AMERSFOORTSCH DAGBLAD „DE eemlander"
VIERDE BLAD.
BINNENLAND.
No. 230
22e Jaargang
Het honderd-jarig bestaan
der Nederlandscne Handel
Maatschappij.
Heden is het honderd jaar geleden dat
de Nederlandsche Handel .Maatschappij door
Koning Willem 1 werd gesticht...
Een belangrijk feit in Nederland's economi
sche en koloniale geschiedenis, dat waard is te
worden herdacht.
En het wordt herdacht. In den vorm van
feestelijkheden, van monumentale geschenken
aan de jubileerende Maatschappij, waarover
ons blad reeds enkele berichten gaf en morgen
nader zal berichten. In den vorm voorts van
een royaal uitgevoerd, kapitaal gedenkboek,
waaruit wij de gegevens konden putten tot de
hieronder volgende beschouwing.
Zooals wij zeiden is de Ned. Handel Maat
schappij opgericht door Koning Willem I, die
trouwens vooraf reeds óók op ander terrein ont
zaggelijk veel gedaan had om de kwijnende
volkswelvaart in ons Vaderland tot nieuwen
bloei te brengen. Niet door beschermende
rechten, waarvan het onbevredigende resultaat
gebleken was, doch door premiën, credieten en
financiëele organisaties, waaraan de Koning met
zijn eigen particuliere vermogen deelnam. Het
gedenkboek deelt daarover tal van bizonder-
heden mede.
Wat nu meer in het bizonder de'oprichting
der N. H. M. betreft, hiertoe is de allereerste
aanleiding geweest het feit dat de Indische
handel met afnemend succes door de Neder
landers gedreven werd, sinds die handel, vroe
ger het monopolie der Oost Indische Compagnie,
in 1815 voor een ieder was opengesteld en de
Nederlandsche importeurs niet tegen de Engel-
sche „werchant-princes" opgewassen bleken.
Het was Mr. Muntinghe, lid van den Raad van
Nederlandsch-Indië die in 1823 hier te lande
vertoefde, welke, zoo goed als hij vroeger reeds
de volledige vrijstelling van den Indischen han
del had afgeraden, thans er nogmaals bij den
Koning op aandrong, zoodanige maatregelen te
treffen dat een algeheel verlies voor Nederland
van den Indischen handel kon voorkomen wor
den. Hem stond voor den geest een groote
maatschappij die, door den aanleg van plan
tages in Indiê, zich het verkrijgen van produc
ten tegen billijken prijs zou kunnen verzekeren
en gedurende de eerste jaren zou kunnen ge
holpen worden met den afstand, op voordcc-
ligen voorwaarden, van gouvernements-produc-
ten, bijvoorbeeld van de koffie van de Prean-
ger Regentschappen.
Het voorstel tot het oprichten eener Indische
Maatschappij werd door den Koning aangeno
men en het was op den 29en Maart 1824 dat
Z. M bij Kon. Besluit overging tot oprichting
van de Ned. Handel Mij. met een kapitaal van
1224 millioen. Uit het oprichtingsbesluit
bleek dat naast bevordering van alle takken
van bedrijf, het nationaliseeren van den In
dischen handel op den voorgrond stond. Dit
doel zou, naar het Koninklijk woord luidde, be
reikt moeten worden „met behoud van vrije
vaart voor elke Nederlandsche vlag en elk an
dere met Nederland bevriend, in eene krach
tige en welbestuurde vereeniging van toereikend
vermogen en gemeenschappelijken arbeid,
wadrdoor een nieuw leven aan alles kan wor
den aangebragt."
's Konings oproep vond weerklank en een
werkelijk patriottische stemming maakte zich
van het publiek meester, doch bovenal be
toonde men bijval aan het plan tot het vveder-
oprichten van eene groote Indische Maatschap
pij. Het tijdstip van de oprichting was gunstig
gekozen. De fondsenhandel kenmerkte zich door
groote levendigheid. Het feit dat de Koning
4y2 interest garandeerde op een oogenblik
dat het disconto tot 2V2 gedaald was en voor
31/2 a 4 nauwelijks een solide belegging ge
vonden werd, was oorzaak dat niet alleen hier
in den lande doch ook in het buitenland voor
de nieuwe Maatschappij groote belangstelling
getoond werd.
