ERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander1"*»<-<<■« TW-ECE BL ,D. BINNEN! 4ND. FEUILLETON. Terug in het ieven. No 242 22e Jaargang De lior.d. (Nadruk verboclnn.) Ik heb boloöfd in deze bijdragen neutraal te zullen blijven. Ik hoop ook thans niet te gen de neutraliteit te zondigen, nu ik ga spreken over een schepsel, dat ik zoo moei lijk waardeeren kan. De lof van den hond, dat „trouwe, waakzame, lieve, menschelijke, verstandige dier is echter al zoo dikwijls verkondigd, dat het geen kwaad kan, het evenwicht te horstellen, door nu eens den hond van den anderen kant tc laten bezien. Hondenvrienden onder mijn lezers moeten zich niet ergeren, voordat ze aan de toepas sing van mijn preek zijn gekomen; vermoe delijk zullen zc het dan met me eens zijn. Wat ik noodig heb voor mijn betoog, is al lereerst aan te tooncn, dat er, hoe vreemd het klinkt, menschen zijn, die niet van hou den houden. Voor wie een hond gewoonweg een nachtmerrie is Laat ik het woord geven, niet aan den eer ste de beste, maar aan niemand minder don Louis Couperus, onze te vroeg gestorven taalkunstenaar. In zijn vertellingen „Van over mijzelf en anderen" belijdt hij het vol gende: „Ik hou niet van honden. Ziedaar de voor name reden, waarom ik er niet of bijna nooit Iaat optredèh in mijn boeken. Honden zijn mij antipathiek. Zij waren het mij niet al- lijd. Ik heb vroeger wel eens sympathieke honden gewaardeerd. Maar langzamerhand zijn honden mij meer en meer antipathiek geworden. Ik heb zc Jcere#i zien als de meest encombrante, indiscrete, opdringerige, mot luid rumoer zich tc kennen gevende, en daarbij obscene schepselen van Gods met schepselen overvol bevolkten aardbol. Geen dier is zoo enconibrant, indiscreet, opdringe rig, rumoerig en obsceen als een hond O, dejsmerige beesten! En hun dom me, grove bewegingen van hevig kwispelend achterlijf en hun „trouwe", goodige, wateri ge oogen, en hun likken en lebberen en hij gen en janken. O, de lamme, beroerde beesten Ik kan ze niet uitstaan! Aldus gaat Louis Couperus nog wel een bladzijde voort met zijn hekel aan honden te luchten. En waarom ik dit nu. onzen hon- denliefhebbers ten spijt, hier oververtel? Om hun duidelijk te maken, hoe zij zonder het zeil' te willen, liet leven van sommigen hun I nor medemensclicn vergallen, louter door er een hond op na te houden. Nu zullen de hondenvrienden zeggen: „Wat kan mij Louis Couperus en wat kun nen mij mijn naasten schelen! Ik zal doen en laten, waarin ik nu eenmaal plezier heb." Maar neen, dat zullen zc niet zeggen. Ze zul- Ion denken aan de spreuk: wal gij niet wilt dat u geschiedt; doe dat ook aan een ander niet. Misschien is er onder dc hondenvrienden wel iemand, die niet tegen tabaksrook kan en bel openbare leven niet kan meemaken, omdat de lookers in vergaderingen en bijeen komsten zich niet om zijnentwille het genot van hun,-sigaar, wijlen ontzeggen. Dezen zul len begrijpen, wat ten opzichte van hun hond ,\un heil wordt gevergd. De laatste jaren zijn de.bewoners van on ze dorpen en steden nog meer op elkander aangewezen dan vroeger, toen elk hunner dc ruimte had. Nu wij al dichter en dichter naast, boven en beneden elkaar wonen, is wederzijdsch.c voorkomendheid maatschap pelijke c.iscli. Al wou Robinson Crusoe opzijn eenzaam eiland er een leeuw, een misthoorn en een donderbus op nahouden, niemand zou hem dit. kwalijk nemen. Maar wij, opeenge pakte en tegen elkaar gedrongen schepselen met onze dunne wanden, smalle steegjes en benepen erfjes, kunnen elkander geducht plagen, als wij dieren