KINDERRUBRIEK Even Wachten. In en Om de Boerderij. Aan Zee. Van drie Veldmuisjes en een gierige Hamster. D© rubriek van Oom Karei. Van mooi vacantieweer komt nog niet veel, deze weck. Maar ik denk dat jullie er toch wel op uittrekt, want schuilen kun je overal cn meest zijn het buien, die even heel erg zijn, zoodat je toch nog een flink nat pak kunt op- loopen, maar ook weer heel gauw voorbijge dreven. Heb je wel gezien, hoe prachtige luch ten je vun de week had Zulke geweldige to rens wolken met witte koppen en daar tusschen door allemaal vceren, die in alle windrichtingen voortschoten. Wel onheilspellend, dat geef ik toe. Als je toen met dat noodweer buiten was, kan ik me indenken, dot je het griezelig vond. Maar om zoo bang te zijn voor onweer, zooals de meeste kinderen cn ook veel groote men- schen zijn dat is toch niet noodig. Als een onweer in de verte aankomt, kun je best eens naar buiten kijken. Want dan heeft dat „griezelige" nog heel wat moois. Ik denk, dut de meesten van jullie nog nooit goed blik semschichten hebben gezien, ik bedoelzelfs niet in de verte. En dat is toch zoo prachtig. Aan de horizon een flits opeens naar beneden, of meer tegelijk, zoodat het precies vuurwerk is. Als het onweer dan dichterbij komt, merk je het vanzelfje telt maar, of het lang duurt, dat het gerommel na elke bliksemflits te hoo- ren is. En wordt die tusschenruimte korter, dan weet je, dat het onweer boven de stad komt. Dan kijk je maar niet meer, want, om in het heel schelle licht te kijken, is ook weer niet goed. Maar ik wou alleen maar zeggen, dat je heusch niet zoo bang moet zijn. Je moet altijd maar denken„er is toch niets aan te doen; of ik me nu bang mank of niet bang maak, het onweer is er toch, dusdan maak ik me maar niet bang I" En je zult zien, als je je er eenmaal over heen gezet hebt, gaat het vol gende keer weer wat gemakkelijker, en als je dan een groot mensch geworden bent; go je, zelfs met een hevig onweer gewoon je gang, en kijkt eens even op, als er een hevig gerom mel boven je hoofd is. „O, zeg je dan, 't rom melt een beetje, vroeger was ik door bang voor, maar wat schiet je er eigenlijk mee op Je gaat weer gewoon door met je werk, waar je mee bezig was, en iedereen benijdt je om zoo veel rust. Daarbij komt, dat rustige menschen een goeden invloed hebben op hun omgeving, dus je kunt dèn meteen nog iets voor anderen zijn. Zorgt er voor, dat je het zoover brengt I Wat een man alleen kan overkomen. De man zette een ketel op het vuur, want hij wou zijn vrouw even helpen. Flink stookte hij het vuur op, zoodat het hoog op brandde. Toen het water maar niet kookte, deed hij nog meer hout op het vuur. De keuken geleek wel een hel, maar het wa ter wou maar niet aan de kook komen. Toen riep hij, ten einde raad, zijn vrouw er bij„Vrouw, kom eens, het water wil niet ko ken I" De vrouw kwam de keuken ingesloft En wat denken jullie, dat de vrouw het eerste deed? Ze nam de ketel en deed er water in, want dat had de man juist vergeten. Ingez. door Tante Riek. r- Dat komt er van. Ze hadden onder schooltijd Gebobbeld, o I zoo veel. Het leeren en het werken Vergaten zij geheel. i Maar toen de schooltijd om was, Zei meester: „Koosje en Do, J Je hebt te veel gebabbeld. En daarom blijf je na I" Nu zitten zij te leeren. Als 'n onder spelen kan, Maar ik zeg„Hoor eens, meisjes. Je ziet, dat komt er van." Ingez. door Tante Riek. Vóór de toonbank in een winkel Stond een vrouwtje, oud en arm. Wachtend tot men haar zou helpen; Buiten scheen de zon heel warm. Binnen stond geen enkel stoeltje, Waarop 't bestje rusten mocht. En er waren heel veel menschen, 't Winkeltje werd druk bezocht. Ook twee meisjes keken giech-lend Naar de oude kromme vrouw. Wachtten met nieuwsgier-ge oogen Wat het bestje koopen zou. 