KINDERRUBRIEK. Voor de Kleintjes. FOEI, OLIFANTJES! door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Foei, Olifantjes, bengels, Wat maak ie een kabaal I Pas op: ik ken een beetje De Olifanten-taal. Al kan ik dan niet alles, Niet ieder woord verstaan, Ik hoor toch, dat je kibbelt, Elkaar venscht naar de maan. Och Betsy, geef toch Jumbo Ook eens de groote spons Niet plagen, maar verdragen, Zegt Moeder tegen ons. Als d'één lacht, dat hij schatert En d'ander luidkeels,schreit. De één plaagt, d' ander moppert. Heeft ieder later spijt. Foei, bengels, houdt dat kibb'len Nu één, twee, drie niet op. Dan weet ik een goed middel, Waarmee ik jullie fop. Ik neem de groote spons dan Heel handig uit je slurf En ga die vlug verstoppen. Denk je soms, dat 'k niet durf? De Olifantjes lachen Nu allebeide weer En roepen: Hoor eens Jantje, We kibb'len al niet meer. Wij zullen ons zoet wasschen En ieder op zijn beurt Krijgt dus de spons; geloof maar, Dat geen van ons meer zeurt f De rubriek van Oom Karei. Wat treffen jelui het met de Poaschvacantie. Je hebt geen mooier weer kunnen wenschen En er ^ijn heel wat mcnschen uit geweest ge loof ik. Ik kreeg van jelui tenminste allemaal opgewekte brieven over alles wat jelui met dc Paoschdagen hebt genoten. Ik kon tot mijn spijt dezen keer niet heel veel schrijven. De volgende keer zal ik jelui weer meer vertellen, ook over den opstellenwedstrijd, waarmee jelui allemaal zeker al bent begonnen. Daar heb je nu juist mooi den tijd voor. De volgende week zal ik jelui vertellen wanneer de opstellen klaar moeten zijn, maar in ieder geval duurt dat nog wel een paar weken. Hier zijn don eerstde RAADSELS. OPLOSSINGEN. Dc oplossingen van de vorige week zijn I. Groote Beer met de wooiden reet, teer. Groet, roet, roer, boor en goor II. Noor d-B r a b a n t. De prijs is gewonnen door Winterko ninkje, die hem Maandag oen ons bureou kon komen holen. NIEUWE RAADSELS X s- X X X X X X X X X X F X X X <1,1 K" X -0! W X X X 't S\ X X X X X X X X X X x ril] Dc bovenste rij, de onderste rij en ook do middenrij van boven naar beneden is hetzelfde woord en wel de naam van een vogel die al tijd zijn eigen naam roept. De tweede rij noemt een dagelijksch voedsel. De derde rij is een hoofddeksel; de vierde rij een medeklinker. De vijfde rij no t de naam van een man, die omgekeerd toch dezelfde blijft en in restaurants een belangrijke rol speelt. Dc zesde rij geeft de naam van een soort rijtuig. (Ingcz. door Winterkoninkje.) II. Mijn geheel is een leuk bloempje van 10 letters. 3, 4, 7, 5 is eer» ander woord voor stuk. 9, 2, 1 is een lekkernij op brood, een 10. 6 legt ccn kip. III. Met een t lust men mij graag. Met een k speelt men met mij. Met een m ben ik een maand. (Ingez. door Watergeus.) NIEUWE WEDSTRIJD We zitten nu weer voor een lastig geval. Welke neef of nicht ons er uit helpen zul De kwestie dot v/cten jullie allemaal wel. Het kan toch geen kwaad dot ik 't even vertel Oom Karei toch zit met dc handen in 't haar Ja, lachen jullie maar niet, het is werkelijk waar Voor slapen toch heeft hij heek-maal geen tijd, Als een nachtmerrie vervolgt hem de nieuwe wedstrijd Beschouwen we allen toch ernstig die kwaal. Kom op neef en nicht nu met je verhaal I Vertel aan Oom Karei toch gouw watje denkt, Dat aan onze krant iets extra's weer schenkt Als wij nu maar hem op iets aardigs wijzen, Dan zorgt Oom Karei wel weer voor de prijzen. Hij legt op onze schouders geen finontieele last. Hij is toch een echte leuke oom, dat