4StNofa236an9 AMERSFOORTSCH DAGBLAD »»de eemlander" 10 April 1^26
BINNENLAND.
TWEEDE BLAD.
KOLONIËN.
FEUILLETON.
Een Liefdesdroom.
DE KRINGLOOP DES LEVENS,
(Nadruk verboden).
Er zijn weinig Tuenschen, die een zoo
bewogen en afwisselend leven hebben ge
had ais Jean Jacques Rousseau, de bekende
voorlooper van de Fransohe revolutie. Aan
het eind van zijn avontuur eri gevaar vin
den wij hem terug in een eenvoudig, vrien
delijk kamertje, met blauw en wit ge
streepte gordijnen voor de vensters, bloem
potten in het kozijn, een kanarie in een
kooi en een ouderwets oh e spinet, waarop
hij af en toe wijsjes probeert.
Hier voelt de wreed opgejaagde, verban
nen, belasterde, gehate en door 't leven op
allerlei wijzen ten doode toe gefolterde zich
tot verademing komen; hier is hij a!s een
zeeman, die na storm en schipbreuk dn be
houden haven is thuisgekeerd.
Wat was het, dat den geplaagden grijs
aard in deze omgeving zoo behaaglijk
stemde? Hij had dit kamertje ingericht,
geheel zooals het er uit zag in het huis van
zrijn kindertijd, waarin een zachtzinnige
tante hem opvoedde, wijl znjn moeder bij
Tijm geboorte gestorven was. In zijn „Beken
tenissen", waaTin Rousseau op zijn ouden
dag het verhaal van zijn leven vertelt, her
innert hij aan de versjes, die zijn tante hem
voorzong en waarvan hij zioh nu sleohts
enkele regels meer te binnen kan brengen.
„Zou men zeggen", schrijft hij, „dat ik,
oude suffer, verknaagd van zorg en pijn, mij
somtijds er op betrap, dat ik als een kind
zit te huilen, terwijl ik met een gebroken
en trillende stem die wijsjes neurie?"
In dit vertrekje herleefde de moe-gestre
den man zijn kleinkindertijd. Hij, die mid
den in de wereld geworsteld had om hooge
idealen; 'hij, die zijn tirdigenooten geschokt
had door stoute ontwerpen; hij, die een
omwenteling had teweeg gebracht in stel
sels van staat, levensopvatting en opvoe
ding, nam nu volkomen genoegen met een
terugkeer naar het uitgangspunt, vanwaar
hij zijn loopbaan begonnen was. Weder
thuisgekomen te zijn in het oude, eenvou
dige kamertje van vroeger, was de vervul
ling van zijn verlangen- Ministers en wijs-
geeren, edellieden en vorsten, met wie hij
had gedweept en gevochten, hadden voor
hem hun beteekenis verloren ten overstaan
van de kanarie in de kooi en de planter, in
de potten.
Vredig alhier zijn herinneringen schrij
vend, terwijl zijn vrouw, evenais vroeger
zijn tante, tegenover hem zat te naaien,
verklaarde hij zich gelukkig te voelen, nu
hij im zijn ouderdom ongeveer tot den staat
was teruggekeerd, waarin hij geboren was,
zonder in den loop des levens ooit veel
gedaald of gestegen te zijn.
Deze verklaring zal menigeen zonderling
klinken. Ze gevoelen er zich door ontgoo
cheld, omdat ze er een terugval in zien van
een mensoh, die eenmaal een held is ge
weest. Is terugkeer het doel van het leven?
Maar moet Piet ons bestaan een voort du
rende stijging zijn, van plan tot plan, van
ideaal tot ideaal, naar steeds ivooger be
sluit? Wat w-ij hier op aarde niet meer kun
nen bereiken, zetten wij voort na onzen
dood. Dat wij dteze leans, neen, deze zeker
heid hebben, maakt immers het leven
draaglijk.