'n Blonde jongen vóór de toonbank Werd gevraagd Wat wenschte u? Maar hij keerde zich naar 't oudje Moedertje, zegt gij het nu. Even kan ik heusch wel wachten. Dat is vriend'lijk van je, zeg Zeide knikkende het oudje. Werd geholpen en ging weg. Beide meisjes lachten luider Om dien „langen, blonden vent". Maar die nam beleefd zijn pet af. 'k Zie wel, hoe beschaafd u bent Zei hij met een oolijk lachje, Ms ik jullie tegen kom, Zal ik Jullie toch maar helpen; Wellicht zien w'elkaar weerom. 't Tweetal blijft beteuterd kijken, Maar met lachen is 't gedaan En ze zijn zelfs zonder spreken Heel beschaamd naar huis gegaan. Het Koren slaat aan Schoovcn. In langen tijd zijn we niet bij boer Ja- piks geweest. Daarom willen wij vandaag eens naar zijn korenvelden gaan kijken en wel naar die, waarop de goudgele rogge staat. Steeds dikker en geler zijn de halmen in de laatste weken geworden. Wat was het een mooi gezicht, als de wind er door heen speelde en de aren deed golven 1 Wist je wel, dat waar geen zee, geen rivier, zelfs geen smal beekje is, je toch golven zien kunt Wie in de maand Juni en be gin Juli zijn oogen goed den kost gaf en langs een korenveld kwam. zal bet opge merkt en dus het antwoord van het raad seltje gevonden hebben. Maar n u laten de halmen hun kopjes hangen. Dat is een goed teeken, vindt de boer, want wanneer de halmen hun kopjes laten hangen, zijn ze zwaar, zitten er veel rijpe korrels in. De enkele halmen, die zich boven de anderen uit verheffen, hebben waarlijk geen reden om trots te zijn, want dat zijn leeghoofdenzij bevatten niet veel bijzonders en zijn al heel weinig waard voor den boer. Zoo'n domme, trotsche halm moest maar eens een lesje nemen aan den nederigen halm, die zijn hoofd buigt. Reeds vroeg in den morgen zijn de boer en zijn volkje met maaien begonnen. Re gelmatig gaat de scherpe, blanke zeis door het gele koren. Zoodra er een stuk land is afgemaaid, worden de halmen aan bossen of garven gebonden. Die bossen worden aan sohooven gezet; gewoonlijk bestaat een schoof uit acht bossen. Als het twaalf uur is en de boer en zijn knechts zich nauwelijks den tijd gunnen om den inwendigen mensch te versterken, prijken er al heel wat korenschooven op het land. Dat is een mooi gericht en menigeen, die juist met vacantie buiten is en van het heerlijke buitenleven geniet, bewondert de velden met korenschooven, die van het landschap soms een waar schilderij maken. De boer heeft echter geen tijd om zich daarin te verdiepen. Hij werkt maar voort, wint hoe meer schooven hij aflevert, hoe meer kans hij heeft, dat hij zijn rogge droog binnen haalt. Het is nu prachtig weer en de schooven moeten nog eenige dagen op het land blijven staan, ook nog eens uit elkaar gehaald en omgezet wor den, vóór men ze op de groote wagens stapelt en weg voert, 't Is ook hier net als bij het hooien; mooi, droog weer is den boer zeer welkom. In de vogel- en muizenwereld brengt dat maaien van het koren een heele opschud ding te weeg. Het muizenvolkje heeft me- n;g nestje in het korenveld gebouwd. Is er voor hen ook mooier of lieverlekker der woonplaats denkbaar dan een nestje midden in het korenveld? Dat is voor de muisjes wat voor ons een villa in Luilek kerland zou zijnaan alle kanten omringd te zijn door heerlijke graanhalmen is iets, wat zelfs de meest verwende muis heerlijk vindt. Voor hen wordt het dus verhuizen, als de maaiers er aan komen. Vader Muis van Vajestein spitst de ooren, zoodra hij ze hoort. Grootvader kent het geluid der zei sen en heeft er van verteld, Grootmoeder waarschuwt de kinderen, toch vooral te doen wat Vader en Moeder zeggen, an ders kon het wel eens slecht met hen af- loopen en Moeder heeft haar kinderen reeds om zich heen verzameld. Zoo n verhuizing, als je juist zoo naar je zin woont midden in het korenveld, is