit sociale overwegin gen gevolgde economie, die de tonnenmaat per schip binnen den middelmatige grootte hield, ten einde zooveel mogelijk reeders te laten profi teeren, bleek evenwel ook hier per slot van rekening met de bescherming het paard achter de wagen tc zijn gespannen en de Nederland sche vloot in technische uitrusting bij dc bui tenlandsche het onderspit te moeten delven. Toch was de bescherming niet zonder voordec- Icn geweest door het aanbrengen van relaties als gevolg van vrachtvaart in vreemden dienst; ook door het opnieuw vormen van een natio- natcn matrozenstand, waarvoor men zich veel moeite gegeven had. De nadeelen van het gevolgde systeem waren echter zoo talrijk dat zij het gevoel van waar deering wel moesten overstemmen Verleende de tinancieele steun dien de Maat schappij verleende aan ondernemingen van al- gemeenen nutte, haar in de oogen der groote menigte een adelbrief, in liberale kringen werd hij echter toenmaals juist het mikpunt der cri- tiek door het feit, dat hij ccn belangrijk onder deel vormde van een stelsel van bescherming in Nederland en van een wijze van koloniaal be heer die beide in steeds sterkere mate werden afgekeurd. Het karakter van handelslichaam had de N. H. AL inmiddels bijna volkomen ver loren. Zij was een soort regoeringsbtireau ge worden en hare agentschappen waren hoofd zakelijk afscheepkantoren of opslagplaatsen van rcgeeringsproducten. Dat karakter had zij voor al gekregen onder het presidium van den oud- commissaris Van der Onderméulen, die als ge wezen gemeente-secretaris van Amsterdam zijn ervaring putte uit de administratie van een pu bliekrechterlijk lichaam. Onder president E. P. dc Monchy (1850) besloot men zich wederom toe te leggen op den goederenhandel voor eigen rekening en consignaties te verwerven van particulieren. In de eerste plaats was In- dië het operatieveld, waar de werkzaamheden en de vertegenwoordiging der N. H. AL aan zienlijk werden uitgebreid. Het Gedenkboek ver telt dit alles zeer uitvoerig, zoomede ook van de niet met succes bekroonde pogingen in Noord en Zuid-Amerika, Australië en Afrika, om ook voor katoen, wol en huiden hier te lande een markt te vestigen. Vervolgens wordt gewag ge maakt van den grooten omvang der handelsbe trekkingen met Ceylon en Japan. Vooral met laatstgenoemd rijk hebben die relaties tijdelijk een ongekende vlucht genomen. In 1866 zond de N. H. AL voor f 6.000.000 aan diverse goe deren naar Japan uit! Doch ook hier keerde de kans, 0. a. door een groote economische crisis, waai door dc N. H. Af. in groote faillissementen en daaruit voortvloeiende rechtsgedingen werd betrokken. Met eene jaar na het andere bracht de Maatschappij nu verlies. Gedeeltelijk waren de tegenslagen in Japan ook tc wijten aan het conibineeren van bankierswerkzaamheden met goederenhandel. Door de talrijke mislukkingen begon niet al leen het winstcijfer te verminderen, maar dreigde de Ataatschappij ook veel van haar prestige in tc boeten. De aureool die haar om streeks- 1850 omzweefde, was dertig jaren later aanzienlijk verbleekt. De liberale denkbeelden waren meer algemeen geworden en het oor deel over de verleende bescherming was niet zeer waardeerend, sinds men tot de ontdekking was gekomen, hoe Nederland op menig ge bied ten achter geraakt was. In zeker opzicht echter waren dc toestanden hier te lande sinds 1824 belangrijk verbeterd. Er was een nieuw en ondernemender geslacht opgestaan, in staat zelf te beoordeeld! waar zijn belangen lagen. Behoefte aan ruggesteun en economische voor lichting