4StNofa236an9 AMERSFOORTSCH DAGBLAD »»de eemlander" 10 April 1^26 BINNENLAND. TWEEDE BLAD. KOLONIËN. FEUILLETON. Een Liefdesdroom. DE KRINGLOOP DES LEVENS, (Nadruk verboden). Er zijn weinig Tuenschen, die een zoo bewogen en afwisselend leven hebben ge had ais Jean Jacques Rousseau, de bekende voorlooper van de Fransohe revolutie. Aan het eind van zijn avontuur eri gevaar vin den wij hem terug in een eenvoudig, vrien delijk kamertje, met blauw en wit ge streepte gordijnen voor de vensters, bloem potten in het kozijn, een kanarie in een kooi en een ouderwets oh e spinet, waarop hij af en toe wijsjes probeert. Hier voelt de wreed opgejaagde, verban nen, belasterde, gehate en door 't leven op allerlei wijzen ten doode toe gefolterde zich tot verademing komen; hier is hij a!s een zeeman, die na storm en schipbreuk dn be houden haven is thuisgekeerd. Wat was het, dat den geplaagden grijs aard in deze omgeving zoo behaaglijk stemde? Hij had dit kamertje ingericht, geheel zooals het er uit zag in het huis van zrijn kindertijd, waarin een zachtzinnige tante hem opvoedde, wijl znjn moeder bij Tijm geboorte gestorven was. In zijn „Beken tenissen", waaTin Rousseau op zijn ouden dag het verhaal van zijn leven vertelt, her innert hij aan de versjes, die zijn tante hem voorzong en waarvan hij zioh nu sleohts enkele regels meer te binnen kan brengen. „Zou men zeggen", schrijft hij, „dat ik, oude suffer, verknaagd van zorg en pijn, mij somtijds er op betrap, dat ik als een kind zit te huilen, terwijl ik met een gebroken en trillende stem die wijsjes neurie?" In dit vertrekje herleefde de moe-gestre den man zijn kleinkindertijd. Hij, die mid den in de wereld geworsteld had om hooge idealen; 'hij, die zijn tirdigenooten geschokt had door stoute ontwerpen; hij, die een omwenteling had teweeg gebracht in stel sels van staat, levensopvatting en opvoe ding, nam nu volkomen genoegen met een terugkeer naar het uitgangspunt, vanwaar hij zijn loopbaan begonnen was. Weder thuisgekomen te zijn in het oude, eenvou dige kamertje van vroeger, was de vervul ling van zijn verlangen- Ministers en wijs- geeren, edellieden en vorsten, met wie hij had gedweept en gevochten, hadden voor hem hun beteekenis verloren ten overstaan van de kanarie in de kooi en de planter, in de potten. Vredig alhier zijn herinneringen schrij vend, terwijl zijn vrouw, evenais vroeger zijn tante, tegenover hem zat te naaien, verklaarde hij zich gelukkig te voelen, nu hij im zijn ouderdom ongeveer tot den staat was teruggekeerd, waarin hij geboren was, zonder in den loop des levens ooit veel gedaald of gestegen te zijn. Deze verklaring zal menigeen zonderling klinken. Ze gevoelen er zich door ontgoo cheld, omdat ze er een terugval in zien van een mensoh, die eenmaal een held is ge weest. Is terugkeer het doel van het leven? Maar moet Piet ons bestaan een voort du rende stijging zijn, van plan tot plan, van ideaal tot ideaal, naar steeds ivooger be sluit? Wat w-ij hier op aarde niet meer kun nen bereiken, zetten wij voort na onzen dood. Dat wij dteze leans, neen, deze zeker heid hebben, maakt immers het leven draaglijk. Merkwaardig zijn de voorstellingen, die vrij mensah-en koesteren omtrent het eind doel van onzen vermoeiendsn tocht. Som migen onzer scheppen zich het beeld van een Heilstaat op aarde; anderen verleggen hun toekomstverwachting naar de over zijde vam het graf en spreken van den Hemel. Maar is zoowel de Heilstaat ais de Hemel iets nireuws? Beide zijn een herha ling van hetgeen im de gedachten der mensohheid aan den aanvang van de schep ping heeft gestaan: het volmaakte verleden h het model voor de volmaakte toekomst. De Romeimsrihe en Griek scha dichters