staat vast. Doen we nu allen eens extra ons best. En wacht nu eens niet tot 't allerlest. Als wc willen dan kunnen we 't ook, want Kijk maar naar 't resultaat der Jubileumkrant. (Ingez. door Zwartkop.) Van allies wat. - NOG ZOO DOM NIET Een boer liet bij zijn dood 17 paaiden na en had bij testament aan zijn oudsten zoon de helft, aan zijn tweeden, zoon een derde en aan zijn derden zoon een negen de deel van zijn paarden vermaakt. Dan waren, volgens het testament, alle paarden verdeeld. Daar zaten de jongens nu met een lastige verdeeling. Hoe zo ook dachten en hoe ze ook rekenden, dat sommetje konden zij niet oplossen. De helft van 17 paarden, hoe was dat mogelijk Men kon toch geen paard doorsnijden. En dan een derde of een negende deel I Neen, daar snapten ze niets van. Toevallig kwam juist de veearts met zijn karretje voorbijrijden. Die wist misschien raad De veearts werd binnengeroepen en aan de oplossing van het lastige sommetje gezet. Nauwkeurig las hij het testament, dacht een oogenblik na en zei toen: „Ik ben er. Gaan jullie maar mee. Nu zette hij zijn paard" naast de 17, die verdeeld moesten worden en ging aan 't verdeelen. De oudste kreeg de helft of 9 paarden. De tweede een derde deel of 6 paarden. De jongste een negende deel of 2 paar den. En het mooiste was, dat het paard van den veearts overbleef. Hij spande het weer voor zijn karretje en zei: „Hoe vinden jullie het?" „Uitstekend 1" antwoordden de jongens. „We hadden nooit gedacht, dat je zoo knap was in 't verdeelen van paarden." Berouw door C. E. DE LELLE HOGERWAARD 't Was even vóór tweeën en op het ruime Sohoo'Lplein krioelde het van grootere en kleinere jongens. De vele sneeuw, welke in den alge'oopen nacht gevallen was, bood de schooljeugd een mooie gelegenheid om een sn eeuwgeve oh t te leveren, een „ouder- wetsoh sneeuwgevecht" meende Karei van Dollen, near wiens zin er in den laats-*en lijd veel te weinig sneeuw gevallen was. Karei, in d'e .wandeling „de Dolle" ge noemd een naam, dien hij ten volle ver diende was een meester in het sneeuw ballen mikken. Was hij van plan een jongen „eens eventjes te raken", dan moet j'e niet denken, dat de sneeuwbal een ander hof dan dengene, dien hij als doel had gesteld. Neen, wie eenmaal het mikpunt van „de Dolde" was, ontliep zijn kans niet. Ook nu waren de jongens druk in de wëer, en als ik zeg, dót het er heet toeging, is dat heel juist, ook al waren de vijande lijke kogels ijskoud. Juist had „de Dolle" zijn neef, Frits Reuvers, een geheel ander type dan hij was, met een sneeuwbal pe- raakt, toen er plotseling niemand hnrl ge zien uit welke straat hij kwam een lieer met een hoogen hoed op midden ovej het Schoolplein fietste. Was er mooier mikpunt denkbaar? Zoon kachelpijp met een kwak sneeuw er tegen! 't Was werkelijk t e verleidelijk! En /oór „de Dolle" eigenlijk bedacht, wat hij deed en w i e n hij gooide, vloog er een bal door de lucht en wel rr.et zóó'n va-art, dat de hooge hoed ven het hoofd zijns eigenaars tuimelde, de laatste'vai\ schrik zijn stuur kwijt raakte en van de fiets vielf Daar midden over het Schoolplein een pad door de sneeuw was gebaand, kwam de vreemde heer met een smak op de steen-en terecht en bleef hij da-ar onbeweeglijk lig gen. Dat was een schrik! Als Karei ooit be rouw over eên onbezonnen d-aad had ge had, don was het nu. Het werd den jongen groen en geel vóór de oogen. Zonder zich ook ma-ar één oogenblik te bedenken, snelde hij na-ar den vreemden heer toe. Wal hij toen zag, was