xxxxxxxxx x x x x De rubriek van Oom Karei. RAADSELS. OPLOSSING VAN VORIGE KEER. I. Karei, Arie en Sam. II. Penning met P, mes, linde, Grie*. ons en g. III. Ons Moppenhoekje met de woorden: pen, kom, Mopje, hoek en ons. De prys heeft Kiekie Kat, dus die mag Maandag even het boekje van Willy Petillon „ïna en hare Moeder" komen halen. NIEUWE RAADSELS. I. Verborgen meisjesnamen: We lezen thuis de kinderrubriek. Neem maar een parapluie mee. Myn broertje is een aardige jongen. (Ingez. door Driehoek). II. Mjjn geheel is een goede raad en bestaat uit zeventien letters. 3, 16, 9, 13 en 13, 16, 16, 1 zijn jongens namen. II, 12 en 7, 14, 9 zijn voorzetsels. r 16, 10, 11, 1 is een bloem. Een 1, 2, 3, 8, 7, 6 gebruikt men bij het tim meren. 17, 5, 12 is een plakmiddel. Een 4, 8, 14, 12 is in ieder huis. (Ingez. door Arnold v. D.) III. Kruisraadsel: X X X X Eerste rij i3 een der eerste tien letters van het alphabeth. Tweede ry is een visch. Derde rij is een meisjesnaam. Vierde ry is iemand, die wild verkoopt. Vijfde rij is het gevraagde woord, een stadje. Zesde ry is een meisjesnaam. Zevende rij is een natuurverschijnsel. In de achtste rij houdt men kippen. (Ingez. door Perzik.) VOOR DE MEISJES. Receptenhoek (redactrice: Lekkerbekje). Zandkoekjes. 240 gr. bloem.». 1 ei, 180 gr. boter. 90 gr. poedersuiker, wat vanille. Bereiding: Boter, suiker en ei met elkaar kneden, daarna de bloem toevoegen, het deeg uitrollen ter dikte van een rijksdaalder en er ronde koekjes van steken. Bij matige hitte in de oven bakken. VRAAGSTUKKEN. I. Wie kan bewijzen, dat één kat drie staar den heeft? (Ingez. door Banaan). II. Hoe zegt men dat: „De haan legt een ei pf de haan ligt een ei?" (Ingez. door Jan R.) OPLOSSING VAN VORIGE KEER. Hij komt er nooit, want tot het oneindige legt hij telkens de helft van het restant af. VERSJE. „Maatje, als je jarig bent, Wil 'k iets moois je schenken, Maar ik weet nog niet goed wat. 'k Moet nog iets bedenken." ,Wil je bloempjes uit mijn tuin? Of mijn liefste poesje, Of mijn mooiste prentenboek? Zeg het dan maar, moesje!" Maatje, Tc zal je op dien dag Héél veel zoentjes geven, Want van niemand hou zooveel, In mijn heele leven!" ANNA SUTORIUS. PROEVEN EN KUNSTJES. Leg op de opening van een flesch een ge broken lucifer en daarop een dubbeltje. Nu moet je, zonder aan het lucifertje te ko men, het dubbeltje in de flesch laten vallen. Dit doe je, door een druppel water op de luci fer te gooien, dan zal het dubbeltje na eenigen tyd in de flesch vallen. (Ingez. door Wim N.) VAN ALLES WAT. Spelletje. Dit spelletje heet „zwarte kunst". Men stuurt iemand de kamer uit. Daarna be spreek je met de overigen een voorwerp, wat in de kamer is, die de naar buiten gestuurde moet raden. Men roept nu de jongen of 't. meisje binnen. Men vraart aan hem of haar, terwijl men een stoel aanwijst: „Is 't dat?" „Neen," zegt hij dan. Men noemt nu allerlei voorwerpen op die 't niet zy'n. Eindelijk noemt men een zwart voorwerp op. Dat is het ook niet, maar daarna moet men het besproken voorwerp, b.v. een lampekap vragen en dan moet hij of zij: „ja" zeggen. Altijd na een zwart voorwerp moet men 't besproken voorwerp noemen. (Ingez. door Poesje.) VERSJE. Jeannetje en Jetje, twee nufjes zoo klein. Die gingen eens wandelen, heel keurig cn fijn, Jeannetje en Jetje, met deftige pasjes. Die liepen voorzichtig, langs modder en plasjes. Toen kwam Jan de Wind „wat een nufjes gaan daar;" „Die moet ik eens hebben, kom hier met dat