RUBRIEK
Da rubrisk van Oom Karei.
Dc vorig© week schreef ik jelui, dat ik
meende, dat de sneeuw en net ijs de schuld
waren, dat ik zco weinig briefjes kreeg. En
voor een gedeelte schijn ik daarin gelijk gehod
te hebben. Deze week kreeg ik er weer enkele
meer. Ik geloof, dat de laatste keeren de raad
sels nog al moeilijk waren. Verschillende neef
jes cn nichtjes schreven me tenminste, dat het
hun erg veel moeite gekost had om de oplos
singen te vinden cn bij sommigen is er zelfs
de heclc familie aan te pas gekomen om mee
te helpen zoeken. Voer zoo'n enkele keer is
dat natuurlijk niet zoo heel erg, maar het is
de bedoeling toch niet. Daarom heb ik de voor
raad raadsels, die ik nog had eens duchtig na
gezocht en ik geloof, dot ik er nu voor deze
week wel een paar minder moeilijke uitgezocht
heb. Die voorraad begint nu aardig op te dun
nen. Ik heb er nog maar een paar, en die zijn
weer veel lastiger. Als jelui zelf dus nog raad
sels weten, die niet te moeilijk zijn op te los
sen, stuur ze me dan maar, want ik kan ze
best gebruiken.
Wat een rare winter hebben wc toch hè Do
eene dag sneeuwt het cn vriest het dat het
kraakt en den volgenden dag loopt dc sneeuw
weer met straaltjes van de daken af door de
dcoi. Maar, ilc weet het nietik heb zoo'n ver
moeden, dnt dc vorst het wel weer gauw zal
vinnen. En c'an begint de pret weer opnieuw.
Schaatsenrijden, bobslecden, sneeuwballen
gooien (natuurlijk niet in de stad. dat is veel
te gevaarlijk 1) en alle andere heerlijke winter
vermaken komen dnn aan de beurt. En dan dc
Kerstvncant'e. Als cr dan sneeuw cn ijs is, dan
boffen jelui heelcmaol. Wie weet, gebeurt het
niet. Eenige weken geleden vroeg ik jelui om
eens iets te bcdenk.en voor je kinderkrant. Ik
bedeel zoo iets a!s een opstellen prijsvraag,
raadsel-kampioenwedstrijd, klcurwedstrijd of
iets anders. Ik hcordc tot nu nog van niemand
hierover iels Schrijven jelui me nu eens, wat
je het aard-gstc vindt. Want dat mag je na
tuurlijk zelf zeggen. Dus denk er nu de vol
gende koer eens aan om je mecning eens te
zeggen. Ik voor mij zou een kleurwedstrijd wel
aardig vinden, maar als jelui iets anders leuker
vir.dcn, don vind ik het ook goed.
Nu hc-b ik nog oon jelui allen een verzoek.
De volgende week Zaterdag is het 2de Kerst
dag. Dan komt er geen kinderkrant. In de
plaats daarvan komt de kinderkrant nu a.s.
Donderdag. Maar voor deze koer moet ik jul
lie briefjes en oplossingen uiterlijk Maandag
12 uur in mijn bezit hebben. Dus allen Zater
dag cn Zondag even schrijven en zorgen dat
dc briefjes uiterlijk Maandag cm 12 uur in
de bus van het Dagblad liggen.
Van onze neef Driehoek kreeg ik nog een
aardig gedichtje, dat hier volgt.
„WINTERVERMAAK."
Nu de Winter is gekomen.
Dus de Herfst is nu voorbij;
Met zijn stormen en zijn regen
Weg met dat ruwe jaargetij I
Nu zal dc Winterkoning toonen
Wat hij heeft al in zijn macht.
En hij liet sneeuwvlokken vallen
Die vormden een kleed, zoo donzig zacht.
En geen jaargetij kent beter,
Dc behoefte van de jeugd
Als onze oude Winterkoning
En zoo genoot de jeugd met graote vreugd.
Maar zie die arme vogels.
Ze hebben geen voedsel meer.
