KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Kare'. Jelui schreven me bijna allemaal, dat het zulk mooi weer is. Dat is ook zoo geweest, mear we moeten er maar niet al te vast op rekenen, dat het zoo blijft. Want terwijl ik dit aan jelui schiijf, regent het geweldig hard, ols- of het water met bakken uit de lucht wordt gegoten. Gewoonlijk zijn dat echter maar buien en duren ze niet heel lang. Maar als jc er toevallig in loopt of fietst is dat niet erg plezierig. Je bent dan in een minimum van tijd kletsnat We zullen maar hopen, dat dc va- cantietijd beter weer zal hebben. Want als je vacantie hebt en het gaat dan regenen, don heb je heelemaal geen plezier. Wc zullen nu moer niet zoo pessimistisch en somber zijn, Wie weet valt het nog niet heel erg mee. Heb ben jelui al allemaal plannetjes "gemaakt voor de vecantie Daar hoor ik zeker wel het een en ander van, als het zoover is Als eerst de repetitietijd maar voorbij is RAADSELS. OPLOSSINGEN VAN DE VORIGE WEEK. De oplossingen van dc raadsels van de vo rige keer waren -I.. 's H e r t o g e n bosch, met dc woorden boog, grens, broer, scherts, groen en hert. II. Naordens' ontmanteling, met de woorden Nico, maan, kaas, peer," rede, teen, neef, Oslo, loon, neen, Otto, emir, amor, knap, rots, fête, Ella, kiek, Nero en egge. De prijs is deze keer gewonnen door. Vlin der die hem Maandag aan ons bureau kan afhalen NIEUWE RAADSELS. 1. Het geheel is een bekend spreekwoord van 15 letters cn twee woorden. 4, 6, 8 zit aan een wagen. 5, 7, 4 is een soort bij. II, 6, 13, 15 is een ander woord voor nijd. 2, 12, 7, 9 is om bloemen in Ie zetten 10 is een muzieknoot. (Ingcz. door Wielrenner.) 11 X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X y X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X' X X X X X X Het geheel' is een sport, die meer en meer .beoefend wordt. Op de eerste rij een medeklinker Op de 2e rij een rustplaats. Op do 3c rij een meisjesnaam. Op do 4e rij een gang in een gebouw. Op de 5e rij wordt wel op een verjaardag gegeven. Op dc 6e rij een sport die nu sterk begint te herleven. Op dc 7c rij kan iedereen hebben. Op do 8ste rij zijn rond en worden door jongens als speelgoed gebruikt. Op de 9de rij een landbouwwerktuig Op dc 10c rij een hondennaam. Op de 11e rij een medeklinker. (Ingez. door Driehoek.) HET SCHUIMBEESTJE. Een van onze nichtjes schreef mij het vol gende „Een paar dagen geleden ontdekte ik aan de onderkant van een zonnebloemblnd een hoopje schuim, cn toen ik het een weinig van elkaar schoof, merkte ik, dat er een groen-geel beestje in zat, met heel kleinee roodc oogjes. Toen ik even later terugkwam, vond ik het niet meer, maar wel een nieuw hoopje schuim. In de encyclopaedic heb ik het opgezocht, het heet Cicade. Ik vond er dit over. „Cicaden (cicadina), insecten behoorendc tot dc gcsnavelde insecten (Rynchota) De Cicaden vormen een grootc groep, en zijn alle voorzien van vier gelijke vleugels, korte, in een borstel eindigende sprieten en een dikken, ver naar achteren omspringendèn snavel. Zij voe den -zich met plantensappen, maar hechten zich niet met den snavel voor langoren tijd in de planten vast, zijn daardoor minder schadelijk dan plantenluizen. In ons land komt voor het schuimbeestje; vooral in Z. landen komen groo- te soorten voor, b.v. dc mannucicadc, de lan taarndragers en de zingende cicaden Djt vind ik allemaal goed en best, maar nu wou ik juist weten, hoe of zoo'n tamelijk klein beestje zóó gauw zoo'n boel schuirr. kan mok^n. Zouden de nichten en neven er mij