haar!" „Floep! weg met die hoeden, ik zal jullie leeren," „Om zoo als twee pauwen op straat te marcheeren!" ANNA SUTORIUS. RUILHANDELHOEK. Willem v. d. Horst, Dorresteynscheweg 23, heeft Verkadeplaatjes, welke hij graag wilde ruilen voor Pleinesplaatjes; hij heeft er twaalf van ,4e IJsel" en 34 van „de Vecht". Hij geeft twee Verkadeplaatjes tegen één Pleinesplaatje. CORRESPONDENTIE. Driehoek. Dat was zeker een gevlekte driehoek. Jammer, 't was zoo netjes geteekend. Je bent ook heel gauw buiten dus je kunt nu mooi genieten, eiken dag zie je het meer groen worden. Arie St. Ik verheug er me al op, maar zullen we dan maar afspreken voor mijn 100ste verjaardag? Ik heb de optocht ook gezien en vond het iets heel aparts. Ja, nu stonden de menschen er naar te kijken, maar ze zagen er nu ook heel wat mooier uit. Jan Klaassen is altijd leuk, je ziet hem nu niet zoo vaak meer, nu we geen kermis hebben. Gerard L. Dank voor je raadsels, dat kruisraadsel vind ik niet zoo leuk, zoo'n vreem de naam, maar het andere bewaar ik. Ik heb zooveel postzegels, weggegeven, dat ik werke lijk geen dubbelen meer heb. Maar ik heb je naam opgeschreven, dus zoo gauw ik er weer eens wat krijg, zal ik je in de Kinderrubriek oproepen. Duifje. Ik zag het al aan het lange „dag", dat is zoo iets speciaals van Muisje. Nu jij weer ziek, wat vervelend. Gauw beter worden, hoor! Spinnetje. Lees eens wat ik hierboven aan Gerard L. geschreven heb, jij staat nu no. twee op de lyst, ik hoop, dat ik er weer gauw eens wat heb. Mignonette. Ik hoorde al van die ande ren, dat ze jou kenden, 't is nu een mooi trio. Jullie praat zeker vaak over Oom Karei, hè? Ook al weer een bofkind, dat hebben ze nu toch allemaal gehad. Ik wist het niet, dat die bloem zoo heette. Ik heb een hecle collectie mooie bloemennamen zoo langzamerhand, als ik al die briefjes voor me heb, ruikt het zoo heerlijk, dan verbeeld ik me in een groote bloementuin te zitten en af en toe springt er een kikker of een ander beest voorbij. Muisje. Jullie kent elkaar allemaal, ge loof ik. Ik ken jullie niet, dus ik kan niet zeg gen, wie dat waren. Ik zou kunnen zetten: wie is het meisje met de groene muts enz.", maar daar is het niet belangrijk genoeg voor, hè? Ik heb je toen niet geholpen, je dacht zeker, dat het die dikke mijnheer was Als je weer eens komt, zal ik eens piepen. Dus weer druk op school; als je straf krygt, zal je het ook wel verdiend hebben, denk ik. Een muis kan nu eenmaal lastig stil zitten. Je hebt nu weer wat te lezen, ik vond het erg leuk zoo veel van jou te hooren, als je tijd hebt, houd ik me aanbevolen. Flora C. Kon je de verborgen namen niet vinden? Die vond ik juist zoo gemakkelijk. Maar toch goed, dat je deze ingestuurd hebt en nog even wat geschreven. Je brief kwam toch nog vroeg genoeg. Dinsdagavond, als ik hem dan maar heb. A r n o 1 d v. D. Ik ben erg benieuwd naar je opstel. Artis is fijn, hè? Ik vind de vijver altijd zoo mooi met do pelicanen. Maar er is zooveel te zien én alles is eigenlijk de moeite van het kijken waard. Heb je de slangen nog gezien, wat weinig beweging hè? Je raadsel vond ik zoo goed, dat ik het dadelijk plaatsen zal. Spanrups. Ik ben nu zoo van jou afhanke lijk geworden. Be merk wel. hoe de vraagstuk ken in de smaak vallen, ik krijg zooveel ant woorden. Ik hoop, dat dit je aanmoedigt er mee door te gaan. Maar als je eens een enkele keer geen tyd hebt, is het niet zoo heel erg, als ik er de volgende keer dan maar een