vreeselijk! De heer scheen bewusteloos te zijn en bloedde uit een wond aan het hoofd! Karei had wel in den g«cn<l willen zinken van schaamte over hetgeen hij geda-an had en angst, welke de gevolgen van zijn onbezonnen daad zoud-en zijn. Als dat m-aar goed afliep! Een ijskouds rilling tiep Kerel over dien rug en hij zag doods bleek. „Ellendige jongens!" schold een man, cHo juist voorbij kwam. En tegen zijn metgezel gl-ng hij voort: „Gauw, Steven! Laten we hem in de apo theek binnendragen; hij kon er wel eens slecht aan tóe zijn." Dit alles gebeurde in een enkele minuut en de onderwijzers, die reeds in school waren en het ongeluk niet opgemerkt had den, zagen wel de jongens samenscholen, doch diit gebeurde zóó dikwijls' en zij joelden soms in het ééne oogenblik onstuimig, ter wijl zij in het volgende weer hee! kn!m samenschoolden, dat caar niets buitenge woons in gezien werd. En toon even later da jongens op slag van tweeën binnenkwamen en die !?s he- gon, weren de onderwijzers nog geheei on kundig van hetgeen zich daareven op het Schoolplein had afgespeeld. Maar al was het hun dus nog niet be kend, wat er gebeurd was, Kare's angst werd er iviet minder door. Steeds was do jongen met zijn gedachten bij den onbe kenden heer, die het slachtoffer van zijn sneeuwballen-gooien geworden was Hoe had hij toch zoo ondoordacht kunnen z\'nl Hij zou er alles, zelfs zijn nieuwe fiets, die hij de vorige week op zijn verjaardag gekregen had en waarmee hij zoo bijzonder in zijn schik was, voor hebben willen ge ven, als het ongeluk niet gebeurd was. Het angstzweet brak hem telkens uit en hij had een gevoel, alsof hij op klaarlichten dag een nachtmerrie had. Neen, veel en veel erger was het nogf Als die vreemde heer eens een ernstig ongeluk gekregen had, of also nee, d a t nietf Het duizelde Karei plotseling zóó, dat hij zich aan d-e bank moest vasthouden om er niet uit te vallen. De onderwijzer, meneer Verhoef, had al eenige malen zijn kant uitgekeken en vroeg nu: „Karei van Dollen, ben je niet goed?" „J— ja jawel, meneer!" luidde het haperende antwoord. Meneer Verhoef dacht nu, dat de jongen zich met sneeuwballen-gooien misschien wat warm en moe gemaakt had en sloeg er verder geen acht op. Wel viel 't hem op, dat Karei, die tot de beste leerlingen van zijn klas behoorde, eenige malen een ge heel verkeerd antwoord gaf. Doth ook dit schreef hij aan de sneeuwpret toe en juist omdat de jongen anders altijd zoo oplettend was, besloot hij het voor ditmaal maar door de vingers te zien. De schooluren waren een ware foltering voor Kerel. Kwam er dan nooit een eind aan dien afschuwelijken middag? Toen het hoofd der school plotseling in de klas kwam, dacht Karei niet anders, of hij zou iets vrees-elijks hooren, maar tot zijn niei geringe verbazing zei meneer van Dam slechts iets tegen den klasse-onder.vijzer. Neen, hij wist het nog niet! Eindelijk daar klonk de bel! Ma-ar zoo haastig als Karei anders na^-r buiten liep, zoo langzaam volgde hij nu zijn makkers. „Dsn is hij toch bepaald ni-et goed in orde," dacht meneer Verhoef cn hij zei te^en Karei: „Venc-vond maar met een warme kwast naar bed, jpngen, dat is een best middel tegen verkoudheid en landerigheid." Doch Karei deed net, alsof hij niets hoor de. Wat had hij moeten antwoorden? Hü ken toch niet zeggen, w a t het was, dat h°m zoo hevig verontrustte. Weer stonden de jongens op het School plein bij elkaar, maar van sneeuwballen- gooien was nu geen sprake. Het kwam een voudig niet bij hen op en