De inschrijving overtrof de stoutste verwach
tingen. In één dag werd voor f 69.565.250 inge-
teekend. Zijne Majesteit had zich aan het hoofd
gesteld met een bedrag van 4 millioen. Het bui
tengewone succes bracht den Koning er toe
het oorspronkelijk gestelde maximum van f 24
millioen te overschrijden en het kapitaal der
N. H. M. nader te bepalen op 37 millioen
gulden.
De 18en Augustus 1924 werden de statuten,
officieel Artikelen van Overeenkomst genoemd,
door den Koning goedgekeurd en nadat ook de
nadere Reglementen waren vastgesteld, werd
den 27en Februari 1925 de acte van oprichting
gepasseerd.
Hoewel, strikt genomen, de Maatschappij dus
eerst in 1825 werd opgericht, zoo is 1824 toch
steeds als het geboortejaar beschouwd. Wil
men deze traditie getrouw blijven, dan moet de
29e Maart, de dag waarop het Kon. besluit
genomen werd, als de meest gedenkwaardige
datum in eere worden gehouden.
De aan de N. H. M. toegedachte werkkring
was zeer veelzijdig. Art. 65 der A. v. O. om
schreef deze toch als volgt:
„Het doel der Maatschappij is de bevorde
ring van handel, scheepvaart en scheepsbouw,
visscherij en landbouw, fabryken en trafyken
in Nederland en zijne overzeesche bezittingen,
en zulks door, met inachtneming van hare
eigen belangen, de bestaande en voor Neder
land voordeelige handelsbetrekkingen uit te
breiden, door nieuwe wegen voor den Nedvi-
landschen handel te openen en door alle zulke
ondernemingen, welke het vertier der voort
brengselen der Nederlandsche nijverheid kun
nen vermeerderen en bevorderen."
Overeenkomstig het oorspronkelijk denkbeeld
van den Koning was aan de N. H. M. opge
legd, een wijd vertakten informatiedienst te
organiseeren; buitenslands in nauwe aansluiting
met den consulairen dienst, binnenslands in over
leg en samenwerking niet de Kamers van Koop
handel. Aan elk der Commissarissen werd de
zorg voor bepaalde provinciën toevertrouwd.
Voor oeconomische adviezen hoopte het Alge
meen Bestuur bij voorkomende gelegenheden
bij de N. H. M. aan te kloppen. De hoofdbedoe
ling bleef echter, naast kennis verwerven van
het buitenland, daadwerkelijke handelsrelaties
aan te knoopen in overzeesche gewesten. De
Stichter verwachtte dan ook van de N, H. M.,
dat zij zich beschouwen zou als een nationale
instelling voor den im- en exporthandel. Het
was haar vrij gelaten zoowel voor eigen reke
ning te werken als in commissie voor anderen,
zoo noodig onder verstrekking van voorschot.
De N. H. M. moest alle middelen in het werk
stellen, om Nederland weer tot de groote markt
van overzeesche producten te maken; ander
zijds moest zij beproeven ook den uitvoer van
het natuurlijke achterland weer over onze ha
vens te leiden. Bovenal echter moest dc N. H.
M. de eigen nijverheid tot een exportindustrie
zien op te voeden. Ook voor den landbouw
moest zij trachten buitenlandsche debouches te
vinden. De visscherij, speciaal die in de wate
ren van Groenland en Noord-Amerika, als
mede die in onze Indische zeeën, werd aan haar
zorg toevertrouwd.
Op het gebied van assurantie moest de N. H.
AL, door de stichting van een „Groote Waar-
borgs-Maatschappij" voor alle risico's een con
centratie tot stand brengen. Dc scheepvaart
werd reeds aanstonds krachtig gesteund door
het statutair voorschrift, dat de N. H. M. alleen
van Nederlandsche schepen gebruik mocht ma
ken en in het algemeen slechts met gehuurde
schepen zou mogen varen.
In het kort, de N. H. M. zou volgens den
Koning „als het ware een groote hefboom zijn,
strekkende tot opbeuring en aanmoediging van
de nationale welvaart." Zij zou in het Konink
rijk „een groote beweging" moeten veroorza
ken en ieder Nederlander „een ordentelijk be
staan" trachten te geven.
