ERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander1"*»<-<<■«
TW-ECE BL ,D.
BINNEN! 4ND.
FEUILLETON.
Terug in het ieven.
No 242
22e Jaargang
De lior.d.
(Nadruk verboclnn.)
Ik heb boloöfd in deze bijdragen neutraal
te zullen blijven. Ik hoop ook thans niet te
gen de neutraliteit te zondigen, nu ik ga
spreken over een schepsel, dat ik zoo moei
lijk waardeeren kan. De lof van den hond,
dat „trouwe, waakzame, lieve, menschelijke,
verstandige dier is echter al zoo dikwijls
verkondigd, dat het geen kwaad kan, het
evenwicht te horstellen, door nu eens den
hond van den anderen kant tc laten bezien.
Hondenvrienden onder mijn lezers moeten
zich niet ergeren, voordat ze aan de toepas
sing van mijn preek zijn gekomen; vermoe
delijk zullen zc het dan met me eens zijn.
Wat ik noodig heb voor mijn betoog, is al
lereerst aan te tooncn, dat er, hoe vreemd
het klinkt, menschen zijn, die niet van hou
den houden. Voor wie een hond gewoonweg
een nachtmerrie is
Laat ik het woord geven, niet aan den eer
ste de beste, maar aan niemand minder don
Louis Couperus, onze te vroeg gestorven
taalkunstenaar. In zijn vertellingen „Van
over mijzelf en anderen" belijdt hij het vol
gende:
„Ik hou niet van honden. Ziedaar de voor
name reden, waarom ik er niet of bijna nooit
Iaat optredèh in mijn boeken. Honden zijn
mij antipathiek. Zij waren het mij niet al-
lijd. Ik heb vroeger wel eens sympathieke
honden gewaardeerd. Maar langzamerhand
zijn honden mij meer en meer antipathiek
geworden. Ik heb zc Jcere#i zien als de meest
encombrante, indiscrete, opdringerige, mot
luid rumoer zich tc kennen gevende, en
daarbij obscene schepselen van Gods met
schepselen overvol bevolkten aardbol. Geen
dier is zoo enconibrant, indiscreet, opdringe
rig, rumoerig en obsceen als een hond
O, dejsmerige beesten! En hun dom
me, grove bewegingen van hevig kwispelend
achterlijf en hun „trouwe", goodige, wateri
ge oogen, en hun likken en lebberen en hij
gen en janken. O, de lamme, beroerde beesten
Ik kan ze niet uitstaan!
Aldus gaat Louis Couperus nog wel een
bladzijde voort met zijn hekel aan honden te
luchten. En waarom ik dit nu. onzen hon-
denliefhebbers ten spijt, hier oververtel? Om
hun duidelijk te maken, hoe zij zonder het
zeil' te willen, liet leven van sommigen hun I
nor medemensclicn vergallen, louter door er
een hond op na te houden.
Nu zullen de hondenvrienden zeggen:
„Wat kan mij Louis Couperus en wat kun
nen mij mijn naasten schelen! Ik zal doen en
laten, waarin ik nu eenmaal plezier heb."
Maar neen, dat zullen zc niet zeggen. Ze zul-
Ion denken aan de spreuk: wal gij niet wilt
dat u geschiedt; doe dat ook aan een ander
niet.
Misschien is er onder dc hondenvrienden
wel iemand, die niet tegen tabaksrook kan
en bel openbare leven niet kan meemaken,
omdat de lookers in vergaderingen en bijeen
komsten zich niet om zijnentwille het genot
van hun,-sigaar, wijlen ontzeggen. Dezen zul
len begrijpen, wat ten opzichte van hun hond
,\un heil wordt gevergd.
De laatste jaren zijn de.bewoners van on
ze dorpen en steden nog meer op elkander
aangewezen dan vroeger, toen elk hunner dc
ruimte had. Nu wij al dichter en dichter
naast, boven en beneden elkaar wonen, is
wederzijdsch.c voorkomendheid maatschap
pelijke c.iscli. Al wou Robinson Crusoe opzijn
eenzaam eiland er een leeuw, een misthoorn
en een donderbus op nahouden, niemand zou
hem dit. kwalijk nemen. Maar wij, opeenge
pakte en tegen elkaar gedrongen schepselen
met onze dunne wanden, smalle steegjes en
benepen erfjes, kunnen elkander geducht
plagen, als wij dieren of voorwerpen bezit
ten, die. onzen buren tot last zijn. Kraaiende
hanen, miauwende katten, piano's en kinde
ren; bron van burenruzie zijn ze voortdu-
ren'd. En het is geen wonder. Het straatleven
niet zijn auto getoeteitrambellen en la-
brieksfluiten is al zoo rumoerig, dat wij ons
veilig plekje thuis tenminste zoo stil en zoo
rustig mogelijk willen maken.