had men niet minder dan tc voren, doch men verwachtte dien thans van credietinstellin- gen en van een behoorlijken consulairen dienst. De pogingen van de directie der N. H. M. in die behooften tc voorzien door vast te houden aan het program van 1824, werden door het jongere geslacht meer hinderlijk dan ver dienstelijk geacht. Ook commissarissen meen den dat de nationale welvaart op de wijze als tot dusver voor het vervolg gevoegelijk kon overgelaten worden aan de regcering. Deze zorg was trouwens, sinds de Ataatschappij haar directe bemoeiing* met dc katoen-nijverheid ge staakt had, de beurtbevrachting opgeheven en de wijze van veiling gemoderniseerd was, van cenigszins vagen aard geworden. Commissaris sen wenschten dat de N. H AL zich in de eerste plaats zou beschouwen als een zuivere vennootschap van koophandel. Zij hielden het bankiersbedrijf voor het aangewezen arbeids veld voor een lichaam als de N. H. M.. dat door zijn verleden, zijn nog altijd groot kapi taal en zijn naam van onwankelbare soliditeit in het bezit was van de belangrijke voorwaar den om in die richting te slagen. Ook binnen de aangegeven grenzen zou de Maatschappij ge trouw kunnen blijven aan haar nationale taak en zonder zichzelven en anderen te benadeelen door handelsoüeraties die door particulieren even goed of beter verricht konden worden. Toen het aanzien van de Directie door mis lukkingen in New-York en Japan een geduchten schok gekregen had. achtte Commissarissen zich geroepen om in tc grijpen en dc noodige her vormingen door te zetten. I11 het jaar 1880 ontstond een vacature in de directie, waarin voorzien werd door de benoe ming van B. Heldring, totdien directeur der Kas-Verecniging Van hein koesterde men de verwachting dat hij het bedrijf in de gewensch te richting zou leiden. Inderdaad werd in 1882 door de directie besloten een eind te maken aan den eigen handel cn ook geen orders meer van Europecsche of Amerikaansche huizen aan te nemen. Dit besluit, dat gepaard ging aan diep ingrijpende hervormingen, is voor dc ver dere geschiedenis van dc Maatschappij van de grootste beteekenis geweest. Een uitvoerig hoofdstuk is gewijd aan den tegenwoordigen werkkring der Maatschappij. Teneinde dit artikel niet te lang tc maken, zul len wij ons ervan onthouden hierop nader in te gaan. De schat van economisch-finnnciëele ge gevens die in dit hoofdstuk is vervat zou ons, bij alle beperking, veel to ver voeren. Wij ver onderstellen bovendien dat de groote beteeke nis der N. H. AL in hare tegenwoordige functie, kenbaar bovendien aan dc jaarlijks terugkce- rende verslagen, aan onze lezers bekend is; met cijfers daarover achten we het in dit bestek- beter hen niet te vermoeien. Van het gaandeweg verminderen der winsten der N. H. M. als gouvernements commission nair is het vanzelf sprekend gevolg geweest, dat de uit dien hoofde genoten baten in hare winst- en verliesrekening langzamerhand een onbelangrijke plaats zijn gaan innemen. De N. H. AL is het terrein der groote bankzaken gaan betreden en bekleedt te dien opzichte een positie, waarvan de invloed allergewichtigst is. Hoe de N. H. M. reddend is opgetreden bij economische crisissen in Indië, en bovenal, met andere groote instellingen, in Nederland tijdens de eerste dagen van Augustus 1914, hoeveel cultuurondernemingen in Oost en West Indië ze heeft gefinancierd en nog financiert en hoe de Maatschappij nog altijd een belangrijken goederenhandel drijft, die trouwens statutair geoorloofd is gebleven, dit alles verhaalt liet Gedenkboek in den breede. De