AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlandër" za'erd°9 Be Kluizenaar van Far-End. TWEEDE BLAD. „De groots hertogin van Gerolstein" BINNENLAND. FEUILLETON. 23e Jaargang No. 175 24 Jan.1925 Muziek van Jacques Offen bach. Tekst van Henri Mcilhac en Ludovic Hatévy. Hoewel de grenzen tusschen „Musiquet- te", „Opera buffa", „Opera comique" en operette wel niet duidelijk te trekken z'jn, kan Offenbach's Groot Hertogin van Gerol stein, door hem zelf als Opera Comfque be titeld, gevoegelijk onder het genus operette worden gerangschikt. Alle elementen, waar uit eene operette moet worden opgebouwd: vrooliike, luchtige of parodistische muziek, lachwekkende handeling, hoofdpersonen met caricaturale eigenschappen, bonte op eenvolging van liefst zoo mal mogelijke tooneelen, zijn hier biieen. Het is voor mij altijd nog een open vraag, wie meer aandeel in het succes ecner operette behoort te hebben, de tekstdich ter of de componist. Hoewel als regel de componist op den voorgrond treedt, wan neer het op het inoogsten van lof aankomt, kunnen wij wel als vaststaand aannemen, dat een componist, die goede muziek schrijft bij een tekst, die het op het tooneel niet „doet", weinig plezier van zijn werk zal beleven. Daarentegen heeft een operette, waarvan de tekst naar den zin is van het lachlievend publiek, succes, ook al is de muziek geschreven door een kruk. In de laatste jaren zijn we maar al te veel met prullaria van deze soort opgescheept. Dat Offenbach wel eens „de koning der operette-koningen" wordt genoemd, heeft hij zeer zeker te danken aan zijn buitenge woon talent om sprankelende, van levenslust tintelende melodieën te schrijven. Zijn mu ziek is steeds opwekkend en nimmer ordi nair, dikwijls in zijne muzikale parodieën zelfs lachwekkend, z'onder daarbij de gren zen van den fijnen smaak te overschrijden, zijne soms verrassende harmoniewendingen klinken toch «immer geforceerd, zijne in strumentatie blijft steeds luchtig en door zichtig en zit vol van allcrkoddigste vondsten. Maar toch. zonder iets af te willen dingen op Offenbach's talent, dat in zijn speciale genre zeer zeker het geniale nadert, toch past het ons te constateercn dat een groot aandeel van het behaalde succes toekomt aan de tekstdichters: Henri Meilhac en Lu dovic Halévv. Hebben van de ontelbare door Offenbach gecomponeerde werken niet juist die operet tes, waarvan Meilhac en Halévv de teksten geschreven hadden, het meeste succes be haald? W.ij noemen behalve de Grootherto gin van Gerolstein: de „Belle Hélène", „Or- phée aux Enfers", „Vie Parisienne" e. a. Na aldus den tekstdichters den lof tfe heb ben toegezwaaid, die hen gewoonlijk ont houden wordt, willen we even onzen aan dacht op hem concentreerep. die dan toch ten slotte als hoofdpersoon beschouwd wordt. Offenbach die omstreeks I820 geboren werd (verschillende bronnen geven jaar tallen tusschen 1819 en 1822 aan) was zoon van een joodschen v/iorzanger. Na eene muzikale opleiding te hebben genoten aan het conservatorium te Parijs, maakte hij naam als cellist en trachtte hij door het geven van concerten in zijn onderhoud te voorzien. Daar hij reeds op jongen leeftijd getrouwd was en het concerteeren hem met zooveel opbracht als hij zich gedroomd had, was hij uitermate verheugd, toen de direc tie van de Comédie franchise hem een plaats als dirigent aanbood. Met beide handen pakte hij dit aanbod aan. In 1855 zien wij hem als directeur van de Bouffes Parisiens. In dien tijd behaalde hij veel succes met zijne komische operatjes van 1 bedrijf, die speciaal gecomponeerd waren voor kleine bezetting, dus weinig kostten en geschikt waren om in een klein theater te worden opgevoerd. Uit dezen tijd stam men o. a. de muzikale juweeltjes „Mon sieur et Madame Denis", „Mariage A la Lantcrne", en la „Fille d'Elisonde". Het laatste operatje zullen vele lezers zich nog