En nu komt daar dc hondLezer, ik
heb evenals Couperus een enkelen vriend
onder de honden gehad. Ik herinner mij een
witten Kees; die vaak. voor het tuintje tan
zijn baas zat in de straat waar ik woonde.
Hij was vroolijk met (Ir kinderen, bekeek met
levendige, schrandere oogen het schouw
spel van de straat en was heelemaal geen
sufferd. En toch. ik heb dit beest nooit hoo
ien blaffen en nooit onvoegzame dingen zien
doen.
Dit deed mij houden vanden eigenaar
van den bond. Ik li eb zijn baas nooit gezien,
maar ik weet, dat hij een nobel mensch moet
zijn geweest. Dat bob ik bemerkt aan den
hond. Want, en nu komt de toepassing
van mijn preek waarmee de hondenliefheb-
bers het eens moeten wezen oen kraaien
de haan of een miauwende kat kan men niet
verbieden; een rumoerig kind moeilijk tot
stilte dwingen, maar een hond kan men
dresseeren.
Wanneer dus een hond den goddelijken
avond met gejank of geblaf bederft: wan
neer hij uw kinderen aanvliegt en dc plan
ten in uw voortuintje vernielt: wanneer hij,
als gij mijmerend op uw fiets door een stil
en schoon landschap glijdt, u onverhoeds
aantast en gij door schrik en ergernis uw
stemming kwijt raakt, dan is de eigenaar
hiervan de schuld. Aan de vruchten kent
men den hoorn en aan den hond den eige
naar.
Die eigenaar is niet alleen een slecht op
voeder, maar hij i> erger: hij is een onmaat
schappelijk mensch. «Hij beseft niet het laf
hartige, gelegen in het vermaak ten koste
van anderen; zijn plezier om de dartelheid
Rn de waakzaamheid van zijn bond is van
zèlfzuchtigen aard, Te erger is deze tekort
koming, omdat liRt verdriet, dat hij aandoet,
overbodig is.
Terecht staat men in onze samenleving
niemand toe, aulo te rijdcil, aleer hij ge
toond hoeft to kunnen sturen; terecht geeft
mon geen vuurwapen in handen van onbe
voegden. Maar men moest ook geen honden
toelaten, aleer de èjgenaar bewezen had, dat
men hondénliefhebber kan wezen /onder
zijn naa>(en Ie hinderen.
II. G. CAXXEGIETER.
Amsterdamsche Brieven.
Dc schoonheid. De bibliotheken.
Hei Mekka van de Volkshuisvesting zal ook
een Mekka van de Schoonheid werden. Trou
wens, de volkshuisvesting is ,,on sich" nl een
„schoonc" zauk.
Man» ik bedoel: wij krijgen nu een nieuwe
schoonheidscommissie. Hei was méé; dan tijd.