krijg. Elsje F. Dus het raadsel was eenvoudiger dan je dacht. Ik kan me begrypen, dat je de straat niet meer weet, er zijn er daar ook zoo veel. Piet B. Er liggen voor jou nog altijd een paar Verkadeplaatjes, kom je die eens halen? Houd je veel van bloemen Prachtig vind ik dotterbloemen, ze zijn zoo groot en prachtig donkergeel. Die vacantie hebben jullie het niet getroffen, maar nu komt toch de goede tyd. Jo Z. Stuur het eens, dan leer ik je vanzelf beter kennen. Ik ben erg benieuwd. Ik stel me voor zoo'n heel dikke athleet met geweldige biceps. Wim N. Dus de proeven en kunstjes doe je mee, 't is een mooi werkje voor je vrije middagen. Of heb je zooveel huiswerk, waar ben je op school Dat weet ik van jou nog niet. Zwartkop. Nee, ik heb hem toen niet ge kregen, ik doe ze altijd dadelijk bij elkaar, dus hij kon hier ook niet zoek geraakt zijn. Daar om had ik de groeten laten overbrengen. Ging het weer op school To n N e v e u. Ik had het nog niet eens ge zien, dat de letter verkeerd stond, maar je had toch wel begrepen, dat het voor jou was. Ik vond dit raadsel niet zoo aardig, maar stuur er nog maar eens, wie weet, hoe 'n goede er nog instaan. Jan R. 't Is een mooi boek. Dus je vrind had er al van verteld Je bent zeker een Fries, aan jou achternaam en de voornaam van je broertje te oordeelen. Laat hij ook maar eens schrijven, hoe meer brieven hoe liever. Lang zamerhand kom je zeker wel te weten, wie de andere neefjes zijn, je noemt al verschillende namen. 1- o e s j e. Als Je eens een heel mooie teeke- ning gemaakt heb, mag ik die eens zien zeker. Je hebt nu voorbeelden genoeg. Wat ben je toch een steun voor me, 't was werkelyk van alles wat. Dat dacht ik wel, dat je van lekker eten hield, nou, ik ook, die zandkoekjes lokken me erg aan. Ik krijg de raadsels met de oplossingen, als er dan nog andere oplossingen van zy'n, moet ik die nemen, die ik opgegeven kreeg, vind je dat ook niet het beste? Gelukgewenscht! Paddestoel. Ik kom daar wel eens, wat een groote stad er weer bij dat plan Zuid, daar was voor een paar jaar nog niets van. Vond je den ingang van de tentoonstelling niet duidelijk, je kon er onmogelijk voorbij- loopen. Je hebt er wel 'genoten, merk ik, er waren ook veel interessante dingen. Voelde je je niet groot boven de kleine bergjes? Frits R. Jij bent toch een broertje van Jan"' Je moet mnar een trouw medewerker v.orden, het lot zal jou ook wel eens gunstig I Aapje. Ik zal het in alle geval eens plaat - I sen. Meen je het ook, er zijn er ook veel, die ze zoo flauw vinden, maar allemaal even leuk kan ook niet, hè? 't Is lastig precies te weten, wanneer een raadsel te moeilijk is. Ik vind deze soort eigenlijk nooit moeilyk, 't is alleen maar een kwestie van nauwkeurig uitzoeken. J a n R. Jammer, die verschillende vogels. Ik neem dar, wat opgegeven is. Je had J».n ai ver teld over het boek? Frits K. Jou brief kan ik altyd zoo goed lezen met die groote letters, jammer die twee blanco kantjes. Theo v. Sch. Nieuwe neef, vertel Je me ook eens het een en ander? Appelbol. Al was het dan geen boek, dit kan iedereen wel gebruiken, ze zijn juist mooi om de kinderrubriek niet kwyt te raken. Is die mop echt gebeurd? D i k k i e. Je moet by de raadsels altijd de woorden schrijven waaruit het gevormd wordt. Je brief ziet er zoo netjes uit, zoo regelmatig schrift, mijn oogen zien soms wel eens wat anders. Piet van H. Alles went, .alleen gaat liet niet zoo gauw. Jullie hebt anders geen klagen