AMERSFOORTSCH DAGBLAD „de eemlander" Zaterdag 7 Maart 1925
BINNENLAND.
DERDE BLAD.
23e Jaargang
fêo. 211
Eerste Kamer.
Voortgezet wordt de behandeling der Ar-
beidsbegrooting.
De heer De Veer wenscht openbaarmaking
der begrootingen van de Kamers van Koop
handel ter vermijding van te groote parti
culiere bijdragen.
De heer Polak verdedigt de garantie van
de Rijksverzekeringsbank aan de internationale
conferentie voor bedrijfshygiene. In den Hoo-
gen Raad is het wcrknemerselement te sterk
in de minderheid.
Minister A a l b e r s e zegt, dat de wetgever
bij den woningbouw gelet heeft op Volkshuis
vesting en niet voorziening in woningbehoefte.
Belanghebbenden bij den arbeidstijd in ver-
plegingsinrichtingen zullen gelegenheid krijgen
hun bezworen in te dienen. Wat adviezen van
den Hoogen Rood van Arbeid betreft, is het
Spr. te doen niet om de stemverhoudingen,
maar om de argumenten. Spr. verdedigt de ga
rantie van den Rijksverzekeringsbank voor het
Bedrijf.
De bezuinigingen op de inkomsten der Ka
mers van Koophandel worden onderzocht. Het
onderzoek, mede betreffende de openbaarheid
harer begrootingen, wordt bespoedigd.
De orbeidsbegrooting is zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Zonder discussie en zonder hoofdelijke stem
ming aangenomen wetsontwerpen tot wijziging
van de wet op de Rijksverzekeringsbank; ver
dere tijdelijke afwikkeling van art 20 sub I cn
2 Invaliditeitswet en wijziging Ongevallenwet
1921.
Bij de morinebegrooting acht de heer Polak
de gelden, besteed voor weermacht ter zee,
weggeworpen voor een fictie.
Spr. vraagt of we een herhaling krijgen van
de geschiedenis van de eerste editie van de
Vlootwet. Spr. dringt aan op hervatting van
het contact met de Cambo.
De heer Haazevoet (r.-k.) bepleit een
betere behartiging der hygiënische belangen
van het marinepersoneel.
De heer Van Wassenaar van Cat-
w ij k (c.h.) wijst er op, dat onze vloot in Indië
tijdens den oorlog een afdoende neutraliteit
handhaafde.
De Minister van Marine bepleit de
waarde onzer vloot voor het hondhaven onzer
zelfstandigheid. De houding der Regeering in
zake de Vlootwet wordt bepaald door do
onzekerheid omtrent het Protocol van Genève.
De hygiënische toestanden bij de marine be
treffen voornamelijk Indië en behooren dus
tot de bevoegdheid van den Minister van Ko
loniën. Spr. had tegen de Cambo niet anders
kunnen doen wegens de eischen van krijgs
tucht. Met andere bestuurders wil hij morgen
wel weer onderhandelen.
De heer M e n d e 1 s (s.d.) critiseert het ver
bod tot meedoen door marinepersoneel aan
den optocht bij het salonscongres.
De stemming over de Morinebegrooting
wordt bepoold op Dinsdagmiddag 2 uur.
Berichten.
STAATSBEGROOTING 1023.
Memorie van Antwoord over
Buitenlandsche Zaken.
Aan de Memorie van Antwoord nan de
Eerste Kamer wordt het volgende ontleend over
het beleid van den minister.
Voor de waardcering van zijn beleid, waaraan
in het verslag uitdrukking wordt gegeven, is
de minister erkentelijk. Ook stelt hij het op
prijs dat bij deze betuiging zich aansloten leden,
die in zaken van den Volkenbond grootere
warmte bij de bespreking en de behandeling
wenschelijk achten. Dit laatste voorbehoud,
voor zoover het daarbij gaat over een uiterlijke
houding, moge de minister voorbijgaan; hij ge
looft, dot zijn woorden in overeenstemming zijn
geweest met den ernst en de diepte van het
Volkenbondsprobleem cn met de verantwoor
delijkheid, die hij in den Volkenbond zelf en
in den Nederlondschen Staat te dragen heeft
gehad. Wanneer echter met de opvatting, dat
hij „te koel" zou staan tegenover den Volken
bond bedoeld mocht worden, dat het hem za
kelijk aan de geWenschte belangstelling ont
breekt, dan vraagt hij waarop deze bewering
,wordt gebaseerd? Zijn standpunt met betrekking
tot den Volkenbond en de Volkenbondsgedach
te heeft de minister, b'ehalve bij gelegenheid
van Nederland's toetreding, die door hem met
overtuiging werd bepleit, uitvoerig ontwikkeld
zoowel op politieke als op ethische gronden,
in de Inleiding tot het aan de Staten-Generaal
overgelegde verslag van de eerste vergadering,
alwaar hij Nederland heeft vertegenwoordigd.