Blijkens nadere toelichtingen, die Hij de
Directie deed geworden, heeft den Koning voor
den geest gestaan een lichaam, waaraan, naast
dc verplichting tot zelf handel drijven, werk
zaamheden opgedragen waren, die tegenwoor
dig door een handelsbank worden verricht. In
andere opzichten doet het plan weer denken
aan een „Griindungs-Bank" of aan een in het
leven te roepen „holding company". In ieder
geval zou het programma van de N. H. M., ge
steld dat men dc hand had kunnen leggen op
de eminente persoonlijkheden, die kans hadden
gezien het te verwezenlijken, hebben moeten lei
den tot een ingewikkeld complex van zeer nit-
eenloopende bedrijven, zooals wij er thans na
honderd jaren enkele kennen. Toenmaals heeft
de Koning zonder voldoende doordrongen te
zijn van de buitengewone talenten van techni-
schen en commerciëelen aard hiervoor onont
beerlijk, maar ook zonder het juiste inzicht in
de bijzondere, voor elke branche vcreischte
vrijheid of gewenschte beperking, al deze werk
zaamheden opgedragen aan één lichaam, een
Maatschappij, die tegelijk zou moeten voor
lichten, financieren en zelf handel drijven.
Met duidelijke onderschatting der te over
winnen moeilijkheden, werd de verwezenlijking
van het plan niet afhankelijk gemaakt van het
al dan niet vinden van geschikte leiders. De
Koning heeft geen moeite gedaan de toch al
zoo schaarsche Nederlandsche kooplieden, be
kend met overzeeschen handel, voor Zijn onder
neming te winnen. De N. H. M. werd daardoor,
en hierin ligt een karakteristiek onderscheid
met de voormalige O. I. Compagnie, geen sa
mensmelting van bestaande importzaken, maar
een instelling naast of boven andere onderne
mingen. naargelang de Directie haar taak zou
opvatten.
Zonder aarzelen benoemde du Koning tot
leden van de directie eenige mannen die tot nu
toe zaken van slechts bescheiden omvang had
den gedaan. Als voorzitter-directeur stelde hij
aan Jhr. Mr. W. G. van de Poll, eertijds voor
zitter van het Wetgevend lichaam, later lid
van den Raad van Koophandel en Koloniën.
De overige directieleden waren Gerrit Schim-
melpenninck, dc zoon van Rutger Jan, van der
Houven, Cenis en Peters. Als secretaris trad
op Willem de Clercq, een welbekend figuur in
letterkundige en kerkelijke kringen
Het hoofdkantoor werd te 's Gravenhage ge
vestigd in een pand op het Noordeinde. In Am
sterdam, Rotterdam c-n Antwerpen werden
eigen Agentschappen gevestigd, in Middelburg,
Dordrecht, Gent en andere plaatsen droeg de
Directie de vertegenwoordiging op aan plaatse
lijke firma's.
Om tegemoet te komen aan het bezwaar dat
de N. H. M. de minder kapitaalkrachtige parti
culiere kooplieden het bedrijf onmogelijk zou
maken, aan welke vrees, was uiting gegeven in
een curieuse, in het gedenkboek afgebeelde
spotprent, waarin de initialen der Maatschappij
werden geïnterpreteerd als Niemand Handelt
Meer, besloot de Directie geen commissiehandel
te drijven, derhalve uitsluitend voor eigen reke
ning te werken en bovendien niet te treden op
een. gebied, waar de Nederlandsche handel als
gevestigd kon beschouwd worden. Groote il
lusies schiep men zich van Midden- en Zuid-
Amerika en van de West Indische eilanden. De
N. H. M. wilde den voorsprong inhalen die
andere landen daar op ons hadden verkregen.
In het najaar van 1825 waren reeds twintig
expedities naar die streken uitgezonden, waar
van verscheidene geleid hadden tot het vestigen
van vaste agentschappen, 0. a. te Port an
Prince, Havannah, Bahia, AAcxico, Alverado,
Pernambuco, Rio de Janeiro, Buenos-Ayres.
Lima en Valparaiso.
Een Factory, met grootere zelfstandigheid
dan de gewone agentschappen, werd gevestigd
te Batavia en stichtte op haar beurt weer agent
schappen te Semarang, Soerabaja en Padang.
Voorts werden vertegenwoordigingen opgericht
te Canton, Alexandrië en Smyrna.