En smceken aan U mcnschcn,
Ach strooi toch een enkel kruimpje neer.
Er. na slechts enkele nachten,
Gepaard met sterke vorst.
Lagen alle sterke stroomen.
Bedekt met een harde korst.
En kinderen zoowel als groeten,
Spoedden zich toen noar de boon.
En dochten bij zich zeiven.
Zou ik die kunst nog wel verstoon?
Maar dat verleert niet zoo spoedig.
Als men wel had gedacht,
Want na, een klein kwartiertje.
Had men 't weer geheel in z'n macht.
En wat werd er heerlijk genoten.
Van d'ie gezonde Wintersport,
En iedereen die tijd had ging genieten,
Want. die IJstijd is soms maar kort
RAADSELS.
De oplossingen van de vorige raadsels waren.
I. Oudejaarsavond, met de woorden
Otto huis, bede, opoe, maja, hals. Aken, iris,
rest, Mina, Java, boes, naam en idem.
TL Kcrstvocantie, met K., den, eerst.
Dinsdag, roomtaart, Stoiwogels, Kcrstvocan
tie, Vijf-December, Aaidappel, Maandag, Lo
ten. Eik cn E.
De prijs is deze keer gewonnen door Dra
ver.
H:j kan Maandag aan het bureau van het
Dagblad worden gehaald, dan zal ik hem klaar
leggen.
NIEUWE RAADSELS.
I. Mijn geheel bestaat uit 17 letters. De
woorden moeten onder elkaar gezet worden,
elk wcord is vier letters en nu vormen do
eerste letters iets waaraan al de kinderen met
blijdschap denken.
Op de eerste rij een meisjesnaam.
Cg> de tweede rij wat met schrijven wordt
gebruikt
Op de derde rij een ontkenning.
Op de vierde rij een getal.
Op de vijfde rij een jongensnaam.
Op -le zesde r:; ^en bloem.
Op de zevende rij een geldstuk.
Op de achtste rij een jongensnaam.
Op de negende rij gebtuikt een schoenmaker.
Op de 10de rij ziet men in Artis.
Op de Tide rij vindt men in de kachel.
Op de T2de rij een griezelig diertje.
Op de 15de rij iets wat men op school niet
gTaag in zijn thema heeft.
Op de 14de rij een dom beest.
Op de 15de rij een beest.
Op de 16de rij iets wat 's avonds te zien is.
Ojj de 17de rij een lichaamsdeel.
II. Onderstaande kruisjes en punten te ver
vangen door letters, zóó dat de door dc kruis
jes gevormde lijnen hetzelfde woord noemen
cn wel iets, waarvan blijkbaar alle neven cn
nichten erg veel hcuden.
X
X
X
X
X
XXXXX X XXX XX
X
X
X
X
X
le regel is een medeklinker.
2e regel is het binnenste van een vrucht.
3e regel is niet het begin.
4c regel is iets wat we dagelijks op school
gebruiken.
5c regel is de bewoner van een klein plaatsje.
6e regel is het gevraagde woord.
7e regel is dc bewoner van een land in
Europa.
8c regel zijn fijne zoetwatervisscb.cn.
9c regel is ccn gedeelte van den dog.
10e regel is ccn lichaamsdeel.
11e regel is een medeklinker en gelijk aan
dc middelste letter van do 4de regel,
RUILHANDELHOEKJE.
Jelui weten dat Quoriab een Plcynes-album
heeft te ruilen. Hij wil die graag ruilen tegen
een volle of lecgc Verkadc's album of Vei-
kade's-aquarium plgatjes.
De volgende keer zal ik weer eens alles op
noemen wat ik te ruilen heb. Zoo langzamer
hand heb ilc er weer heel wat bijgel: re gen.
DE SCHRANDERE JONGEN.
Een jongen, die nog nooit tc water was ge
weest, zag ecnige andore jongens baden en
zwemmen. Teen dacht hijZwemmen is geen
kunst, dat kon ik ook wél. Het is niets anders
don je armen cn becnen ferm te roeren. Kom-
aan, ik zal het dadelijk eens prcbee'cn. Hij
iTok vlug zijn pakje uit cn sprong in 't water.