Do oude, een architecten-college, daleerend van
1915, was er in geslaagd, zich zóó buitenge
woon impopulair te maken, dat hc-t met haai'
prestige volkorien gedaan was. Zij had in de
laatste jaren c-en pour Pyrrhus-overwinningcn
behaald, dat wil neggen, was door B. en W. ot
doo: clen Raad (die .ichtens niet de schoon
heid niets heeft t maken) officieel wel tegen-
ovo! 'achten van rozend-geworden bouwers
in het gelijk gesteld, maar toch zóó, dat ze
we! ccn beetje inbinden moest. Ik herinner mij
no^. hoe zelf twee socialistische raadsleden
moderr.c architecten zijn veelal rood. dit ter
ve klaring van „zelfs" booze woorden over
haar hebben gesproken en de uitdrukking
„kliekgeest" niet hebben gespaard
Nu kon ze ook al niet alles helpen. Haar tank
v.ns te beperkt. Dot kwam doordat ze was ge-
borèn in een tijd, toen men deels nog huizen
en geen blokken alias „straten wonden"
bouwde. Een „stratenwand" samen te stellen
uit afzónderlijke gevel-ontwerpen is om-den-
dooien-dood geen gemakkelijk ding, iets
als een loslige puzzle of een legkaart. Dus geen
wonder, dat de commissie nogal eens eer. ont
werp ter zijde gooide, omdat het in de legkaart
per se niet wilde passen. Haar opvolgster zal
het gemakkelijker hebben. Zij mag „schema's
van bebouwing" aangeven, dat wil zeggen
heele buurten tegelijk in elkaar draaien, met
voorschrift zóó ongeveer moet in groote trek
ken elk afzonderlijk huis (o neen, elk blo k)
er uit zien. Don weet ieder architect of bouwer
te voren hoe laat het is. De kunst met een
uni'orm-jasje aan
Eigenlijk was het al zoover gekomen.
De menschen, die Plan-Zuid hebben gebouwd,
d.w.z. de leden van „Amslels Bouwvereniging"
(eigenbeuwers) hebben het tijdig niet dc
schoonheid op een accoordje gegooid. En wel
doo. een overeenkomst aan te gaan met eer.
aparte aesthetischc commissie, waarvan enkele
leden ook in de officicele Schoonheids-jury
zaten. Deze aesthetische commissie ontwierp
fraaie straten- en pleinen-„wanden", de bou
wers timmerden de huizen er achter, en alles
was pour 1c micux dons le meilleur des
mondes. Dat wil zeggen eigenlijk wel de om
gekeerde wereld, want logisch is het toch. een
huis te ontwerpen met een gevel er voor, en
niet een gevel met een zeker aantal kamers er
achter. Maar een mensch kan soms tot eigfn-
aardige dingen komen.
Intusschcn sprak de heer Spier in den ge
meenteraad toch een zeer wijs woord, toen hij
ei tegen waarschuwde nu met de nieuwe
Schoonheidscommissie en haar vernuftig ge
vonden „schema's van bebouwing" deze lijn al
te ver door te trekken, dus dc huizen heelemaal
ter wille van de straat te geon houwen....
Men heeft getracht, de arohitocten-suprematic
in de nieuwe commissie te breken, door ook an
dere artisten, één oudheidkundige en vier „in
het stcdsschoon belangstellende leeken" erin
op te nenicn Samen zijn deze leden-van-de-
tweedc-soort negen in aantal, precies het aan
tal van de architecten. Maar deze loatsten zijn
uitsluitend bevoegd voor de technische sub
commissie, cn ik vrees, dat zij als de deskun
digen par excellence in stedsschoon-zuken
wel flink de eerste viool zullen blijven spelen,
ook in de plenum-vergnderingen.
Ze zal overigens alle stadsschoon boschou
wen, niet enkel de schoonheid van huizen en
blokken. Ontsierende reclame's en wat verder
het oog hindert (ook de allerbespoltelijkste
nieuwe lantaarnpalen in de Plantage etc., waar
van Publieke Werken on het Electrioitcitsbedrijf
elkaar nu het auteursrecht bepaald willen op
dringen zal zij bestrijden. Dit is oen prachtig
denkbeeld. Alleen komt het minstens vijf jaar
te laat. Men heeft namelijk niet het minst het
oog op de 1 f c h t reclame en deze krijgt
geen commissie meer weg, sinds zij de laatste
jaren zich als woekerplanten om alles wat vast
is hebben geslingerd. Den nllerlaatsten tijd, z<g
het laatste halt jaar, hc'bben de roode fineer-
buizen van Philips' Fabrieken, al een paar kier
op de Jaarbeurs te Utrecht geëxposserd, hier
een geweldigen' opgang gemaakt. Die 's avonds
laat in dc stille straten zijn oopieden hall dicht
knijpt, krijgt een allerg'ekst visioen van door-
eenloopende ïoode lijntjes. Zelfs al ziet hij ab
soluut nog niet dubbel.