Aan dit standpunt, dat niet werd aangevochten
en waarin het beleid staat aangegeven, dat z. i.
ook in de toekomst voor Nederland met be
trekking tot den Volkenbond ware te voeren,
zoowel in het belang van dat lichaam zelf als
van het eigen land, is hij getrouw gebleven in
woord en in daad, en de vijf thans uitgebrachte
verslagen, die een omstandiger publicatie vor
men ten dienste van het Parlement cn van het
publiek dan in eenig ander land is verschenen,
getuigen van de belangstelling, die onder zijne
gestie door Nederland in den Volkenbond is
getoond, en van het aandeel, hetwelk het in
de bevestiging en de ontwikkeling van den
Volkenbond en in zijn actie heeft gehad.
Brengen evenwelgeloof in de Volkenbonds
gedachte en besef van de beetekenis dier in
stelling voor de verbetering der internationalo
verhoudingen mede, dat iedere richting, die
zich in den Volkenbond doet gelden, en op
een gegeven oogenblik de overhand weet te
krijgen, voetstoots moet worden aanvaard
Uiteraard doen zich in den Volkenbond allerlei
richtingen gelden, die niet wortelen in supra-
politieke overwegingen, maar beheerscht wor
den door politieke belangen en politieke situa
ties. Aan deze werking ontkomt ook het pro
bleem eener vreedzame wereldorde niet, dat
naar gelang der uiteenloopende behoeften en
Opvattingen verschillend gezien wordt, naar
waarvan de oplossing naor de overtuiging van
den minister niet zoozeer gezocht moet wor
den in de aanpassing van het stelsel van den
Bond aan de postulatie van bepaalde verhou
dingen als wel allereerst in de ontwikkeling
en de doorwerking van de algemeene rechts
kundige en vreedzame ordening, die door den
Bond werd in het leven geroepen. Medewer
king in deze richting heeft hij steeds be
schouwd als een bijzondere roeping van Ne
derland en hij behoeft, naar hem voorkomt,
niet in herinnering te brengen wat daartoe door
hem werd verricht en bevorderd. Wanneer het
echter goat om de opgekomen tendenz, om aan
den Volkenbond een positieve militaire struc
tuur te geven, den dwong en de sancties op
den voorgrond te schuiven en te maken tot
kern van het stelsel, dan maakt zich, bij de
tegenwoordige wereldgestcldheid, ernstige twij
fel van hem meester of deze richting afge
scheiden van de essentieele belangen van Ne
derland, die daarbij zijn betrokken in de
praktijk in het waarachtig belang van den Vol
kenbond als supro-politieke orde van vrede en
verzoening zal zijn, en of zijwerkelijk den
weg zal banen tot een ook voor de kleinere
Staten bevredigende oplossing van het klem
mende bewapeningsvraagstuk, zooals dit in het
Grondverdrag werd gesteld. De tweede verga
dering (1921) schoof bij de behandeling van
de sancties en von de economische blokkade
met opzet de militaire actie op den achter
grond, in tegenstelling met den koers, die la
ter werd ingeslagen.