soms aan kunnen helpen Als een van jelui hierep een antwoord weet, schrijf het mc dan maar, dan zal ik het in onze krant zetten. Twee Kleine Boschnimfjes. Naar het Engelsch van A. IRWIN. Vrij bewerkt door C. E. de Lille Hogerwaard. Het was midden in den zomer en toen Dolly en Frieda wakker werden, scheen de zon heerlijk in hun slaapkamer. Het zon netje vertelde de meisjes, dat het mooi zomerweer was en zij stonden vlug op. En toch kwam het niet door de zon, dat de kinderen zoo blij en vol verwachting waren en zoo'n haast hadden om naar bui ten te gaan. Dat wss om iets heel anders: er zou dien dag iets heerlijks gebeuren. „Oom Jan" zou komen Oom Jan, dien zij lkog nooit gezien hadden, maar die altijd zulke aardige brieven uit Indië geschreven en zulke heerlijke pakken met wondervoller '..houd op verjaardagen gestuurd had. Nu kwam Oom Jan in eigen persoon uit Indië en de kinderen waren blij, dat het vacantia was en zij naar het bosch konden gaan om bloemen te plukken voor de kamer van Oom Jan. Moeder had gezegd, dat Oom Jan veel van bloemen hield, maar het aller meest van de bloemen, die in het wild groeiden in de omgeving van hun huis, dat eens het ouderlijk tehuis van Oom Jan was geweest. Na het onbijf gingen zij er dadelijk op uit. „Vergeet niet, dat Oom Jan tegen twaalf uur komt, kinderen. Zorg dus uiterlijk half twaalf thuis te zijn," zei Moeder, terwijl zij hen nawuifde. In het volgend oogenblik holden de meisjes het hek uit. De tijd vloog om, terwijl de kinderen bezig waren mooie veldbloemen te plukken en die in een bouquet te schikken. Plotseling sprong Frieda, de oudste, op, terwijl zij haar hoed, die in het gras gele gen had, opraapte. „Kom Dolly, we moeten naar huis^" ze» zij. „Het zal tijd zijn." Met handen -vol bloemen liepen de kin deren nu naar huis. Juist waren zij aan den rand van het bosch gekomen, toen zij plotseling eèn vriendelijke stem hoorden zeggen: „Och, blijf zoo alsjeblieft eens een paai minuten stilstaan heel stil." Op korten afstand vóór hen stond een heer, een vreemde heer, dien zij nog nooit gezien hadden. Hij had een schetsboek in de hand en teekende, terwijl de beide kin deren verbaasd bleven stilstaan, met koorts achtige haast, alsof hij bang was, dat het tooneeltje vóór hem hem elk oogenblik ontglippen kon. Na wat den kinderen een lange tijd scheen, keek hij van zijn werk op en trad op hen toe. „Nu moet ik nog weten, hoe de twee kleine boschnimfjes, wier portret ik ge schetst heb, heeten," zei hij glimlachend. „Zoo'n ontmoeting overkomt mij niet eiken dag. Willen jullie mij eens vertellen, hoe je heet?" De kinderen waren heelemaal niet ver. legen en Frieda zei: „Dit is Dolly en ik heet Frieda." En Dolly, die haar zusje zoo rustig hoor de antwoorden, kwam vlak bij den vreem den heer staan en vroeg op fluisterenden toon: „Hebt u ons uitgeteekend, meneer? Mo gen we 't eens zien „O, ik ben maar net begonnen jullie vluchtig te schetsen, doch je moogt het niet zien, vóór het heelemaal af is. Waar wonen jullie Toch niet in het bosch als echte boschnimfen, is het wel Maar in een huis." De kinderen lachten nu vroolijk. „We wonen op Zonnenheuvel en o, Dolly, we zullen nog te Iaat komen riep Frieda plotseling verschrikt uit. „Kom, we moeten hard loopen, anders is Oom Jan er nog eerder dan wij en vindt hij geen bloemen op zijn kamer." En terwijl Frieda haar zusje bij de hand nam, gleed er een glimlach over het ge zicht van den vreemde. „Neem mij mee," zei hij, „en ik zal alle schuld op mii nemen als er ten minste eenige schuld