bezingen den idyllischem oertijd, waarin vrede, rechtvaardigheid en liefde de sohep- selen in harmonie bijeenhield en de Bijbel verhaalt van het Parediijs, waarin zonde en dood ombekend waren*. Als wij aan deze dingen denken, vinden wij Rousseau's levenseind niet zoo vreemd meer. Immers open-baart zich dan zijn schijnbaar zonderling verlengen als een algemeen mensebdijk verschijnsel. Wie zich dem Hemel of den Heilstaat tot doelwit stelt, verlangt eveneens terug te keeren tot den oorspronkeÜjken staat der volmaakt heid. Het beslaan doet zich voor als een kringloop: het volmaakte, waarvan wij zijn uitgegaan en waaruit wij verdreven zijn, weerspiegelt zioh aan de verre horizonten der toekomst in een volmaaktheid als levensbesluit. Het eind zal weer zijn o'.s het begin: vrede en liefde, rust, rechtvaardige beid, harmonie. Maar, zoo het eind Inderdaad niet anders ware dan het begin, het leven zou trooste loos wezen en allerminst heldhaftig. De kringloop is schijnbaar. Inderdaad beleekent de herhaling ven d>e kinderlijke blijdschap en ongereptheid een overwinning. Want 'het is geheel iets anders, blijde en onge rept te zijn aan den aanvang, dan blijde en ongerept te zijn aan het slot. Het kind begint met te gelooven, te he pen en lief te hebben. Het leven heeft zich aan hem nog n-iet im zijn onbarmhartige wreedheid geopenbaard. Zoolang ouderlijke toewijding en koestering den pasgeboren mensoh beschermen, is er geen kunst aan, in het leven te vertrouwen en ér alles van te verwachten. Maar als men, gelijk Rous seau, op zijn ouden dag gebroken, versla gen, gejaagd en geplaagd in pijn en moeite terneder zit, dan kan slechts een held het besluit van zijn leven samenvatten in een herhaling van de kinderlijke gevoelens. Dan beteekent het een overwinning op de vernietigende machten, welker invloed blijkt af te steen op die kracht van het kinderlijk geloof. Alles wat men heeft be leefd en geleden heeft die blijdschap niet kunnen bederv en, dat vertrouwen niet kun nen ontrooven, waarmee men begonnen is. Vervuld is de profetie, dat „de zachte krachten zeker winnen aan 't "eind". On gerept heeft de worstelende en stijgende mensch den eindpaal bereikt; hij Herschept zijn omgeving, zoodat deze wordt gelijk toen hij -begon. Wie, herboren als kind, zijn leven besluit met terug te keeren tot den staat, waarin hij begonnen is, kan tevreden zij-n over zijn loopbaan. Hij heeft het beste in zich gehandhaafd. H. G. CAN'NEGIETER. Oost-Indië. KAPITEIN J. PARIS, f Zijn levensloop. Een Atjeh- kenner heengegaan. Naar aanleiding van hel sneuvelen in Atjeh van kapitein J. Paris wordt van blijkbaar wel ingelichte zijde aan het Koloniaal Bijblad der „Haagsche Courant" liet volgende geschreven: „Kapitein J Paris gesneuveld, gevallen op het veld van eer Het is een verpletterend» Ending. Hij heeft zijn plicht gedaan, meer dan z'n plicht, ook al werkte men hem tegen, zooa:s dat in dc laatste muonden meermalen gebeurd is Hij sneuvelde door de hond van den vijand, maai de duistere machlen, die administratieve su'urlui-aan-der-wal ontketenen, zijn niet vicemd aan dit tragisch einde van een der dap perste en bekwaamste officieren, die op Atjel/s bodem hebben geopereerd. Hij was van het keurkorps der mortcheuss vs een der nu.r-st beminde, een der meest geachte figuren. Kapitein Paris kwam in 1911 als jong tv.vv- cn-twintig-jarig 2e-luitenont dei infanterie naar Ir.dié Reeds als cedel te Breda had hij vele vrienden gemaakt; zijn persoonlijke eigen schappen zouden hem in zijn Indische loopbu'un groote teleurstellingen brengen administratie ve godh'eidjes op Indische regeeringbereoux houden niet van openhartigheid cn doortastend heid Menschen met