Merkwaardig zijn de voorstellingen, die
vrij mensah-en koesteren omtrent het eind
doel van onzen vermoeiendsn tocht. Som
migen onzer scheppen zich het beeld van
een Heilstaat op aarde; anderen verleggen
hun toekomstverwachting naar de over
zijde vam het graf en spreken van den
Hemel. Maar is zoowel de Heilstaat ais de
Hemel iets nireuws? Beide zijn een herha
ling van hetgeen im de gedachten der
mensohheid aan den aanvang van de schep
ping heeft gestaan: het volmaakte verleden
h het model voor de volmaakte toekomst.
De Romeimsrihe en Griek scha dichters
bezingen den idyllischem oertijd, waarin
vrede, rechtvaardigheid en liefde de sohep-
selen in harmonie bijeenhield en de Bijbel
verhaalt van het Parediijs, waarin zonde en
dood ombekend waren*.
Als wij aan deze dingen denken, vinden
wij Rousseau's levenseind niet zoo vreemd
meer. Immers open-baart zich dan zijn
schijnbaar zonderling verlengen als een
algemeen mensebdijk verschijnsel. Wie zich
dem Hemel of den Heilstaat tot doelwit
stelt, verlangt eveneens terug te keeren tot
den oorspronkeÜjken staat der volmaakt
heid. Het beslaan doet zich voor als een
kringloop: het volmaakte, waarvan wij zijn
uitgegaan en waaruit wij verdreven zijn,
weerspiegelt zioh aan de verre horizonten
der toekomst in een volmaaktheid als
levensbesluit. Het eind zal weer zijn o'.s het
begin: vrede en liefde, rust, rechtvaardige
beid, harmonie.
Maar, zoo het eind Inderdaad niet anders
ware dan het begin, het leven zou trooste
loos wezen en allerminst heldhaftig. De
kringloop is schijnbaar. Inderdaad beleekent
de herhaling ven d>e kinderlijke blijdschap
en ongereptheid een overwinning. Want
'het is geheel iets anders, blijde en onge
rept te zijn aan den aanvang, dan blijde en
ongerept te zijn aan het slot.
Het kind begint met te gelooven, te he
pen en lief te hebben. Het leven heeft zich
aan hem nog n-iet im zijn onbarmhartige
wreedheid geopenbaard. Zoolang ouderlijke
toewijding en koestering den pasgeboren
mensoh beschermen, is er geen kunst aan,
in het leven te vertrouwen en ér alles van
te verwachten. Maar als men, gelijk Rous
seau, op zijn ouden dag gebroken, versla
gen, gejaagd en geplaagd in pijn en moeite
terneder zit, dan kan slechts een held het
besluit van zijn leven samenvatten in een
herhaling van de kinderlijke gevoelens.
Dan beteekent het een overwinning op
de vernietigende machten, welker invloed
blijkt af te steen op die kracht van het
kinderlijk geloof. Alles wat men heeft be
leefd en geleden heeft die blijdschap niet
kunnen bederv en, dat vertrouwen niet kun
nen ontrooven, waarmee men begonnen is.
Vervuld is de profetie, dat „de zachte
krachten zeker winnen aan 't "eind". On
gerept heeft de worstelende en stijgende
mensch den eindpaal bereikt; hij Herschept
zijn omgeving, zoodat deze wordt gelijk
toen hij -begon. Wie, herboren als kind, zijn
leven besluit met terug te keeren tot den
staat, waarin hij begonnen is, kan tevreden
zij-n over zijn loopbaan. Hij heeft het beste
in zich gehandhaafd.
H. G. CAN'NEGIETER.
Oost-Indië.
KAPITEIN J. PARIS, f
Zijn levensloop. Een Atjeh-
kenner heengegaan.
Naar aanleiding van hel sneuvelen in Atjeh
van kapitein J. Paris wordt van blijkbaar wel
ingelichte zijde aan het Koloniaal Bijblad der
„Haagsche Courant" liet volgende geschreven:
„Kapitein J Paris gesneuveld, gevallen op
het veld van eer
Het is een verpletterend» Ending.