herinneren van de opvoering in het vorige jaar van het Miinchener marionetlen theater. Aangemoedigd door z.ijn succes ging Of fenbach er toe over meer uitgebreide wer ken te componeeren. Door het veranderen van genre, werd ook den aard icr composi tie beïnvloed. Moeien wij betreuren, dat er iets van het uiterst fijne, aristocratische van zijne eerste composities verloren ging? Hierover zal verschillend geoordeeld wor den. Indien wij echter aannemen, dat het vroolijke luchtige, haast lichtzinnige genre in de muziek recht van bestaan heeft, dan kunnen wij slechts dankbaar zijn, dat een Offenbach zich op dit genre heeft geworpen. In 1858 verscheen de „Orphée aux En fers", in 1864 „La Belle Hélène" in 1866 „Vie Parisienne" en in 1867 „La Grande Duchesse de GérolsteinAl deze werken werden onmiddellijk na hun verschijnen honderden inalen achter elkaar met stijgend suqges opgevoerd. De „Groot Hertogin van Gerolstein" was hoofdzakelijk gecomponeerd, om de vreem delingen die de tentoonstelling van 1867 op het Champ de Mars zouden bezoeken naar de „Variétés", waar dit werk zou worden opgevoerd, te trekken. De rol van de Groot Hertogin was in handen van Madame Hor- tensc Schneider, Dupuis was de door de fortuin zoo begunstigde soldaat Fritz. Dat de censuur zich in dien tijd niet on betuigd liet, blijkt wel uit het volgende voor val tijdens de generale repetitie. Het eerste bedrijf was zonder ongeval afgeloopen. Men is in het tweede bedrijf genaderd aan hel moment, waarop de tot generaal gepromo veerde Fritz als overwinnaar uit den str.ijd terugkomt. Doch nauwelijks is hij met hel zingen begonnen van: „Madame, en dix-huit jours „J'ai tcrininé la guerre of uit de eerste rijen achter het orkest klinkt luid protest geroep: „Geen politiek hier! Wij kunnen dit niet toestaan. Deze zin moet gecoupeerd worden". Hevige verbazing van Offenbach. Niet minder groote ontsteltenis van Meilhac en Halévy. Zij beweren, dat dit met politiek niets te maken heeft. Een ein deloos gekibbel volgt, maar er helpt niets aan, liet woord „dix-huit" verdwijnt uit den tekst en wordt vervangen door „quatre". Eene toespeling op den oorlog tusschen Duitschland en Oostenrijk en die door eerst genoemd land in 18 dagen was gewonnen, kon met worden "toegestaan. Of de verbazing van componist en schrij vers niet een weinig geveinsd is geweest? Wij vermoeden, dat ze ook in dit scènetje het publiek ten koste van Frankrijk's Ooste lijke buren hebben willen vermaken. Immers de gehcele operette is een en al spot op de kleine Duitsche staatjes, waaruit later het zoo machtige Duitsche rijk werd samenge steld. Men is later zelfs zoo ver gegaan „de Groot Hertogin" aan te wijzen als een der vele oorzaken die er toe hadden medege werkt de stemming tusschen Frankrijk en Duitschland zoodanig te verbitteren, dat er een oorlog uit moest voortkomen 1 De dwaasheid hiervan behoeven we wel niet aan te tooneri. Op 12 April 1867 had de première plaats en aanstonds was het succes overweldigend. Het sabellied overwint in korten tijd de ge- heelc wereld. Madame Schneider heeft haar eigen naam verloren. Overal waar ze zich vertoont, in het Bois, op de Boulevard, wordt ze betiteld als de Groot Hertogin. Zelfs aan het hof, waar zij op een feest wordt genoodigd, wordt ze bij haar ver schijnen aangekondigd als „la Grande Duchesse de Gérolstein". Ondanks de doorloopendc spot met hof- intriges, waarmede de operette is door spekt, verschijnen een indrukwekkende rij gekroonde hoofden achtereenvolgens in het kleine théater. Reeds op 24 April komt de keizer, nieuwsgierig gemaakt door hetgeen men hem van de eerste opvoeringen heeft verteld, een kijkje nemen. Kort daarop komt hij weer, ditmaal met de keizerin. Een paar dagen later zit de prins van Wales in de zaal. De Czar, op weg naar Parijs, tele grafeert uit Keulen, dat hij 's avonds de voorstelling wil