In Nederland zelf begon de directie, om de
aanwezige voorraden in handen te krijgen, ber
langrijke hoeveelheden koffie, thee en tabak uit
de tweede en derde hand op te koopen, met
de bedoeling deze productie weder tegelijk met
hare aanvoeren in geregelden veilingen los te
laten. Ook andere artikelen als katoen, Fernan-
bueghout en potasch trok de N. H. Al. naar zich
toe teneinde op die wijze in ons land een markt
te vestigen en voorraden aan te leggen ten
bate van de Nederlandsche industrie
Een ernstige crisis in Egeland die zich ook op
het vasteland duchtig deed gevoelen was even
wel oorzaak dat de aandeden der N. H AL,
die te laat op de markt gekomen was om te
profiteeren van de vroeger opgaande prijzen,
geweldig naar beneden gingen en het publiek ze
overhaast van de hand wenschte te doen, te
meer daar er nog slechts 75 op gestort was.
1 De N. H. M. geraakte zoo slecht bij kas, dat het
bedrijf slechts met moeite kon gaande gehou
den worden. De opgestapelde producten moes
ten tegen verliesgevende prijzen vau de hand
worden gedaan.
De Koning was ontstemd dat de directie zich
reeds na anderhalf jaar had vastgewerkt en
verweet haar dat zij noodeloos groote verliezen
geleden had door alles voor eigen rekening te
doen met verontachtzaming van zijn advies zich
vooral te beschouwen als bemiddelingsbureau
voor Nederlandsche fabrikanten en bij voor
keur met dezen voor gemeenschappelijke reke
ning te werken of consignaties aan te nemen.
De Koning dreef in 1827 een statutenwijzi
ging door, waarbij 0. m. bepaald werd dat hij
in het vervolg den president en den secretaris
zonder- eenige voordracht zou mogen benoe
men en waarbij het kapitaal tot 24 millioen
werd teruggebracht. Van de Poll verzocht eer
vol ontslag, daar hij bekennen moest dc com-
merciëele kennis, noodig voor dc doelmatige
leiding, niet tc bezitten. Hij werd opgevolgd
door Gerrit Schimmelpcnninck, die onder de
directie-leden het meest op den voorgrond was
getreden door een voortvarend optreden in de
moeilijkste dagen der crisis.
Schiinmelpenninck maakte voorgoed een
einde aan dc al te groote zelfstandigheid der
Directieleden. Deze had zich geuit in een gebrek
aan samenhang tusschen dc verschillende
operaties, waardoor de krach teen versnipperd
werden en de Maatschappij ten onder dreigde te
gaan. Hij spande alle krachten in om de N. H.
AL tot een levensvatbare zaak te maken.
Zuid-Amerika en West-Indië, waar men niet
anders dan verliezen geleden had. werden ver
laten. Te eerder ging men hier toe over, daar
dc Koning den stoot gaf tot de oprichting van
een afzonderlijke West-Indische Maatschappij,
met behulp van welke instelling hij de land
engte van Nicaragua wilde doorgraven, om het
wereldverkeer langs de Nederlandsche West-
Indische bezittingen te leiden. Ook de relatie
met Egypte werd verbroken. Met Smyrna bleef
de N. H. AL de betrekkingen onderhouden, ter-
wille van het opium, dat zij in Indiê noodig had.
De theehandel op Canton werd alleen op aan
drang van den Koning nog eenige jaren voort
gezet, doch ten slotte moest ook dat terrein
prijs gegeven worden.
Van een wereldbestormend lichaam schrom
pelde de N. H. A\. in weinige jaren tijds samen
tot een Indische Ataatschappij. Docli ook in den
handel met dc Oost-Indische Koloniën kon dc
iMaatschappij zich slechts ternauwernood staan
de houden, daar zij met dezelfde moeilijkheden
tc kampen had als particuliere Nederlandsche
kooplieden vóór haar hadden ondervonden.
Toen nog tót overmaat van ramp in 1830 dc
Belgische opstand uitbrak, waardoor het in-
dustriëële Zuiden van het comnierciëcle Noor
den gescheiden werd, scheen het of de Neder
landsche Handel-AAaatschappij haar reden van
bestaan verloren had. De Noord Nederlandsche
aandeelhouders bleken echter bereid de Maat
schappij voort te zetten. Zij machtigden de
Directie het kapitaal desnoods f 12 millioen
terug te brengen en besloten den hoofdzetel
van de Maatschappij over te brengen naar Am
sterdam.
In het najaar van 1831 had deze verhuizing
plaats.