«is -t
Om nog even op iets heel anders tc komen
bepaald venijnig is dc hibliotheck-quaeslie die
we hier hebben. Naar bekend is, heeft de afge
treden bibliothecaris dr. Burger na zijn altreden
(wegens leeftijdsgrens) een „J 'accus e" over
dc bezuiniging op de (universiteitsbibliotheek
in de wereld geslingerd. Zijn ergste woede richt
zich tegen het plan von B. en \V., om den direc
teur van de Openbare Leeszaal, dr. Sevensma,
tevens directeur van de U. B. te maken.
Het is een eigenaardig antagonisme. De Open
bare Leeszaal (grootendee)s door de stad bekos
tigd) is jong, modem, goed georganiseerd,
populair bij het publiek de U. B is onpopu
lair, duf, slecht gehuisvest, maar „wetenschap
pelijk", d. w. z. zc heeft veel oude boeken, incu
nabelen en andere bibliografische curiosit'iten.
Met dr. Burger zijn dR professoren fel gekant
tegen het plan van een pe.soneelc unie met de
Leeszaal. De kernvraag is deze moet de U. B.
er zijn voor het groote publiek of voor de enkele
vorschers ERn mcei onderwerp voor een
volg end*-n keer
Uil dt Per.
HET GIRO-RAPPORT.
De Nieuwe Rotterdanischc Courant over het
rappor l-Tak
Het rapport van de commissie-Tak
„over dc oorzaken van dc ontwrichting en
van de verergerde ontwrichting van den
postcheque- en girodienst en dc schuldi
gen daaraan", geeft een droevig beeld van
het overheidsbedrijf, zooals dat worden
moet, wanneer "leiding ontbreekt, en het
onder de heerschoppij van ambtelijke op
vattingen gerankt Het verslag wijst schul
digen aan, en stélt bestraffingen voor.
NV ij treden hierin niet, al is moeilijk eenige
teleurstelling te onderdrukken, da» de com
missie, die blijkbaai geheel onder den in
vloed van haar strafrechtelij]c%èschoolden
voorzitter geraakt is de woordenkeus
van het verslag doet dit uitkomen het gc-
heele verslug maakt trouwens den indruk
van het verslag von eene gerechtelijke ir-
structie met hn&r voorsteilen niet eens
buiten de eigenlijke .straffen" gegaan is,
en er de aandacht op heeft gevestigd, dat
hier in dezen tijd van gedwongen af vlooi
ing zich eene gelegenheid bood, om een
aantal ongeschikt gebleken krachten uit
den dienst te verwijderen.
Doch dit raakt per slot van rekening den
kleinen kant van dc zaak. Belangrijker, dan
do vraag „wie zijn do oorzaken van dc
ontwrichting?" lijkt ons deze „wot zijn 'Je
oorzaken?" Hiermee heeft dv commissie
zich slechts terloops bezig gehouden. Had
dc commissie niet zoozeer aan de perso
nen der schuldigen vost gehouden, ware
zij niet zoozeer naar persoonlijke schu'd
aan het zoeken geweest, doch had zij zich
meeT inzonderheid bezig gehouden met de
vraag, of er soms niet ook zakelijke oorza
ken geweest waren, die tot mislukking van
dc centinlisatic moesten leiden, dan zou zij
waarschijnlijk ook minder hard nnngvvaUen
zijn op den directeur van de Mnbo, den
heer Cohen, die bij de centralisatie advies
heeft gegeven, maar die dc ocnigc was, die
per slot van rekening bij dc uitvoering niets
hoegenaamd had tc zeggen Wij willen ;n
het midden laten, of het rapport den heer
Cohcn billijk bejegent Hij spreekt het le-
gep, en het komt ook ons twijfelachtig
voor, of hem in deze strafrechtelijke in
structie wel recht is gedaan. Wat de com
missie vergeel, is, dunkt ons, dot de heer
Cohen, wiens adviezen lang niet nauwgezet
zijn gevolgd, in geen enkel opzicht voor
het bedrijf verantwoordelijk was, of daar
voor verantwoordelijk mag worden gesteld.
Neem desnoods aan, dat het advies van
den heer Cohen van a tot z onjuist ware
geweest, en dat hei letterlijk en in olie
détails ware gevolgd dan nog kon de
leiding van hot bedrijf niet buiten verant
woordelijkheid voor "hot gebeurde worden
gesteld, noch zelfs haar schuld daardoor
worden verminderd.