De minister eerbiedigt in een zoo dieplig
gend vraagstuk als dit, waarin alleen de toe
komst uitspraak zal kunnen doen, de mcening
von hen, die dezen koers toejuichen en voor
staan, maar wanneer, gelijk geschiedt, zijne
opvatting geduid wordt als gebrek aan be
langstelling in den Volkenbond, don wijst hij
deze voorstelling van zaken met nadruk af als
onjuist, oppervlakkig en onbillijk. Hoe aan
trekkelijk het ook moge zijn het probleem der
internationale ordening theoretisch en ideëel
te betrachten en te ontwikkelen alsof slechts
één geest of ééne gedachte de wereld reeds
vervulde, men vergete niet met de werke
lijkheid, zooals deze zich aandient voor oogen
dot, terwijl in de rechtskundige ordening
groote cn kleine staten als gelijke tegenover
elkaar staan en kunnen optreden, bij de orga
nisatie der machtsmiddelen en de nonwending
daarvan, de machtsverschillen en de machts
verhoudingen zich onvermijdelijk doen gelden.
De gevaren, die hierin liggen opgesloten voor
de militaire en politieke zelfstandigheid der
zwakkere leden en voor den oord der verhou
dingen in den Volkenbond zelf, mogen daarbij
niet uit het oog worden verloren.
Wat zijne medewerking betreft aan de Vloot
wet, waarvan in het verslag een grief wordt
gemaakt, moge de minister volstaan met de
opmerking, dot, zooals de toestonden zijn,
een politiek gericht op het aan zijn lot over
laten van Indië afgescheiden van andere
overwegingen aan de zaak van den vrede
geen dienst zou bewijzen.
DE WATERSTAATSBEGROOTING
Het beleid van den minister.
De minister acht zich verplicht de grieven,
welke ter zake van zijn beleid zonder meei
worden geuit, zijnerzijds evenzeer zonder
meer of te wijzen.
De critiek op het beleid van den minister
inzake de haven van Vlissingen getuigt van
het leggen van een onjuist verbond tusschen
verschillende uitingen, die docr hem ter zako
op verschillende tijdstippen zijn gedaan. Hij
meende echter bij de mondelinge behande
ling van dezo begrooting in de Tweede Kamef
zijn houding in dezen geheel te hebben ver
klaard en het verwijt van zich zelf niet gelijk
gebleven te zijn tot zijn juiste beteekenis te
hebben teruggebracht.
Waf betreft de toezegging van dc Tweede
Kamer, betreffende den Postcheque- en Giro
dienst, betoogt de minister, dat uit het ver
loop der feiten zi. in redelijkheid slechts één
slotsom valt te trekken, n.l. dat hij zijn toe
zegging heeft gehouden hij heeft het verslug
der Commissie-König -gepubliceerd, hij heeft,
na daarover gehouden beraad, het resultaat
daarvan aan de Kamer binnen de kortst
mogelijken tijd medegedeeld, hij heeft de Ka
mer in de gelegenheid gesteld over den in
houd met de Regeering te beraadslagen. Het
aangevoerde verwijt van een toezegging niet
gestand te hebben gedaan, kan hij mitsdien
niet aanvaarden en achf hij hiermede wecr-
le-gd.
Met betrekking tot de weergegeven afkeu
ring over een oerdeel, dat de minister ovei
zijn ambtsvoorganger, in diens functie van di
recteur-generaal zou hebben uitgesproken, zet
de minister uiteen, dat hij in het minst
kan inzien, dat zijn geciteerde uitlating, mits
opgevat in den zin, die enkel en alleen daar
aan ten grondslag log, van eenige betee
kenis is voor de bezwaren, die men tegen zijn
beleid meent te moeten 'aanvoeren.
Ion aanzien van de feiten in verband met
de houding van den minister tegenover die
Bezuinigingscommissie, kan hij, volledig er-
kennehde, dat in het verloop van hetgeen in
verband met het onderzoek ten hoofdbestuio
is voorgevallen, menig punt m dat verschil van
opvatting, voor verdediging eenerzijds, voor
ontstemming anderzijds, vatbaar is, toch moei
lijk toegeven, dat hetgeen in het Voorloopig
Verslag in herinnering wordt gebracht, aan
leiding voor hem tot het aanvaarden eener af
keuring zou kunnen zijn.
Resumeerende meent minister, dat de
voor de bezwaren tegen zijn beleid als bewijs
aangevoerde feiten, -geen bewijzen kunnen zijn
omdat of hun toedracht in werkelijkheid een
ander was, dan de leden, hier aan het woord,
onderstelden, of wel omdat hun werkelijk ka
rakter van geen beteekenis was voor hetgeen
'zij moesten staven.
ARBITRAGE EN CONCIUATIE.
Een mmisterieele brief.