deze eigenschappen kun nen lastig zijn Slechts één jour diende luitenant Pan's op Java, de rest van zijn diénst tijd heeft hij op Atjeh doorgebracht. Twaalf jaar diende hij bij het korps Marechaussees in Atjeh. hij was een kenner van het land als weinigen Hij sprak even vlot Atjchsch als Nedorlondsch en En- gclsch, kapt. Paris was met een Engelschc vrouw getrouwd en zijn volmaakte kennis van de Atjelische taal, van de zeden cn ge woonten van dc Atjchers had als gevolg, dol hij bij alle Aljehsche hoofden in hoog aanzien stond. Dil geeft aan den overval, waarvan hij slachtoffer werd, zijzondcre beteekenis. Gedurende zijn diensttijd in Atjeh werd hij voor den tijd van een jaar belast niet het ci viel bestuur te Meulnboh, maar aangezien hij zich niet kon vereenigen met de inzichten vun den assistent-resident daar ter plaatse en om- dot hij een mecningsverscbil bod met den ge westelijken militairen commandant men be denke, dat dil alles voorviel onder het bestuur van den heci Hens werd hij, in Juli '25 tc- ruggcplaatst naar het wapen der infanterie Van- het keurkorps der marechaussees terug naar de infanterie, het was voor kapitein Paris een degradatie, die hij zich zeer heeft aange trokken Zoo goed was de verhouding van hem met de Aljehsche hoofden, dat toen hij teiugge- plootst werd. de Atjehsche hoofden reque- strcerden om hem als gezaghebber te Meula- boh te mogen behouden Dit werd niet toege staan I Na de aanvallen in Bakongan, kort geleden, werd kapitein Paris met twee brigades infan terie er op uitgezonden In het gevecht ge droeg hij zich dopper en voorbeeldig, hij werd zelf gewond cn legde elf vijanden neer. Het ge beurde kon hem echter niet in genode bij d< n militairen commandant terugbrengen. Nog enkele weken geleden schreef kapitein Paris naar Holland brieven, die met betrek king tot den toestond in Atjeh zeer pessimis tisch waren. „Als er niet spoedig wordt inge grepen", zoo schreef deze Atjch-kenner „don loopt het ter Westkust mis." Hij heeft goedgezien De heer Hens sprak van „inciden ten", kapitein Paris wist beter. Zijn dood is voor Atjeh een onherstelbaar verlies. Dc offi cieren, die onder hem dienden, zijn vol lof over hem, mochten hem als kameraad, bewonderden hom als dapper, doortastend nonvoerder op lange potrouilletochten. Van de officieren uit de oude-Atjeh-school was hij een der laatsten. Nu is ook hij gesneuveld op het veld van eer. Een nieuwe Atjeh-geschiedenis werd bloedig systematisch ingezet." DE BI.OF.DIGE GEBEURTENISSEN IN ATJEH. De heer Hens niet op zijn plaats. Wij lezen in het Handelsblad Het moet op het oogenblik niet prettig zijn om juist als gouverneur Atjeh voor oltijd te hebben verlaten, ook al beteekende dat heen gaan dan ook een promotie en deed de onder havige hoofdambtenaar zijn intrede in den Raad van Indië. Wij doelen hier natuurlijk op den heer Hens, dien wij ook nog uit zijn Pa- lembangschen tijd kennen als een deugdelijk bestuursambtenaar. Doch een goed B. B.-man is daarom nog niet de aangewezen figuur om een moeilijk gewest als Atjeh te besturen cle leerling van Frijling kon niet in alle opzichten me? den meester op één lijn worden gesteld. Dc periode-Hens was voor Atjeh te rijk aan „incidenten" De „Locomotief" somde ze een maand geleden nog eens op „April 1924, landschap Dajaoverval op het kampement Lom Ni op het allerlaatste oogenblik verijdeld. Mei 1924, Baba Patjikan17 At jchers be sluipen een brigadede samenzweerders vluchten. Juni 1924, bivak Kroeëng Lawct overvallen; een inlandsen soldaat gesneuveld, twee min deren gewond. September 1924, Simpang Barol een pcu- toeha roept zich uit tot Mahdi, wordt met een volgeling gedood Scuneu'am aanval door bende op patrouille van luit. Dorp. Begin 1925, Madjeng, aanslag op patrouille Augustus 1925, Tapa Toean, overval op de patrouille-de Jager. 