is. Ik zal niet vergeten te zeggen, dat jullie het niet helpen kunt, dat je zoo laat bent. Maar je moet mij eens wat meer van dien „Oom Jan" en de bloemen voor hem vertellen. Wie is Oom Jan Als bij tooverslag kwamen de tongetjes nu heelemaal los en de kinderen babbelden onder het loopen vroolijk over den oom, dien zij nog nooit gezien hadden, maar van wien Moeder zoo heel veel hield en zoo- veel verteld had en Sie nu na verschei den jaren in Indië te zijn geweest einde lijk thuis kwam. Zij waren nog lang niet uitgepraat, toen er plotseling een eind aan hun verhaal kwam, want Moeder, die reeds op de hooge stoep naar hen had staan uitkijken, rende hun tot groote verbazing der kinderen tegemoet, om in het volgend oogenblik den vreemden heer te omarmen. „Mijn lief, klein zusjeriep de laatste uit. „Je bent heelemaal niets veranderd en ziet er zelfs geen dsg ouder uit dan tien jaar geleden." „Jan, iieve jongen, hoe ben je gekomen Thomas is naar het station gereden om je van den trein te halen. Ik wilde je het liefst in ons ouderlijk huis verwelkomen en de kinderen maar hoe wist je, dat zij het waren „Ik wilde graag thuiskomen langs het oude, bekende boschpaadje en door de weide, net als vroeger. En ik kwam de kinderen geheel onverwachts tegen. Zij za gen er uit als een paar kleine boschnimfen en ik bleef even staan om een schetsje van hen te maken. Al schetsende zag ik in haar ^ogen en hij trok Frieda naar zich toe dezelfde uitdrukking als in die van mijn kleine zusje. Ik earzelde geen minuut langer, want de gelijkenis was al te duide lijk I" Zoo-was Oom Jan dus op een heel an dere manier gekomen dan de kinderen zich voorgesteld hadden, maar dat wisten z:j wel: zij hadden nog nooit zoo'n aardigen oom gezien als „Ootn Jan." En zij werden nog versterkt in dit ge- teekening. waaronder-. Twee kleine voel, toen een paar weken later een groote Boschnimfjes stond, in Moeders ka mer werd opgehangen ais een verrassing voor haar verjaardag. Voor de Kleintjes. HET ZANDKASTEEL door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. 't Is zomerdag en Wiesje gaat Met Moeder naar het strand. Zij heeft een emmertj' in de één', Een schopj' in d' and-re hand Klein W je maakt een zandkasteel Voor Moeder, met een gracht, Een diepe, hoor, 't is heel zwaar werk En Wissje's Moeder lacht. Zij vindt h,et fijn: een zandkasteel, Zoo lekker in de zon. Wie zou niet blij zijn, als hij zich Zoo heerlijk koestïen kon? Maar plots'ling rollen golven aan, Omspoelen het kasteel. Met luid geklots 't is een kabaal En werk'lijk, 't scheelt niet veel, Of 't zandkasteel, dat mooi gebouw. Drijft midden in de zee,. Vlug springt nu Moeder weg en neemt Haar kleine Wiesje mee. Zij snellen beiden angstig heen. Droef klinkt hun bang: Miauw, De golven maken jacht op ons. Och kom toch, kom toch gauw En als ze eind'Jijk thuis weer zijn Zegt Moeder met een zucht: Zoo oud als 'k ben, ging ik nog nooit Zóó angstig op de vlucht M ij zie je in geen zandkasteel Ooit weer. Mijn oude mand Bevalt mij heel wat beter dan Een zandkasteel aan 't strand f Van alles wat. AARDIGE ANTWOORDEN. Een Oostersch vorst reed op zekeren dag met zijn gevolg door een welvarend dorp. Hij zag langs den weg een ouden landman, die een vruchtboom plantte. Hij sprak den man aan en maakte de opmerking, dat hij niet kon hopen, de boomen, die hij plantte, groot te zien. „Dat is waar," zei de boer, „maar daar anderen voor ons geplant hebben, wat ons vruchten geeft, dienen wij op onze beurt voor anderen te planten." „Voortreffelijkriep de