lezing ervan is in staat ons, Nederlan ders, die zoe vaak kleinhartig en kleinmoedig zijn waar het gèldt het besef onzer nationale kracht en beteekenis, met trots te bezielen over wat koene koopinansdurf in alle deelen der wereld onder de Nederlandsche driekleur heeft weten te bereiken. Aloge de herdenking van het vele dat de Nederlandsche Handel Maat- scliappij in de afgeloopen honderd jaar heeft gedaan. Nederland ook den plicht doen besef fen dien het voor de toekom t heeft: dc bewaring van het kostbare Indische kleinood dat een der schitterende kernen vormt van Neerland's welvaart PRINS HENDRIK. Prins Hendrik woonde Donderdagavond een letterkundige soiree bij ten huizo van den Por- tugeeschen gezont, don heer de Sousa Santos Bandeirn. Onder meer werd met 1 veel succes opgevoerd een door den gezant zelf geschreven kleine revue, toepasselijk op de Hangschc mon daine kringen. INTERNATIONAAL REIZIGERSVERKEER. Een overeenkomst met Duitschland. Dc minister van financiën brengt ter nlge- meene kennis, dat hij. ter uitvoering von het op 23 Mei 1023 te Berlijn, gesloten verdrag tusschen Nederland en Duitschland over sa menvoeging van de dounncbehandoling in het internationale reizigersverkeer, welk verdrag 19 goedgekeurd bij de wet van 22 Februari TQ24 (St.bl. no. 74), met don minister van financiën van het Duitschc rijk een overeenkomst heeft gesloten, woarvon dc bepalingen zijn I. Grensstations in den zin van artikel f, tweede iid, van het hiervoren genoemde ver* drag zijn op Duitsch gebiedGoch, Crnnen* burg en Bcntheimop Nederlnndsch gebied Zevennor en Nieuweschons. 2. De gemeenschappelijke dounnebchond»* ling wordt alleen toegepast op het sneltrein- verkeer in de richting van Duitschland noot- Nederland Van Duitsche ziide behoudt men zich voor, op het troject Elten—Ze-enaar d«r pascontróle op Duitsch gTondgebi-'d te doen uitoefenen. 5. De wcderzijdsche bevoegde administr^- tiën stellen de maatregelen, noodig ter uitvoe ring van deze overeenkomst, in onderling over leg vost. 4. Deze overeenkomst geldt voor dc loc- pende cn de doaropvolgcnde dienstregeling «w» blijft stilzwijgend gelden, wanneer zij niet vóót het einde van een loopende dienstregeling tr- gen het einde van dc daarop volgende diensr- regeling wordt ODgezegd Tegen een ander tijdstip dan het einde van een dienstregeling kan deze overeenkomst voor alle of enkele grensstations slechts wor den opgezegd op grond von dringende noodza kelijkheid en alsdan met dadelijk gevolg Voor de grensstations Nieuweschans, Zeve naar, Goch en CranenbuTg begint deze over eenkomst eerst te gelden op een nader door de wederziidscho ministers van financier» te beDolen tijdstip. 6. Deze overeenkomst treedt in werking mot dc ratificatie van het in den aanhef dezer bedoelde verdrag. Op grond daarvan zal dc gemeenschapt>e~ liike douaneb°hondcling met ingang van 30 dezer Bcntheim voor de sneltreinen D 174, D T38/T28. D 281/176 en D 172 in de richting van Duitschland naar Nederland worden inge voerd. NEDERLAND EN RUSLAND. Een Russisch oordeel over de onderhandelingen. De Beriijnsche correspondent van de „N. R. Ct." heeft gelegenheid gehad van gezaghebben- den Russischcn kant een oordeel te vernemen over de Russisch-Nederlandsche onderhandelin gen. Dit oordeel kan als volgt worden samen gevat: t:r is medegedeeld, dat de Russen een erken ning de jure als voorwaarde hebben gesteld voor het sluiten van een handelsverdrag. Dit moet echter zoo worden opgevat, dat de Russen

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1924 | | pagina 13