zelfs cl zouden zij er aan gedacht hebben, den nog zou hun .da lust er toe totaal ontbroken hebben. Intussohen was de heer, die het slacht offer van Kareis ondoordachtheid geworden was, in de apotheek binnengedragen. Het duurde niet lang, of hij sloeg verwonderd de oogen op, daar hij zich heelema-al geen voorstelling kon maken ven de plaats; waar hij was, noch hoe hij daar kwam. De apotheker legde hem met een enkel woord uit, wat er gebeurd was, en ja, nu herinnerde hij zich, hoe hij plotseling ge schrikt was en als gevolg daarvan het s'.uur over zijn fiets kwijtgeraakt. Wat er daarna was voorgevallen, kon hij zich echter niet meer herinneren. Nadat de apotheker het bloed van zijn ge zicht had cfgewosschen, bleek dat de wond nogal meeviel. Hij verbond haar, gaf den patiënt nog -ets te drinken en liet toen hij weer heel e reaal op zijn verhaal gekomen was een auto komen om hem naar huis te brengen. y Dit alles had zich onder schooltijd afge speeld en hoewel Karei steeds met zijn ge dachten bij den vreemden, heer was ge weest, wist hij toch niet, hoe deze cr aan toe was. De jongens stonden op het Schoolplein om Kerel 'heen en Jaap Luikinga, een jon gen, die nu niet bepaald om zijn oprecht heid bekend stond, zei tegen hem: „Niem-ond weet, dat jij het gedaan hebt, Karei." 'Koos Vermeer voegde er nog aan toe: „En w ij zullen je niet verklappen." „Wie weet, of 't nog niet goed is afge- loopen en als 't -een leuke vent is, maakt hij er geen werk van. 't Was toch een onge luk!" zei Willem Peters. „Als hij maar geen hoogen hoed had op gehad, was er misschien niets gebeurd," meende Herman ten Rave. Maar w a t zij ook zeiden en h o e zij ook trachtten verontschuldigingen te vinden voor Karei, die om zijn open en rond ka rakter veel vrienden had, niet alleen onder de jongens, maar ook onder de onderwij zers, hij werd er niet rustiger door gestemd. Hij voelde het maar al te goed: hij moest naar de apotheek gaan en daar naar den getroffene vragen. Z el f moest hi' dit doen, ook al kwam daardoor uit, dat hij en niemand anders de dader was. Ja, Karei wist wel, wat hij doen moest, maar ,nu het op de uitvoering ervan aankwam, ontzonk hem rijn laatste beetje moed. 't Was alsof hij lood in zijn schoenen had en zijn bee- nen hem juist den tegenovergest-ekien kant van de apotheek uittrokken. De jongen worstelde met zichzelf. Steeds hoorde hij weer de woorden van Willem Peters en de anderen in zijn ooren. 't Was misschien niet zoo erg aangekomen, als hij wel dacht. De verdenking zou waarschijnlijk niet eens op hem vallen er waren zoo veel jongens, die het hadden kunnen doen maar dan dan zou wellicht een ander verdacht worden „Dat nooit!" dacht Karei, de lippen stijl op elkaar geklemd. In het volgend oogenblik stond hij in de apotheek. Aarzelend vroeg hij: „Meneer, is is hier vanmiddag iemand bi nneng ebra cht?" De apotheker, die het gebeurde dodelijk met de vraag van Karei in verband bracht, zei: „Je komt zeker eens hooren, hoe hij 't maakt? Was jij het soms, die hem zoo toe getakeld hebt?" „Ja meneer enne „Nu wou je graag weten, hoe 't met hem ging," zei de apotheker, die toch mede lijden met den jongen kreeg en het flink van hem vond, dat hij zoo ruiterlijk voor do waarh eid uitkwam Karei knikte slechts. „Ruim een uur geleden", ging de apo theker voort, „is hij in een auto naar huis gegaan." „Waar woont hij?" vroeg Karei, al zijn moed verzamelend. „In de PrinsestTaat, Prinsestraat S3. En hij heet meneer Ba-kels." „Zou zou hij beter worden?" vroeg Karei weer. „Dat denk ik wel, de wond vie! nogal mee", luidde het antwoord. „Gelukkig!" riep Karei uit. Dat was een pak van 't hart. En vóór Karei net zei! eigenlijk wist, richtte hij zijn schreden naar de Prinsestraat. waar hij op nr. 83 aanbelde. De dienstbode deed open. „Hoe hoe gaat het met mer.