bijwonen. De zaal is echter reeds uitverkocht. Geen nood. Het geheele schouwburg-personeel trekt er op uit om plaatsen avant-scène terug te koopen en 's avonds amuseert de Czar met zijn gevolg zich kostelijk. Later verschijnen ook de koningen van Bcijeren, van Portugal en van Zweden. Jammer genoeg moét plotseling de rij voorstellingen worden onderbroken, door dat Grcnier, die de rol van Prins Paul ver vult in het dolle Trio Bnuffe aan het eind van het 2e bedrijf, zijn been breekt. Een van de groote verdiensten van dit werk is dat een zestienjarig meisje gerust haar moeder naar de opvoeringen kan mede- nemen, iets wat gewoonlijk niet van Offen- bach-operettes kan gezegd worden. Het weinige wat in den tekst nog aanstoot zou kunnen geven is bovendien voor dilettanten- gebruik omgewerkt, zoodat indien sommige lezers van den naam Offenbach geschrok ken z-ijn, zij in dit opzicht gerust kunnen zijn en de uitvoeringen van de Amcrsfoortsche Opera-Vereeniging met hunne tegenwoor digheid kunnen verceren. Aan het eenige groote, ernstige werk, dat Offenbach componeerde, de „Contes d'Horf- mann", is eene tragische geschiedenis ver bonden. Nadat in 1879 Offenbach gestor ven was, zou in 1881 de première tc Wec- nen plaats hebben. Tijdens de uitvoering ontstond een brand, die zoo snel om zich heen greep, dat meer d.\n 300 bezoekers er het leven bij lieten. Vele oudere lezers zul len zich nog deze ontzettende ramp herin neren. De „Contes d'Hoffmann" staat nog op het répertoire van de meeste buitenlandsche opera-gezelschappen. Offenbach's operettes komen nog steeds in lange serie opvoeringen ten tooneele. Meestal worden ze met geno ten praal vertoond. Het is jammer, dat Amersfoort niet over een tooneel beschikt, dat eene uitvoering van de Groot Hertogin van Gerolstein „a grand spectacle" moge lijk maakt. Toch geeft het tijdvak, waarin de operette speelt (het midden van de 18e eeuw) gelegenheid de costumeering zooda nig te verzorgen, dat ze, naar wij vertrou wen, een lust voor de oogen zal zijn. P. SCHWERZF.L. Mode. Mijn respect voor de scheppers der niéuwe modes groeit met den dag. Zij moeten zoovéél bédenken. Nooit toch werd er zóó algemeen met de mode meegedaan als in onze eeuw. Vroeger was de mode ullecn voor de zeer welgestclden, de edel vrouwen, de kustcelbe- woonsters, voor haar, die er al haar tijd en geld aan konden besteden. Tegenwoordig is dat gelukkig verand-erd I iedere vrouw, die han dig is en wot kijk heeft op zulke dingen, kan, welken leeftijd zij ook bereikte, en welke plaats zij inneemt in de maatschappij, er aar dig en naar de laatste modu gekleed uitzien. Waarom ook niet Het is het recht en de plicht der vrouw om te bekorenDat behoeft zij niet alleen met haar mooie oogen te doen I In één der gTOote bladen verscheen op het eind van het vorig jaar een ingezonden stuk van een mijnheer, die zóó verontwaardigd was over het feit. dot vrouwen de mode volgen en haar dienen als een slavin, dat hij de vrouwen daórom alleen zelfs het Kiesrecht weer wilde ontnemen I Ik kon mij best begrijpen, dat ihmand aan stoot neemt aan de ullemieuwste, meest mon daine mode-creaties, maar is dat nu een reden om owr alle Hollandsche vrouwen een ban vloek uit te spreken Het is moor een zóó klein percentage, dat de grenzen van het fat soenlijke overschrijdtdergelijke „dames" zijn er heusch altijd geweest'! Zouden alle korte rokken uit den booze zijn zijn alle bloote halsjes stuitend Kom T kom I niet overdrijven, hoor I Ook deze dingen hangen van iedere vrouw afzonderlijk of. Zoo lang zij haar toilet tegen over zichzelf kan verantwoorden, zoolong zij voor zichzelf weet, dat zij niets onbetamelijks draagt, kan zij gerust de mode volgen. Een korte, dikke, zeer blonde vrouw, met leelijke enkels en grove beenen zal zich inge togener moeten klecden, zal langer rokken moeten dragen dan haar slanke, knappe