De memorie von antwoord op het voorloo
pig verslag van de Eerste Kamer nopens de be
grooting van buitenlandsche zaken gaat ver
gezeld van een rapport van de commissie van
advies voor volkenrechtelijke vraagstukken in
zake een mirustcricclcn brief van 17 April 1924
betreffende arbitrage en conciliotic. De minis
ter stelde daarin drie vrager.
Io. Is, in verbond met de reserve, door Ne
derland gemaakt bij de aanvaarding von de
obligatoire juridictie van het Permanente Hof
van Internationale Justitie wijziging van de be
staande door Nederland geslotcri arbitrage-
verdragen en van de arbitrageclausules in nn-
deie verdragen gewenscht, \oor zoover daorbij
aan ondere organen dan het Permanente Hof
van Internationale Justitie de beslissing van
geschillen wordt opgedragen Indien dit wen
schelijk zou zijn, in welken zin zouden dan de
betreffende bepalingen eventueele kunnen wor
den gewijzigd
2o. Moet de verplichting lot arbitrage voor
zoover zij behouden werd, beperkt worden tot
rechtsgeschillen Is er aanleiding om op het
voetspoor vnn het Duitsch-Zwitscrschc verdrag
bovendien dio rechtsgeschillen uit tc sluiten, die
dc onafhankelijkheid, de territoriale integriteit
of andere hoogste levensbelangen betreffen, of
die een overwegende politieke beteekenis heb
ben
3o. Welke is de functie, die aan de concilio-
tie-procedurc behoort te worden toegekend? Is
er aanleiding deze procedure in to schakelen
vóór elke gerechtelijke cn arbitrale proceduro
op de wijze ols zulks geschiedt in het door do
Zwitsersche regeering overgelegd concept
Moet te dezer zake een onderscheid worden
gemaakt tusschen staten,d ie al of niet tot
den Volkenbond zijn toegetreden, en die nl of
niet de obligatoire jurisdictie van het Pcima-
nente Hof van Internationale Justitie hebben
aanvaard
Het eerste deel van de eerste vrnng wordt
bevestigend beantwoord. Ten oonzicn van de
tweedo helft stelt zijn voor de orbitrngeverdia-
gen en -clausules te vervangen door het op
nemen eener bepaling, waorbij oan het Hof ter
berechting gegeven worden de geschillen, dio
tot nog toe aan arbiters worden onderwoipon.
Het eerste gedcelt von de tweede vraag wordt
ongeveer bevestigend, het tweede gedeelte ont
kennend beantwoord.
Wat dc derde vraag betreft is de commissie
van oordeel, dat het geen aanbeveling ver
dient in een conciliatie-vcrdrog een bepaling
op te nemen, die in elk geschil de conciliatic-
proccdirro verplicht Stelt. Speciaal voor dc
staten, die niet tot den Volkenbond zijn toe
getreden of die de obligatoire jurisdictie von
het Hof niet hebben aanvaard, acht zij een
concilinticverdrng van groote beteekenis.
GEEN PROGRESSIEVE WINSTBELASTING
IN INDIË.
Gunstige vooruitzichten von
het bedrijfsleven.
Blijkens de Memorie van -Antwoord aan de
Eerste Kamer inzake de Indische begrooting
betreurt de minister het, dat de door hem en
in den Volksraad door den directeur van Fi
nanciën gegeven uitvoerige uiteenzettingen vnn
do bezwaren tegen de bij een progressieve
winstbelasting onvermijdelijk©- kapitaalsaantoo-
ning voor sommigen zoo weinig overtuigend
zijn, dat in het Voorloopig Verslag andermaal
gepoogd wordt aan te toonen, dat die bezwa
ren niet onoverkomelijk zijn. Men verlieze niet
uit het oog, dat de hoeveelheid van het werk
niet het cenige bezwaar is, dat aan de knpi-
taalsaantooning is verbonden; van meer belang
nog is do moeilijkheid om een regeling te ont
werpen, die den toets van een rechtvaardige
critiek kan doorstaan. De ervaring heeft zoowel
in Indië als in het buitenland bewezen, dat de
bezwaren, verbonden aan een progressieve
winstbelasting van rechtspersonen, inderdaad
onoverkomelijk zijn.