^r?" vroeg Karei en het meisje, dot meende, dat Karei het zoontje van een vriend van meneer Bakels wo/s, liet hem binnenkomen. Karei had wel door den grond willen zie ken, maar terugheeren wilde hij toch niet- Nadat hij even op de mat gewacht had, kwam het meisje terug en zei: „Of u maar binnen wilt komen." Met knikkende knieën en kloppend hart voegde Karei nu het dienstmeLje. Hij liep als in een droom achter haar aan, een heel benauwden droom. Plotseling stond hig vóór een ruse-bank, waarop iemand met het hoofd in een ver band lag. „Meneer begon Kerel en hij schuifel de zenuwachtig met zijn voet over den grond. „Meneer't spijt mijverder kwam hij echter niet. Meneer Bakels begon er iets van (e be grijpen. JTij zag, dat de jongen berouw had over het gebeurde en vond het fKnk, dat hij zoo eerlijk voor d'e waarheid uitkwam. „Je komt me zeker eens vertellen, da-t het je spijt", zei hij vriendelijk. „Nu kevel, ik vergeef het je, maar op één voorwaarde en die is, dot je mij en mijn kachelpijp voortaan ongemoeid laat." „Ja meneer, natuurlijk, enne en hebt u pijn?" „Nagenoeg niet. De dokter zei donvev>:n- dat ik over een paar dagen el weer op o*1 fiets zit „Gelukkig!" riep Karei verheugd uit. O, hoe verwenschte hij op dat oogenblik zijn ondoordachtheid en v;at had hij hot iind over zijn laffe daad! Als meneer Dakels hem een geducht stemdije gegeven had, zou hij dit niet zóó naar gevonden hebben als jjist daze vriendelijke woorden. Het waren vu rige kolen op zijn hoofd. Maar h j zou toonen, dat zijn berouw oprecht was en loen in het volgend oogenblik meneer Ba kels hem de hand toestak en zei: „En dan durf ik al ligt er ook nog zooveel sneeuw best over het ScSoo'- plein rijden", legde Karei zijn hand in de zijne en zei uit den gror.d van zijn hart: „Dat moet u deen, meneer, en ik ten blij, dat u mij weer vertrouwt!" Paaschvogel. Paaschvogel, kom mij brengen Een chocolade-ei En doe er, als het kan, zeg Ook één van suiker bij. En dan wou 'k nog zoo héél graag Een eitje, maar met room. Dat vind ik zóó verrukk'lijk. Dat 'k er nu al van droom I A. SUTORIUS* UIT LOGEEREN. Hij was gekomen met den trein. Hij mocht bij Oom cn Tante zijn, Twee hééle dogen cn één nacht. Papaatje hod hem zelf gebracht. Maar die ging na een uur weer heen, Toen bleef Jon dopper héél alleen. Jan had zoo'n pret den hcclcn dog, Moor toen hij in zijn bedje lag. Kwam cr ineens zoo'n nare traan, Hij tuurde naar de zilv'rcn maan En zei „Zeg, als je mijn moeder ziet. Stuur ze dan hier, 'k heb zoo'n verdriet. i (Ingez. door Bruintje.} CORRESPONDENTIE Masker. Hoe kom je nu aan bloedvergif** tiging in je hand Neen, dun gaat het schrijd ven lastig. Dnt begrijp ik. 