20 October 1925, klcwnngaanvnl op po- trouillc-Wiarda. 23 October, Sigli, kapitein van der Sluys Veer gedood, twee gewonden. 23 October 1923, Tapa Toean, tweede aan slag op patrouillc-Wiarda, twee dooden, zes zwuar gewonden, drie licht gewondenlate»- bij dc strafexpeditie één doode, tien gewonden I Maart 1926, Troemon, overval, twaalf dooden, waaronder alle kader, een Europecsch sergeant, negen minderen, twee dwangarbei ders de kurabijncn verloren". En nu reeds moet de sombere statistiek wor den aangevuld met dc vermelding van een nieuw, bloedig drama „5 April 1926. Bij een klewang-aanvul in Wcst-Atjch is kopitrin J Paris gesneuveld. Onzerzijds in totaal zes dooden cn ncht gewonden". Oncler het bestiuir-Von Sluys, den eersten burger-gouverneur, had geen enkele aanva' plants 1 Nogmaals voor den heer Hens is da» alles niet prettig en zijn benoeming tot lid in den Rand van Ncd.-Indië mug niet worden be schouwd als een bewijs, dat men het in de n' lerhoogsfe kringen eens was met het door hem gevoerde beleid. Dat blijkt nu heel duidelijk Een pos van Atjeh gekomen ambtenaar maakte nog voor den eersten aanval de opmerking „Het is te hopen, dat men den heer Hens to* lid in den Raad van Indië benoemt. Hij heef* mooie eigenschappen, doch in Atjeh veroor zaakt hij ongelukken. Hij moet daar zoo spoe dig mogelijk weg". De heer Hens was in -Atjeh niet op zijn plaats. In het „Bat. Nwsbl." sprak hij een maand geleden opnieuw van „incidenten zonder poli tiekc beteekenis", van „ontevredenheid ovc recente bestuurs-mootregelen", doch in die woorden vond het „Nieuws van den Dog v N. I." aanleiding om den nieuwen „edeleer" o.m. toe te voegen „Het spijt ons voor den oud-Gouverneur hc» nadrukkelijk te moeten zeggen, maar dc regee- rirtg zelf denkt er anders over. De benoeming van den bekwamen Atjch-ken ner Caron was door haar bedoeld als een cor rectie op gemaakte fouten. En het is de Ned. Ind. regecring, die er zich momenteel zeer wel van bewust is, dut men hier niet met „incidenten" te doen heeft. Alleen zucht tot schoonvegen van eigen stoep kan beletten te zien, dot bende-vorming op een schaal als thans weer geregeld in Atjeh plaats heeft, bewijst dat er politieke on rust is. Caron is don ook de Charon van dc Atjeh sche bestuurstoctiek der nu vlak achter ons liggende periode. Er wordt ijlings een andere weg ingeslagen, wat dc naaste toekomst be- wiizen zal". Er wordt een andere weg ingeslagen 1 Dank baar nemen wij nota van de mededeeling doch Paris, die twaalf jaren in Atjeh dieno»., is gesneuveld en ziin ambtgenoot Schmidt, de Atjeh-kenner bij uitnemendheid, sinds 1913 «rezoghebber in Meulaboh, werd juist als resi dent naar Menndo gedirigeerd I Er is dus wel sproke van een anderen weg, maar nog niet van een beteren KON. BESLUITEN, ENZ. De Staatscourant van heden bevatte o. m. de volgende Koninklijke Besluiten etc.: Benoemd tot officier van gezondheid 2e klasse, bij de zeemacht, L. Not eb oom, arts aan mr. A. J. J. A. baron v. Heemstra, gou verneur van Suriname, is met ingang van 15 Mei 1926, voor den duur van drie maanden verlof naar Nederland verleend bij beschikking van den Minister van Finan ciën is de ontvanger W. Mulder verplaatst van het kontoor der directe belustingcn, invoer rechten en accijnzen te Amersfoort haar het kantoor der directe belastingen te Arnhem en W. J. Bloot van het kantoor der directe belastingen te Enschedé naar het kantoor dei directe belastingen en accijnzen te Voorburg benoemd bij het reserve-personeel der land macht, bij het personeel van den gcnceskund-i pen dienst, tot