Overigens wordt bij alle tegen het propor-
tionecle stelsel aangevoerde bedenkingen het
feit miskend, dat een vennootschap geen draag
kracht heeft cn dat dus in het denkbeeld van
een progressieve heffing met betrekking tot
dié lichamen op zichzelf reeds een principieele
onjuistheid gelegen is. Dit feit alleen al levert
een overwegenóen hinderpaal op tegen dc ver
vulling van den door de meerderheid van den
Volksraad uitgeórukten wensch, om naast de
proporrioneele heffing een extra-heffing von
buitengewone winsten in normale tijden in te
stellen.
Het zou in hooge mate met de beginselen
van billijkheid in strijd zijn, bij de heffing van
een winstbelasting van vennootschappen, waar
bij de factor draagkracht geen rol speelt en
uit dien hoofde progressie is uitgesloten, toch
te gaan differentieeren.
Zooals terecht door ondere leden opgemerkt
werd, verdient het afkeuring om in een kapi-
taalbehoevend land als Indië de kapitaalstoe-
strooming te belemmeren door in de enkele
gevallen, dat inderdaad ruimere winsten ge
maakt worden, daarvan een grooter deel op te
eischen dan de proportionaliteit billijkt. Van
den minister is dan ook geen voorstel te ver
wachten tot invoering van een speciale belas
ting von conjunctuurwinsten, ook in normole
omstandigheden.
De voor 1924 geraamde belastbare winst van
400 millioen gulden is ongeveer 50 millioen
hooger dan de destijds becijferde normale jaar
winst. In verband met de gunstige vooruitzich
ten van het bedrijfsleven mag vertrouwd wor
den, dat de vennootschapsbelasting bij een hef
fingspercentage van 1212 in de naaste toe
komst ongeveer een gelijke opbrengst zal ge
ven als bet door die belasting te vervangen
complex van heffingen. Het evengemeld hef
fingsquotum is ook daarom niet hooger ge
steld, wijl de minister met de commissie-Bruins
van oordeel is, dat het normale percentage zoo
eenigszins mogelijk het cijfer von 10 niet be
hoort te overschrijden. Het streven zal er op
gericht moeten worden om het accres van de
normole opbrengst der belasting, in vereeniging
met verdere bezuiniging en het ruimer vloeien
van andere middelen, te doen strekken tot ver
mindering en zoo mogelijk tot opheffing van
de voorshands nog vereischte opcenten.
DIVIDEND- EN TANTIEMEBELASTING.
Een overzicht der voornaamste
veranderingen.
Binnenkort zal de wijziging worden afgekon
digd van de dividend- en tantièmebelasting,
welke verandering onlangs door de Staten-Ge
neraal is aangenomen. Wi| laten hieronder een
overzicht volgen van dc voornaamste verande
ringen.
In dc eerste plaats zal dc tontièmebelosting
voortaon niet meer worden gedragen door dc
personen, die een winstaandeel genieten, maar
kunnen dc vennootschappen deze belasting voor
haar eigen rekening nemen, waardoor een eind
zal komen aan een vaak zeer ingewikkelde wijze
van berekening.
Voorts zal geen onderscheid meer worden ge
maakt tusschen dividendbelasting en tantième-
belasting ten aanzien van de bepalingen ter
voorkoming van dubbele belasting, bij maat
schappijen, die hun bedrijf gedeeltelijk in Ned.-
Indië of in het buitenland uitoefenen.
Artikel 30 der wet bepaalde, dat onder uit-
deeling verstaan moest worden het totaal der
uitdccling zonder winstoondeelcn van commis
sarissen of gecommitteerden, bestuurders of
beheerende vennooten cn verder personeel.
Kwam dus a 4- b voor uitdeeling in aanmer
king, waarvan a het dividendbedrog en b het
tantièmebedrog voorstelt, dan mocht niet 2/3
(a b) worden afgetrokken, maar slechts 2/3 a.