vriendin en niet iets kunnen kiezen in een cil te opvallende kleur. Zulke dingen kon ik u niet vóórschrijven Met opzet geef ik in deze rubriek steeds raad voor iederen leeftijd. Maar wonneer f>r onder mijn lezeressen zijn, die graag ineenhe- paald opzicht mijn advies willen weten, dan mogen zij het mij heusch ronduit vragen. Zoo kreeg ik ook dezer dagen een brief van iemand, die zich teekende„Matrone" Bent u bangvoor uw leeftijd, mevrouw, dat u uw naam verzwijgt Dot is werkelijk onverstandig. Ik vind mooi oud-worden juist zoo iels merkwaardigs. Onze grootmoeders verstonden die kunst zoo goed. Rustig, deftig en vol gracie bewogen zij zich door haar huis. Zij droegen veel grijs, maar voor gekleed ook paars of liladat kleurde zoo schitterend bij haar sneeuwwit haar In onzen tijd is het oud-worden helaas uit de mode I Ik ken domes von zeventig die langs 's hecren wegen stappen alsof zij juist even in de veertig zijn Op lage schoentjes met hooge hakken, met zijden kousen in een lichte kleur, een korten rok, een bloot (hoewel watpoezig I) huisje en een hoed met bloemetjes op ge verfd hoorBrrr I Zoo wccselijk antiputhiek dnt Smokkelen Zij zouden er heel wat liever uit kunnen zien, wonneer zij zich niet zo<- mallootig toetokelden Maar nu verder voor mijn matrone. Wel mevrouw, u vraagt of ik een geschikt model weet voor een jopon van ollen dag. Wat zoudt u denken van een toilet van don ker muiskleurig loken of een fabrikaat von zijde-en-wol, afgezet met een bond, bestikt met een Japansch motief in lila, rose en goud gele zijde? De jopon moe*" lmt model von een aangeslo ten peignoir hebben, die boven de ceintuur openhangteen vestje vun dezelfde stof komt dan dooronder te zien. De kraug, smol en rond van achteren, eindigt vun voren in een ruim- vallende fichu, die met den bovenomschreven rond is afgezet. Even boven den buik. moor onder den een hond breeden ceintuurband von lok, naderen de punten der fichu elkander in een scherpen hoek. Bovendien vollen er two* geborduurde ree pen aan weerszijden van de borst tot aan den zoom van den juist flink voctvrijcn rok. De strakke mouw is afgezet met een over de hand hangend strookje. Wanneer er geen kleine kinderen meer om u heen spelen en u dus geen kans loopt, dot uw jopon veel te lijden heeft van vieze, kle verige vingertjes, kunt u ook heel veel ple zier hebben von een zwart fluweelen middng- toilet. Fluweel is warm en ijzersterk en het stoat bijna iedereen heel goed. Voor lange, wat gezette vrouwen is het mooiste model een draperie nonr de linkerheup. De hals is don van voren V-vormig en van achteren rond uitgesneden. De V vult u op met een klein stukje zwarte kont. Verder behoeft de jopon geen enkele andere versiering te hebben dan een gitten gesp, of een kwastje van zwarte kralen op het punt wnor de dropcrie bijeen gehouden wordt. De rug moet recht en glod naar beneden hangen. De mouwen zijn strak; over den rug von de hond vallen zij met een punt. Voor sommige domes, die wat bleek zien, is dit misschien al tc zwart. Don moeten zij langs de halsuitsnijding iets zetten, dat de jopon „ophaalt". Voor de een stoot een smol zilve ren of wit zijden biesje aardig; een ander pre fereert misschien een kleureen derde kon volstaan met een zwart tullen ruche of een stukje bont. Goot u maar voor den spiegel stoan en oor deel dan even zelf I Nu nog een poor nieuwtjes voor de jeugd 1 Men zegt, dot in Londen, Porijs en New-York de meisjes zoo'n spijt hebben over hoar afge knipte haar, dot zij nu de witte pruikenmode uit de 18de eeuw weer te voorschijn gaan ho len, en dat de groote koppers reeds thans speurend rondreizen op zoek noor mooi wit haor I Weest op uw hoedeBewaakt uw grootmoederI Verder zegt men, dat de nieuwste jumper modellen voorzien zijn van ten hooge, nauw sluitende boord.' Dot zou me niets verwonde ren, aangezien het warme jaargetij binnen