reserve-officier van gezondheid 2e klasse, J. Vermet, arts op verzoek eervol ontslagen .Mr. M. A. M Waszink als burugemeester van Heerlen. Het ontslag wordt geacht te ziin ingegaan 3 Maart 1926. WIJZIGING INT. TELEGRAAF-REGLEMENT. Geen bezworen van den Nij- verheidsraod. Do Nijvcrheidsraod heeft het hoofdbestuur der Posterijen op diens vcrAick van udvics gediend over voorgenomen wijzigingen in het internationaal telegraafrcglemcnt van Parijs. In het advies wordi uiteengezet, dot de bezwaren tegen deze wijzigingen (losluting van den cisch van uitspreekbaarheid van codewoorden en een beperking van woorden ot vijf letters) niet zoo overwegend zijn, dat daarmede rekening be hoeft tc worden gehouden, wanneer een cn onder een nauwkeuriger cn sneller overbren gen van internationale telegrammen zal bo- vorderen. Voorts heeft de Raad onder de aandacht van den minister van Buitenlnndsche Zaken ge bracht de moeilijkheden, die Nederlnndsrhe industrieele ondernemingen ondervinden bij het vestigen van filialen, agentschappen, bijkan toren enz. in verschillende landen. Den minis ter is gevraagd of deze geen middel weet aan te geven om deze moeilijkheden weg te nemen of tc verminderen. GEORGANISEERD OVFRLEG IN AMBTENARENZAKEN. Mr. J. Wolfman voorzitter. Bij beschikking von den voorzitter van don rnad van Ministers zijn de heoren Kan cn Don- ncr, ministers van Binncnlandschc Zaken en Justitie, eervol ontheven van hun functies resp. als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter der Centrale 'Commissie voor Georganiseerd Overleg in Amblenanrszoken, waarmede te vens eindigt hun aanwijzing; om besprekingen in die commissie tc leiden. Aangewezen is als ambtenaar, om bespre* kinrren van genoemde commissie tc leiden, mr. J Woltmnn, secretaris-generaal van het de partement van Oorlog. Bepaald is, dat ondcrscheidclijk nis voor zitter cn plaatsvervangend voorzitter der ge noemde commissie zullen optreden mr. J. Wolf man voornoemd en mr G. Jansen, directeur van het Centraal Bureau van Voorbereiding voor Ambtenonrszakcn. DE HEER SCHAPER I.ID VAN GED. STATEN VAN ZUID-HOLLAND. Vervulling van de vacature- Limburg. Prov. Stoten van Zuid-Holland verkozen gisteren in de vacature ontstaan door het be danken von mr. J. Limbuig, tot lid von Ged. Staten het Tweede Kamerlid, den heer J. H Schaper, met 51 von do 77 uitgebrachte stemmen. Er waren 16 stemmen blunco uitgebracht De overige waren verdeeld. J. S'/KPENS. f Oud-lid Ged. Staten van Groningen. Tc W inschoten is gisteren overleden da heer J. Sypkcns, oud-lid der Ged. Stoten van Gro ningen en ridder in dc Orde van den Neder* landschen Leeuw. HET ONAANNEMELIJKE TRACTAAT. Een befooging van ir. A. Plate. In een Dcnderdav. te Vlaordingcn gehouden vergadering, belegd door het plaatselijk comité van actie tot wijziging van het verdrag met België, heeft ir. A. Plate uit Rotterdam het woord gevoerd. Spreker begint met een kort overzicht te geven van cle gcbeurtcnissgn van 1919 tot Maart 1920, daarbij in het licht stellend hoe het onzen minister van buitenlandsche zaken gelukt is. onder de talrijke moeilijkheden, welke zich in dien tijd voor ons land voordeden, uit te komen. We mogen aannemen, dat in Maart 1920, toen de onderhandelingen met België afspron gen, we voor een schoone lei kwamen te staan. De vraag, die nu bij velen opkomt, is deze: waarom kon Nederland, toen België in 1924 vroeg om hervatting van de onderhandelingen, zich niet op een vrijer standpunt stellen dan nu blijkbaar is geschied? België had de fout begaan om in 1920 een tractaatsherzi'-ning. welke door België gewenscht werd, man door Nederland niet, onmogelijk tc maken. In J24 waren de internatïbnaie verhoudingen geheel Spaarzaamheid Is een groot inkomen. Cicero. naar het Engelsch van EMMELINE MORRISSON. Geautoriseerde vertaling van M. Hellema. 