Omdat nu de aftrek ter voorkoming van dub
bele belasting niet op dc tantièmes werd toege
past was in de zgn. Gemccnte-opcentenwet, dj.
de wet van 26 Juli I9IÖ. Staatsblad 502, in het
artikel 3a dc bepaling opgenomen, dat dc ge-
meente-opcenten slechts voor de helft geheven
mochten worden van dc belasting der tantièmes
van ondernemingen, dio ten behoeve van haar
bedrijf eigen kantoren of andere vaste inrichtin
gen in de Koloniën of Bezittingen of in het
buitenland bezigen en slechts voor Vk in het
geval van ondernemingen, die hun bedrijf of,
is er sprake van meer bedrijven, hun hoofd
bedrijf uitsluitend uitoefenen in Indië of in het
buitenland.
De wijziging die op deze punten nu wordt
aangebracht is, dat zoowel artikel 30 van do
wet op do dividend- cn tantièmcbelasting, ols
artikel 3a van de opeen ten-wet, komen to ver
vallen.
Het gevolg hiervan is dus, dat dc aftrek tei
voorkoming van dubbele belasting voortaan ook
op do tantièmes za] worden toegepast cn dot
splitsing van den aanslag in een gedeelte,
waarop het volle aantal en een ander gedeelte,
waarop of dc helft vnn het aantal gemeente-
opccnten geheven wordt, niet meer noodig is.
Het heffingspercentage van dividend- en ton
tièmebelosting is dus hetzelfde geworden.
Dit heffingspercentoge bedroeg ten aanzien
van maatschappijen, gevestigd in Ncdorland cn
met uitsluitend bedrijf of met hoofdbedrijf in
Nederlandsch-Indië voor de dividendbelasting
9.05 cn voor dc tantièmcbelasting 7.25
Dit is nu veranderd. Het percentage is mits
dien, zoowel voor dividend- ols tontièmebelos
ting geworden 9.05 maar tegenover dezo
verhooging van de tantièmebelasting staat als
voordeel dat voortaon ook 2/3 von het tantiè
mebedrag mag worden afgetrokken cn. het
voordeel, dot de tontièmebelasting ten losto
van de vennootschap 'mag worden gebracht.
Per saldo wordt tengevolge van deze wijzi
gingen, aan dividend- cn tantièmcbelasting te
zamen, minder betaald
a. door ondernemingen, die haar bedrijf of
hoofdbedrijf uitsluitend in Nederlandsch-Indië
uitoefenen 1.06%;
b. door ondernemingen, die haar bedrijf voor
de helft in Indië en voor de helft in Nederland
uitoefenen 0.45
c. door ondernemingen, die haar bedrijf uit
sluitend in het buitenland uitoefenen, voor zoo
ver aldaar een rijksbelasting wordt geheven
naar de winst 0.68%;
d. door ondernemingen, die haar bedrijf voor
de helft in het buitenland (zie sub c) cn vooi
de andere helft in Nederland uitoefenen 0.12%.
Verder zijn de 18 facultatieve opcenten vooi
de gemeenten omgezet in vaste opcenten.
De verdere wijzigingen zijn van geheel onder
geschikt belang.
De wet treedt in werking met ingang von 1
Mei 1925. Zij kan reeds van toepossing wor
den op uitdeclingen van maatschappijen, wiei
boekjaar na 1 Mei eindigt.
DE KAMERVERKIEZINGEN.
De Vrijz.-Dem. candidatcn.
Op de Candidatenlijst voor het lidmaatschap
van de Tweede Kamer von den Vrijz.-Dem.
Bond zijn, naar de Telegr. meldt, op de plaat
sen 13 tot en met 20 voor de provincies Zuid-
Holland, Zeeland en Noord-Brabant geplaatst
de heerenJ. Kortland, Schoonhoven; mr. J.
Adriaansc, Oost-Kapclle; H. M. Berghuis,
Utrecht; Joh. Speelman, Sassenheim; J. G. van
Niftrik, Dordrecht; A. de Broetert, Eindhoven;
M. Germeroad, Schiedam cn H. P. Vroon,
Vught.
De R.-K. Volkspartij.
In een gisteravond te Amsterdam gehouden
vergadering van de R.-K. Volkspartij, waarin
de heeren F. A C. Donders en mr. P. M. Arts,
öls sprekers optraden, is meegedeeld, dat de
R.-K. Volkspartij reeds 10,000 aangeslotenen
heeft en bij de Kamerverkiezingen in alle kies
kringen zol uitkomen.
ONZE INTERNATIONALE POSITIC.
De meening vnn generaal
Snijders.