't Ls tc hopen, dat je weer gouw alles met jc hand kunt doen. Wielowual. Wat heerlijk, zoo'n vacantia hè. En het weer treft nu ook goed. In Artis kan je best meerdere dagen doorbrengen zon* der je te vervelen. Ja, die apen kunnen soms erg raar doen. En toch moet jc vonk lucheit om hun dwaze streken. Eersteling. Ik heb het ook gemerkt. Gymnast. Je was me dus door dc Paosclw drukte hcclemoal vergeten f Goed dat jc er op het laatste oogenblik nog aan dacht. Rozcknop. Ju, dat heb ik ook. Fijn hè, dot mooie weer. Heerlijk om tc fietsen cn ta wandelen. Quonab. Kort cn krachtig is heel goed. Maar als jc er nu de volgende keer nog wut bij vertelt, is het nog beter. Knor. Wat een prettige uitgangen alle* muul. Dat heb je dan ook wel verdiend, als ja zoo'n mooi rapport hebt. Kampioen. Die uitvoering was heel aarw dig. Als het tenminste dezelfde is, die ik ge-* zien heb. Monr dot zal wel. Jo, nu je dc naam' noemt, was het dezelfde. Maar ik kon natuur-* lijk niet non je neus zien, of jij „kampioen"' was. Scholo. Misschien krijg je er wel een ert dan kun je naar hartelust genieten. Speurder. Neen, dat behoort niet bij da prijsraadsels. Je niag de oplossing wel inzen* den, maar het telt niet mee voor een pi ijs. Ton Neveu. Ju, je kunt beter do binnenn wegen rijden dun de straatweg. Al die auto't geven veel slof. Daar had ik nog niets van gehoord. Nu, het is wel hord noodig, want crjj prettig is het daar niet om te rijdon. Mol. Jo, waar ben jc toch gebleven Ilc ben er ook geweest en heb jc gezien ook. Maar jij zag mij niet. Ik zal er wut voor jc klaar leg-* gen. Kom je die dan Moandog even holen 't Maasje. Dergelijke boekjes bestaan wcL Je moet maar eens vragen in een of anderen boekwinkel. Die weten wel namen van zulk» boekjes. Thijs. Ook al zoo'n mooi raadsel, Dank je wel hoor. Dikkcrt. 't Is tc hopen, dut je nu weer ge-* regeld kunt meedoen. Ja, dat was ook zoo+ maar je hebt het toch gevonden. Pijl'. Welkom. Doe maar stoeds mee mcf het oplossen van de raadsels en schrijf er maar lange brieven b'j- Vlinder. Prettig hè, zoo'n mooie vacon-* tie. Veel plezier hoor. Geranium. Ik zul er een paar voor jc kloot leggen. Waarom doe jc zoo zelden mee Watergeus. Dot moet je niet zeggen. Daar weet je vooruit niets vun. Probeer het maar eens en maak maar een mooi opstel. Scholekster. Ik zal zien of ik juist dlol nummers heb. Kom Moandog maar eens hoo-* ren. Dank jc wel voor dc plaatjes en bonnent B. D. heeft cr niet omgevraagd. Wielrenner. Heb nu maar veel plezier mcf je nieuwe fiets, 't Is er nu goed weer voor. Nimf. Dut v/as niet erg slim van je. Beter oppassen in het vervolg hoorZoo, dat doet mc plezier. Moul; inaar een mooi opstel. Mandarijntje. Wat heb jij je brief goed verzegeld. Je was zeker bang, dat hij anders niet terecht zou komen, hè Dank je wel voox» het leuke versje. Stormvogel. Wat heb je hoor voor den' gek gehouden. Het zou anders niet zoo heel vreemd zijn, als jc die beesten hier in de buurt zoa Zien. In de Achterhoek zijn ze nog wel tc vinden en er zou cr best eens een kun-* nen afdwalen Winterkoninkje. Welke plaatjes wil je heb»* ben. Jo hebt me er wel gezonden, maar niet gezegd welke je graag wil hebben. Schrijf dat de volgende keer nog eens even. Dan zal ik je groog helpen als ik kan. Vink. Dank je wel voor je raadsels. Zö zijn heel goed hoor I cn komen gauw in da krant. Uil. Het is heel goed Ik kan het best ge* bruiken. Kapel. Ja, dat gebeurt meer. Het is daar-* om maar het boste om het niet uit tc stellen en er dadelijk mee te beginnen. Kom je za Maandag' dan even halen Bobbie. 't Was erg leuk en er werd kranig gewerkt. Dat is al weer een prettige tijd in het vooruitzicht OOM KAREL'. MOPPENHOEKJE Wie kaatst A Mijnheer, u schijnt niet tc weten, hoe eert fatsoenlijk mensch zich behoort te gedragen. Ik heb thuis een handboek over dc goede ma-* nierendat zal ik u eens een dog of acht leenen I BO, heel graag, als u het zoolang kunfi missen I (Inge*. door Bobbie.)

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 11