Hij sloeg ook ferm met ziinc armen en becnen,
maar 't hielp hem niet. Hij begon dadelijk te
j zinken, en 't was gelukkig dat enkele voorbij
gangers de drenkeling hadden opgemerkt, an-
dors wos hij zeker verdronken. Spoedig was
hij weder op het droge en toen hij van den
eerste schrik wos bekomen, zog hij wel
dot zwemmen toch ook een kunst is. Maar wat
zei nu de schrandere bol
Ik ga niet wéér te water, voor ik goed zwem
men heb geleerd.
(Ingez. door Driebeek.)
tr> de Sneeuw.
door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Midden in het bosch stond de bosch-
wachlerswoning. 's Zomers, als er veel
menschen korter of langer lijd logeerden in
die streek, welke om haar natuurschoon
bekend was, kwamen er dikwijls wandelaars
en fietsers voorbij. Meestal gingen zij dan
aan de vroolijk rood geschilderde tafeltjes
zitten pn bestelden melk, thee of limonade
om hun dorst le lesschen. A[s vanzelf kwam
het dan altijd tot een praatje met de vrien-
i delijke boschwachtersvrouw.
I Maar in den winter lag het huisje er al
heel eenzaam en verlaten, ver van den
grooten weg. De kinderen moesten wel an
derhalf uur loopen, vóór zij de school be
reikten. Dat was 's morgens dus al vroeg
opstaan; 't was nog niet eens goed licht,
als ze van huis gingen, 's Middags was het
al heelemaal donker, als ze thuiskwamen.
Moeder was altijd blij, als haar troepje
weer veilig bij elkaar was na zoo'n dag,
want el wist ze wel, dat zij regelrecht uit
school kwamen, er kon onderweg in het
donkere bosch toch zooveel gebeuren.
Hektor, de trouwe waakhond, scheen niet
minder blij te zijn. Hij kondigde ten minste
de komst der jeugd reeds vooruit met een
luid geblaf en een wild naar builen rennen
aan. En als Hektor tegen de kinderen op
sprong dacht kleine Berlha, de jongste van
het viertal, altijd
„Nu zijn we bijna thuis!"
Haar oe entjes waven de kortste en de
weg viel haar dikwijls lang, ai liep zij dap
per mee en liet zij den anderen niet mer
ken, dat zij erg moe werd. Koen, de oud
ste, vertelde onderweg meestal verholen
uit de boeken, die hij uit de schoolbiblio
theek geleend had. Dat kortte den weg al
tijd een heel eind op, zoodat het soms
zelfs gebeurde, dat Bertha op eens ver
heugd uitriep
„Daar is Hekkie al!*'
't Was net, alsof de weg bij mooi weer
in den zomer veel korter was. De vogels
zongen dan zoo vroolijk, de eekhorentjes
huppelden van den éénen boom op den
anderen en er was allerlei te zien, om van
de mooie bloemen, die er in het bosch
groeiden, nog niet eens te spreken.
Maar 's winters!
's Winters, als er sneeuw lag!
Ja, clan scheen* het eerst wel prettig in
het bosch, zoo mooi en sprookjesachtig.
Overal, waar je keek, was net zuiver wit.
De dennafcoomen schenen allen in Kerst-
boomen herschapen te zijn. Wat za«en zij
er heel anders uit dan gewoonlijk! De
knoestige den met de vele stammen, waar
zij altijd langs kwamen en die Anna, het
oudste zusje, den Familie-Den noemde,
omdat het net leek, alsof het er eigenlijk
een heeleboel waren, de Familie-Den, die
in schemerdonker soms zóó dreigend er
uit kon zien, dat Berlha er altijd gouw
voorbijliep en Koen stevig een hand gaf,
wes nu een goedige priisoord met wit haar
en een witten baard. N u heette hij de
Sprookjes-Den en zou Bertha best alleen
lcn~s hern heen hebben durven loopen.