Hij heeft zijn plicht gedaan, meer dan z'n
plicht, ook al werkte men hem tegen, zooa:s
dat in dc laatste muonden meermalen gebeurd
is Hij sneuvelde door de hond van den vijand,
maai de duistere machlen, die administratieve
su'urlui-aan-der-wal ontketenen, zijn niet
vicemd aan dit tragisch einde van een der dap
perste en bekwaamste officieren, die op Atjel/s
bodem hebben geopereerd. Hij was van het
keurkorps der mortcheuss vs een der nu.r-st
beminde, een der meest geachte figuren.
Kapitein Paris kwam in 1911 als jong tv.vv-
cn-twintig-jarig 2e-luitenont dei infanterie
naar Ir.dié Reeds als cedel te Breda had hij
vele vrienden gemaakt; zijn persoonlijke eigen
schappen zouden hem in zijn Indische loopbu'un
groote teleurstellingen brengen administratie
ve godh'eidjes op Indische regeeringbereoux
houden niet van openhartigheid cn doortastend
heid Menschen met deze eigenschappen kun
nen lastig zijn
Slechts één jour diende luitenant Pan's op
Java, de rest van zijn diénst tijd heeft hij op
Atjeh doorgebracht. Twaalf jaar diende hij bij
het korps Marechaussees in Atjeh. hij was een
kenner van het land als weinigen Hij sprak
even vlot Atjchsch als Nedorlondsch en En-
gclsch, kapt. Paris was met een Engelschc
vrouw getrouwd en zijn volmaakte kennis
van de Atjelische taal, van de zeden cn ge
woonten van dc Atjchers had als gevolg, dol
hij bij alle Aljehsche hoofden in hoog aanzien
stond. Dil geeft aan den overval, waarvan hij
slachtoffer werd, zijzondcre beteekenis.
Gedurende zijn diensttijd in Atjeh werd hij
voor den tijd van een jaar belast niet het ci
viel bestuur te Meulnboh, maar aangezien hij
zich niet kon vereenigen met de inzichten vun
den assistent-resident daar ter plaatse en om-
dot hij een mecningsverscbil bod met den ge
westelijken militairen commandant men be
denke, dat dil alles voorviel onder het bestuur
van den heci Hens werd hij, in Juli '25 tc-
ruggcplaatst naar het wapen der infanterie
Van- het keurkorps der marechaussees terug
naar de infanterie, het was voor kapitein Paris
een degradatie, die hij zich zeer heeft aange
trokken
Zoo goed was de verhouding van hem met
de Aljehsche hoofden, dat toen hij teiugge-
plootst werd. de Atjehsche hoofden reque-
strcerden om hem als gezaghebber te Meula-
boh te mogen behouden Dit werd niet toege
staan I
Na de aanvallen in Bakongan, kort geleden,
werd kapitein Paris met twee brigades infan
terie er op uitgezonden In het gevecht ge
droeg hij zich dopper en voorbeeldig, hij werd
zelf gewond cn legde elf vijanden neer. Het ge
beurde kon hem echter niet in genode bij d< n
militairen commandant terugbrengen.
Nog enkele weken geleden schreef kapitein
Paris naar Holland brieven, die met betrek
king tot den toestond in Atjeh zeer pessimis
tisch waren. „Als er niet spoedig wordt inge
grepen", zoo schreef deze Atjch-kenner
„don loopt het ter Westkust mis." Hij heeft
goedgezien De heer Hens sprak van „inciden
ten", kapitein Paris wist beter. Zijn dood is
voor Atjeh een onherstelbaar verlies. Dc offi
cieren, die onder hem dienden, zijn vol lof over
hem, mochten hem als kameraad, bewonderden
hom als dapper, doortastend nonvoerder op
lange potrouilletochten. Van de officieren uit
de oude-Atjeh-school was hij een der laatsten.