natuurlijk niet prettig, maar Vader en Moeder Muis van Valestein troosten zich met de gedachte, dat de wereld groot is en de kinderen, ja, die vinden het eigen- wel heel leuk te verhuizen. Elke verande ring vinden zij grappig. „Je ziet nog eens iets van de wereld," piept Kraaloog, een kleine waaghals, die het liefst op zijn eigen houtje op een onderzoekingstocht zou uit gaan. Maar dat zal niet gebeuren Moeder houdt hem stijf aan eeen pootje vast. Hij en zijn zusje Dribbeltje moeten maar vlak bij haar blijven, daar zijn -ze het veiligst. Maar het is niet alleen het muizenvolkje, dat onrustig is. Ook de vogels zijn in de weer. Z ij gaan echter niet weg. Ze komen juist op de korenschooven af. Wat zitten daar veel graankorrels in I Aardig van den boer, ze allemaal bij eik-sar te binden. Dat maaki het pikken vee/ gemakkelijker. Domme Piep-piep en Veertje, dacht je heusch, dat de boer dat voor jullie deed? Geen sprake van, hoor I En als de boer merkt, dat jullie van zijn mooie, rijpe rog ge snoept, ben je nog niet gelukkig. Hij zal je heusch niet rustig laten zitten. Hier en daar plaatst hij een molentje of andere schrik aanjagende voorwerpen op een schoof. De vogeltjes moeten goed begrij pen, dat hij hun geen feestmaal bereidt. Al worden de halmen nog zoo zorgvul dig in bossen gebonden, toch blijft er hier en daar wel eens eentje op den akker lig gen. Of die soms voor de vogeltjes zijn? Neen ook niet. Als het koren van het land is, komen de arenlezers. Die rapen de halmen, welke bij ongeluk op het land zijn blijven liggen, op. Over den geheelen akker verspreid lig. gen er heel wat en als de arenlezer klaar is met zijn werk, heeft hij een heelen bos verzameld, dien hij voor enkele centen verkoopen mag. Dat geld is voor hem, vol gens een heel, heel oud gebruik. Krijgen de vogeltjes don heelemaal niets? Ja, toch wel. Voor wie goed zoekt, liggen er nog heel wat korreltjes op den grond. Die zijn voor het gevederde volkje. Het gebeurt wel eens een enkelen keer, dot er een hamster in de nabijheid var. het korenveld woont. Dat is een ware ramp vco. den boer, want een hamster is een dier. dat alles, wat -Ich in zijn nabijheid bevindt en eetbaar is, naar zijn nest sleept. Hij heeft een echte verzamelwoede en zijn nest gelijkt veel op een graanschuur. Hij sleept er veel meer naar toe dan hij noo dig heeft voor zich en zijn gezin en als de boer merkt, dat hij in de buurt van zijn korenveld vertoeft, rust hij niet, vóór hij dien gulzigaard gevonden en gedood heeft. Dagen aan één stuk zijn boer Japiks en zijn knechts bezig om de uitgestrekte ko renvelden te maaien. Is een gedeelte der schooven goed droog, dan worden deze op een wagen gestapeld en weggereden. Het gebeurt wel eens, dat de laatste wa gen versierd wordt om aan het blijde ge voel van den boer, dat alles mooi droog binnengehaald is, uiting te geven. De knechts zijn ook in hun nopjes, dat het zware werk volbracht is en verheugen zich reeds op het oogstfeest, dat de boer aan zijn volk geeft en waarbij het vroolijk toe gaat. Wat hij met al dat koren doet? Wel, eerst worden de halmen gedorscht, d. w. z. met stokken worden de korrels er uit ge slagen. De leege halmen worden als slroo gebruikt en het vee mag in den aanstaan den winter daar lekker warm op liggen. Het gedorschte graan wordt aan den molenaar verkocht, die er meel van maalt in zijn grooten molen. De bakker bakt lek ker brood van het meel en de broodbe zorger komt ons het versche brood bren gen. Wist je wel, dat er zooveel gebeuren moest, vóór je in je boterham kon bijten? Kijk er haar maar eens op aan 1 Marinus heeft een berg gemaakt Van 't fijne, gele zand. Wat heeft de jongen een plezier Aan Noordwijk's heerlijk strand I ;i De vloed komt op Marinus staat Heel veilig op den top. Zijn zakdoek bindt