Op een nacht in December was er ver
bazend veel sneeuw gevallen. Moeder
twijfelde, of zij haar troepje wel naar school
zou laten gaan. De lucht was nog dik en
cis er nog meer sneeuw viel, zou het wel
eens kunnen gebeuren, dat zij den weg
naar huis niet konden terug vinden.
Alles zag cr met sneeuw zoo heel an
ders uit en hoe licht konden de kinderen
van het pad cfraken, als het door de sneeuw
onkenbaar geworden was.
„Als Koon er niet tij 'was, hield ik jullie
stellig thuis," zei Moeder. „Nu zullen we
het er dan maar op wegen en hopen, dat
er niet meer sneeuw vslt."
En nadat Anna, Dirk en Bertha beloofd
hadden, te deen wat Koen zei en "*'^edar
haar oudsten zoon op het hart gedrukt had.
toch vooral goed op den weg le lelten,
ging het viertal naar school.
Nrrwdijks weren zij echter onderwee, of
de sneeuw viel opnieuw in dichte vlokken
neer.
,,'t Is gelukkig niet zoo denker door al
die sneeuw," zei Koen. „Eigenlijk is regen
veel erger."
„Ja, maar met regen kun je gemakkelijker
den weg herkennen," meende Anna toch.
„Ga maar met mij mee," stelde Koen ziin
zusje gerust, „ik weet den weg. We zullen
niet verdwalen."
Even huiverde Bertha. Stijf klemde zij de
tanden op elkaar. Zij wilde niet huilen
en dapper zijn als de enderen.
Verkleumd kwam het viertal op school
aan. Zij leken wel Eskimo's.
Ha, daar zijn onze bosch-bewcnersriep
de meester vroolijk uit. „Maakt plaats bij
de kachel, kinderen. Dan kunnen zij zich
warmen
En nadat zij de sneeuw goed afgeschud
en hun mutsen, mantels en jassen aan den
kapstok gehangen hadden, deden de kin
deren zich aan de lekkere kachelwarmte te
gced.
Het duurde niet lang, of de les begon
Koen keek nu en dan eens naar builen,
waar de sneeuw nog altijd in dikke vlokken
omlaag dwarrelde: ,/t Zal een zure terug
tocht worden," dacht hij.
Tusschen twaalf en twee bleven de kin
deren op school over. Eerst werden de
boterhammen uit de trommeltjes verorberd.
Die lieten zich best smaken Het sneeu
wen had nu opgehouden en de jeugd ging
in den grooten tuin spelen. Er werd een
reuzen-sneeuwpop gemaakt en later door de
jongens een echt sneeuwgevecht geleverd,
terwijl de meisjes baantje gleden. Of ze
pret haddenSneeuw was toch maar al
les in den winter en het klokje van twee
uur sloeg veel te vroeg, naar het eenparig
oordeel ven de jeugd.
Tegen dria uur begon de wind op te ste
ken en viel er opnieuw sneeuw. Meester zei
tegen Keen, dat hij en zijn zusjes en
broertje nu maar dadelijk naar huis moes
ten gaan. Hoe eerder hoe beter, meende hij.
Het viertal ondernam den terugtocht dus.
De sneeuw striemde hun in)het gezicht,
daar zij den wind juist tegen hadden. Zij
liepen zco vlug als de sneeuw dit toeliet ej»
hielden elkaar allen bij de hand. Praten
konden zij bijna niet en er was dus geen
sprake van, dat Keen vertellen kon om den
weg wet op te korten.
Het werd een ware sneeuwstorm en hoe
wel liet bosch anders zoo beschut was, voel
den de kinderen nu maar al te goed de
kracht van den wind.
Kleine Bertha's voetjes begonnen pijn te
doen en het arme kind dreigde in tranen
uit tc barsten. Kwamen zij don nooit aan
den witten Sprookjes-Den? Die stond juist
op de helft. Maar neen, de Sprookjes-Den
die gemakkelijk uit alle andere dennen tc
herkennen was, "was nog nergens te zien
„We zijn hem zeker al voorbij T meende
Anna.