Nu is ook hij gesneuveld op het veld van eer.
Een nieuwe Atjeh-geschiedenis werd bloedig
systematisch ingezet."
DE BI.OF.DIGE GEBEURTENISSEN
IN ATJEH.
De heer Hens niet op zijn
plaats.
Wij lezen in het Handelsblad
Het moet op het oogenblik niet prettig zijn
om juist als gouverneur Atjeh voor oltijd te
hebben verlaten, ook al beteekende dat heen
gaan dan ook een promotie en deed de onder
havige hoofdambtenaar zijn intrede in den
Raad van Indië. Wij doelen hier natuurlijk op
den heer Hens, dien wij ook nog uit zijn Pa-
lembangschen tijd kennen als een deugdelijk
bestuursambtenaar. Doch een goed B. B.-man
is daarom nog niet de aangewezen figuur om
een moeilijk gewest als Atjeh te besturen cle
leerling van Frijling kon niet in alle opzichten
me? den meester op één lijn worden gesteld.
Dc periode-Hens was voor Atjeh te rijk aan
„incidenten" De „Locomotief" somde ze een
maand geleden nog eens op
„April 1924, landschap Dajaoverval op
het kampement Lom Ni op het allerlaatste
oogenblik verijdeld.
Mei 1924, Baba Patjikan17 At jchers be
sluipen een brigadede samenzweerders
vluchten.
Juni 1924, bivak Kroeëng Lawct overvallen;
een inlandsen soldaat gesneuveld, twee min
deren gewond.
September 1924, Simpang Barol een pcu-
toeha roept zich uit tot Mahdi, wordt met een
volgeling gedood Scuneu'am aanval door
bende op patrouille van luit. Dorp.
Begin 1925, Madjeng, aanslag op patrouille
Augustus 1925, Tapa Toean, overval op de
patrouille-de Jager.
20 October 1925, klcwnngaanvnl op po-
trouillc-Wiarda.
23 October, Sigli, kapitein van der Sluys
Veer gedood, twee gewonden.
23 October 1923, Tapa Toean, tweede aan
slag op patrouillc-Wiarda, twee dooden, zes
zwuar gewonden, drie licht gewondenlate»-
bij dc strafexpeditie één doode, tien gewonden
I Maart 1926, Troemon, overval, twaalf
dooden, waaronder alle kader, een Europecsch
sergeant, negen minderen, twee dwangarbei
ders de kurabijncn verloren".
En nu reeds moet de sombere statistiek wor
den aangevuld met dc vermelding van een
nieuw, bloedig drama „5 April 1926. Bij een
klewang-aanvul in Wcst-Atjch is kopitrin J
Paris gesneuveld. Onzerzijds in totaal zes
dooden cn ncht gewonden".
Oncler het bestiuir-Von Sluys, den eersten
burger-gouverneur, had geen enkele aanva'
plants 1 Nogmaals voor den heer Hens is da»
alles niet prettig en zijn benoeming tot lid in
den Rand van Ncd.-Indië mug niet worden be
schouwd als een bewijs, dat men het in de n'
lerhoogsfe kringen eens was met het door hem
gevoerde beleid. Dat blijkt nu heel duidelijk
Een pos van Atjeh gekomen ambtenaar maakte
nog voor den eersten aanval de opmerking
„Het is te hopen, dat men den heer Hens to*
lid in den Raad van Indië benoemt. Hij heef*
mooie eigenschappen, doch in Atjeh veroor
zaakt hij ongelukken. Hij moet daar zoo spoe
dig mogelijk weg".
De heer Hens was in -Atjeh niet op zijn
plaats.
In het „Bat. Nwsbl." sprak hij een maand
geleden opnieuw van „incidenten zonder poli
tiekc beteekenis", van „ontevredenheid ovc
recente bestuurs-mootregelen", doch in die
woorden vond het „Nieuws van den Dog v
N. I." aanleiding om den nieuwen „edeleer"
o.m. toe te voegen
„Het spijt ons voor den oud-Gouverneur hc»
nadrukkelijk te moeten zeggen, maar dc regee-
rirtg zelf denkt er anders over.
