KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei. Ik kreeg deze week van jelui veel minder briefjes, dan ik gewend ben. Hoe komt dot zoo Is dot allemaal de schuld ven dat eersto raadsel. Nu, dat was werkelijk ook wel wat moeilijker dan de andere, maar als de raad sels altijd even gemokkelijk zijn ,don gaat de aardigheid er gauw of. Het is juist wel eens leuk om heel lang aan een raadsel te zitten peuteren En gewoonlijk vindt je de uitkomst dan ook wel. Manr de raadsels, die nu in de krant staan zijn weer veel gemakkelijker. Die hebben jelui allemaal binnen vijf minuten ge vonden, wed ik. Hoe staat het met dc opstellen. Jelui zijn er zeker allemaal druk mee bezig hè? Ik verheug mij al op 1 Mei, als ik al die verhalen van jelui kan lezen. Want ik vindt het altijd prettig te lezen, wat jelui voor onze krant rrrnken. Ik herinner me nog al die mooie opstellen van de vorige keer, waarvan er ver schillende in de krant zijn komen te staan. En dat zal nu ook wel weer gebeuren. Doekje best dus maar. Hier volgen dc RAADSELS. OPLOSSINGEN. I. Paschen, Arnhem, staal, cano, tak, el en n. II. Stoep., stap, stop, stip. Dl. De beste stuurman staat aan wal met dc woorden Walden ,bes, tent, stuur, maat, en aas. De prijs is gewonnen door Paddestoel Kom je hem Maandag even oon ons bureau halen NIEUWE RAADSELS. I. Het geheel bestaat uit 10 letters en is oen plaats in ons land. 3, 2, 8 is een jong schaap 7, 6, 10 is een dier, dat in den grond leeft. I, 2, 2, 3 is een groot vertrek In een 4, 6, 5 woscht men wel. 9, 10 is een maat. II. Ik ben een plaats in een der Oostelijke "provincie's. Mijn eerste deel is een kleur en mijn tweede helft vindt men in vele kanalen voor de scheepvaart. (Ingez. door Vink). Spelletje. WAT IS ER MET KEESJE GEBEURD? De medespelers en -speelsters ritten allen om een gTOOte tafel heen en iedet heeft een vel papier vóór rich liggen. Del leider van het spel vraagt nu: „Wat is er met Keesje gebeurd?" Nu schrijft ieder op het papier, dat vóóy hem ligt, het antwoord, dat een of attdef lastig geval, gevaar of moeilijkheid noemt, waarin Keesje zioh bevonden heeft. B.v.: Hij ging bij het baden in zee te ver 't water in, voelde geen grond meer onder zich en was op het punt te verdrin ken. Of: Hij zou naar een danspartijtje gnqn, dooh ontdekte, dat al zijn boorden bij idev wasohvrouw waren, Hoe zeldzamer en avontuurlijker de toe stand is. hoe beter. Het geschrevene wordt nu tweemaal plat omgevouwen en de papie ren worden door den leider opgehaakt. Deze deelt ze weer uit, na ze eerst door elkaar gelegd te hebben. Daarna stelt hii rijn twee de vraag: „Wat of wien riep Keesje te hulp?" Iedere deelnemer schrijft nu rijn ant woord op. Hoe grappiger, hoe beter natuur lijk! Daarna wordt het papier weer twee maal omgevouwen- De leider haalt de pa pieren op, legt ze door elkaar en deelt ze opnieuw uit. De leider vraagt nu: „Hoe werd Keesje gered?" Daarop schrijft iedere medespelertde zijn derde antwoord op het papier, dat voör hem ligt. Hierna wordt ook het overige gedeelte van het papier plat omgevouwen. Voor den derden keer verzamelt de leider de papieren, schudt ze flink door elkaar en deelt ze daarna weer uit. Jullie begrijpt, dat je nu de grappigste geschiedenissen te hooren krijgt, want ieder moet voorlezen, wat op zijn papier staat, b.v.: Hij ging bij het baden in zee te ver 't water in, voelde geen grond meer onder