of voorwerpen bezit ten, die. onzen buren tot last zijn. Kraaiende hanen, miauwende katten, piano's en kinde ren; bron van burenruzie zijn ze voortdu- ren'd. En het is geen wonder. Het straatleven niet zijn auto getoeteitrambellen en la- brieksfluiten is al zoo rumoerig, dat wij ons veilig plekje thuis tenminste zoo stil en zoo rustig mogelijk willen maken. En nu komt daar dc hondLezer, ik heb evenals Couperus een enkelen vriend onder de honden gehad. Ik herinner mij een witten Kees; die vaak. voor het tuintje tan zijn baas zat in de straat waar ik woonde. Hij was vroolijk met (Ir kinderen, bekeek met levendige, schrandere oogen het schouw spel van de straat en was heelemaal geen sufferd. En toch. ik heb dit beest nooit hoo ien blaffen en nooit onvoegzame dingen zien doen. Dit deed mij houden vanden eigenaar van den bond. Ik li eb zijn baas nooit gezien, maar ik weet, dat hij een nobel mensch moet zijn geweest. Dat bob ik bemerkt aan den hond. Want, en nu komt de toepassing van mijn preek waarmee de hondenliefheb- bers het eens moeten wezen oen kraaien de haan of een miauwende kat kan men niet verbieden; een rumoerig kind moeilijk tot stilte dwingen, maar een hond kan men dresseeren. Wanneer dus een hond den goddelijken avond met gejank of geblaf bederft: wan neer hij uw kinderen aanvliegt en dc plan ten in uw voortuintje vernielt: wanneer hij, als gij mijmerend op uw fiets door een stil en schoon landschap glijdt, u onverhoeds aantast en gij door schrik en ergernis uw stemming kwijt raakt, dan is de eigenaar hiervan de schuld. Aan de vruchten kent men den hoorn en aan den hond den eige naar. Die eigenaar is niet alleen een slecht op voeder, maar hij i> erger: hij is een onmaat schappelijk mensch. «Hij beseft niet het laf hartige, gelegen in het vermaak ten koste van anderen; zijn plezier om de dartelheid Rn de waakzaamheid van zijn bond is van zèlfzuchtigen aard, Te erger is deze tekort koming, omdat liRt verdriet, dat hij aandoet, overbodig is. Terecht staat men in onze samenleving niemand toe, aulo te rijdcil, aleer hij ge toond hoeft to kunnen sturen; terecht geeft mon geen vuurwapen in handen van onbe voegden. Maar men moest ook geen honden toelaten, aleer de èjgenaar bewezen had, dat men hondénliefhebber kan wezen /onder zijn naa>(en Ie hinderen. II. G. CAXXEGIETER. Amsterdamsche Brieven. Dc schoonheid. De bibliotheken. Hei Mekka van de Volkshuisvesting zal ook een Mekka van de Schoonheid werden. Trou wens, de volkshuisvesting is ,,on sich" nl een „schoonc" zauk. Man» ik bedoel: wij krijgen nu een nieuwe schoonheidscommissie. Hei was méé; dan tijd. Do oude, een architecten-college, daleerend van 1915, was er in geslaagd, zich zóó buitenge woon impopulair te maken, dat hc-t met haai' prestige volkorien gedaan was. Zij had in de laatste jaren c-en pour Pyrrhus-overwinningcn behaald, dat wil neggen, was door B. en W. ot doo: clen Raad (die .ichtens niet de schoon heid niets heeft t maken) officieel wel tegen- ovo! 'achten van rozend-geworden bouwers in het gelijk gesteld, maar toch zóó, dat ze we! ccn beetje inbinden moest. Ik herinner mij no^. hoe zelf twee socialistische raadsleden moderr.c architecten zijn veelal rood. dit ter ve klaring van „zelfs" booze woorden over haar hebben gesproken en de uitdrukking „kliekgeest" niet hebben gespaard Nu kon ze ook al niet alles helpen. Haar tank v.ns te beperkt. Dot kwam doordat ze was ge- borèn in een tijd, toen men deels nog huizen en geen blokken alias „straten wonden" bouwde. Een „stratenwand" samen te stellen uit