De benoeming van den bekwamen Atjch-ken
ner Caron was door haar bedoeld als een cor
rectie op gemaakte fouten.
En het is de Ned. Ind. regecring, die er zich
momenteel zeer wel van bewust is, dut men
hier niet met „incidenten" te doen heeft.
Alleen zucht tot schoonvegen van eigen
stoep kan beletten te zien, dot bende-vorming
op een schaal als thans weer geregeld in
Atjeh plaats heeft, bewijst dat er politieke on
rust is.
Caron is don ook de Charon van dc Atjeh
sche bestuurstoctiek der nu vlak achter ons
liggende periode. Er wordt ijlings een andere
weg ingeslagen, wat dc naaste toekomst be-
wiizen zal".
Er wordt een andere weg ingeslagen 1 Dank
baar nemen wij nota van de mededeeling
doch Paris, die twaalf jaren in Atjeh dieno».,
is gesneuveld en ziin ambtgenoot Schmidt, de
Atjeh-kenner bij uitnemendheid, sinds 1913
«rezoghebber in Meulaboh, werd juist als resi
dent naar Menndo gedirigeerd I
Er is dus wel sproke van een anderen weg,
maar nog niet van een beteren
KON. BESLUITEN, ENZ.
De Staatscourant van heden bevatte o. m.
de volgende Koninklijke Besluiten etc.:
Benoemd tot officier van gezondheid 2e
klasse, bij de zeemacht, L. Not eb oom, arts
aan mr. A. J. J. A. baron v. Heemstra, gou
verneur van Suriname, is met ingang van 15
Mei 1926, voor den duur van drie maanden
verlof naar Nederland verleend
bij beschikking van den Minister van Finan
ciën is de ontvanger W. Mulder verplaatst van
het kontoor der directe belustingcn, invoer
rechten en accijnzen te Amersfoort haar het
kantoor der directe belastingen te Arnhem
en W. J. Bloot van het kantoor der directe
belastingen te Enschedé naar het kantoor dei
directe belastingen en accijnzen te Voorburg
benoemd bij het reserve-personeel der land
macht, bij het personeel van den gcnceskund-i
pen dienst, tot reserve-officier van gezondheid
2e klasse, J. Vermet, arts
op verzoek eervol ontslagen .Mr. M. A. M
Waszink als burugemeester van Heerlen. Het
ontslag wordt geacht te ziin ingegaan 3 Maart
1926.
WIJZIGING INT. TELEGRAAF-REGLEMENT.
Geen bezworen van den Nij-
verheidsraod.
Do Nijvcrheidsraod heeft het hoofdbestuur
der Posterijen op diens vcrAick van udvics
gediend over voorgenomen wijzigingen in het
internationaal telegraafrcglemcnt van Parijs. In
het advies wordi uiteengezet, dot de bezwaren
tegen deze wijzigingen (losluting van den cisch
van uitspreekbaarheid van codewoorden en een
beperking van woorden ot vijf letters) niet zoo
overwegend zijn, dat daarmede rekening be
hoeft tc worden gehouden, wanneer een cn
onder een nauwkeuriger cn sneller overbren
gen van internationale telegrammen zal bo-
vorderen.
Voorts heeft de Raad onder de aandacht van
den minister van Buitenlnndsche Zaken ge
bracht de moeilijkheden, die Nederlnndsrhe
industrieele ondernemingen ondervinden bij het
vestigen van filialen, agentschappen, bijkan
toren enz. in verschillende landen. Den minis
ter is gevraagd of deze geen middel weet aan
te geven om deze moeilijkheden weg te nemen
of tc verminderen.
GEORGANISEERD OVFRLEG IN
AMBTENARENZAKEN.
Mr. J. Wolfman voorzitter.