„Onmogelijk T We zouden hem stellig
gezien hebben," zei Dirk. „Ik begrijp er
niets van; we loopen al minstens een uur.'
Koen zei niets.
Als hij wat zei, zou hij moeten beken
nen, dat zij verdwaald waren en hij wilde
den moed er zoo long mogelijk in houden
Elk oogenblik konden zij immers weer op
den goeden weg uitkomen!
Hij spande zijn oogen tot het uiterste in
en speurde angstig in het rond. 't Was nu
bijna heelemaal donker. O, waar waren ze
toch in het groote bosch?
Koen had den weg naar school al zoo
heel, heel dikwijls afgelegd en kon maar
niet begrijpen, dat zij verdwaald waren. En
toch was het zoo, al wilde hij het den an
deren nog niet bekennen.
„Waar is de Sprookjes-Den nou?" vroeg
Bertha met een bevend stemmetje.
„We hebben 'm nog niet I" zei Koen.
„O, Koen f We zijn verdwaaldriep
Anna plotseling uit, terwijl zij in tranen uit
barstte. Ook Bertha zette het nu op een
schreien. Over Dirk's wang biggelde een
dikke traan. „Van de kou!" zei Dirk, maar
de enderen en hij zelf wisten wel beter.
Koen beet zich op de lippen.
„Moed verloren, alles verloren!" hield
hij zichzelf voor en zoo opgewekt mogelijk
zei hij;
„We moeten allen dicht bij elkaar blij
ven, dan gebeurt er niets en we kunnen elk
oogenblik bij den Sprookjes-Den uitko
men."
Maar hoe dapper zij ook doorliepen,
steeds verder dwaalden zij af.
Bertha's voetjes deden nu zóó vreeselijk
pijn, dat zij niet meer voort kon. En dragen
door die dikke sneeuw kon Koen haar ook
niet. Wat moesten ze doen?!
Koen was wanhopend. W i st hij maar,
wat hij doen moest om veilig thuis te ko
men. Geen offer zou hem tc groot zijn.
Maar hij wist het niet
Ze moesten verder, wilden zij niet in
sneeuwen. Maar Bertha kon niet meer en
wie weet, of zij niet steeds verder ven huis
afdwaalden
Plotseling hoorde hij een hond blaffen.
Dat was Hektor! Brave HekkieNu
klonk het nog duideliiker en daar heel in de
verte zagen de kinderen een licht.
Het kwam naderbij, maar nog vóór zii ont
dekt hadden, dat het een lantaarn in
Vaders hand was, kwam Hektor luid blaf
fend. kwispelstaartend en half del van op
winding naar hen toe rennen.
In het volgend oogenblik riepen allen:
..Hektori Hekkie! Brave hond I"
Nu w a s er redding. Alle vier voelden
het. al konden zij nog niet zeggen hoe
Even later herkende Vader zijn tToepje
pn zagen de. kinderen het licht vlak bij
zich.
..Vader! O, Vader!" riepen allen tegelijk
uit.
„Kom maar gauw mee I Thuis praten wij
er wel overzei Vader, terwijl hij Bcrtha
op ziin sterken arm nam.
Gelukkig waren de kinderen r.ict heel
ver van huis en in het veilige weten, dat
Vader fcii hen was en den weg wist, liepen
dl drie anderen dopper mee.
Dat was een thuiskomst!
Moeder hed warme slemp gekookt. Of
die smaakte! Zii werden er weer heele
maal lekker warm van.
En terwijl allen om de kachel zaten, ver
telde Vader, hoe hij vanwege het slechte
weer, met Hektor er op uit gedaan was,
om hen tegemoet te loooen, hoe Hektor
plotseling van den eigenlijken weg afge
slagen ,en steeds snuffelend doorgeloopen
was. Vader begreep, dat de hond het spoor
der kinderen ontdekt hed, al was dit niet
gemakkelijk in de nog steeds vallende
sneeuw.