1 HOOFDSTUK I. Het was Februari, en er woedde een hevige storm op de kust van Cornwall. Den geheel-en do^ was de rc-gen in stioomen neergevallen, en de woeste noordwestenwind had hef land gegeeseld en de jeugdige lentebloemen op zijn weg wreed vernield. Hoog verhieven zich de go-lven in de baai en sloegen tegen de rotsen. De booten waren alle binnen, maar dc zeelieden stonden op den uitkijk en tuurden bezorgd naar de zee, naai mogelijke noodseinen, vuurpijlen of lichten, in angslige spanning wat de nacht zou bren gen. Met het vallen van den avond hield de regen tijdelijk op, maaT de storm bedaarde niet en de zee bleef even onstuimig als tevoren. De wolken joegen woest langs den hemel, en slechts nu en dan zag men door een opening het licht van een bleeke, waterachtige maan. die trachtte de door storm bewogen wereld, en de woedende, hongerige zee te verlichten, welke in diepe duisternis waren gehuld. Geoffrey Tremayne stond op het strand en sioeg de hoogr golven gade. Het was niet koud. en in eer oliejas gewikkeld hnd hij de elemen'cn getrotseerd en was na hef diner in het kleine hotel naar de zeer gegaan om de natuur in een harer meest woeste stemmingen *e zien. Hij had niet kunnen zeggen op welk oogen blik precies, maar langzamerhand drong een geluid tot hem dooi, alsof er ergens werd ge zongen Telkens uls de wind voer een oogen blik bedaarde, klonk het luid en duidelijk en het scheen zelfs te wedijveren met den s:orm. Het was te donker om iets te zien, en moeilijk om te gelooven, dat er iemand buiten zou zijn in zulk een nacht, maar wel een halve mijl ver stonden geen woningen behalve de rij stee- nen huisjes, waarin de visschers woonden En toch werd er gezongen. Na verloop van eenige minuien wist bij, dat het geen vei beel ding was en dat hij, musicus en componist zoowel van aanleg als bercep, zich niet had vergist. Het was een menschenstem. die daar in de duisternis zona- als een geest van den 9torm een vroolijke, welluidende melodie. Toen de wolken voor een oogenblik scheur den en dc bleeke maan het tooneel verlichtte, tuurde hij mei zijn scherpe oogen onderzoekend langs hef steenachtige strand, om tc ontdek ken, wie de zanger kon zijn. De hotelgasten waien maar weinig in aaQtal en oud, zij go- ven geen oplossing van bet raadsel, en er was niemand in de buurtja toch, een honderd meter verder lag een boot op het strand, en bij het b'eeke maanlicht kon hij een man zien in gebogen houding, blijkbaar bezig met haar te herstellen of schoon te maken. Maar dat die man de zanger zou zijn, was belachelijkcn toch. terwijl hij dat bij zich zelf dacht, begon het zingen opnieuw. I Zor.dei aarzelen liep Tremaync naar bcn«- I den naar het bootje. De storm maakte ziis voetstappen onhoorbaar, zelfs op de steenen. en het zingen ging ongestoord door. Maar toen hij stilstond en zijn schaduw over de boot viel, zweeg de stem plotseling, en een ge daante rees op en zag hem aan. Hef was die van een jongen in een grove, blauwe kiel en broek, zooals visschers dragen, blootshoofds en met bloote voeten. ,,'n Avond, meneer," zeide hij. t Waait haid, hè? Verdwaald misschien?" Tremayne staarde hem een o ogenblik non eer hij sprak. „Goeden avond", antwoordde hij. ..Neen, ik ben niet verdwaald. Ik kwam hiei om van den storm te genieten. Was jij het, dien ik daar hoorde zingen „Ja, meneer. Ik maak dc boot in orde. Ate de wind gaaf liggen, brengen wij ze morgen dooi de baai". „Maar je kunt niet zien „Ik behoef niet te zien ik kan voelen." De maan scheen nu te hebben beslopen een poosje te schijnen en Tremayne ging op het andere einde der boot'zitten en stak een si garet aan. „Waar heb je toch zoo leeren zingen? Ik kon je hooren aan het andere einde van het strand." „Ik heb nooit leeren zingen, natuurlijk niet." De jongen scheen dat denkbeeld grappig te vinden .