Wij hebben aan de hierboven vermelde histo
rische bijzonderheden omtrent de stichting der
Nederlandsche Handel Alaatschnppij nog al veel
ruimte gegeven, omdat ze ons het voor het
groote publiek niet het minst belangrijke deel
van het Gedenkboek leken.
Zeer breedvoerig is het tweede hoofdstuk dat
gewijd is aan de N. H. M. als commissionnair
en bankier van het gouvernement. Tot een zoo
sterke inkrimping der zaken als in 1831 te vree
zen stond is het namelijk door den loop der
politieke en economische gebeurtenissen in
Nederland en Oost-Indië niet gekomen. Dit is
voor een groot deel te danken geweest aan het
in werking treden van het cultuurstelsel van
Graaf van den Bosch, waardoor het gouverne
ment tot groot pJantagchouder in Ned. Indië
gemaakt werd en de N. H. AL veelomvattende
financiëele en andere diensten verleende. Alle
producten van 's lands koloniale landbouw be
drijven werden door haar ten verkoop in Neder
land geconsigneerd en zij verschafte met de
opbrengst daarvan en ook wel in voorschot aan
dc regeering, met welke zij in steeds nauwer
contact en samenwerking kwam, de groote som
men welke noodig waren voor het koloniaal
beheer, hier en in Indië.
Het Gedenkboek bevat hierover velerlei be
langwekkende en gedocumenteerde beschou
wingen, waarop wij thans niet verder kunnen
ingaan. Over het Cultuur- en Consignatiestelsel
wordt veelal gesproken als over een minder
eervolle episode uit onze koloniale geschiedenis.
Men mag zegt de auteur van het Gedenkboek
echter niet over het hoofd zien dat het
Gouvernement den stoot gegeven heeft tot de
economische ontwikkeling van Indië en dat
door den gedwongen verkoop in het moeder
land de hechte en blijvende band gelegd is tus
schen Nederland en Indië. Zoo is men ook,
toen de staatsexploitatie en de bescherming een
eind namen, niet terug gevallen in de voor
malige toestanden, integendeel, dc economische
betrekkingen tusschen Nederland en Indië na
men sindsdien zienderoogen toe."
Een der redenen, waarom men van regee-
ringszijde geneigd is geweest van de N. H. AL
als de eenige commissionnair gebruik te ma
ken was bovendien gelegen in de economische
en maatschappelijke taak, aan wolke de Direc
tie geen mindere aandacht schonk dan aan
haar financiëele en zuivere administratieve ver
plichting1. De N. H. AL was werkelijk een natio
naal middelpunt geworden, wel niet in die uit
gebreide beteekenis als de Koninklijke Stichter
dat aanvankelijk bedoeld had, maar toch in een
mate als men in 1830 niet meer had durven
droomen. Zoowel op de Nederlandsche produc-
tenmarkt als in de nationale scheepvaart, de
assurantie en de katoen nijverheid was de N. H.
AL gedurende eenige tientallen van jaren de
groote werkgever. Zeer interessant is wat het
Gedenkboek mededeelt over de wijze waarop
de maatschappij in Nederland een katoennijver
heid heeft opgekweekt en lange jaren gaande
gehouden, teneinde den Nederlandschen Iijn-
waadhandel op Indië, mede met behulp van be
schermende rechten, met den Engelschen lijn-
waadhandel te doen concurreeren. Het is met
deze beschermende actie van Staat en N. H. M„
die eigenlijk een mengeling was van zaken
doen en philantropie, evenwel spaak geJoo-
pen, want toen beiden niet meer bereid waren
t
de verliezen der vaderlandsche «lijveren bij te
passen, moest ieder die aan een bescherming
van 12Yi niet genoeg had verdwijnen en
volgde een wreed inkrimpingsproces waarbij
talrijke philantropischc en semi-philantropische
instellingen het veld moesten ruimen en alleen
de krachtigste het leven hielden. Niettemin is
uit deze overheidsbemoeiing toch indirect voort
gevloeid dat toen in 1872 in Indië de differen-
tiëele invoerrechten werden opgeheven, géén
inzinking volgde, als de hier boven bedoelde in
1840. Want in dien tusschentijd had de Neder
landsche katoenindustrie reeds vasten voet ge
kregen op onbeschermde markten.