hij als een vlag Aan 't handvat van zijn schop. Nu is hij bijna Crusoe, Je weet welRobinson', Die na een lange, bange reis Op 't eiland landen kon. Hij bleef daar wonen, tijden lang. Maar dat doet Rinus niet. "k Wed, dat hij gauw „aan land" weer komt Nu hij zijn Moeder ziet, Die hem komt zeggenRinus, vent,( 't Is heel gauw etenstijd. Knap je dus op en maakt wat voort; Vast heb je later spijt, Als je te laat komt, want o wee, Wij eten alles op; En jij hebt slechts, mijn kleine baas, Een zakdoek en een schop 1 O nee! zegt Rinus, ik kom vlug, Ik heb een reuzelrek Het duurt niet lang, of Rinus is Al bij het ijz'ren hek. En even later zit de baas Aan tafel. Hij eet goed. Zijn Moeder kijkt verheugd en denkt Wat zeelucht al niet doetl Haar kleine vent was heel erg ziek De dokter zeiNaar zee I Daar wordt hij stellig weer gezond, Krijgt honger zelfs voor twee I 't Komt uit, zooals de dokter zei Marinus wordt gezond, Zijn beenen worden stevig weer, Ziin wangen bruin en rond. Dicht bij het bosch', onder een hoop af gevallen bladeren, losse aarde en wat kleine takjes, woonde moeder Veldmuis met haar drie kinderen, Grijsje, Kraaloogje en Spits- snuitje. Groot en flink waren de drie mui zen-kinderen, donkergrijs waren hun vel letjes en heel lang hun staartjes. Moeder Muis was dan ook heel trotsch op haar drie tal. 't Was alles, wat ze op de wereld bezat, want haar man wat door de kat van den boer opgegeten, en haar twee oudste kin deren hadden gegeten van dat akelige goed, dat de menschen „muizentarwe" noemen daarna werden ze heel ziek en stierven. Moeder Muis schrok don ook vreeselijk, toen Grijsje, het oudste der muizen-kinde ren, op een herfstdag tot haar begon: „Moe der, het is tijd, dat we nu ook eens wat van de wereld gaan zien I 't Wordt ons hier te stil, en 't loopt tegen den winter en dan is 't in de stad beter dan hier. Want als de gTOnd hier hard wordt, aan vinden w.e niets meer te eten." Moeder Muis veegde met haar rechter voorpoot een dikken traan uit haar oogjes en zei: „Ach, kinderen, blijft toch hier. Wel wordt het een schrale tijd voor ons, veld muisjes, maar toch is 't hier beter dan in de stad, waar de menschen al wat muis heet haten." „En hier dan?" vroeg Kraaloogje. „Heeft de kat van den boer dan vader niet opge geten?" „En dat graan, waarvan onze zusjes aten vroeg Spitssnuitje, „dat hadden toch ook de menschen op den grond gestrooid!" „Ja, 't is alles waar, wat jullie zegt," zei moeder Veldmuis weer, „en toch is het hier beter, dan in de stad." De drie muizen-kinderen waren echter niet van hun plan af te brengen, vooral toen er op de velden niets meer te vinden was, en het iederen dag moeielijker werd om hun buikje gevuld te krijgen. „Moeder, nu goon we toch heusch," zei op een morgen Grijsje. „Gi|teren vonden we niets dan wat grassprietjes, en wat er nog te vinden was, sleepte huurman Ham ster weg. „Ja, Hamster neemt wat hij krijgen kan," zuchtte moeder Veldmuis. „Hij gunt zijn armen buren niets. Eens heeft hij mij zelfs uit den molen verjaagd, omdat ik een paar graankorreltjes uit een zak nam. Hij zei toen nijdig: „Dat is mijn graan! Daar mogen geen veldmuizen van eten „Was bet graan werkelijk van Hamsier, moeder?" vroeg Grijsje. „Weineen, kind, 't was van den mole naar," antwoordde moeder Veldmuis. „Maar ik was toen nog zoo dom en geloofde wat hij zei." „Zoo'n leugenaar I" riep Kraaloogje uit. „Maar hij zal nog wel eens geslralt worden, moeder, omdat hij u uit den molen ver- joeg." Juist liep vader Hamster over het omge ploegde veld, dat aan het bosch grensde. Hij kwam van den kant, w#ar de molen stond, en droeg een goed gevulden zak op zijn rug. Even stond hij stil, keek onrustig om zich heen, want hij had iels gehoord, 't Was een haasje, dat uit een der voren sprong. „Goeden morgen, vader