Dit is, lijkt ons, de kern van dn geheele
zaak. In het geheele bedrijf was geen
mensch, die zich in alle opzichten de ver
antwoordelijke man voelde, en het besef
had, dat hij, cn hij uitsluitend verantwoor
delijk movst zijn. De directeur keek naar
boven. „Boven" kcok naar beneden. Dc
onderdirecteur keek naar den directeur.
Ieder op zijn beurt heerschte in het bedrijf,
doch niemand was er, die het beheerschte.
Kortom, het geheele systeem deugde niet.
Het is het systeem van verspringende en
gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij het
besef van verantwoordelijkheid allengs ver
zwakt, en de verantwoordelijkheid zelve
verloren gaat.
Het is het systeem, anrtoe elk over
heidsbedrijf gemakkelijk kan vervollen. Al
leen ccnc zeer krachtige figuur kan de ge
varen ontzeilen. Onder den vroegeren di
recteur van den postgiro scheen gevaar af
wezig tc zijn. Hij liet het heis koiranos,
heis basileus, gelden: „Toen er quaostie
van was verklaarde hij dat men mij
als directeur van den postcheque- cn giro
dienst zou benoemen, heb ik van tevoren
bedongen, dot mij de grootste zelfstandig
heid als directeur zou worden verleend. Ik
bedoelde daarmee, dat ik mij rniine ver
antwoordelijkheid uls directeur ten volle
bewust was, cn meende die verantwoorde
lijkheid persoonlijk en zelfstandig tR moe
ten dragen."
Men kan erover twisten ol dit systeem,
waarbij de verantwoordelijkheid van den di-
recteur-gencraol en van den minister over
vleugeld wordt door die van den directeur
van den girodienst, een systee.m is, dat in
onze staatsrechtelijke instellingen kan wor
den gepast voor den goeden gang van
zaken in het (giro)bedrijf lijkt het 't
ccnig juiste. De directeur van een bedrijf
moet zelfstandig verantwoordelijk zijn en
inderdaad ook kunnen wezen. In de eerste
plaats wel ten aanzien van de keuze van
het ondergeschikte personeel, waarop zoo
veel aankomt. Dc heer De Bloemc „koos
zijn eigen medewerkers ook in de laagste
rangen". Onder den heer Kymmell is dit
gebruik prijs gegeven. De aanstelling van
nieuw personeel en de keuze doorvan heeft
tot heel wat getob aanleiding gegeven.
„Indien mij, tijdens ik aan het hoofd van
den dienst stond zei de heer Dc
Bloeme eene dergelijke aanschrijving
(als den heer Kymmell over aanstelling van
personeel was geworden) had bereikt, en
die aanschrijving ondanks mijn protest zou
zijn gehandhaafd geworden, zou ik mij
niet langer verantwoord hebben geacht mijn
ambt te blijven bekleeden en daaruit ont
slag hebben gevraagd." De heer Kymmell
„beet" echter niet zoo „von zich of", zijn
ambtelijke opvatting van verantwoordelijk
heid gedoogde dit niet.
Of, indien het bedrijf anders ware geor
ganiseerd en do heer Kymmell andere op
vattingen hnd gekoesterd, alles goed zou
hebben geloopen, is natuurlijk eene tweede
vraag. Eene organisatie als do heer Dc
Bloonie zich dacht, «jone zelfstandigheid,
zooals deze zich verzekerd had, kan ten
slotte alleen tot haar recht komen, indien
de verantwoordelijke leider ook is eene
persoonlijkheid. Dit geldt in het particu
liere bedrijf, cn in het overheidsbedrijf is
hot niet anders. Twijfelachtig is, of de heer
KyrnmeH, indien zijn betiekking tot direc
teur-generaal on minister anders geweest
ware, dan zij in de practijk was, de juiste
man op do juiste plaats zou zijn gebleken.
De heer Alting von Geusou verklaarde, dat
hij „hem nooit ter benoeming voor direc
teur van een groot postkantoor zou hebben
voorgedragen", er. dit geeft tc denkon. Dat
de heer Kymmell niettemin tot directeur
von den postgirodienst werd benoemd
daarvoor draagt de toenmalige minister
van waterstaat do volle verantwoordelijk
heid. In het hoofdstuk, dot over dc „schuld"
handelt, had. dunkt ons, dit wel eens met
nadruk op den voorgrond mogen worden
«esleld. Dc eerste schuld voor hot gebeur
de treft dien minister al is dit dan mis
schien „schuld", die niet in de strafrechte
lijke constructies van de commissic-Tak
was onder te brengen.