Ook voor den bloei van scheepsbouw cn
scheepvaart heeft de N. H. AL gewerkt als een
geweldige stimulans. Alen mag gerust zeggen
dat van dc veertiger- tot zestiger jaren der
vorige eeuw alle Nederlandsche schepen boven
dc 150 last 250 ton) bij dc N. H. M. ijlge
schreven waren. Dc vrachtprijs welke ze uit
keerde was zeer hoog en hoewel hij op aandrang
van de regeering, die hiervan de kosten droeg,
telkens verminderdó, bleef hij tot 1865 ver boven
dien, welke in de vrije markt te bedingen viel.
Het doel van Koning Willem I, zijn volk weder
om een eigen handelsvloot tc bezorgen, werd
door deze bescherming bereikt. Nederland be
zat omstreeks het midden, der 19c eeuw een der
grootste koopvaarijvlotcn. Na Groot Brit-
tnnnië, de Vereenigde Staten en Frankrijk
kwam Nederland als dc vierde in de rij der
zeevarende naties niet een zcilvloot van ruim
300.000 last 600.000 ton). Door een
averechtschc cn bovenal uit sociale overwegin
gen gevolgde economie, die de tonnenmaat per
schip binnen den middelmatige grootte hield, ten
einde zooveel mogelijk reeders te laten profi
teeren, bleek evenwel ook hier per slot van
rekening met de bescherming het paard achter
de wagen tc zijn gespannen en de Nederland
sche vloot in technische uitrusting bij dc bui
tenlandsche het onderspit te moeten delven.
Toch was de bescherming niet zonder voordec-
Icn geweest door het aanbrengen van relaties
als gevolg van vrachtvaart in vreemden dienst;
ook door het opnieuw vormen van een natio-
natcn matrozenstand, waarvoor men zich veel
moeite gegeven had.
De nadeelen van het gevolgde systeem waren
echter zoo talrijk dat zij het gevoel van waar
deering wel moesten overstemmen
Verleende de tinancieele steun dien de Maat
schappij verleende aan ondernemingen van al-
gemeenen nutte, haar in de oogen der groote
menigte een adelbrief, in liberale kringen werd
hij echter toenmaals juist het mikpunt der cri-
tiek door het feit, dat hij ccn belangrijk onder
deel vormde van een stelsel van bescherming
in Nederland en van een wijze van koloniaal be
heer die beide in steeds sterkere mate werden
afgekeurd. Het karakter van handelslichaam
had de N. H. AL inmiddels bijna volkomen ver
loren. Zij was een soort regoeringsbtireau ge
worden en hare agentschappen waren hoofd
zakelijk afscheepkantoren of opslagplaatsen van
rcgeeringsproducten. Dat karakter had zij voor
al gekregen onder het presidium van den oud-
commissaris Van der Onderméulen, die als ge
wezen gemeente-secretaris van Amsterdam zijn
ervaring putte uit de administratie van een pu
bliekrechterlijk lichaam. Onder president E. P.
dc Monchy (1850) besloot men zich wederom
toe te leggen op den goederenhandel voor
eigen rekening en consignaties te verwerven
van particulieren. In de eerste plaats was In-
dië het operatieveld, waar de werkzaamheden
en de vertegenwoordiging der N. H. AL aan
zienlijk werden uitgebreid. Het Gedenkboek ver
telt dit alles zeer uitvoerig, zoomede ook van de
niet met succes bekroonde pogingen in Noord
en Zuid-Amerika, Australië en Afrika, om ook
voor katoen, wol en huiden hier te lande een
markt te vestigen. Vervolgens wordt gewag ge
maakt van den grooten omvang der handelsbe
trekkingen met Ceylon en Japan. Vooral met
laatstgenoemd rijk hebben die relaties tijdelijk
een ongekende vlucht genomen. In 1866 zond
de N. H. AL voor f 6.000.000 aan diverse goe
deren naar Japan uit! Doch ook hier keerde de
kans, 0. a. door een groote economische crisis,
waai door dc N. H. Af. in groote faillissementen
en daaruit voortvloeiende rechtsgedingen werd
betrokken. Met eene jaar na het andere bracht
de Maatschappij nu verlies. Gedeeltelijk waren
de tegenslagen in Japan ook tc wijten aan het
conibineeren van bankierswerkzaamheden met
goederenhandel.