In verband met den in de laatste weken her
haaldelijk in Engeland cn Frankrijk tot uiting
gekomen wensch, dat Nederland zich zal aan
sluiten bij een „pacte régional" van Frankrijk,
Engeland en België, heeft, naar de Tel.
meldt, de Amsterdamsche correspondent van
de Parijsche „Matin" een onderhoud gevraagd
met den generaal b/d. C. J. Snijders, oud
opperbevelhebber van land- en zeemacht, ten
einde zijn meening omtrent de wenschelijkheid
von Nederlands toetieding tot zulk een ver
bond te vernemen.
Generaal Snijders verklaarde zich tot dit
onderhoud onmiddellijk bereid. Hij stelde ech
ter nadrukkelijk op den voorgrond, dat hij
slechts zijn persoonlijke meening zou geven en
von het standpunt van de regecring niet anders
wist, dan hetgeen uit publieke geschriften daar
omtrent bekend is geworden.
De generaal begon met er den correspon
dent op te wijzen, dat Nederland vóór den
wereldoorlog srteeds afkecrig is geweest van
militaire allianties. Herhaaldelijk is een mili
tair verbond met België ter sprake gekomen.
Op sommige momenten woren de officieuze
besprekingen zelfs reeds vrij ver gevorderd.
Doch ten slotte is men van Nederlandsche zijdc_
nimmer tot het sluiten van zujjc een verbond
overgegaan. En wel in dc eerste plaats, omdat
zulk een verbond voor oos land het gevaar,
om in den oorlog tc worden betrokken, ver
hoogt in de tweede plaats, omdat het onze
politiek© beslissingsvrijheid op tijdstippen van
internationalo spunning cn conflicten aan ban
den legtten derde, omdat het kon leiden tot
opvoering van de militaire organisatie onder
buitenlondschen aandrang of druk. De erva
ring in 1914 heeft getoond, dat de Nederland
sche opvatting juist was.
Na den wereldoorlog is Nederland toegetre
den tot den Volkenbond, omdat allo noburigo
landen dit deden en het ons afzijdig houden
ons als klein lund in een zeer moeilijke inter
nationale positie zou hebben gebrachtdoch
tevens, omdat onze regeering het haar plicht
achtte, mede te werken tot verwezenlijking van
de internationale rechtsgemeenschap, waarvan
de kiem geacht werd in den Volkenbond to
zijn neergelegd.
Toetreding tot den Volkenbond sloot echter
reeds in zich een zekere mate van internatio
nale solidariteit en samenwerking, welke in
beginsel aan de eigen souvereiniteit een zeke
re beperking oplegde. Niettemin heeft de Ne
derlandsche regeering in 1923, onder instem
ming van de volksvertegenwoordiging, ver
klaard, haar internationale politiek tc ken
schetsen als „zelfstnndigheidspolitick." Dit be
grip zegt meer dun het eenvoudige begrip der
„neutraliteit", welke slechts een negatieve en
passieve houding insluit, uitgaande van dc ge
dachte, zich iuet te mengen in de geschillen
von andere staten. Dit laatste moge, gelet op
onze geografische ligging sn de ons omringende
machtsverhoudingen, een voorwaarde van zelf
behoud zijn, het is overigens op zichzelf nauwe
lijks een staatkunde te noemen. Het begrip
der zelfstandigheid daarentegen biedt ruimte
voor het actieve clement, dat als een eisch moet
worden beschouwd om dc voor Nederland door
zijn natuurlijke en politieke positie aangewe
zen staatkunde te doen beantwoorden aan de
belangen des lands, zoo op politiek als op eco
nomisch gebied.
Met deze politiek zou een verbond h la Re-
pington in lijnrechten strijd zijn. In de eerste
plaats om dc redenen, die ik reeds opnoemde
in verband met Nederlands verhouding tot Bel
gië. Doch bovendien, omdat het strijdig zou
zijn met den ethischcn cn volkenrechte!ijken
grondslag vnn den Volkenbond. De Volken
bond toch berust op internationale solidariteit
cn onderling vertrouwen van de ledenhier
mede is niet te verccnigen, dat sommige groe
pen zich aaneensluiten tegen andere groepen.