vorst uit en hij liet den man duizend goudstukken geven. De schrandere boer nam ze met een diepe buiging aan en zei: „Andere boomen, mijn vorst, bereiken eerst na vele jaren hun wasdom, maar deze dragen vrucht, zoodra zij geplant zijn." Dit doelde op de goudstukken. „Prachtig I" zei de koning. „Schatbewaar der, geef den man nog duizend goudstuk ken." Nog een beurs werd hem overhandigd en nu riep de landman uit: „Andere boomen dragen jaarlijks slechts éénmaal, maar de mijne hebben in één jaar twee oogsten Nu schonk de vorst hem weder geld, maar gaf tegelijk zijn paard de sporen en reed snel wreg, terwijl hij liep: „Uw vernuft is onuitputtelijk, maar mijn schatten niet I" Een Oude Sage. Bij Rügen in de Oostzee ligt een lang en smal eiland. De straat, die het van Rügen scheidt, is niet breed en als men beide oevers een weinig nader beschouwt, kan men heel goed begrijpen, dat zij eens één geheel uitmaakten. En zoo was het ook. Voor langen lijd, zoo zegt de overlevering, was Hiddensee aan Rügen verbonden, en woonden er twee vrouwen, de één op Rügen, de ander op Hiddensee. Wel waren ze buren, maar ze bezochten elkaar zelden, want de ééne, vrouw Hidde, was een booze vrouw, cie altijd ruzie zocht. Eens kwam er een reiziger. Hij was ver dwaald, hongerig en mee en verlangde naar een gastvrij dak. Toen hij vrouw Hidde's huisje zag, waarvan de witte muren hem zoo vriendelijk tusschen dc e;oone boomen toelachten, zei hij bij zichzelf: „Daar moet het goed zijn I" Hij ging er heen, klopte aan en vroeg om binnenge% laten te worden. „Nee," snauwde hem de knorrige vtouw Hidde uit het venster toe, „ik kan u niet op nemen. Mijn huisje is klein en ik heb zelf bijna niets te eten. Loop slechts een eindje verder naar mijn buurvrouw; daar ziet het er beter uit!" En zij sloeg het raam voor zijn neus ciicht. Hoofdschuddend wandelde de 'vreemde ling verder; hij had op de tafel een lekker maal zien slaan: een schaal vol bruin ge bakken visch en brood en boter er naast. Hij had de heerlijke ludht ervan geroken en nu moest hij zich met den reuk tevreden stellen en verder wandelen. „Die vrouw Hidde is een groote leuge naarster," dacht hij, terwijl hij naar het huisje van haar buurvrouw liep. Reeds wilde hij aan de deur kloppen, toen hij bemerkte, dat aljes er hier heel armoe dig uitzag. „O wee," dacht hij, „hier zal 't mij even als bij vrouw Hidde gaan; maar ik wil het toch probeeren." Hij klopte aan. Terstond ging de deur open en keek een vriendelijk gezicht naar buiten. „Vrouwtje," zei de vreemdeling, „ik ben een arme reiziger, moe en hongerig en zoek een dak voor den nacht; laat mij binnen alsjeblieft." Daarop maakte de vrouw de deur ver- dér open en zei: „Kom binnen en neem het weinige, dat ik heb, voor lief, want ik ben heel arm. Wanneer gij echter met mijn soep en wat brood tevreden zijt, zal ik het u gaarne? geven. Voor een nachtleger zal ook wel raad gevonden worden," De vrouw bracht den vreemdeling in de kamer en weldra waren zijn honger en dorst gestild. Wel was de soep niet vet en het brood niet fijn, maar het leek hem toch, alsof hij nog nooit zoo lekker gegeten had. Heerlijk sliep hij 's nachts op een zacht bed van mos en den volgenden morgen zette de vriendelijke vrouw hem een groo- ten, versch gebakken spekpannekoek voor. „God zegene u!" zei toen de reiziger. „Gij zijt een goede vrouw I Uw eerste werk zal gezegend zijn. Dat is mijn dank." En hij ging het kleine huisje uit. De vrouw wenschte hem goede reis en ging in haar kamertje. Daar lag in een kast een rol linnen, dat