of- zienbaren lijd weer aenbreekt. Don kunnen we dus lekker pulfen in onze dichte kleeren, zoo- als we thons bibberen in dunne stofjes met een open hals. De Staotscourartt van heden 25 Januari bevat de volgende Koninklijke besluiten benoemd tot president von de Rechtbank tc 's-Hertogcnbosch Jhr. Mr. C. O. M. vun Nispen thans vice-president en tot vicee-prcsident Mr. E. A. E. van Meeuwen, thans rechter in dut college bevorderd tot commies bij den verzekerings raad P. J. Franken, adj. commies bij dien raad. in hun rong overgeplaatst o. bij het regiment grenadiersde reserve- kapiteins W. Cool en J. W. Klein, onderschei denlijk van het Ie en het I8e regiment inlon- terie b. bij het regiment jagersde eerste-luitc- nant C. F. Heijnen, van het reg. wielrijders, de reserve-luit. kol. P. W. von Wecren, van het 4e reg. inf. de reserve-majoor A. de Bruijn, van het 8e reg. inf. en de reserve-kapiteins jhr. J. H. Strick van Linschotcn en mr. J. C. Kielstra, onderscheidenlijk van het 20c reg. inf. cn von het reg. wielrijders onderscheidenlijk met ingang von 17, 7 en I Februuri 1925 aon den reserve-kolonel jhr. H. F. vnn Kinschot, van het wapen der cuva- lerie, den reserve-dirigcerend militoire apothe ker met den rang von majoor E. J. van Itol- lie, van het personeel van den geneesk. dienst der landmacht, cn den rcservc-kopitein L. Tim mer, van het I8e reg. inf., op het duartoe door hen gedaan verzoek, een eervol ontslag uit den militairen dienst verleend aan de reserve-ecrste-luitenonts mr. J. D. Hannema von het reg. grenadiers, mr. C. A. J. Blonkcrs van het 3c reg. inf. en den als zoo danig tijdelijk benoemden reserve-eerstc-luite- nant B. van Sprcekens, van het 20c reg. inf. op het duartoe door hen gedaan verzoek, een eervol ontslog als zoodanig verleend uit den milituiren dienst benoemd en aangesteld bij het reserve-perso neel der landmacht, bij het personeel van den genecsk. dienst, tot reserve-officier van gezond heid der 2e klasse, de heer G. J. Sorgdrager, arts e.an mr. P. J. M. Aolberse, Minister van Ar beid, Hondel en Nijverheid, verlof verleend tot het aannemen van het onderscheidingsteekcn van groot-cffirier der orde van het Legioen van Eer von Frankrijk. benoemd tot lid von den voogdijrood Amster dam II, mcj. dr. J. W. de Stoppcloar, te Am- s'erdom benoemd en aangesteld bij den gTooten staf tot kapitein, de ordonnans-officier der Koningin eerstc-luitenont jhr. D. W. Sickinghe van dien stafbij het ortilleriewopen, tot kapitein bij het regiment vesting-artillerie, de ecrste-luitenont J. van Maaren van het zesde regiment veld artillerie bij het wapen der Koninklijke marechaussée, tot kapitein, de eerstc-luitenant P. M. R. Ver- steegh, von dr> derde divisie van dnt wapen bij het personeel van den geneeskundigen dienst der landmacht, tot officier van gezond heid eerste klasse, die dcT tweede klosse N. H. Arkema van dot personeel bij het reserve-personeel van den genees kundigen dienst der landmocht, tot reserve-diri- geercnd-officicr van gezondheid tweede klasse, die der derde klasse G. A. \V. F. Losecuat von Nouhuys en doctor J. Cosporietot reserve- officier van gezondheid eerste klasse, die der tweede klasse J. Bijtel en H. Hondelink, allen van dat personeel op verzoek, eervol ontslogen als scheikundige bij den dienst der Rijkslondbouwproefstotions, mej. A. Huizingo, te Groningen herbenoemd tot burgemeester vonGrove L. J. J. M. Ficq Maashees en Ovcrloon G. H. J. RieterFijnaart en Heiningen A. von Cam- oen Hastrecht en Vlist G V. W. boron van Hemcrt tat DingshofBergschenhoek J. M. M. van Meetelen Bleiswijk J. Boon Dzn., secre taris Sncek P. J. de Hoop Sloten (Fr.) J. H. W. VerkouterenBathmen P. J. Hemmingo, secretarisAmbt-Hardenberg H. H. Weitkamp; Wijhe mr. G. Schimmelpenninck Wonneper- veen K. P. Roege, secretaris. Bij Koninklijk besluit zijn benoemd bij het reserve-personeel