Hamster," rei het Haasje. „Je schiint daar een zwaar vrachtje mee te dragen." „Ja, je moet toch denken aan den komen- den winter," zei de Hamster. „De tijden zijn slecht, en 'k heb voor vrouw en kinderen te zorgen. Ja, ja, vriend Haas, 't is tegenwoor dig lang niet gemakkelijk om behoorlijk aan, den kost te komen, voorol voor een eerlijke Hamster als ik ben." „Krijg je dan alles van de menschen?" vroeg het Haasje. „O, ja," jokte vader Hamster. „Die zak, dien ik op mijn rug draag, is vol graan, dat kreeg Ik van den molenaar, maar zie je, die ellendige veldmuizen, die bedelaars, dia kapen je de graankorrels voor je neus weg. O, 't is zulk akelig bedelvolk I" Dcm haasje geloofde alles, dat vader Hamster hem wijsmaakte. Maar de drie veldmuisjes, die juist van moeder Veldmuis afscheid hadden genomen, om de wijde wereld in te gaan, waren Hamster vlug ach terna gesprongen; ze liepen nu vlak achter den leugenaar en hadden zijn gesprek met het haasje gehoord- Doch de Hamster was groot en dik, en zij waren drie kleine, magere veldmuisjes; iets leelljks zeggen, durfden zij dus niet, en bovendien had der ze grooten honger, en dachten er aan, dat ze met een goed woord meer gedaan kre gen, dan met het groote dier te vertellen, dat zij, eerlijke veldmuizen, geen dieven en geen bedelaars waren. Grijsje, als de dapperste van het drietal, liep nu op vader Hamster toe en vroeg heel beleefd: „Mijnheer Homster, wij zijn op weg naar de stad, maar we hebben alle drie zoo'n vreeselijken honger..." Hamster had zijn kop naar Grijsje omgedraaid en hem aangekeken met zoo'n paar woedende oogen, dat ons veldmuisje geen woord meer kon uitbrengen. Kraaloogje zag Grijsje's verlegenheid, daardoor voelde hij zich wat moediger, zoo dat cok hij naar Hamster toesp^-jng, en nbg vriendelijker dan Grijsje, vroeg: „Ach, goede, oude Hamster, geef ons toch een paar korreltjes graan. „Jij hebt een zak vol, wij hebben geen korreltje, en ach, we heb ben zoo'n honger 1" Woedend werd nu vader Hamster op Kraaloogje, zóó woedend, dat hij hem uit schold voor „bedelmuis," en „leelijk grauw gedierte." Scheldwoorden, die muisjes zoo vreeselijk vinden. Kraaloogje huilde dan ook van boosheid, toen Hamster zoo schold. Maar hii zei nog niets, keek alleen naar Spitssnuitje, die het nü eens bij Hamster wilde probeeren, en toen ook begon met te vragen: „Ach, lieve vader Hamster, jij bent zoo heel rijk, jij hebt een molen vol graan korrels en wij ziin zoo heel arm „Ja, dat zijn jullie I" barstte Hamster weer los. „Ja, jullie bent armJullie bent van de minste afkomstBedelvolk ben jij en alle andere veldmuizenEn omdat je te lui bent, om zelf je eten te zoeken, wil je van mijn voorraad hebben. Of denken jullie misschien, dat Ik het graan uit den molen heb gestolen „Ja, dat heb je ook I" piepten nu de drie veldmuisjes tegelijk. Want nu ze begrepen, dot de gierige Homsier hun toch niets zou geven, durfden zij rond voor hun meening uit te komen. „En dot durven jullie tegen mij zeggen, bcdel-muizcn!" schreeuwde Hamster weer terug. „Niets, geen korrel krijg jullie von mijn graankorrels f En ga nu heen, of ik zal er op losslaan 1" Terwijl Hamster zoo tegen de' veldmuisjes te keer ging, zette hij den zak vol graankor rels van zijn rug op den omgeploegden grond. Tenminste zoo dacht hij. Maar on gelukkig voor hem, zat juist op die plek een egel met opgestoken pennen. Hi| had het gekibbel gehoord en dacht: „Dat loopt op vechten uit! Ik zal me maar bijtijds wape nen, want men kan nooit weten, wat er ge beuren kan Egel zat doodstil en hij had er geen flauw begrip van, dat zijn pennen den zak doorboorden; dit bemerkte hij pas, toen een poosje later vader Hamster den zak weer op ziin rug nam. Doch eerst gebeurden er met vader Ham ster en de drie veldmuisjes vreemde din gen! Hamster