„Zonder Hekkie zou ik jullie nooit ge
vonden hebben," eindigde Vader zijn ver
haal, terwijl hij den hond aanhaalde.
„Zonder Hekkie waren wij vast inge
sneeuwd," zei Koen.
De vers-endiVe hond liet zich door de
kinderen liefkoozen, denkbaar, dat hij het
troepje weer veili? thuis had gebrast.
Dat Hektor dien avond een lekker maal
V"', za! wel niemand verwonderen.
En verdiend was het, vinden jullie ook
r.iet
Dwergen.
Dwergen vormen geen afzonderlijk soort
'an menschengeslacht, geen zoogenaamd
ras. Zij zijn afwijkingen of spelingen der
natuur en komen niet alleen onder de men
schen, maar ook onder de d: ren voor.
Dwergen zijn menschen, welke bijzonder
klein zijn, doch zij behoeven volstrekt niet
gebrekkig te wezen.
Met de airren en pia.den is het evenzoo
gesteld. Er zijn b.v. paarden in de Schot-
sche Hooglanden, die bijzonder klein zijn,
terwijl er zeer lage gewassen bestaan, die
op gebergten groeien. Van deze laatste
worden in den tuinbouw onder de dwergen
gerangschikt die boomen, waarvan de
stammen niet in de hoogte schieten, maar
zich even boven den wortel in takken ver
deden. Zij kunnen echter zeer goede
vruchten dragen.
In het algemeen leveren eenige deelen
van den aardbodem menschen, dieren en
planten op, die hoewel niet tot de eigen
lijke dwergsoorten b'ehoorcnde, zich toch
door hun kleine gestalte en omvan^ vnn an
deren onderscheiden, zooals b.v. de bewo
ners van Groenland, Lapland enz. De koude
luchtstreken schijnen één der hoofdoorza
ken van zulke ingekrompen gestalten te
zijn. Zoo viel mij o. a. bij het beklimmen
van den Broeken (hoogste punt in den
Harz) op, dat de dennen, hoe h'ooger wij
kwamen, steeds kleiner werden en eindelijk
heelemaal verdwenen waren.
De natuur behandelt de dwergen onder
de menschen lang niet altijd stiefmoeder
lijk en er worden onder hen dikwijls perso
nen aangetroffen, wier vernuft bijzonder
sterk ontwikkeld is. Aan de Noordsche ho
ven ontbrak het nog in dc eerste helft der
18de eeuw nimmer aan kamerdwergen, die
dikwijls tevens de rol van hofnar vervul
den.
Behalve deze wezenlijk levende dwergen
beslaan er denkbeeldige in dc oude fabel
leer, waar zij pygmeën genoemd werden en
stof tot vele verdichte beschrijvingen van
h in lotgevallen en daden geleverd hebben.
Reeds Homerus maakte ze tot het voor
werp zijner zangen, en latere Griekschc en
Romeinschc schrijvers gaven de zonder
lingste beschrijving van een volksstam uit
dwergen samengesteld, wier woonplaatsen
uit eierschalen bestonden, terwijl volgons
dezelfde fabelachtige verhalen een leger dier
pygmeën den ingeslopen Hercules aanviel
en zij daardoor maatregelen namen, alsof zij
een stad belegeren moesten. Maar de ster
ke Hercules ontwaakte, ,rmlochte bij het
zien dier kleine mannetjes, wikkelde hen in
zijn leeuwenhuid en droeg zó aldus weg.
In den geest van deze verdichting zijn in
de achttiende eeuw de reizen von Gulliver
door den vernuftigen Engelschen schrijver
Swift vervaardigd, waarin de hoofdper
soon dc grappigste tnfereel^n o^m»t van
zijn ontmoetingen en aanrakingen met een
dwergachtig volkje, aan hetwelk hij den
naam van Lilliputters gaf. Sinds dien tijd
wordt deze naam gebruikt voor alles wat
bijzonder klein is.