afzónderlijke gevel-ontwerpen is om-den- dooien-dood geen gemakkelijk ding, iets als een loslige puzzle of een legkaart. Dus geen wonder, dat de commissie nogal eens eer. ont werp ter zijde gooide, omdat het in de legkaart per se niet wilde passen. Haar opvolgster zal het gemakkelijker hebben. Zij mag „schema's van bebouwing" aangeven, dat wil zeggen heele buurten tegelijk in elkaar draaien, met voorschrift zóó ongeveer moet in groote trek ken elk afzonderlijk huis (o neen, elk blo k) er uit zien. Don weet ieder architect of bouwer te voren hoe laat het is. De kunst met een uni'orm-jasje aan Eigenlijk was het al zoover gekomen. De menschen, die Plan-Zuid hebben gebouwd, d.w.z. de leden van „Amslels Bouwvereniging" (eigenbeuwers) hebben het tijdig niet dc schoonheid op een accoordje gegooid. En wel doo. een overeenkomst aan te gaan met eer. aparte aesthetischc commissie, waarvan enkele leden ook in de officicele Schoonheids-jury zaten. Deze aesthetische commissie ontwierp fraaie straten- en pleinen-„wanden", de bou wers timmerden de huizen er achter, en alles was pour 1c micux dons le meilleur des mondes. Dat wil zeggen eigenlijk wel de om gekeerde wereld, want logisch is het toch. een huis te ontwerpen met een gevel er voor, en niet een gevel met een zeker aantal kamers er achter. Maar een mensch kan soms tot eigfn- aardige dingen komen. Intusschcn sprak de heer Spier in den ge meenteraad toch een zeer wijs woord, toen hij ei tegen waarschuwde nu met de nieuwe Schoonheidscommissie en haar vernuftig ge vonden „schema's van bebouwing" deze lijn al te ver door te trekken, dus dc huizen heelemaal ter wille van de straat te geon houwen.... Men heeft getracht, de arohitocten-suprematic in de nieuwe commissie te breken, door ook an dere artisten, één oudheidkundige en vier „in het stcdsschoon belangstellende leeken" erin op te nenicn Samen zijn deze leden-van-de- tweedc-soort negen in aantal, precies het aan tal van de architecten. Maar deze loatsten zijn uitsluitend bevoegd voor de technische sub commissie, cn ik vrees, dat zij als de deskun digen par excellence in stedsschoon-zuken wel flink de eerste viool zullen blijven spelen, ook in de plenum-vergnderingen. Ze zal overigens alle stadsschoon boschou wen, niet enkel de schoonheid van huizen en blokken. Ontsierende reclame's en wat verder het oog hindert (ook de allerbespoltelijkste nieuwe lantaarnpalen in de Plantage etc., waar van Publieke Werken on het Electrioitcitsbedrijf elkaar nu het auteursrecht bepaald willen op dringen zal zij bestrijden. Dit is oen prachtig denkbeeld. Alleen komt het minstens vijf jaar te laat. Men heeft namelijk niet het minst het oog op de 1 f c h t reclame en deze krijgt geen commissie meer weg, sinds zij de laatste jaren zich als woekerplanten om alles wat vast is hebben geslingerd. Den nllerlaatsten tijd, z<g het laatste halt jaar, hc'bben de roode fineer- buizen van Philips' Fabrieken, al een paar kier op de Jaarbeurs te Utrecht geëxposserd, hier een geweldigen' opgang gemaakt. Die 's avonds laat in dc stille straten zijn oopieden hall dicht knijpt, krijgt een allerg'ekst visioen van door- eenloopende ïoode lijntjes. Zelfs al ziet hij ab soluut nog niet dubbel. «is -t Om nog even op iets heel anders tc komen bepaald venijnig is dc hibliotheck-quaeslie die we hier hebben. Naar bekend is, heeft de afge treden bibliothecaris dr. Burger na zijn altreden (wegens leeftijdsgrens) een „J 'accus e" over dc bezuiniging op de (universiteitsbibliotheek in de wereld geslingerd. Zijn ergste woede