zich en was op het punt te verdrinken. Hij riep de brandweer te hulp. Deze sohoof on middellijk de grendel® van de deur. Of: Hij zou naar een danspartijtje gaan, dooh ontdekte, dat al zijn boorden bij de wasohvrouw waren. Hij vroeg een politie agent hem te hulp te komen. De redder in den nood liet met alle spuiten water geven, zoodat de brand spoedig gebluscht was. Of: Poes had zijn boterhammen opgege ten en hij was alleen thuis. Hij liet den smid komen. Deze zocht in alle kranten de ru briek: verloren voorwerpen door en ont dekte eindelijk, iai er vlak onder Keesje's raaqn een brandladder stond, waarlangs de dief vluchten kon. C. H. Herinneringen van een Oude Paraplu. Oef, wat is het saai en vervelend in die donkere kleerkast, waarin ze mij gestopt hebben 1 De blauwe parasol, die naast mij staat, kijkt mij altijd vol minachting aan en dat k a n ik niet verdragzn, wat daartoe Antje's Hoedje.' door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Antje's hoedje viel in 't water, Och, dat was. een groot verdriet I Antje zette 't op een schreien, Maar gelukkig kwam broer Piet, Piet was wèt een ferme jongen, Had een stok al in de hand, Maar, h o e of hij zich ook rekte, 't Hoedje kwam niet naar den kant. Wacht, dacht Nellie, 't tweeling zusje, 'k Zal je helpen, kom maar hier, 'k Pak je bij je middel, stevig; Maar och, 't vorderde geen zier. Koosje kwam nu aangeloopen. Hield heel dapper Nellie vast, Eén twee, drie, zij zou flink trekken, Ben je klaar? Dan opgepast! Maar h o e of het drietal rukte, 't Hielp geen steek, het schoot niet op. Toen kwam eind'lijk buurmans Liesje, En gevolgd door dikken Jop, Rukten, trokken z' allen samen, Oef, wat dat een moeite gaf! Zelfs het trouwe hondje Flokkie, Kwam er aan met luid geblaf. En zoo zie je 'hen steeds trekken, Pieter, Nellie, kleine Koos, Liesje, Jop en 't hondje Flokkie, Ja, zoo ging 't een heele poos. Eind'lijk toch kwam 't hoedje nader, 't Werd gegrepen door broer Piet, Allen vielen achterover, Maar dat zie j' op 't plaatje niet. is natuurlijk heelemaal geen reden. Om te toonen, dat ik volstrekt niet de eerste de beste ben, vatte ik het besluit op, miin herinneringen, dus mijn levensgeschiedenis, eens op te schrijven. Deze bezigheid zou mij tevens den tijd korten. Toen ik nieuw de menschen zeggen iong was, zag ik er heel sierlijk uit en stond ik eenigen tijd voor een winkelraam om de voorbijgangers te lokken. De win keljuffrouw zei altijd, dat ik van zeer fijne kwaliteit was. Vóór dat raam vond ik het heel prettig: je kon alles zien, wat er op straat gebeurde en mijn kameraden, eenige zwarte para plu's en verschillende licht en donker ge kleurde parasols, waren heel spraakzaam Ook padden we veel plezier door een dikke katoenen paraplu voor het lapje te houden, die wel heel trotsch naast ons stond, maar toch eigenlijk heel eenvoudig en zelfs lomp was. Van die ongelukkige „stomp-paropluul- jes," zoo noem ik de tegenwoordige korte, dikke dingen, die allesbehalve elegant zijn en .toch een verbeelding hebben als hun stok dik is, van die ongelukkige „stomp- parapluutjes" stond er niet ééntje voor het raam. Dat soort kwam in onzen deftigen winkel niet voor. Op een middag bleef een jongmensch langen tijd vóór het winkelraam staan om ons, deftige paraplu's, aandachtig te bekij ken. Spoedig daarna kwam de hand der winkeljuffrouw, pakte mij beet en legde me op de toonbank. Daar