der landmacht, tot reserve-eerste-luitenont Io. bij het wapen der infanterie, bij zijn te genwoordig korps, gerekend van 27 Septem ber 1924, de reserve-tweede-luitcnnnt J. van der Leé, vnn het 13e regiment 2o. bij het wapen der artillerie, bij hun te genwoordig korps, gerekend resp. von 13 September 1924 en 25 October 1924, d*e rc- serve-tweedc-luitenonts L. H. P. Neumann, Vroolijke menschen zijn niet altijd gelukkig, maar in den regel goede menschen zonder nijd of afgunst. door MARGARET PEDLER. Geautoriseerde vertaling van \V. E. PONT. 22 Andrey's heldere oogen wierpen haar een doordringenden blik toe. „Ik denk, dat Jrij eensphinx is", zei ze langzaam. „De sphinx was een vrouw," wierp Hcrrick met groote beslistheid tegen. „Dan is Trent ccn mannelijke reïncarnatie van haar", antwooidde mevrouw Mavnard, zonder zich uit 't veld te loten slaan. Herrick glimlachte goedig. Hij was een lange, slank- gebouwde man met melancholieke bruine oo gen en den half-strengen, half-vriendelijken mond v«n iemand, die veel lichaamspijn heeft doorstaan. „Homme incompris", veronderstelde hij luch tig. „Geef den kerel wat hem toekomt hij is voor de vrouwelijke helft van Monkshaven ten minste een punt van voortdurende belangstel- ling". Andrey vatte dadelijk vuur op deze stilzwij gende uitdaging, en de twee schermutselden ge noeglijk samen tot het theeuurtje voorbij was. Teen vroeg zij een cigaret en nog een kussen en zond tenslotte Miles weg om een paar kie ken te halen, die zij samen hadden genomen en die hij sinds hun laatste ontmoeting had ont wikkeld. Zij behandelde hem volkomen alsof hij niet in al zijn doen en laten belemmerd werd door zijn lichaamsgebrek, en vroeg hem alle kleine diensten, die zij van een ander, die phy- siek volkomen gezond was, zou hebben ge vergd. Sara zelf, die gewend was geweest iederen wensch vnn Patrick Lovell te vooi komen, zou geneigd zijn geweest, wel wat gewetenskna ging te voelen, wanneer zij zich zoo liet be dienen door een kreupele, maar toen zij de gre tigheid zog, waarmee Miles aan de vele op- diachten van de bezoekster voldeed, begreep zij dot Andrey juist met grooten takt handelde. Zij maakte, dat Miles zich voelde als ieder man, niet als „maar een zielige kreupele", die vooral ontzien moest worden. En eens, toen een haarlok van Andrey langs zijn wang streek, toen hij zich over haar heen boog om haar een of andere bijzonderheid in de juist ontwikkelde foto's tc wijzen, zag Sara een plotselinge vonk in de kalme bruine oogen, die haor verwonderd zich deed afvragen of misschien de voortdurende schermutselin gen tusschen Herrick en deze levendige impul sieve vrouw, die de ergernis van half Monksha ven was. niet diepere oorzaak hadden dan vriendschap alleen. HOOFDSTUK VIII. Gast tegen wil en dank. Het was een van die wonderlijke-v.aimc da gen, die Maart een enkele maal kan brengen en die een' voorsmaak geven van de zomersche dagen van Juni. De zon straalde vanaf een wolkeloozen hemel, er was geen wind cn Sara, die langzaam door dc bosch- en rotsgedeelten tusschen Selwyn's huis en de Monniks Rots wandelde, voelde de zilte lucht zoo zacht en warm langs haor ge laat strijken als of de zomer reeds gekomen was. Molly was naar Oldhampton gegaan, want dc artistenkolonie zou natuurlijk profiteeren van dezen heerlijken zomerschcn dag om buiten te gaan schetsen. Zij zelf had met de morgenpost een brief van Elisabeth Durward gekregen, die haar gemoed in beroering had gebracht cn zij had haar neiging gevolgd om op een wonde ling in de eenzaamheid de dingen' uit te den ken. Vanaf dc vioegste dagen op Barrow had zij altijd de kleine verdrietigheden van haar kin* derlcven naar een afgelegen hoekje van het bosch gedragen om ze te verwerken, en die gewoonte was met haar gegroeid, zoodat zij nu een grootcr moeilijkheid zich voordeed, zich onwillekeurig naar de eenzaamheid