zij zelf geweven had. Zij nam de rol op om haar als gewoon lijk naar de bleek aan zee te brengen. „Het is slechts weinig dezen winter," sprak zij treurig in zichzelf, „er zullen maar net een paar hemden uit kunnen laat eens zien." Zij. haalde de el en begon te meten. „Een, twee, drie," telde zij en zij mat en mat, terwijl het linnen maar niet op raakte. Steeds haastiger bewoog zij de el, terwijl zij het gemeten linnen vóór zich neerwierp, maar het werd weldra zulk een groote hoop, dat er in haar kamertje geen plaats meer was. Zij liet het toen liggen, ging met de rol linnen in de keukerw en zette daar het meten voort. Maar ook daar had zij weldra een nog grooteren hoop gemeten en het linnen raakte maar niet op. Nu ging zij haar huis uit en mat zonder ophouden, tot dat haar armen lam waren. Eindelijk dacht zij aan der. vreemdeling, dien zij gehuisvest had, aan zijn goed gemeenden wensch en begreep zij, dat haar eerste werk rijk ge zegend was. Tenvijl zij nog druk bezig was met meten, kwam vrouw Hidde voorbij. „Wel buurvrouw," zei deze verwonderd, terwijl zij naar den berg linnen keek, „hoe kom je aan zooveel Qrachtig linnen? Nee, zoo iets moois heb ik nog nooit van mijn leven gezien I" „Ja," antwoordde de ander, „raad dat eens. Het zal je echter braaf ergeren, als je het hoort, want je hadt het ook kunnen hebben. De vreemdeling, dien jij gisteren hebt afgewezen, heeft het mij geschonken." Toen werd vrouw Hidde vuurrood van ergernis en haar hatelijke neus kromde zich zichtbaar. Zij had geen rust meer. „Wacht," zei zij plotseling, „ik zal het ook krijgen f De man kan nog niet ver weg zijn; ik heb hem daareven in het boscfy'e zien gaan." Nu liep vrouw Hidde den vreemden man vlug in het boschje achterna. „HeiHei I" riep zij hem toe, zoodra zij hem in de verte bemerkt had. „Wacht een oogenblik, ik moet u wat zeggen." De vreemdeling stond stil en zag, verwonderd de vrouw naderbij komen. „Zoo, vrouw Hidde, wat wilt ge van mij vroeg hij. „Ik heb den geheelen nacht niet kunnen slapen, omdat ik u gisteren moest wegstu ren," antwoordde zij. „Vanmorgen heb ik een rijke vischvangst gehad, zoodat ik nu goed wil maken, wat ik gisteren verzuimde. Ga mee naar mijn huis en eet zooveel gij maar wilt." De vreemdeling lachte en ging gewillig met haar mee. Vrouw Hidde dischte hem een ontbijt op, dat de tafel bijna deed door buigen en dacht: „Als hij voor haar schralen kost zoo veel gegeven heeft, wat zal hij mij dan niet voor mijn eten geven?" De reiziger liet zich alles goed smaken en toen hij genoeg gegeten had, nam hif afscheid van vrouw Hidde en zei: „Uw eerste werk zal gezegend zijn." Dit v.-as juist hetgeen de gierige vrouw gaarne wilde hooren en zij overlegde reeds bij zichzelf, wat zij nu wel het eerste zou doen./ „Juist, dat is het beste riep zij vol vreugde uit. „Juist! Ik zal zoo dom niet zijn als mijn buurvrouw en mij met linnen ophouden. Ik zal in de kamer gaan en geld tellen. Ha I Als dat eens niet ophield en ik den geheelen dag geld tellen kon!" Zij wilde snel haar huisje binnen gaan om geld te lellen, maar juist begonnen de hon gerige varkens een vreeselijk spektakel te maken. „Ik wil hun eerst nog drinken geven," dacht zij, „zoodat rk in het tellen niet gestoord word." Vlug greep zij den wateremmer, liep naar de voi'lcens, opende den stal en goot water in den trog. Vjaar wat was dat? Het water liep en liep en liep en hield maar niet op. Zij wilde den emmer wegzetten, maar kon het niet; het water liep er zonder ophouden uit. De trog was vol; hij liep