stond hetzelfde jongmensch, dat daareven buiten naar ons had staan kijken en mij blijkbaar boven mijn makkers ver kozen had; hij stak mij op, bekeek mij nauwkeurig, vroeg naar den prijs, legde een heele rij zilveren geldstukken op de toonbank neer, ging weer weg, maar en nu komt juist het interessante van de ge schiedenis nam mij mee. H ij had m ij gekocht! O, wat was het heerlijk buitenGe lukkig regende het niet, zoodat ik niet uit de plooi behoefde te komen. Na aller lei straten doorgegaan te zijn, kwamen wij aan het huis van mijn nieuwen eigenaar, of eigenlijk gingen wij naar zijn kamers, want het overige gedeelte van het huis werd door andere menschen bewoond. Daar werd ik zorgvuldig in eer. hoek van een kast gezet, die vol was met allerlei kleeren en doozen. Alles in die kast 6cheen geheel nieuw te zijn. Ik vond het er niets prettig; ik had'gedacht wat van de wereld te zullen zien en die donkere kast leek mij een soort gevangenis. Neen, dan was het vóór het winkelraam heel wat vroolijker! Er zou echter spoedig verandering in jassen deelde mij mede, dot mijn heer en mijn lot komen, want één van de nieuwe meester een groote reis ging ondernemen en verre landen wilde bezoeken. Ik in mijn nopjes natuurlijk, want het was duidelijk, dat ik hem daarbij verge zellen zou en reizen leek mij het heerlijk ste, wat er op de wereld bestond. Het duurde dan ook niet lang, of ver scheiden bewoners van de kast werden in koffers gepakt, zoodat ik eindelijk vrij een zaam achterbleef. Maar juist toen ik mij heel verlaten gevoelde, nam mijn eigenaar mij uit de kast en zette mij hij een paar reistasschen. O, wat was ik toen blij. Nu zou de groote reis weldra beginnen En werkelijk, den volgenden dag werd ik meegenomen in een taxi, zoools ze zoo'n ding, dat vervaarlijk snel over den weg holt, noemen. Ik werd er duizelig van en viel languit op den grond. Gelukkig raapte mijn eigenaar mij weer op en hield mij nu stevig vast. In dat oogenblik \oelde ik het: wij hoorden bij elkaar. Aan het station gekomen stapten wij uit, mijn eigenaar nam een reisbiljet en wij stapten in den trein. De bagage werd in een net gelegd, maar dat vond hij zeker niet goed genoeg voor mijik werd ten minste in een apart klein net gelegd. Daar was ik alleen; de deftigheid is nu eenmaal ongenaakbaar. Toen de trein zich in beweging zette, schudde ik wel wat, maar dat was geen on aangename beweging. Toch viel die spoorreis mij niet mee; het werd eentonig op den duur. Dat scheen mijn meester ook te vinden, want hij dom melde telkens im Plotseling schrikte hij echter wakker, nam haastig zijn bagage op en ging uit den trein èn datzonder m ijHij scheen mij heelemaal te verge ten en ik was, zeker door het lange liggen, stijver dan ooit. Er was dus geen sprake van, dat ik uit het net kon springen om mijn meester na te loopen. Nadat ik daar eenigen tijd onbeweeglijk gelegen had en mij natuurlijk heel onge rust maakte over hetgeen er met mij ge beuren ging, kwam er iemand in de coupé, die mij meenam en naar een bewaarplaats bracht, waar heel wat paraplu's, wandel stokken en ook jassen bewaard werden. Langzamerhand begon ik te begrijpen, dat ik daar maar op mijn meester moest wach ten, want dikwijls kwamen er heeren en dames om een jas, stok of paraplu in blij herkennen mee te nemen. Maar ach, ik had goed wachten, m ij n meester zou niet komen. Wie weet, hoe ver hij nu