Door de talrijke mislukkingen begon niet al
leen het winstcijfer te verminderen, maar
dreigde de Ataatschappij ook veel van haar
prestige in tc boeten. De aureool die haar om
streeks- 1850 omzweefde, was dertig jaren later
aanzienlijk verbleekt. De liberale denkbeelden
waren meer algemeen geworden en het oor
deel over de verleende bescherming was niet
zeer waardeerend, sinds men tot de ontdekking
was gekomen, hoe Nederland op menig ge
bied ten achter geraakt was. In zeker opzicht
echter waren dc toestanden hier te lande sinds
1824 belangrijk verbeterd. Er was een nieuw
en ondernemender geslacht opgestaan, in staat
zelf te beoordeeld! waar zijn belangen lagen.
Behoefte aan ruggesteun en economische voor
lichting had men niet minder dan tc voren, doch
men verwachtte dien thans van credietinstellin-
gen en van een behoorlijken consulairen dienst.
De pogingen van de directie der N. H. M. in
die behooften tc voorzien door vast te houden
aan het program van 1824, werden door het
jongere geslacht meer hinderlijk dan ver
dienstelijk geacht. Ook commissarissen meen
den dat de nationale welvaart op de wijze als
tot dusver voor het vervolg gevoegelijk kon
overgelaten worden aan de regcering. Deze zorg
was trouwens, sinds de Ataatschappij haar
directe bemoeiing* met dc katoen-nijverheid ge
staakt had, de beurtbevrachting opgeheven en
de wijze van veiling gemoderniseerd was, van
cenigszins vagen aard geworden. Commissaris
sen wenschten dat de N. H AL zich in de
eerste plaats zou beschouwen als een zuivere
vennootschap van koophandel. Zij hielden het
bankiersbedrijf voor het aangewezen arbeids
veld voor een lichaam als de N. H. M.. dat
door zijn verleden, zijn nog altijd groot kapi
taal en zijn naam van onwankelbare soliditeit
in het bezit was van de belangrijke voorwaar
den om in die richting te slagen. Ook binnen de
aangegeven grenzen zou de Maatschappij ge
trouw kunnen blijven aan haar nationale taak
en zonder zichzelven en anderen te benadeelen
door handelsoüeraties die door particulieren
even goed of beter verricht konden worden.
Toen het aanzien van de Directie door mis
lukkingen in New-York en Japan een geduchten
schok gekregen had. achtte Commissarissen zich
geroepen om in tc grijpen en dc noodige her
vormingen door te zetten.
I11 het jaar 1880 ontstond een vacature in de
directie, waarin voorzien werd door de benoe
ming van B. Heldring, totdien directeur der
Kas-Verecniging Van hein koesterde men de
verwachting dat hij het bedrijf in de gewensch
te richting zou leiden. Inderdaad werd in 1882
door de directie besloten een eind te maken
aan den eigen handel cn ook geen orders meer
van Europecsche of Amerikaansche huizen
aan te nemen. Dit besluit, dat gepaard ging aan
diep ingrijpende hervormingen, is voor dc ver
dere geschiedenis van dc Maatschappij van
de grootste beteekenis geweest.
Een uitvoerig hoofdstuk is gewijd aan den
tegenwoordigen werkkring der Maatschappij.
Teneinde dit artikel niet te lang tc maken, zul
len wij ons ervan onthouden hierop nader in te
gaan. De schat van economisch-finnnciëele ge
gevens die in dit hoofdstuk is vervat zou ons,
bij alle beperking, veel to ver voeren. Wij ver
onderstellen bovendien dat de groote beteeke
nis der N. H. AL in hare tegenwoordige functie,
kenbaar bovendien aan dc jaarlijks terugkce-
rende verslagen, aan onze lezers bekend is; met
cijfers daarover achten we het in dit bestek-
beter hen niet te vermoeien.
Van het gaandeweg verminderen der winsten
der N. H. M. als gouvernements commission
nair is het vanzelf sprekend gevolg geweest,
dat de uit dien hoofde genoten baten in hare
winst- en verliesrekening langzamerhand een
onbelangrijke plaats zijn gaan innemen. De
N. H. AL is het terrein der groote bankzaken
gaan betreden en bekleedt te dien opzichte een
positie, waarvan de invloed allergewichtigst is.
Hoe de N. H. M. reddend is opgetreden bij
economische crisissen in Indië, en bovenal, met
andere groote instellingen, in Nederland tijdens
de eerste dagen van Augustus 1914, hoeveel
cultuurondernemingen in Oost en West Indië
ze heeft gefinancierd en nog financiert en hoe
de Maatschappij nog altijd een belangrijken
goederenhandel drijft, die trouwens statutair
geoorloofd is gebleven, dit alles verhaalt liet
Gedenkboek in den breede.