over de vacanties, hoe lang duurt de zomcr- vacantie ook weer, is het niet 1% maand? II e n k M. Dus toch gelukkig weer terug ge komen. Ze waren thuis zeker niet zoo tevre den, nu maar flink werken de laatste maan den voor het eindrapport. Kot boek ken ik, op stellen kan je zeker wel goed maken, dat jo daar een pryi voor kreeg. Er waren er meer, die over hun opstellen schreven. Nu hier nog eens een boek, hè9 Banaan. Dat noem ik nog eens kunstig, om dat to bewijzen. Als je zoo'n kat tegen komt, breng je die oven hier, ik ben erg be nieuwd er zoo een te zien. Zoo blijkt al weer, dat je, als jo wilt, alles kunt bewijzen. Kersje. Leuk, dat bloemetje, een echte Pinksterbloem. Ik kan me het opstel niet meer herinneren, ik zal alles nog eens nazoeken. Waar ging hot over? Schandelijk, hè, dat ik dat vergeten ben, maar ik krijg ook zooveel. Wat zal broertje leuk zijn. Wat kuikentjes nog in den dop zoo'n ruzie kunnen maken I ze zien nog pos elkanders kop, of kibb'len al, dio snaken. D'een gunt den ander zelfs geen licht, geen plekje om te leven is nu de afgunst al zoo groot, wat zal dat straks wel geven f Nu ziet 't elkaar ten voeten uit, dat kleine, jonge goedje do kennismaking valt wel mee, want vriend'lijk klinkt het„T< groet jel" Don tripp'len saam z'een eindje rond om 't land eens te verkennen zoo is er wel gelegenheid om aan elkaar te wennen. Dat zou je denken, maar, o hé, ze komen bij een vijver, d'een schudt ei gauw zijn vlerkjes uit met ongekenden ijver. Hij klapwiekt, plons daar zwemt hij heen, een eendje in het water, dat duikt en plast als eenden doen met vroolijk, druk gesnater. De onder ziet 't verwonderd aan, kijkt als een wijs, klein kipje het eendje na, dat ginds, heel ver, zwemt als een nietig stipje. Neen, "k heb het daad'lijk wel gedocht, 't zijn töch geen kameraadjes en ben je *t hiermee soms niet eens, bekijk dan maar de plaatjes I HERMANN A. Zwartkui?jê», ds Spreeuw. Boven op een schoorsteen zat Vader Spreeuw en floot„Piedewiet I fuut 1 fuut 1 Piedewiet I fuut I fuut I Mijn vrouw en ik hebben vier jon gen I Piedewiet I" Een poor musschen hoorden 't cn feliciteer den Vader Spreeuw „Vier jongen, zeg je Wat i heerlijk voor jou en je vrouw I" j Vadei Spreeuw vond de musschen altijd bru tale rakkers, want zo haalden hem dikwijls de I lekkerste beetjes voor den snavel weg. Maar nu was Vader Spreeuw zóó blij en de musschen feliciteerden hem zóó hartelijk, dat hij wel met hen wilde praten over de vier jonge spreeuwtjes in 't nest. „En wanneer leer je ze vliegen vroeg de dikste ipusch, die al zijn veeren had opgezet, vanwege den nog kouden wind. „Al heel gauw f Al heel gauw! fuut! fuut!" floot Vader Spreeuw. En toen vloog hij weg naar zijn nest en keek vol trots naar zijn vier jongen, die piepten en maar steeds om voedsel vroegen. „Vier jongen hebben mijn vrouw en ik Vier jongen I" floot voder Spreeuw vol blijdschap. Toen de jonge Spreeuwtjes wat grooter wer- den, letten ze meer op wat er om hen heen ge beurde. Zoo zagen ze, dot vele vogels hun nest voorbijvlogen. Dan werden ze woelig en vroegen, waarom ze dat ook niet konden. „Later leer je ook vliegen 1" zei Moeder Spreeuw dan, „nu ben je nog te klein. Later, als je grooter bent Don waren drie van de vier tevreden. Maar de vierde, die Zwartkuifje heette, rekte zijn halsje uit over den rand van 't nest. „Waar om nou niet piepte hij ontevreden. „Ik wil gouw vliegen." „Wees niet zoo ongeduldigl" zei Vader Spreeuw, die er juist