richt zich tegen het plan von B. en \V., om den direc teur van de Openbare Leeszaal, dr. Sevensma, tevens directeur van de U. B. te maken. Het is een eigenaardig antagonisme. De Open bare Leeszaal (grootendee)s door de stad bekos tigd) is jong, modem, goed georganiseerd, populair bij het publiek de U. B is onpopu lair, duf, slecht gehuisvest, maar „wetenschap pelijk", d. w. z. zc heeft veel oude boeken, incu nabelen en andere bibliografische curiosit'iten. Met dr. Burger zijn dR professoren fel gekant tegen het plan van een pe.soneelc unie met de Leeszaal. De kernvraag is deze moet de U. B. er zijn voor het groote publiek of voor de enkele vorschers ERn mcei onderwerp voor een volg end*-n keer Uil dt Per. HET GIRO-RAPPORT. De Nieuwe Rotterdanischc Courant over het rappor l-Tak Het rapport van de commissie-Tak „over dc oorzaken van dc ontwrichting en van de verergerde ontwrichting van den postcheque- en girodienst en dc schuldi gen daaraan", geeft een droevig beeld van het overheidsbedrijf, zooals dat worden moet, wanneer "leiding ontbreekt, en het onder de heerschoppij van ambtelijke op vattingen gerankt Het verslag wijst schul digen aan, en stélt bestraffingen voor. NV ij treden hierin niet, al is moeilijk eenige teleurstelling te onderdrukken, da» de com missie, die blijkbaai geheel onder den in vloed van haar strafrechtelij]c%èschoolden voorzitter geraakt is de woordenkeus van het verslag doet dit uitkomen het gc- heele verslug maakt trouwens den indruk van het verslag von eene gerechtelijke ir- structie met hn&r voorsteilen niet eens buiten de eigenlijke .straffen" gegaan is, en er de aandacht op heeft gevestigd, dat hier in dezen tijd van gedwongen af vlooi ing zich eene gelegenheid bood, om een aantal ongeschikt gebleken krachten uit den dienst te verwijderen. Doch dit raakt per slot van rekening den kleinen kant van dc zaak. Belangrijker, dan do vraag „wie zijn do oorzaken van dc ontwrichting?" lijkt ons deze „wot zijn 'Je oorzaken?" Hiermee heeft dv commissie zich slechts terloops bezig gehouden. Had dc commissie niet zoozeer aan de perso nen der schuldigen vost gehouden, ware zij niet zoozeer naar persoonlijke schu'd aan het zoeken geweest, doch had zij zich meeT inzonderheid bezig gehouden met de vraag, of er soms niet ook zakelijke oorza ken geweest waren, die tot mislukking van dc centinlisatic moesten leiden, dan zou zij waarschijnlijk ook minder hard nnngvvaUen zijn op den directeur van de Mnbo, den heer Cohen, die bij de centralisatie advies heeft gegeven, maar die dc ocnigc was, die per slot van rekening bij dc uitvoering niets hoegenaamd had tc zeggen Wij willen ;n het midden laten, of het rapport den heer Cohcn billijk bejegent Hij spreekt het le- gep, en het komt ook ons twijfelachtig voor, of hem in deze strafrechtelijke in structie wel recht is gedaan. Wat de com missie vergeel, is, dunkt ons, dot de heer Cohen, wiens adviezen lang niet nauwgezet zijn gevolgd, in geen enkel opzicht voor het bedrijf verantwoordelijk was, of daar voor verantwoordelijk mag worden gesteld. Neem desnoods aan, dat het advies van den heer Cohen van a tot z onjuist ware geweest, en dat hei letterlijk en in olie détails ware gevolgd dan nog kon de leiding van hot bedrijf niet buiten verant woordelijkheid voor "hot gebeurde worden gesteld, noch zelfs haar schuld daardoor worden verminderd. Dit is, lijkt ons, de kern van dn geheele zaak. In het geheele bedrijf was geen mensch, die zich in alle opzichten de ver antwoordelijke man voelde, en het besef had, dat hij, cn hij