Berichten.
HET RUSTVRAAGSTUK IN INDIK.
En de oplossing daarvan.
Ie Wagenmgen heeft d< z< r dagon de heer
J. Sibinga Mulder, oud-directeur van het de
partement van landbouw in Ned.'-Indic oen
voordracht gehouden over Het rijstvrougstuk
in N.-I. en dc poging het op te lossen door de
toepassing van mechonischen arbeid.
Spr. begon met zijn gehoor in het kort dr
mylhc van het ontstaan van de rijst to verha
len cn hoe dat de zoogen droge rijst zou zijn
ontstuon uit het lichaam van Ovctno doemiluh,
na haar door Visnoe Wall gehcetcn en de
zoogen natte ol' savahriist uit her lichnanv van
Dewi-Sri.
Hij wees cr op, dat veel van do oneconomi
sche wijze van verzorgen van het gewas cn
vooral de oogst door dfo legende word; be-
hcerscht, cn wc het voor een belangrijk doel
daaraan te danken hebben, dat bij aanplant,
verzorging, oogst, van het rijstgewas in ïnaië
zoovcri handen noodig zijn, dat per hoofd
niaar een zeer gering surplus aan rijst blijft,
om aan do nictplanters tot voedsel te kunnen
verstrekken.
Alleen don wanneer het gelukt dat aantal
handen per eenheid grond zeer belangrijk in te
krimpen, zal van grootcr overschotten sprake
kunnen zijn Wel worden in sommige doelen
van den archipel de aren niet een voor een ge
sneden, maar wordt met den sikkel geoogst,
maar ook dan is het overschot nog betrekkelijk
klein. Wie het bezwaar von dat groot aantal
handen overwint, zal de rijstcultuur in ïn'dië
ccne zeer belongrijk'j economische bctcekenis
geven en niet alleen veel handen vrij maken
voor ander vruchtbaar werk. maar het ook
mogelijk maken, dat in s-treken, met weinig
bewoners op geschikte gronden rijstbouw kan
worden gedreven. En zulke gronden heeft onze
archipel in zeer groote hoeveelheid Niet al
leen dat Indië eene groote hoeveelheid rijst
jaarlijks moet importeeren, maar de hoeveel
heid wordt steeds grootcr. Ten eerste omdat
rijst een steeds grootcr percentage vormt van
het degelijksch Indisch menu, maar ook om
dat de rijstbouw geen gelijken tred houdt met
den aanwas der bevolking en dat niet enkel
door gebrek aan irrigatiewotcr, maar op Java
ook al door den trek van het landvolk naar de
groote steden cn ook omdat de producten-
huishouding van het volk, zich meer en mée»*
in de richting van de geldhuishouding veran
dert. En we wieten, dat nog altijd waar is, wat
Sollewijn Gelpke 50 jaar geleden constateer
de, n.l. dot als men den arbeid voor den rijst
bouw in geld moet waardeeren (betalen), die
verbouw zelfs bij een matig berekend loon
geen winst, maaT verlies geeft. In Oost-Java,
vooral in den omtrek van Soerabaia. zien we
dan ook al eene vermindering in den rijst
bouw optreden, die te denken geeft. De rijst-
invocr had van of 1890 het volgende ver-
Naai het Engelsch van WILLIAM J LOCKE.
Voor Nederland bewerkt door
W. J. A. ROLDANUS Jr.
69
De volgende dog verliep kalm. Godfrey was
tQl den avond uit geweest. Op het Ministerie
van Oorlog had hij gedaan weten te krijgen,
dat hij den volgenden ochténd naar Frankrijk
kou eer trekken. Een prettige avond werd niet
bedorven door een toespeling op Lody Eana
of het stuk papier. Zij spraken over boeken cn
wiskunde en den oorlog en het werk, dat God
frey te wachten stond.
Toen zij elkaar goeden nacht wer.schten, zei-
''e Godfrey echter:
,lk geloof, sii, dat u de beste vader bent,
dien iemand ooit gehad heeft."