aankwam, „anders krijg je nog een ongeluk I" Maar Zwartkuifje vond, dot hij 't veel beter wist, en dacht„Wacht maar I Zoo ,jfouw wo alleen zijn, vlieg ik weg. Wat zullen ze ver baasd naar me kijken I" De musschen vroegen Vader Spreeuw eiken dag, of zijn jongen al vliegen konden en tjilpten luidruchtig, als hij floot„nog niet I nog niet I" Zwartkuifje hoorde dot een keer van uit zijn nest. Hij rekte zijn halsje zoo ver mogelijk over den rand om de musschen te zien En toen docht hij„Wacht, nu vlieg ik weg I" Het was in een ommezien gebeurd. Een kleine vogel log hulpeloos onder den boom, piepend van pijn en van schrik. Moerler vloog angstig rond hem heen, maar ze kon Zwartkuifje niet helpen. Als er nu maar geen poes kwam f Vader liet op 't lawaai de musschen in den steek en schrok, toen hij daar één van zijn jon gen zag liggen. „Zwartkuifje 1" riep hij, „Kun je niet opvlie gen „NeeI". piepte Zwartkuifje cn keek rond met angstige oogen. Toen kwam een kleine jongen uit het groote, steenen nest, waar de menschen wonen. Hij zag Zwartkuifje liggen, die met zijn vlerk jes sloeg. Hij was heel licht gewond. O, dat hij niet weg kon vliegen f De kleine jongen strekte zijn handjes uit. „Pik I" zei Zwartkuifje. Mnar de jongen nam hem toch voorzichtig op. Moeder Spreeuw vloog rond en floot, moor ze kon er niets aan doen. Zwartkuifjewas gevan gen. De jongen ging met 't kleine vogeltje 't stee nen nest binnen. En toen werd 't weer rustig buiten, alsof er niets was gebeurd. Moer dicht bij 't nest zaten Vader en Moeder Spreeuw en beraadslaagden, wat ze doen moes ten. Ze waren heel verdrietig. En de drie jongen in 't nest waren ook niet vroolijk meer. Zo vroegen „Waar is Zwartkuifje Waar i hij „Bij de menschen I" zei moeder. En ze kroo] dicht tegen vader aan om troost te zoeken Want wat zou er wel met Zwartkuifje gebeuren O, was dat ding toch mnar niet zoo eigenwijs geweest om te willen vliegen vóór 't tijd was I Dien dog floten de spreeuwen heclemanl niet Ze waren treurig, al zeiden zo ook tegen elkaar: „Moed houden 1" 's Avonds, vóór donker, ging Moeder Spreeuw op zoek. Ze vloog rond het huis. Steeds moor op en neer. En plotseling hoorde ze gepiep. Zo werd er opgewonden van. En zc antwoord de Toen zog ze een dakraam openstaan. Ze keek naar binnen, cn daar, in een mand, zot Zwort- kuifie I „Zwartkuifjeriep Moeder Spreeuw. En toen ging ze uit om voedsel to vangen voor 't kleine spreeuwtje in de mand. Zoo werd Zwartkuifje iederen dng gevoerd. En vaak kwam de kleine jongen boven met zijn moeder. Hij vond 't heerlijk, dat Zwartkuifje niot doodging, mnar gevoerd werd door Moe der Spreeuw. En soms bleef hij een heelen tijd op den zol der zitten kijken. En dan zog hij ook. hoe Zwart kuifje werd gevoerd door zijn moeder Ze kwam dan gauw door 't dokranmpje gevlogen, cn vloog ook gauw weer weg. Dan keek hij naar dien kleinen spreeuw cn dacht, of die 't nu wel prettig zou hebben in do mand, zoo ver vun zijn nest cn zijn broertjes en zusjes. Als de jongen Zwartkuifje over zijn voeren streelde, pikte die hem niet meer. Dan leeek hij hem heel verstandig onn met ziin kleine krooloogics. Net of hij zeggen wilde: „Ik weet wel, dat jij goed voor me bent Door- om wil ik jo ook niet pikken I" En rustig liet hij 't handje begaan, dat hem over zijn rug streelde. De tijd kwam, dat Zwart kuifje sterk was geworden. Hij zou gauw zelf begrijpen, dot hij nu kon vliegen en dc groote, wijde wereld kon gaan zien. „Moeder!" zei de kleine