uitsluitend verantwoor delijk movst zijn. De directeur keek naar boven. „Boven" kcok naar beneden. Dc onderdirecteur keek naar den directeur. Ieder op zijn beurt heerschte in het bedrijf, doch niemand was er, die het beheerschte. Kortom, het geheele systeem deugde niet. Het is het systeem van verspringende en gedeelde verantwoordelijkheid, waarbij het besef van verantwoordelijkheid allengs ver zwakt, en de verantwoordelijkheid zelve verloren gaat. Het is het systeem, anrtoe elk over heidsbedrijf gemakkelijk kan vervollen. Al leen ccnc zeer krachtige figuur kan de ge varen ontzeilen. Onder den vroegeren di recteur van den postgiro scheen gevaar af wezig tc zijn. Hij liet het heis koiranos, heis basileus, gelden: „Toen er quaostie van was verklaarde hij dat men mij als directeur van den postcheque- cn giro dienst zou benoemen, heb ik van tevoren bedongen, dot mij de grootste zelfstandig heid als directeur zou worden verleend. Ik bedoelde daarmee, dat ik mij rniine ver antwoordelijkheid uls directeur ten volle bewust was, cn meende die verantwoorde lijkheid persoonlijk en zelfstandig tR moe ten dragen." Men kan erover twisten ol dit systeem, waarbij de verantwoordelijkheid van den di- recteur-gencraol en van den minister over vleugeld wordt door die van den directeur van den girodienst, een systee.m is, dat in onze staatsrechtelijke instellingen kan wor den gepast voor den goeden gang van zaken in het (giro)bedrijf lijkt het 't ccnig juiste. De directeur van een bedrijf moet zelfstandig verantwoordelijk zijn en inderdaad ook kunnen wezen. In de eerste plaats wel ten aanzien van de keuze van het ondergeschikte personeel, waarop zoo veel aankomt. Dc heer De Bloemc „koos zijn eigen medewerkers ook in de laagste rangen". Onder den heer Kymmell is dit gebruik prijs gegeven. De aanstelling van nieuw personeel en de keuze doorvan heeft tot heel wat getob aanleiding gegeven. „Indien mij, tijdens ik aan het hoofd van den dienst stond zei de heer Dc Bloeme eene dergelijke aanschrijving (als den heer Kymmell over aanstelling van personeel was geworden) had bereikt, en die aanschrijving ondanks mijn protest zou zijn gehandhaafd geworden, zou ik mij niet langer verantwoord hebben geacht mijn ambt te blijven bekleeden en daaruit ont slag hebben gevraagd." De heer Kymmell „beet" echter niet zoo „von zich of", zijn ambtelijke opvatting van verantwoordelijk heid gedoogde dit niet. Of, indien het bedrijf anders ware geor ganiseerd en do heer Kymmell andere op vattingen hnd gekoesterd, alles goed zou hebben geloopen, is natuurlijk eene tweede vraag. Eene organisatie als do heer Dc Bloonie zich dacht, «jone zelfstandigheid, zooals deze zich verzekerd had, kan ten slotte alleen tot haar recht komen, indien de verantwoordelijke leider ook is eene persoonlijkheid. Dit geldt in het particu liere bedrijf, cn in het overheidsbedrijf is hot niet anders. Twijfelachtig is, of de heer KyrnmeH, indien zijn betiekking tot direc teur-generaal on minister anders geweest ware, dan zij in de practijk was, de juiste man op do juiste plaats zou zijn gebleken. De heer Alting von Geusou verklaarde, dat hij „hem nooit ter benoeming voor direc teur van een groot postkantoor zou hebben voorgedragen", er. dit geeft tc denkon. Dat de heer Kymmell niettemin tot directeur von den postgirodienst werd benoemd daarvoor draagt de toenmalige minister van waterstaat do volle verantwoordelijk heid. In het hoofdstuk, dot over dc „schuld" handelt, had. dunkt ons, dit wel eens met nadruk op den voorgrond mogen worden «esleld. Dc eerste schuld voor hot gebeur de treft dien minister al is dit dan mis schien „schuld", die niet in de strafrechte lijke constructies van de commissic-Tak was onder te brengen. Berichten. HET RUSTVRAAGSTUK IN INDIK. En de oplossing daarvan. Ie Wagenmgen heeft d< z< r dagon de heer J. Sibinga Mulder, oud-directeur van het de partement van landbouw in Ned.'