Zulke verbonden leiden tot herleving von dc
politieke bloc-vorming, welke in zoo groote
mat© heeft bijgedragen tot het uitbreken von
den wereldoorlog. Immers elke mochtgroepee-
ring leidt tot tegengrocpcoring.
Een dusdanig verbond zou bovendien Nedcr-
lond in een positie van politieke afhankelijk
heid brengen ten opzichte van machtige groote
rijken indien wij ons aansluiten bij Frankrijk
en Engeland (België laat ik nog in het midden,
ofschoon ook dat land op het oog'cnblik veel
machtiger is dan wij), dan komen wij onder
hun voogdij en dat niet alleen in militair op
richt. België heeft dit aan den lijve gevoeld.
En in de laatste plaats zou zulk een verbond
in strijd zijn met onze politieke verhouding tot
Duitschlond.Wij zouden tegen Duitschlond stel
ling nemen cn daar is, politiek gesproken, voor
ons geen aanleiding toe.
De Nederlandsche rcgcering en dc Neder
landsche volksvertegenwoordiging zal doorom
naar mijn gevoelen nimmer treden in 't denk
beeld betreffende een „pacte régional", dat in
Frankrijk cn Engeland is opgeworpen. Neder
land wil baas blijven in eigen hub on wenscht
niet betrokken te worden in de geschillen vnn
anderen, behoudens zijn verplichtingen als lid
von den Volkenbond.
Nederland heeft zich in de jaren T9I4-T8 in
slaat getoond, zijn onzijdigheid zelfstandig to
verdedigen. Kolonel Repington blijkt geheel
onkundig tc zijn omtrent Nederlands verdedi-
gingsstelsel cn omtrent de oorzaken, waardoor
de Duitschers zich tijdens den oorlog van
schending der Nederlandsche onzijdigheid heb
ben onthouden. Repington stelt het voor, alsof
onze troepen zich bij het uitbreken von den
oorlog achter dc woterlinie hebben terugge
trokken. Zoools gij weet, is deze voorstelling
geheel verkeerd. Vijf en twintig jaar geleden
zou dat indeerdaad zoo gebeurd zijn, doch de
legerwetten van 1901, die <x% afzonderlijk veld
leger in het leven riepen, waarmee wij konden
opereeren, geheel los van landweer en land
storm, die in het bijzonder bestemd woren voor
de bezetting von de waterlinie, hebben daarin
een radicale verandering gebracht
Nederland zal zijn volkenrechtelijke ver
plichtingen moeten nakomen. Onze vertegen
woordigers bij de onderhandelingen to Parijs
in 1919 over do herziening van het tractaot
van 1839 hebben verklaard, dat schending van
ons gebied door een oorlogvoerende mogend
heid voor ons een casus belli zou zijn. Daaruit
volgt, dat een Diritsche invöl in Limburg met
het doel, België aan te vallen, op verzet van
onze troepen zou stuiten. In zoodanig geval
zjou automatisch dezelfde toestand ontstaan,
indien wij met België (en andere staten) ver
bonden waren geweesthet zal onze plicht
zijn, den Belgischen rechtervleugel te dekken,
wel niet krachtens een verbond of tractaat,
doch met hetzelfde resultant indien het wel
ware gesloten. De in tijd van vrede uit zulk
een overeenkomst voor ons voortvloeiende be
zwaren worden op deze wijze vermeden.
Generaal Snijders, eindigde met tc verkla
ren, dat Nederland echter in staat moet zijn,
deze verplichting niet in naam of in schijn,
maar metterdaad na te komen. Dit sluit naar
zijn meening elke mogelijkheid en geoorloofd
heid van „eenzijdige ontwapening" van Neder
land volstrekt uit. „Nederland", zoo besloot
hij, „kan bedoelden plicht alleen vervullen, in
dien het beschikt over een veldleger van vol
doende sterkte, goed geoefend, bewapend en
uitgerust. Om dezelfde reden behoort het, tot
handhaving van zijn onzijdigheid in Neder-
landsch-Indië, voortdurend over een voldoend
krachtige vloot, landleger en luchtmacht te
beschikken".
De correspondent stelde generaal Snijders
een laatste -vraag
Is u bekend, of een deelneming von Ne
derland aan het Poctc Régional te onzent voor
standers heeft
Ik zou niemand weten", wos het antwoord
van den generaal.