„Ik zing er maar zoo op los. Ik heb altijd gezongen." „Dat geloof ik. Je moet wel een bijzonder krachtige stem hebben, om den storm te kun nen overstemmen, een buitengewone stem. Wat ben je, zeeman?" „Ik help mijn vader. Hij is visscher en ik zing, als we op zee zijn. Daarom is mijn stem f zoo sterk. Ze hebben mij gezegd, dat ik goed kan zingen en er misschien wel mijn beroep van zou kunnen maken, maar daarvoor heb ik natuurlijk nooit de gelegenheid gehad en ik denk ook niet, dat ik die ooit zal krijgen. Hel kost een hoop geld, en wij hebben niets dan wat vader verdient." Hij sprak met het eigenaardig zingende Cornwallsch accentmaar zijn taal was niet onbeschaafd, zooals men zou hebben ver wacht, en de stem was aangenaam cn wel luidend. Het was blijk-baor dezelfde stem, die Tremayne hnd gehoord. „Zing nog eens," zeide Tremayne kortaf. „Zing nog eens, als je blieft Ik wil je gaarne hooren. Ik ben van beroep musicus en je stem is buitengewoon." De jongen lachte en legde mes en touw neer. „Natuurlijk kan ik heelemaal niet goed zin gen, maar als u wilt Hij scheen er volstrekt niets tegen te heb ben weer te beginnen, en zong bereidwi'lig een oude ballade, vlug en krachtig, begeleid door de golven. „Je kunt zingen", zeide Tremayne. Zijn si garet was uitgegaan. „Waar woon je De jongen wees noar de rij huisjes en deel de mede, dat zijn vader, moeder en hijzelf in een er van woonden. In de woning er naast had een meisje gewoond, welks ouders een piano bezaten, waarop hij de noten had ge leerd. Dat was alles, wat hij wist. „Ben je ooit in Londen geweest vroeg T remayne „Neen, meneer. Ik ben nog niet een en twin tig jaar. Als ik zoo oud ben, dan ga ik naar Londen. Ik zal zien daar wat werk te krijgen om zooveel te .verdienen, dat ik in mijn vrijen tijd zingen kan leerenmaar nu moet ik va der helpen; er is geen geld om mij noar Lon den te zenden," „Maar je zoudt er gaarne heengaan. Ben je ooit hier vandaan geweest „Ik ben te Truro geweest. Daar heb ik school gegaan. Ik kreeg een beurs van de dorps school hier, cn vader liet mij gaan." Hij lachte, een aanstekelijke, prettige lach, „Ik weet niet, hoe het kwam. Ik houd niet van leeren, maar ik denk, dot de anderen nog dommer zijn geweest dan ik. Ik placht hier te zingen in het koor der kapel, en daar ook. Maar het begint weer te regenen, meneer. Deed u niet beter met weg te gaan „Ja" stemde Tremayne toe, opstaande „Ga met mij mee t«t het hotel. Ik stel belang in je stem, en misschien kon ik je helpen. Je kunt je werk op de boot immers wel in den steek laten „O ja". De jongen stak het touw terstond in den zak en ging met hem mee. Hij noem de Tremayne natuurlijk „meneer", maar hij gaf niet den indruk van minder te zijn of zich als zoodanig te beschouwen dan zijn -nieuwe kennis. „Met een stem, als jij bezit, behoor je in Londen te zijn en te sludeeren, om een van de groote zangers van onzen tijd te worden," ging de musicus voort. .Hoe heet je „Cassillis", was het antwoord, „Julian Cas- sillis." Zij liepen langs het strand; het regende cn er woei een hevige wind. „Een sombere plaats," merkte Tremayne op. „Heb je hier oltijd gewoond Ik ben in Corn wall geboren, maar ik ben er geen zesmaal geweest. Ik was bezig een autoritje van Fal mouth naar Pcnzonce te maken, maar het weer was zc.o slech', dat ik hier een paar nachten moest blijven." (Wordt vervolgd).

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 5