-Indic oen voordracht gehouden over Het rijstvrougstuk in N.-I. en dc poging het op te lossen door de toepassing van mechonischen arbeid. Spr. begon met zijn gehoor in het kort dr mylhc van het ontstaan van de rijst to verha len cn hoe dat de zoogen droge rijst zou zijn ontstuon uit het lichaam van Ovctno doemiluh, na haar door Visnoe Wall gehcetcn en de zoogen natte ol' savahriist uit her lichnanv van Dewi-Sri. Hij wees cr op, dat veel van do oneconomi sche wijze van verzorgen van het gewas cn vooral de oogst door dfo legende word; be- hcerscht, cn wc het voor een belangrijk doel daaraan te danken hebben, dat bij aanplant, verzorging, oogst, van het rijstgewas in ïnaië zoovcri handen noodig zijn, dat per hoofd niaar een zeer gering surplus aan rijst blijft, om aan do nictplanters tot voedsel te kunnen verstrekken. Alleen don wanneer het gelukt dat aantal handen per eenheid grond zeer belangrijk in te krimpen, zal van grootcr overschotten sprake kunnen zijn Wel worden in sommige doelen van den archipel de aren niet een voor een ge sneden, maar wordt met den sikkel geoogst, maar ook dan is het overschot nog betrekkelijk klein. Wie het bezwaar von dat groot aantal handen overwint, zal de rijstcultuur in ïn'dië ccne zeer belongrijk'j economische bctcekenis geven en niet alleen veel handen vrij maken voor ander vruchtbaar werk. maar het ook mogelijk maken, dat in s-treken, met weinig bewoners op geschikte gronden rijstbouw kan worden gedreven. En zulke gronden heeft onze archipel in zeer groote hoeveelheid Niet al leen dat Indië eene groote hoeveelheid rijst jaarlijks moet importeeren, maar de hoeveel heid wordt steeds grootcr. Ten eerste omdat rijst een steeds grootcr percentage vormt van het degelijksch Indisch menu, maar ook om dat de rijstbouw geen gelijken tred houdt met den aanwas der bevolking en dat niet enkel door gebrek aan irrigatiewotcr, maar op Java ook al door den trek van het landvolk naar de groote steden cn ook omdat de producten- huishouding van het volk, zich meer en mée»* in de richting van de geldhuishouding veran dert. En we wieten, dat nog altijd waar is, wat Sollewijn Gelpke 50 jaar geleden constateer de, n.l. dot als men den arbeid voor den rijst bouw in geld moet waardeeren (betalen), die verbouw zelfs bij een matig berekend loon geen winst, maaT verlies geeft. In Oost-Java, vooral in den omtrek van Soerabaia. zien we dan ook al eene vermindering in den rijst bouw optreden, die te denken geeft. De rijst- invocr had van of 1890 het volgende ver- Naai het Engelsch van WILLIAM J LOCKE. Voor Nederland bewerkt door W. J. A. ROLDANUS Jr. 69 De volgende dog verliep kalm. Godfrey was tQl den avond uit geweest. Op het Ministerie van Oorlog had hij gedaan weten te krijgen, dat hij den volgenden ochténd naar Frankrijk kou eer trekken. Een prettige avond werd niet bedorven door een toespeling op Lody Eana of het stuk papier. Zij spraken over boeken cn wiskunde en den oorlog en het werk, dat God frey te wachten stond. Toen zij elkaar goeden nacht wer.schten, zei- ''e Godfrey echter: ,lk geloof, sii, dat u de beste vader bent, dien iemand ooit gehad heeft." En terwijl eeh blijde blik in zijn oogen