al weg- gereisd was! Nadat ik langen tijd in die bewaarplaats vertoefd en mij danig verveeld had, werd ik met veel collega's, die er al even onge lukkig aan toe waren als ik, verkocht en viel ik zoo jong of nieuw als ik nog was in handen van een uitdrager, die mij voor heel wat minder guldens kocht, don mijn vorige meester voor mij betaald had. De man had er bepaald een voordeeltje aan. Den volgenden middag kwam ik in mijn nieuwe woonplaats aan, waar ik een heel gezeldschap aantrof. Toen het donker werd en de winkel gesloten was, ging de uitdra ger weg en begon er onder ons een druk gesprek. Ieder onzer wist iets belangwek kends te vertellen. Ik, als laatst aangeko mene, moest beginnen. Daarna kwam de beurt aan een rose baljapon, die van schit terend verlichte zalen en prachtige feesten verhaalde en heel beleedigd keek, toen een zwart serge japon haar als „kameraad" aansprak. Het ééne woord lokte het andere uit en het zou stèllig tot een kloppartij ge komen zijn, als niet een dikke, zachte wintermantel den twist had weten bij te leggen. Toen de vrede weer hersteld was, ver telde de mantel van een jonge vrouw, die hem den vorigen winter hier gebracht en verkocht had om voor haar zieken man ver sterkende middelen te koopen. Daarna kwamen een paar elegante da- mes-schoentjes aan het woord. „Wij zijn tweelingen," vertelden zij, „en in Parijs ge boren. Dat is een prachtige stad en wat ziet men daar een mooie schoentjes! Wij werden door een dame -gekocht en mee op reis genomen. Ja, ja, wij hebben heel wat gezien in ons levenWe bezochten Keu len, Neurenberg, München, eindelijk Ber lijn. Maar ik wou, dat we daar nooit ge weest waren I Och, och, wat hebben wij daar moeten loopenWe werden er ziek van, kregen goten in onze zolen en on dank is 's werelds loon werden aan een kamermeisje gegeven. Die wilde ons met geweld aan haar dikke, breede voeten trek ken, zoodot wij scheurden. Toen bracht zij ons hier en verkocht ons voor een paar dubbeltjes." Nu gebood een oud tochtscherm echter plotseling allen te zwijgen, daar het wilde gaan slapen. De schoentjes gehoorzaam den pruttelend .aan dit bevel en de ande ren zwegen eveneens, want het tochtscherm was, zooals de baljapon mij influisterde, het oudste stuk in den winkel en gewend zon der tegenspraak gehoorzaamd te worden, ofschoon het, zooals de boljopon cr spot tend aan toevoegde, er zich werkelijk niet op behoefde te laten voorstaan, dat het al zooveel jaren in derv winkel stond, want dat dit alleen kwam doordat het zóó erg ver schoten was, dat niemand het koopen wilde. Toen de winkel den volgende dag weer open was, werd er aan mij een kaartje ge hangen, waarop geschreven stond ,,4'a Gld., vaste prijs." Daarop kreeg ik een plaats vóór het raam naast eenige wandel stokken en stoffige hoeden. Al was het gezelschap er niet zoo deftig, als dat wat mij omringde, toen ik voor mijn eerste raam stond, ik was toch blij, dat ik weer wat te kijken had. Intusschen was de lucht plotseling heel donker geworden. Een ratelende donder slag en groote regendruppels kondigden een naderende onweersbui aan. Eensklaps kwam er een heer binnen en vroeg naar een paraplu. Een windvlaag had de zijne uit zijn hand geslagen en in. de rivier ge worpen. Bedrijvig nam de verkooper mij voor het winkelraam weg, prees mij buiten gewoon en ontving den prijs, die op het kaartje vermeld stond. 