Bij beschikking von den voorzitter van don
rnad van Ministers zijn de heoren Kan cn Don-
ncr, ministers van Binncnlandschc Zaken en
Justitie, eervol ontheven van hun functies resp.
als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter
der Centrale 'Commissie voor Georganiseerd
Overleg in Amblenanrszoken, waarmede te
vens eindigt hun aanwijzing; om besprekingen
in die commissie tc leiden.
Aangewezen is als ambtenaar, om bespre*
kinrren van genoemde commissie tc leiden, mr.
J Woltmnn, secretaris-generaal van het de
partement van Oorlog.
Bepaald is, dat ondcrscheidclijk nis voor
zitter cn plaatsvervangend voorzitter der ge
noemde commissie zullen optreden mr. J. Wolf
man voornoemd en mr G. Jansen, directeur
van het Centraal Bureau van Voorbereiding
voor Ambtenonrszakcn.
DE HEER SCHAPER I.ID VAN GED.
STATEN VAN ZUID-HOLLAND.
Vervulling van de vacature-
Limburg.
Prov. Stoten van Zuid-Holland verkozen
gisteren in de vacature ontstaan door het be
danken von mr. J. Limbuig, tot lid von Ged.
Staten het Tweede Kamerlid, den heer J. H
Schaper, met 51 von do 77 uitgebrachte
stemmen.
Er waren 16 stemmen blunco uitgebracht
De overige waren verdeeld.
J. S'/KPENS. f
Oud-lid Ged. Staten van Groningen.
Tc W inschoten is gisteren overleden da heer
J. Sypkcns, oud-lid der Ged. Stoten van Gro
ningen en ridder in dc Orde van den Neder*
landschen Leeuw.
HET ONAANNEMELIJKE TRACTAAT.
Een befooging van ir. A. Plate.
In een Dcnderdav. te Vlaordingcn gehouden
vergadering, belegd door het plaatselijk comité
van actie tot wijziging van het verdrag met
België, heeft ir. A. Plate uit Rotterdam het
woord gevoerd.
Spreker begint met een kort overzicht te
geven van cle gcbeurtcnissgn van 1919 tot Maart
1920, daarbij in het licht stellend hoe het onzen
minister van buitenlandsche zaken gelukt is.
onder de talrijke moeilijkheden, welke zich in
dien tijd voor ons land voordeden, uit te komen.
We mogen aannemen, dat in Maart 1920,
toen de onderhandelingen met België afspron
gen, we voor een schoone lei kwamen te staan.
De vraag, die nu bij velen opkomt, is deze:
waarom kon Nederland, toen België in 1924
vroeg om hervatting van de onderhandelingen,
zich niet op een vrijer standpunt stellen dan
nu blijkbaar is geschied? België had de fout
begaan om in 1920 een tractaatsherzi'-ning.
welke door België gewenscht werd, man door
Nederland niet, onmogelijk tc maken. In J24
waren de internatïbnaie verhoudingen geheel
Spaarzaamheid Is een groot inkomen.
Cicero.
naar het Engelsch van
EMMELINE MORRISSON.
Geautoriseerde vertaling van M. Hellema.
1
HOOFDSTUK I.
Het was Februari, en er woedde een hevige
storm op de kust van Cornwall. Den geheel-en
do^ was de rc-gen in stioomen neergevallen,
en de woeste noordwestenwind had hef land
gegeeseld en de jeugdige lentebloemen op zijn
weg wreed vernield.
Hoog verhieven zich de go-lven in de baai
en sloegen tegen de rotsen. De booten waren
alle binnen, maar dc zeelieden stonden op den
uitkijk en tuurden bezorgd naar de zee, naai
mogelijke noodseinen, vuurpijlen of lichten,
in angslige spanning wat de nacht zou bren
gen.