kwam en een glimlach over zijn gezicht zich spreidde, antwoordde Baltazar: ,.God weet, dat ik probeer het te zijn." Den volgenden ochtend kreeg hij een brief van Donnit'norpe's advocaten. Zou Mr. Balta zar zoo goed willen zijn, liefst zoo spoedig mo gelijk, een samenkomst met Mr. Donnithorpc en hen zelf te hebben over een zaak van heel groot belang. Hij liet Quong Ho opbellen cn zeggen, dat hij dien middag om drie uur bij de heeren komen zou. „Zoudt u ook uw advocaat niet medenemen?" vroeg Quong Ho. „Neon," zeide Baltazar in zijn grootsch zelf vertrouwen. „Advocaten kunnen naar dc maan loopen." Toen de trein onder veel gewuit met hoeden en zakdoeken Charing Cross Station uitreed, ontsnapte Baltazar een diepe zucht van verlich ting. Ais God het wilde, was nu de jongen gered. Gered, in ieder geval, van de vrouw, met wie hij op zijn eerewoord beloofd had, niet te zullen correspondeeren, zoolang hij in Frank rijk was. En de jongen zou zijn woord houden. Triomphantelijk liep hij het stationsplein over. Hij voelde zich sterk, neen, meer almach tig. Een kracht, waarvoor alle ratten van Don- nithorpes en advocaten moesten buigen. Hij had geen plannen gemaakt; wist niet hoe hij zich tegen de intriges van Donnithorpe zou verweren. Hij was zijn geheele leven gewoon geweest op het gevaarlijke moment te wach ten en don in te grijpen. Hij had een heerlijk geloof in zijn lot. Het zijne en dat van God frey. Het lot van het Huis van Baltazar. Wan neer de oorlog voorbij was, zou Godfrey een lief Engelsch meisje vinden en trouwen; en er zou een zoon geboren worden, om den fakkel verder te dragen cn dien op zijn beurt aan het volgende geslacht over tc geven. Toen hij de St. Jemes's Street inliep, zag hij de baby, maakte hij berekeningen. Hij zou zeker vijf-en- zeventig worden. De kleinzoon zou bijna een man zijnHij lachte. Vreemd, dat hij vijf tig jaar had moeten leven alvortr.s te droomen over de voortzetting van zijn geslacht. Die be roerde jaren ir. China! Hij vervloekte ze. Maar wat hinderde het ook eigenlijk? A!hij steeds de zekerheid had, dat zijn naam zou blijven voortleven, zou hij de heerlijkheid van het he den gemist hebben. Het was een vreemde wereld. Hij lunchte in zijn club met Weatherlcy en Burtingshaw, was optimistisch tot snoevens toe, voorspelde het spoedige einde van den oorlog; don het duizendjarig rijk van den wereldvrede; de wereld, geregeerd door Angel-Saksische geest- en lichaamskracht, bezield door het La- tijnschc genie de samenwerking, welke dc beschaafde wereld nu reeds eeuwen zocht. Om tien minuten vóór drieën nam hij afscheid van hen en reed in een taxi naar het advocaten kantoor in Bedford Row. Hij werd in een kamer gelaten, waar Edgar Donnithorpe en een oudere man met een ge zicht uls van een paard op hem wachtten. Hij voelde, dat hij binnenkwam als een onweer staanbare kracht. HOOFDSTUK XXIII. Een uur later stond hij weer op het trot toir van die stille en eenzame straat en staar de naar de laatste catastrophe, die hij, even als alle andere in zijn impulsief lfcvcn, mei op zet bewerkt had Tot dusver besefte hij nog niet volkomen zijn nederlaag want een ne derlaag was het, een totale en onvoorwaarde lijke overgave. Hij zette zijn hoed achterover en veegde zijn voorhoofd af en liep dan lang zaam de straat op. Hij was zonder plan de campagne binnengegaan, vertrouwend op, zijn intellectueele kracht om naar bewind van om standigheden te handelen. Onmeedoogenlooze sluwheid en lage wraakzucht wachtten hem. In den warmen zonneschijn maakte een woest gevoel van