CORRESPONDENTIE.
Ccciliu. Dar.]; je wel voor het ndrcs. Neen,
dat heb ik Wel begrepen. Je was trouwens de
cenigste niet. Zoozoo, maar dot zal deze keer
wel niet noodig zijn denk ik.
Draver. Neen, ik heb je heel lang gemist.
Wat een geluksvogel ben jij. Met dc hardviji
derij een eerste prijs en nu ook weer do ge-«
lukkige. Wat ccn prachtige cr. nuttige cadeoux
heb jij gekregen. Nu kan je aan het werk gaan.
Krijg ik ook eens wat mooi's van je. Ilc houd
erg van zulk werk
Kapel. Zoo, zoo, waar ben jij zoo lang gc^
bleven. Je winterslaap is dus nu al geëindigd.
Prachtig hoor I En d<Je nu maar trouw moe en
doe je best maar op de raadsels. Dun wordt
jij ook wel eens de gelukkige prijswinnaar.
Ouonob. Ja, je was de eerste. Zoo moet het
altijd, hoor Ik heb jc niet gezien op de baan,
trouwens ik ken alle neven cn nichten niet per
soonlijk. Zoo'n vraag staat in het ruilhandel-
hoekje.
Bobbic. Dus bijna altijd op de schaats ge
weest. Wat ccn pret. En er komt nog meer I
Gymnast. Ja, heel erg zelfs. Ook dat heb ik
gedaan. Er waren er nu wel meer, heel veel
was het nog niet.
McJ. Dank jo wel voor je raadsels. Ze ko
men bost van pos. Dat óénc zal ik neg een
paar weken bewaren, dat lijkt me voor dit ge
val beter. Ik bedoel dat veronderde raadsel.
Driehoek. Hetgeen je mc zond, kwam me
prachtig vnn pns. Ga maar zoo voort. Bevalt
het boek je Ja, dot wist ik, wont ik wos cr
ook.
Ton Novcu. Ja, je hnd gelijk Maar 't heeft
dit keer helaas niet mogen helpen. Doch ecr>
volgende keer beter hoor I
P. v. M. Prachtig dat je er weer bent. Kies
nu maar gauw een schuilnaam en doe mooi
trouw mee. Dank jo wel voor het gezondene.
Bruno. Wat een feestdag zol dot worden. Jo,
ik kan me begrijpen, dut je er naar verlangt.
Speurder. Zeker weinig tijd hè. Je brict" was
tenminste niet Mg lang!
Goudenregen. Neen, ik knn mo vooistellcn
dat je er toen weinig zin in had. Het is ook
inels erg hoorf Doe nu maar weer mee. Deze
keer zirn ze niet zoo lastig, zooals je wel zult
bemerken.
Mimosa. Wot een drukte. En dan kon cr we)
eens iets bij inschieten, dat is zoo.
Kooltje Vuur. Gelukkig dat jo nu weer be
ter bent en weer zelf kon schrijven, 't Zal wel
pijn gedaan hebbpn hé Dc volgende kotv j^pot
niet, moor don wel.
Nimf. Zeg hem maar, dat hij mee moet doen,
hoor. Jo, moor je moet toch weer eens begint
nen. Het kan niet altijd vacantic blijven. En
nu komt de Kerstvacantio weer
Hoi-.Jje Plok. Schrijf zelf je briefjes maar
hoor. Dat vind ik veel aardiger, dan dat je het
laat doen. Wat een knappert ben jij. Een 10
voor jc sommen! Prachtig hoor I
Sprinkhaan. Neen, mooi was het ijs niet.
Maar dat kwam door al die sneeuw. Nu zal
het wel beter zijn.
Zwartkop. Jo, ik heb het gemerkt. Nu zijn
ze weer veel gemakkelijker cn zat iedereen 7.©
v/el kunnen oplossen, denk ik. Ja, nu begint
de ijspret misschien weer opnieuw.
Quonob. Wil je met je Pleynes-album eens
gaan naar Stationstrnot 34a?