Met het vallen van den avond hield de regen
tijdelijk op, maaT de storm bedaarde niet en
de zee bleef even onstuimig als tevoren. De
wolken joegen woest langs den hemel, en
slechts nu en dan zag men door een opening
het licht van een bleeke, waterachtige maan.
die trachtte de door storm bewogen wereld, en
de woedende, hongerige zee te verlichten,
welke in diepe duisternis waren gehuld.
Geoffrey Tremayne stond op het strand en
sioeg de hoogr golven gade. Het was niet
koud. en in eer oliejas gewikkeld hnd hij de
elemen'cn getrotseerd en was na hef diner in
het kleine hotel naar de zeer gegaan om de
natuur in een harer meest woeste stemmingen
*e zien.
Hij had niet kunnen zeggen op welk oogen
blik precies, maar langzamerhand drong een
geluid tot hem dooi, alsof er ergens werd ge
zongen Telkens uls de wind voer een oogen
blik bedaarde, klonk het luid en duidelijk en
het scheen zelfs te wedijveren met den s:orm.
Het was te donker om iets te zien, en moeilijk
om te gelooven, dat er iemand buiten zou zijn
in zulk een nacht, maar wel een halve mijl
ver stonden geen woningen behalve de rij stee-
nen huisjes, waarin de visschers woonden
En toch werd er gezongen. Na verloop van
eenige minuien wist bij, dat het geen vei beel
ding was en dat hij, musicus en componist
zoowel van aanleg als bercep, zich niet had
vergist.
Het was een menschenstem. die daar in de
duisternis zona- als een geest van den 9torm
een vroolijke, welluidende melodie.
Toen de wolken voor een oogenblik scheur
den en dc bleeke maan het tooneel verlichtte,
tuurde hij mei zijn scherpe oogen onderzoekend
langs hef steenachtige strand, om tc ontdek
ken, wie de zanger kon zijn. De hotelgasten
waien maar weinig in aaQtal en oud, zij go-
ven geen oplossing van bet raadsel, en er was
niemand in de buurtja toch, een honderd
meter verder lag een boot op het strand, en
bij het b'eeke maanlicht kon hij een man zien
in gebogen houding, blijkbaar bezig met haar
te herstellen of schoon te maken.
Maar dat die man de zanger zou zijn, was
belachelijkcn toch. terwijl hij dat bij zich
zelf dacht, begon het zingen opnieuw.
I Zor.dei aarzelen liep Tremaync naar bcn«-
I den naar het bootje. De storm maakte ziis
voetstappen onhoorbaar, zelfs op de steenen.
en het zingen ging ongestoord door. Maar
toen hij stilstond en zijn schaduw over de boot
viel, zweeg de stem plotseling, en een ge
daante rees op en zag hem aan.
Hef was die van een jongen in een grove,
blauwe kiel en broek, zooals visschers dragen,
blootshoofds en met bloote voeten.
,,'n Avond, meneer," zeide hij. t Waait
haid, hè? Verdwaald misschien?"
Tremayne staarde hem een o ogenblik non
eer hij sprak.
„Goeden avond", antwoordde hij. ..Neen, ik
ben niet verdwaald. Ik kwam hiei om van den
storm te genieten. Was jij het, dien ik daar
hoorde zingen
„Ja, meneer. Ik maak dc boot in orde. Ate
de wind gaaf liggen, brengen wij ze morgen
dooi de baai".
„Maar je kunt niet zien
„Ik behoef niet te zien ik kan voelen."
De maan scheen nu te hebben beslopen een
poosje te schijnen en Tremayne ging op het
andere einde der boot'zitten en stak een si
garet aan.
„Waar heb je toch zoo leeren zingen? Ik
kon je hooren aan het andere einde van het
strand."
„Ik heb nooit leeren zingen, natuurlijk niet."
De jongen scheen dat denkbeeld grappig te
vinden .„Ik zing er maar zoo op los. Ik heb
altijd gezongen."
„Dat geloof ik. Je moet wel een bijzonder
krachtige stem hebben, om den storm te kun
nen overstemmen, een buitengewone stem.
Wat ben je, zeeman?"