schaamte hem nog warmer en het zweet druppelde van zijn gezicht. Hij was al leen maar in staat geweest met ijdele weer wraak te dreigen De grijze rat van een kerel had hem gemeen uitgelachen. De advocaat met het paardengezicht had zijn schouders opge haald over ziin snoeverij. ,,Ik zal dit en dat doen.' zeide hij. „Don zullen wij zus en zoo handelen," antwoordden zij. Evenals de hertog van Wellington riep hij uit: „Publiceer don maar alles!" Zij wezen cr met ijskoude logica op, dat niet zij. maar hij en de zijnen daar voor veroordeeld zouden worden. „U en de uwen." Dat was het, wat de ad vocaat gezegd hud. En bij die twee luatstc woorden hadden zij hem veelbeteekenend aange keken. De onmiskenbare toespeling do eeni ge gedurende hel geheele gesprek op God frey's medeplichtigheid had hij met groote ver ontwaardiging afgewezen. Dc gevolgen ginien alleen hem aan. Zij glimlachten weer. „Dat zullen wc dan maar aannemen. zeiden zij. Terwijl hij door de gloeiende ïrlraat liep, vroeg hij zich of wat zij wisten en wat zij gisten. Behalve dien eenen vcelbeteekenden blik wa ren de grijze rot en de langlippige advocaat even ondoorgrond:lijk geweest als BoedhobRH- den. En hij. John Baltazar, was hopeloos ver slagen. Toch had hij, ei had het een hoogen prijs gekost, het spel gewonnen. Godfrey was ge red. Werktuigelijk bracht hij zijn hand aan den borstzak van zijn dunne zomerjas en hij voelde het eompromitteerendc document onder dien druk kreukelen. Dat en de twee bladzijden harts tochtelijke liefde, die hij beweerd hnd geschre ven te hebben Brokstukken uit het onder houd kwamen weer bij hem op. Zijn tegen standers hadden dreigend verzekerd, dat zij niet alleen op het geschreven verraad van de ge heimen vun het Ministerie van Oorlog stonden. Zij konden bewijzen, dat Lady Edna in den laatsten tijd aan anderen belangrijke militaire 'inlichtingen verschaft had. Hij kon het makke lijk gelooven. Het geschreven document Von bijne niet de eenige onvoorzichtigheid van den verliefden jongen man geweest zijn; en wat Lady Edna betreft nu zij haar ware karak ter had laten zien, achtte hij haar tot ieder verraad in staat. Grootspraak of niet, hij was voor de bedreiging gezwicht. Zoolang het pa pier in Donnithorpe's bezit was, verkeerde God frey in ernstig gevaar„U en de uwen." Dc woorden vervolgden hem. Als hij hen tart te, zouden zij door hem Godfrey treffen. Begrepen zij de klucht? Zoo ja, waarom schenen zij dan op die eene bedekte toe speling na zoo weinig om Godfrey, den werkelijken amant, te geven? Tijdens het on derhoud was hun houding hem een raadsel geweest tot hij begrepen had, dat Donnithorpc een onverzoenlijke vijandschap tegen hem. John Baltazar, koesterde. En thans vroeg hij zich af, of de pose van den beleedigden echt genoot niet een voorwendsel was voor wraak, die in diepere beweeggronden wortelde. Een deg of veertien geleden pas had God frey tegen hem gezegd: „Die kleine rat haat u als de pest." Hij had gevraagd waarom. En als een pape gaai had mj Edna nagepraat: „Van een Triton als u krijgen die politieks stekelbaarsjes de stuipen." Hij had gelachen oni die overdrijving. Moor had de jongen per slot von rekening gelijk? Zeker hij had heel weinig aandacht geschon ken aan Donnithorpe, op wien hij, met min achting neergezien had als op het broedsel kleine wezens, die nog parasiteerden op het Rijk, dat zij hun bost gedaan hadden ten gron de te richten. Was dat de wraak van het ver achtelijke kleine insect? (Woidt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1924 | | pagina 5