schold en raasde nog woedend tegen de drie kleine dieren. En toen nu de muisjes, die echte rakkers waren, hem ten slotte uitlachten en riepen: „Gierigaard, gierigaard, 't haasje zal je jagen, 't vosje zal je bijten want dat was een bekend mui- zen-liedje, toen zagen zij werkelijk eerst het haasje, dat ook uit nieuwsgierigheid was teruggekomen, om naar de ruzie te luiste ren, en heel In de verte kwam vosje I „Gierigaard, gierigaard, daar is vosje al I" schreeuwde nu nög harder Grijsje. „Dóór, daar komt hij aan I" rieo Kraal oogje. „Hij komt op je af, gierigaordl" piepte Spitssnuitje. Ja, nu zag Hamster vosje ook. „Lieve help I" dacht hij met angst, „daar gaat mijn kosteliike winterprovisie, cn straksga ik....I" Zoo vlug hij kon, liep Hamster nu naar den zak, cn zonder fe letten op den egel, die daar onder zat, nöch op de graankorrels, die uit de vele gaatjes rolden, door Egel's pennen in den zak gemaakt, nam hij hem op zijn rug en holde langs een omweg naar zijn nest terug. „Een zak vol graan op mijn rug, en toch kan ik zoo heerlijk vlug doorloopen," juichle hij, „Dat graan scheen me toch straks veel zwaarder toe. Maar 't komt ook, omdat ik er nu wat aan gewend ben Zoo denkende over'den zak op ziin rug, die steeds minder zwaar werd, bereikte vader Hamster zijn nest. Moeder Hamster stond reeds uit te kijken, waar haar man toch zoo lang bleef, en nauwelijks zag ze hem aankomen, of ze riep hem toe: „Nou, man, je sohijnt van daag niet veel mee te brengen! De zak schijnt heel licht te zijn I Want je loopt als en haas zoo vlug I" „Wat, breng ik niets mee?" riep vader Hamster terug. „Een zak vol graan breng ik mee"Met levensgevaar heb ik het verzameld In den molenBijna was ik gesnapt door den knecht, maar 't liep gelukkig nog best aL" Terwijl vader Hamster dit aan zijn vrouw vertelde, nam hij den zak van zijn rug en„Hé, wat is dèt nu?!" riep hij ver schrikt uit. „De zak is heelemaal leeg I Hoe kan dat nu „Er was misschien heelemt.il niets in, toen je uit den molen ging," zri moeder Hamster. „Er was misschien geen korrel graan in." „Vol, heelemaal vol graan was de rak!" verzekerde vader Hamster. Hij keek, en keek nog eens, want hij begreep er niets van, en toen zag hij op eens de vele gaat jes I „O I" riep hij nijdig. „Dat hebben die ellendige veldmuizen gedaan! Daar zullen ze voor boeten f" Met één sprong was vader Hamster nu weer buiten zijn nest, liep terug naar het omgeploegde veld en daar zag hij de drie veldmuisjes zich le goed doen aan de graankorrels, die over het veld één lange, smalle gele streep vormden. Woedend wilde hij nu op de muisjes toespringen, maar vóórdat hij dit kon doen, sloop van achter een aardhoop Reintje, het slimme vosje, en die greep vader Hamster bij zijn nek. „Ach, lieve Reintje, neem toch liever die drie leelijke bedel-muizen," smeekte vader Hamster. „Wat heb jc aan mij?" „Een lekker hapje," antwoordde slimme Reintje. „Jij bent heerlijk dik en vet! Jij bent smakelijker don die drie broodmagere veldmuizen I Neen, laat die eerst maar wat vetter worden Vader Hamster had al spoedig niets meer te vertellen, daar zorgde slimme Reintje wel voor. Maar moeder Hamster leelde een poos lang in groote ongerustheid, omdat haar man zoo lang weg bleef, totdat het haasje haar op een dog kwam vertellen, dat vader Hamster nooit meer thuis zou komen. En-wat gebeurde er nu verder met de drie veldmuisjes? Wel, die gingen dien dag nog niet de wijde wereld inZe hadden nu weer hun buikjes vol gegeten, en dan had den ze dien dag zooveel beleefd, dat ze dit eerst aan moeder moesten vertellen. Nu, en moeder Veldmuis toen blij was 1 Maar later gingen de drie muisjes toch eens naar de stad. Dat vertel ik jullie echter op een anderen keer.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1925 | | pagina 7