van de rotsen in Monkshaven wendde, waar zij het gebruis van de zee kon hooren, dat haar in zijn klaagtonen een vage herinnering gaf aan het geluid van den wind in haar lieve oude pijnboomen. De lente komt vroeg aan de beschutte tegen het zuiden gekeerde baai van Monkshaven en de varens vertoonden reeds scheutjes van jong groen, samengedrongen als het vuistje van een kleiii kind, terwijl de primula's in kleine groep jes hun nieuwsgierige gezichtjes boven het groote boschtapijt uitstaken. Sara stond stil om een bosje te plukken en stak ze in haar cein tuur. Toen begon zij, uit het bosch gekomen, de steile helling te beklimmen, die naar het hoogste gedeelte van de kaap voerde. Een groot rotsblok half begroeid met mos cn kleine plantjes bood een aanlokkelijke rust plaats cn neervallend' op het zachte gras er naast, leunde zij tegen de rots aan en haalde Elisabeth's brief voor den dog. Zij had zich wel eens afgevraagd of Elisa beth ccnig vermoeden had van het feit, dot zij, vóór zij Borrow verliet, Tim's aanzoek had ge weigerd. De vriendschap, cn het onderling be grijpen van moeder cn zoon was zoo groot, dot het best mogelijk was, dat Tim haar in vertrou wen had genomen. En zelfs al had hij dit niet gedaan, het oog van liefde is buitengewoon scherp en het leed geen twijfel of Elisabeth zou gereden hebben, dnt er iets met zijn geluk niet in orde was. Wanneer dit zoo was, bekende Sara zichzelf met een treurigen glimlach, dan was het wel zeker, dat Elisabeth dc vrouw, die haar knop pen Tim had durven weigeren, niet vriendelijk zou aanzien Hoewel de brief geen rechlslrecksche toe speling bevatte, kreeg Sara, tusschen de regels door lezend toch dc overtuiging dat Elisnbelh alles wist en zich met hart en ziel aan dc zijde van haar zoon had geschaard. Het was duidelijk dat zij dc heele wereld be keek vanuit een Tim-standpunt, en, was zij een ander soort vrouw geweest, dan zou de ge dachte aan een kloek met één enkel kuikentje in Sara's brein zijn opgekomen. Maar Elisabeth had niets vun een kloek. Alleen wanneer Tim in haar nabijheid kwam, dan kreeg haor gezicht met vreemd? ondoordringbaie oogen, een stralende uitdrukking van wormto en teederheid zooals het gelaat van een min naar bij de nadering van zijn geliefde. Voor Sara v/as er iets angstigs bijna vreeselijks in haar afgodische vcreering voor Tim. De brief was heel hartelijk geschreven zij hoopte, dat Sara zich op haar gemak voelde en gelukkig was in Monkshaven, herinnerde aan hun pretligcn tijd samen op Barrow, cn keek met. cerlongen naar toekomstige bezoeken van haar, die een geluk voor ons allch zouden zijn. Het was vooral deze laatste zin, in verband met een of twee andere gedeelten, die even goed veel als weinig beteekenis konden heb ben, waardoor Sara een onbehagelijk gevoel van vices had gekregen. Vaag vermoedde zij dnt er een invloed langzaam aan het werk was om de bonden, die haar aan Borrow en al wat Barrow voor haar betcekcnde, sterker aan te- halen. Zij zag de vraag met haar gewone oprecht heid onder oogen. Tim had zijn eigen bepaal de plaats in haar hart die kon door niemand anders veroverd worden. Maar het was niet een plaats in het diepste van het innerlijk eigen dom, die bestemd is voor den ééncn man, cn zij erkende dit met een helderheid van inzien, die zelden voorkomt bij een meisje van tv otig. Zij erkende ook, dat het mogelijk kon zijn, dat de ééne man nooit die plaats zou komen vragen cn dat, wanneer zij Tim het antwoord gaf, clat hij zoo vurig begeerde, zij beiden waarschijnlijk even goed met elkaar zouden opschieten als hef mccrendeel der getrouwde menschen, misschien beter dan heel wat van hen. Maar zij was er heel zeker van, dat zij dat innerlijke heiligdom nooit door iets, dut minder was dnn liefde, wil de ontwijden. o d; veryo'j/J.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1925 | | pagina 5