„Ik help mijn vader. Hij is visscher en ik
zing, als we op zee zijn. Daarom is mijn stem
f zoo sterk. Ze hebben mij gezegd, dat ik goed
kan zingen en er misschien wel mijn beroep
van zou kunnen maken, maar daarvoor heb
ik natuurlijk nooit de gelegenheid gehad en
ik denk ook niet, dat ik die ooit zal krijgen.
Hel kost een hoop geld, en wij hebben niets
dan wat vader verdient."
Hij sprak met het eigenaardig zingende
Cornwallsch accentmaar zijn taal was niet
onbeschaafd, zooals men zou hebben ver
wacht, en de stem was aangenaam cn wel
luidend. Het was blijk-baor dezelfde stem, die
Tremayne hnd gehoord.
„Zing nog eens," zeide Tremayne kortaf.
„Zing nog eens, als je blieft Ik wil je gaarne
hooren. Ik ben van beroep musicus en je stem
is buitengewoon."
De jongen lachte en legde mes en touw
neer.
„Natuurlijk kan ik heelemaal niet goed zin
gen, maar als u wilt
Hij scheen er volstrekt niets tegen te heb
ben weer te beginnen, en zong bereidwi'lig
een oude ballade, vlug en krachtig, begeleid
door de golven.
„Je kunt zingen", zeide Tremayne. Zijn si
garet was uitgegaan. „Waar woon je
De jongen wees noar de rij huisjes en deel
de mede, dat zijn vader, moeder en hijzelf
in een er van woonden. In de woning er naast
had een meisje gewoond, welks ouders een
piano bezaten, waarop hij de noten had ge
leerd. Dat was alles, wat hij wist.
„Ben je ooit in Londen geweest vroeg
T remayne
„Neen, meneer. Ik ben nog niet een en twin
tig jaar. Als ik zoo oud ben, dan ga ik naar
Londen. Ik zal zien daar wat werk te krijgen
om zooveel te .verdienen, dat ik in mijn vrijen
tijd zingen kan leerenmaar nu moet ik va
der helpen; er is geen geld om mij noar Lon
den te zenden,"
„Maar je zoudt er gaarne heengaan. Ben je
ooit hier vandaan geweest
„Ik ben te Truro geweest. Daar heb ik school
gegaan. Ik kreeg een beurs van de dorps
school hier, cn vader liet mij gaan."
Hij lachte, een aanstekelijke, prettige lach,
„Ik weet niet, hoe het kwam. Ik houd niet
van leeren, maar ik denk, dot de anderen nog
dommer zijn geweest dan ik. Ik placht hier
te zingen in het koor der kapel, en daar ook.
Maar het begint weer te regenen, meneer.
Deed u niet beter met weg te gaan
„Ja" stemde Tremayne toe, opstaande „Ga
met mij mee t«t het hotel. Ik stel belang in
je stem, en misschien kon ik je helpen. Je
kunt je werk op de boot immers wel in den
steek laten
„O ja". De jongen stak het touw terstond
in den zak en ging met hem mee. Hij noem
de Tremayne natuurlijk „meneer", maar hij
gaf niet den indruk van minder te zijn of zich
als zoodanig te beschouwen dan zijn -nieuwe
kennis.
„Met een stem, als jij bezit, behoor je in
Londen te zijn en te sludeeren, om een van
de groote zangers van onzen tijd te worden,"
ging de musicus voort. .Hoe heet je
„Cassillis", was het antwoord, „Julian Cas-
sillis."
Zij liepen langs het strand; het regende cn
er woei een hevige wind.
„Een sombere plaats," merkte Tremayne op.
„Heb je hier oltijd gewoond Ik ben in Corn
wall geboren, maar ik ben er geen zesmaal
geweest. Ik was bezig een autoritje van Fal
mouth naar Pcnzonce te maken, maar het weer
was zc.o slech', dat ik hier een paar nachten
moest blijven."
(Wordt vervolgd).