jongen, „,ik wou den spreeuw zoo graag houden I Kunnen we hem niet kortwieken Zijn moeder keek hem aan. „Kind", zei ze. „hebben we dóórom den klei nen vogel geholpen Begrijp je niet, dot een vogel vleugels heeft gekregen om te vliegen on der den hoogen hemel, om vrij te zijn Heb je nooit gezien, hoe een tamme kraai met haar stompjes vleugels slaat, alsof zij weg zou willen vliegen en nog altijd hoopt, dat eens haar vleugels haar weer zullen kunnen dragen door de vrije lucht Zc trok haar jongen naar zich toe. „Kindje", zei zc, „Moeder Spreeuw houdt net zooveel van hoor kind als ik vnn 't mijne. Als de spreeuw hier rondloopt, zal hij zoo eenzaam zijn. Want zijn kameraden kunnen al len vliegen. En hij zal zoo'n verdriet hebben. Arme, kleine Spreeuw I' Ze streek den jongen door zijn haar. „Doe, zoonis dat kleine tikkertje binnen in je je ver telt. Don doo je niets verkeerds I" De jongen keek naar zijn sterke beentjes cn noor de lachende zon buiten. Toen ging hij de kamer uit cn zijn moeder hoorde hem dc trap opstoppen. Hij ging naar de rnand cn haalde den spreeuw er uit. Toen ging hij naar den tuin. Dnor hield hij hem nog even vast in zijn; hondjes. „Dug Spreeuw 1" zei hij. „Je was heel lief, toen je zoo'n orm, klein ding was. Ik zou je graag willen houden. Maar nu ben je groot. En je hebt vleugels gekregen om mee te vliegen, net zoools ik becnen heb gekregen om haxi mee te loopen." En de jongen zette den spreeuw op den grond. Zwartkuifje trippelde een eindje voort. Toe» bleef hij staan en zog verbaasd om zich heen. Toen trippelde hij verder. En op eens sloeg hij met zijn vleugels cn merkte, dat die sterk geworden waren. De kleine jongen hoopte nog even, dat hij zou blijvendat hij nipt zou wegvliegen. Toen, met een kreet, vloog Zwartkuifje op cn den tuin uit, zijn vogelhart vol vreugde, omdat hij vrij wasvrij I De jongen stond nog op dezelfde plek cn koek den vogel na. Hij stond nog te kijken, toen er al long niets meer van Zwartkuifje te zien was. Toen keerde de kleine jongen zich langzaam om en ging 't huis binnen. Even streek hij met zijn mouw over zijn oogen. Dien middag maakten de moeder en do kleino jongen een verre wondeling. Door in 't bosch waren veel spreeuwen, die vroolijk floten. De kleine jongen huppelde voor zijn moeder uit. Hij wist, dat Zwartkuifje naar zijn kame raden was gegaan. Toen was hij blij, dat vogels vleugels hebben, JO SMITS. MOPPF HOEKJE. Te veel baast. George hard loopend met dc fiets in de hand. Jo (in 't voorbijgaan): „Zeg, George, spring er op." George: „Nee, Jo, ik heb te veel haast." (Ingez. door Appelbol.) Niet strafbaar. Rechter: „Beklaagde, je wordt ervan beschul digd, de deur te hebben ingedrukt. Heb je iets ter verontschuldiging aan te voeren?" Beklaagde: „Jawel, .meneer de rechter. Er stond op de deur „duwen"." Dat gmg niet. Meester: „Weer gevochten, Jan?" Jantje: „Ja, meester, maar Flip begon." Meester: „Op de catechisatie heb je toch ge leerd, dat, als men je op je rechterwang slaat, je de linker moet toekeeren"' Jantje: „Ja meester. Maar, ziet u, hij sloeg me op m'n neus en daarvan heb ik er maar een." Tante: „Hier, jongen, hob je een bonbon, wat zeg je nu?" Jantje: „Geeft u er nog maar een." (Ingez. door Nikkertje.) Een kleine misvatting. Jongen: „Mijnheer, hebt u ook insectenpoeder te^en vlooien?" Drogist: „Voor hoeveel?" Jongen: „Ja... zeg voor tienduizend/ (Ingez. door Spanrupsj.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1924 | | pagina 11