En terwijl eeh blijde blik in zijn oogen kwam
en een glimlach over zijn gezicht zich spreidde,
antwoordde Baltazar:
,.God weet, dat ik probeer het te zijn."
Den volgenden ochtend kreeg hij een brief
van Donnit'norpe's advocaten. Zou Mr. Balta
zar zoo goed willen zijn, liefst zoo spoedig mo
gelijk, een samenkomst met Mr. Donnithorpc
en hen zelf te hebben over een zaak van heel
groot belang. Hij liet Quong Ho opbellen cn
zeggen, dat hij dien middag om drie uur bij
de heeren komen zou.
„Zoudt u ook uw advocaat niet medenemen?"
vroeg Quong Ho.
„Neon," zeide Baltazar in zijn grootsch zelf
vertrouwen. „Advocaten kunnen naar dc maan
loopen."
Toen de trein onder veel gewuit met hoeden
en zakdoeken Charing Cross Station uitreed,
ontsnapte Baltazar een diepe zucht van verlich
ting. Ais God het wilde, was nu de jongen
gered. Gered, in ieder geval, van de vrouw,
met wie hij op zijn eerewoord beloofd had, niet
te zullen correspondeeren, zoolang hij in Frank
rijk was. En de jongen zou zijn woord houden.
Triomphantelijk liep hij het stationsplein over.
Hij voelde zich sterk, neen, meer almach
tig. Een kracht, waarvoor alle ratten van Don-
nithorpes en advocaten moesten buigen. Hij
had geen plannen gemaakt; wist niet hoe hij
zich tegen de intriges van Donnithorpe zou
verweren. Hij was zijn geheele leven gewoon
geweest op het gevaarlijke moment te wach
ten en don in te grijpen. Hij had een heerlijk
geloof in zijn lot. Het zijne en dat van God
frey. Het lot van het Huis van Baltazar. Wan
neer de oorlog voorbij was, zou Godfrey een
lief Engelsch meisje vinden en trouwen; en er
zou een zoon geboren worden, om den fakkel
verder te dragen cn dien op zijn beurt aan
het volgende geslacht over tc geven. Toen hij
de St. Jemes's Street inliep, zag hij de baby,
maakte hij berekeningen. Hij zou zeker vijf-en-
zeventig worden. De kleinzoon zou bijna een
man zijnHij lachte. Vreemd, dat hij vijf
tig jaar had moeten leven alvortr.s te droomen
over de voortzetting van zijn geslacht. Die be
roerde jaren ir. China! Hij vervloekte ze. Maar
wat hinderde het ook eigenlijk? A!hij steeds
de zekerheid had, dat zijn naam zou blijven
voortleven, zou hij de heerlijkheid van het he
den gemist hebben. Het was een vreemde
wereld.
Hij lunchte in zijn club met Weatherlcy en
Burtingshaw, was optimistisch tot snoevens toe,
voorspelde het spoedige einde van den oorlog;
don het duizendjarig rijk van den wereldvrede;
de wereld, geregeerd door Angel-Saksische
geest- en lichaamskracht, bezield door het La-
tijnschc genie de samenwerking, welke dc
beschaafde wereld nu reeds eeuwen zocht. Om
tien minuten vóór drieën nam hij afscheid van
hen en reed in een taxi naar het advocaten
kantoor in Bedford Row.
Hij werd in een kamer gelaten, waar Edgar
Donnithorpe en een oudere man met een ge
zicht uls van een paard op hem wachtten. Hij
voelde, dat hij binnenkwam als een onweer
staanbare kracht.
HOOFDSTUK XXIII.
Een uur later stond hij weer op het trot
toir van die stille en eenzame straat en staar
de naar de laatste catastrophe, die hij, even
als alle andere in zijn impulsief lfcvcn, mei op
zet bewerkt had Tot dusver besefte hij nog
niet volkomen zijn nederlaag want een ne
derlaag was het, een totale en onvoorwaarde
lijke overgave. Hij zette zijn hoed achterover
en veegde zijn voorhoofd af en liep dan lang
zaam de straat op. Hij was zonder plan de
campagne binnengegaan, vertrouwend op, zijn
intellectueele kracht om naar bewind van om
standigheden te handelen. Onmeedoogenlooze
sluwheid en lage wraakzucht wachtten hem.