'Buiten gekomen stok mijn nieuwe mees ter mij dadelijk op en ik voelde den kletto- renden regen met stralen op mij neerko. men. Nu, daar kon ik best tegen; ik vond het zelfs wel lekker frisch. Wij hadden nog niet ver zoo samen geloopen, of wij zagen, een ouden heer, die uit alle macht aan zim stok trok en telkens angstig naar de lucht keek. „Kan ik u misschien behulpzaam ziin door dezen stok, waarin stellig een paraplu zit, uit elkaar te schroeven?" vroeg mijn nieuwe meester, terwijl hij mij beschermend boven den vreemde hield. „Stok?!" riep deze verbaasd uit. „Och, al weer die verstrooidheidDaar heb ik nu torh in plaats van mijn paraplu mijn wan delstok meegenomen I" Hij keek wanhopend rond en mijn nieuwe meester bood den ouden heer vriendelijk aan, hem naar huis te brengen, hetgeen deze dankbaar aannam. Toen bteiden onder mijn beschutting voortstapten, vernam ik, dat de oude heer professor was en de jonge een dokter. De eerste was kort geleden be noemd tot- bestuurder van een ziekenhuis, maor zocht een jong geneesheer om hem daarin bii te staan. De beide heeren spraken over verschil lende ziektegevallen, waarin ik echter niet veel belang stelde, om de eenvoudige re den, dat ik er niets van begreep. Toen wij het huis van .den professor be reikt hadden, stelde deze den jongen man voor, even bij hem binnep te komen. Ik werd in den paraplu-bak gezet en hoorde hun stemmen binnen. Verstaan kon ik ech ter niets. Er scheen ook een dame binnen te zijn, ik onderscheidde ten minste duide lijk een vrouwenstem. Na eenigen tijd werd Ik weer uit den bak genomen en nam mijn nieuwe meester mij mee naar huis. Vanaf dien tijd moest ik hem dikwijls naar het huis van den profes sor vergezellen en eens, toen ik daar weer in den bak stond, deelde een witte parasol, die daar eveneens stond, mij belangrijk nieuws mede: de dokter werd assistent bij den professor en ging met diens dochter. Juffrouw Lucie, trouwen. Al heel gauw beschutte ik niet alleen den jonegn dokter voor den regen, doch ook juffrouw Lucie, en na den jaar ver huisde mijn meester, nam mij mee en zei: „Kijk, Lucie, dit is de paraplu, die ik je vader bij onze eerste kennismaking aan bood." Juffrouw Lucie was nu „mevrouw" geworden, lif.orde »k van het dienstmeisje. Jaren verliepen en ik begon langzamer hand overal te scheuren en moest opnieuw overtrokken worden, zoools ze dot noemen. En mijn' nieuwe jasje stond mij werkelijk keurig. Ik vergezelde mijn meester nu weer op zijn bezoeken oan ziin patiënten. Maar langzamerhand werd mijn jasje weer Ie*- lijk. Ik werd toen helaas met kotoenen stof overtrokken en daalde af tot den rang van paraplu voor de kinderen, terwijl miin meester voor zichzelf een nieuwe zijden mededingster kocht. Eenige weken geleden trof mij het ongeluk, dat ik mijn punt ver loor, die de oudste jongen, een echte wild zang, in een vechtpartij met zijn makkers brak. Toen dit gebeurd was, wilde hij mij miaar wegdoen, doch daarvan wilde zijn vader niets weten. „Ik zou,' zei hij, „altijd in de familie blijven, daar ik zooveel tot haar geluk bijgedragen had." Die woorden maakten mij zóó trotsch, alsof ik minstens een ridderorde gekregen had. Van dien dog of ben ik in staat van rust overgegaan en vergezel nu nog slechts een enkelen keer de oude naaister naar huis, die er al even vervollen uitziet als ik 'en altijd zegt, dat zij haar paraplu vergeten heeft. Haar hoed heeft mij echter