De lezing ervan is in staat ons, Nederlan
ders, die zoe vaak kleinhartig en kleinmoedig
zijn waar het gèldt het besef onzer nationale
kracht en beteekenis, met trots te bezielen over
wat koene koopinansdurf in alle deelen der
wereld onder de Nederlandsche driekleur heeft
weten te bereiken. Aloge de herdenking van
het vele dat de Nederlandsche Handel Maat-
scliappij in de afgeloopen honderd jaar heeft
gedaan. Nederland ook den plicht doen besef
fen dien het voor de toekom t heeft: dc
bewaring van het kostbare Indische kleinood
dat een der schitterende kernen vormt van
Neerland's welvaart
PRINS HENDRIK.
Prins Hendrik woonde Donderdagavond een
letterkundige soiree bij ten huizo van den Por-
tugeeschen gezont, don heer de Sousa Santos
Bandeirn. Onder meer werd met 1 veel succes
opgevoerd een door den gezant zelf geschreven
kleine revue, toepasselijk op de Hangschc mon
daine kringen.
INTERNATIONAAL REIZIGERSVERKEER.
Een overeenkomst met Duitschland.
Dc minister van financiën brengt ter nlge-
meene kennis, dat hij. ter uitvoering von het
op 23 Mei 1023 te Berlijn, gesloten verdrag
tusschen Nederland en Duitschland over sa
menvoeging van de dounncbehandoling in het
internationale reizigersverkeer, welk verdrag 19
goedgekeurd bij de wet van 22 Februari TQ24
(St.bl. no. 74), met don minister van financiën
van het Duitschc rijk een overeenkomst heeft
gesloten, woarvon dc bepalingen zijn
I. Grensstations in den zin van artikel f,
tweede iid, van het hiervoren genoemde ver*
drag zijn op Duitsch gebiedGoch, Crnnen*
burg en Bcntheimop Nederlnndsch gebied
Zevennor en Nieuweschons.
2. De gemeenschappelijke dounnebchond»*
ling wordt alleen toegepast op het sneltrein-
verkeer in de richting van Duitschland noot-
Nederland Van Duitsche ziide behoudt men
zich voor, op het troject Elten—Ze-enaar d«r
pascontróle op Duitsch gTondgebi-'d te doen
uitoefenen.
5. De wcderzijdsche bevoegde administr^-
tiën stellen de maatregelen, noodig ter uitvoe
ring van deze overeenkomst, in onderling over
leg vost.
4. Deze overeenkomst geldt voor dc loc-
pende cn de doaropvolgcnde dienstregeling «w»
blijft stilzwijgend gelden, wanneer zij niet vóót
het einde van een loopende dienstregeling tr-
gen het einde van dc daarop volgende diensr-
regeling wordt ODgezegd
Tegen een ander tijdstip dan het einde van
een dienstregeling kan deze overeenkomst
voor alle of enkele grensstations slechts wor
den opgezegd op grond von dringende noodza
kelijkheid en alsdan met dadelijk gevolg
Voor de grensstations Nieuweschans, Zeve
naar, Goch en CranenbuTg begint deze over
eenkomst eerst te gelden op een nader door
de wederziidscho ministers van financier» te
beDolen tijdstip.
6. Deze overeenkomst treedt in werking
mot dc ratificatie van het in den aanhef dezer
bedoelde verdrag.
Op grond daarvan zal dc gemeenschapt>e~
liike douaneb°hondcling met ingang van 30
dezer Bcntheim voor de sneltreinen D 174,
D T38/T28. D 281/176 en D 172 in de richting
van Duitschland naar Nederland worden inge
voerd.
NEDERLAND EN RUSLAND.
Een Russisch oordeel over de
onderhandelingen.
De Beriijnsche correspondent van de „N. R.
Ct." heeft gelegenheid gehad van gezaghebben-
den Russischcn kant een oordeel te vernemen
over de Russisch-Nederlandsche onderhandelin
gen. Dit oordeel kan als volgt worden samen
gevat:
t:r is medegedeeld, dat de Russen een erken
ning de jure als voorwaarde hebben gesteld
voor het sluiten van een handelsverdrag. Dit
moet echter zoo worden opgevat, dat de Russen