In den warmen zonneschijn maakte een woest
gevoel van schaamte hem nog warmer en het
zweet druppelde van zijn gezicht. Hij was al
leen maar in staat geweest met ijdele weer
wraak te dreigen De grijze rat van een kerel
had hem gemeen uitgelachen. De advocaat met
het paardengezicht had zijn schouders opge
haald over ziin snoeverij. ,,Ik zal dit en dat
doen.' zeide hij. „Don zullen wij zus en zoo
handelen," antwoordden zij. Evenals de hertog
van Wellington riep hij uit: „Publiceer don
maar alles!" Zij wezen cr met ijskoude logica
op, dat niet zij. maar hij en de zijnen daar
voor veroordeeld zouden worden.
„U en de uwen." Dat was het, wat de ad
vocaat gezegd hud. En bij die twee luatstc
woorden hadden zij hem veelbeteekenend aange
keken. De onmiskenbare toespeling do eeni
ge gedurende hel geheele gesprek op God
frey's medeplichtigheid had hij met groote ver
ontwaardiging afgewezen. Dc gevolgen ginien
alleen hem aan. Zij glimlachten weer. „Dat
zullen wc dan maar aannemen. zeiden zij.
Terwijl hij door de gloeiende ïrlraat liep, vroeg
hij zich of wat zij wisten en wat zij gisten.
Behalve dien eenen vcelbeteekenden blik wa
ren de grijze rot en de langlippige advocaat
even ondoorgrond:lijk geweest als BoedhobRH-
den. En hij. John Baltazar, was hopeloos ver
slagen.
Toch had hij, ei had het een hoogen prijs
gekost, het spel gewonnen. Godfrey was ge
red. Werktuigelijk bracht hij zijn hand aan den
borstzak van zijn dunne zomerjas en hij voelde
het eompromitteerendc document onder dien
druk kreukelen. Dat en de twee bladzijden harts
tochtelijke liefde, die hij beweerd hnd geschre
ven te hebben Brokstukken uit het onder
houd kwamen weer bij hem op. Zijn tegen
standers hadden dreigend verzekerd, dat zij niet
alleen op het geschreven verraad van de ge
heimen vun het Ministerie van Oorlog stonden.
Zij konden bewijzen, dat Lady Edna in den
laatsten tijd aan anderen belangrijke militaire
'inlichtingen verschaft had. Hij kon het makke
lijk gelooven. Het geschreven document Von
bijne niet de eenige onvoorzichtigheid van den
verliefden jongen man geweest zijn; en wat
Lady Edna betreft nu zij haar ware karak
ter had laten zien, achtte hij haar tot ieder
verraad in staat. Grootspraak of niet, hij was
voor de bedreiging gezwicht. Zoolang het pa
pier in Donnithorpe's bezit was, verkeerde God
frey in ernstig gevaar„U en de uwen."
Dc woorden vervolgden hem. Als hij hen tart
te, zouden zij door hem Godfrey treffen.
Begrepen zij de klucht? Zoo ja, waarom
schenen zij dan op die eene bedekte toe
speling na zoo weinig om Godfrey, den
werkelijken amant, te geven? Tijdens het on
derhoud was hun houding hem een raadsel
geweest tot hij begrepen had, dat Donnithorpc
een onverzoenlijke vijandschap tegen hem. John
Baltazar, koesterde. En thans vroeg hij zich
af, of de pose van den beleedigden echt
genoot niet een voorwendsel was voor wraak,
die in diepere beweeggronden wortelde.
Een deg of veertien geleden pas had God
frey tegen hem gezegd:
„Die kleine rat haat u als de pest."
Hij had gevraagd waarom. En als een pape
gaai had mj Edna nagepraat:
„Van een Triton als u krijgen die politieks
stekelbaarsjes de stuipen."
Hij had gelachen oni die overdrijving. Moor
had de jongen per slot von rekening gelijk?
Zeker hij had heel weinig aandacht geschon
ken aan Donnithorpe, op wien hij, met min
achting neergezien had als op het broedsel
kleine wezens, die nog parasiteerden op het
Rijk, dat zij hun bost gedaan hadden ten gron
de te richten. Was dat de wraak van het ver
achtelijke kleine insect?
(Woidt vervolgd).