ingefluis terd, dat zij er geen bezit. Den overigen tijd sta ik rustig in mijn hoekjo in de kast en verheug mij bij de gedachte, dat ik steeds mijn plicht heb gedaan en mij nooit door den wind heb loten omkeeren, ja, zelfs aan leiding heb gegeven tot het huwelijk van mijn meester met Juffrouw Lucic. Moge de blauwe parasol met haar on mogelijk dikken knop en een dik stompje op de plaats, waar ik een punt bad, dit ter harte nemen. Ik betwijfel echter, of het nieuwerwetsche, korte dikkerdje ooit zulke mooie herinneringen zal hebben als ik. Ik heb gezegd. CORRESPONDENTIE. Kabouter. Wat ccn reusachtig gebouw is dut hè Ik ben er nog niet geweest, maor ik heb er verschillende foto's van gezien. Neen, daar was Zondag niet veel uon. Niets geen weer om tc fietsen of te wandelen. Dat zal wel ccn prachtig gezicht zijn geweest, dat kan ik me zoo voorstellen. Krullekop. Ja, jij ook Dat denk ik ook wel. Hob je het Czaor Peterhuisje ook geziepj! Ik ben cr in ccn heele tijd niet meer geweest. Hartelijk dank voor de VerkadcS- plaatjes cn bonnen. Ik hoop er weer een vnn dc nichtjes of neefjes plcizcr mee tc kunrjen doen. Mol. Neen, ik heb hem heelemaal niet. Zoo iets moet je geregeld bijhouden, anders is het niet aardig. En dat kan ik onmogelijk doen. Die 50ste heb ik nog wel voor je. Kom je Maandag even aan het kontoor, dan zal ik wat klaar leggen "oor jp. Gymnast. Het was v/el een mooi gezicht, manr prettig is het toch niet voor den eigenaur vindt je wel Zoo heel erg moeilijk was dat eerste raadsel toch niet, dat je er heelemool geen weg mee wist Misschien ben jc de vol-4 genda keer. gelukkiger. Wielrenner. Dank je wel voor jo aardig rondsel. Ik kan wel zien, woor jc woont. Werk maar flink aan jc opstel, dan wordt hot zeker wel mooi. Wot een prachtig aquarium is dot geworden. Daar zal je wel genieten, denk ik. Annemone. Als jc er „laan" uit krijgt, heb je dc oplossing toch niet heelemaal goed. Kijk moor eens hierboven, don zal je het wel vinden. Het Masker. Do volgende keer krijg ik zeker eens een lange brief hè Ton Nevcu. Dat is een heel goed onder werp voor een opstel. Daar zal je don net nóg den tijd voor hebben. Nimf. Dat is jammer, als jc een raadsel gemaakt hebt en het "nu niet meer kunt terug vinden Denk er nog maar eens goed over'. Misschien schiet het je dan wel wéér te binrfen. Dot zal een interessonte film zijn. Kijk er maar goed naar, dan kan jc cr heel veel uit lècren. Poorter. Donk je wel voor je raudsel. Ja; natuurlijk mag clat. Manr denk er dan aan, det ik het uiterlijk 1 Mei moet hebben. Mimosa. Ja, dat is ook prettiger, m^ar er loopt wel eens een moeilijker doorheen. Zwortkop. Dat boerenleven buiten is wel gezond. Je hebt zeker een massa frjsschc lucht buiten opgedaan? Ja, dan heb jc een heele drukke tijd De Eersteling. Natuurlijk, werd ik dan niet boos op jc, Dc volgende keqr zijn ze weer ge makkelijker. Speurder. Dus je hebt alweer oen feestje - achter den rug. Neen, maor 't zal toch wel ééns beter worden Winterkoninkje. Geef don eerst eens een paar nummers op, die je wilt hebben. Anders stuur ik je misschien toch dubbele. Dat hoor ik dus komende week wel van je. Drovcr. Dc tuin kan zoo'n malsch regentje best hebben. Moor het moet ook alweer niet te long duren. Paddestoel. Prachtig hoor. En nu niet meer wegblijven, maar iedere weck trouw dc raadsels oplossen. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 7