over, de stal liep over, de varkens schreeuwden in het water xij verdronken Vrouw Hidde zag dit alles tot haar grooten schrik en kon den emmer niet neerzetten. Altijd sneller stroomde het water, bruisend liep het den stal uit, wierp het huis om, vernielde de boomen en vloei de als een sterke stroom naar zee. Hoe vrouw Hidde ook schreeuwde en den reiziger verwenschte, het hield niet op. Weldra was het water zoo diep als de zee en had het al het land, waar het overheen liep, met huis en hof meegesleept. Huilend van woede zag vrouw Hidde dit alles aan ei. zij maakte zich zóó boos, dat zij heel spoedig aan de gevolgen van haar kwaad heid overleed. Haar buurvrouw, die door het linnen, dat zij verkocht had, een welgestelde vrouw was geworden, liet haar uit medelijden bê- gn-.en en vertelde de geschiedenis aan iedereen, die verschrikt den nieuwen stroom aanstaarde, welke een groot stuk van het eiland meegenomen had, dat sedert dien tijd een afzonderlijk eiland vormt. „Weet gij," zeiden zij, „hoe wij het nieu we eiland zullen noemen Hiddensee; dan weet iedereen, dat het vrouw Hidde's schuld is." En zoo heet het tot op dezen dog. Het water echter, dat het van Rügen afscheidt, noemt men den Trog, omdat het uit een varkenstrog ontslaan is. Dit is de geschiedenis van Hiddensee en wie onze lezers of lezeressen eens naar Rügen mocht gfaan, moet zeker niet ver geten Hiddensee en den Trog te bezoeken. De mcr.:cKen zullen je daar zeggen, of ik de oude sage goed verteld heb of niet. 0 0 0 CORRESPONDENTIE Wielrenner. Dus je hebt Zondag nog al een prettige dag gehad. Wot een mooi uit zicht heb je daar hè Heb je er ook van ge- noten Nimf. Nog wel hartelijk gefeliciteerd hoorZoo, ben je er mee in je schik. Dat doot me genoegen. Het moet door heel moöi zijn. Ik zelf heb het nog nooit gezien. Prach tig, stuur er maar zoo veel je wilt. Ton Neven. Heerlijk, hè, zoo'n poor dogen vacontie. Hot wocr liep ook nog al mee, dus jc hebt geboft. Edy Th. Er stond geen schuilnaam op je brief. Ik zal wot bonnen voor je klaar leg* gen, die je don Maandag kon komen halen. Blauwe Distel. En toch was het zoo. Ja, jij wos dc gelukkige, die de meeste stem men had. Je zult wel plezier hebben cn ook, veel genieten, denk ik op dot schoolreisje. Hejj is er erg mooi. Wat een heerlijke fietstocht heb je gemaakt. En veel moois gezien ook. Er is buiten in de natuur altijd heel veel te genieten. Jc vraag over die schuimbeestjes zal ik over* brengen. Ik weet zelf ook niet, hoc of dat komt. Maar misschien weet een van onze neef jes of nichtjes een oplossing. Kapel. Dank je wel voor je raadsel. Kom Maandag maar eens aan ons kantoor hooren. Misschien is er dan wel wat voor je. Winterkoninkje. Dat raadsel, dat jc mc zond is heel aordig en wel wat nieuws ook. Maar het kon jammer genoeg toch niet in kront. Zoo iets levert bij het zetten en druk ken onoverkomelijke bezwaren, 't Is wel erg jammer, maar daar is niets aan te doen. Zwartkop. Neen, moor het zol nu toch wel zoo langzamerhand tijd worden, dat het wat beter wordt. Vooral in de vacontie is he< niet erg plezierig als het zulk slecht weer is. Dc Eersteling. Dat zal zeker wel veel pijn gedaan hebben, denk ik. Wensch hem beterschap van mc, als jc hem spreekt. Een leuk gezicht is dot, ols je zoo in de hoogte zi# en op olies neer ziet, vindt jc niet Vlinder. Dank voor je raadsel. Wat aardig, dnt je al zoo opschiet met dc piano, 't Zal wel een heclc gezelligheid geven. M o 1. Ja 't Is een hcele mooie ploats zelfs. Ik mag er ook altijd graag zijn. Jij zult die stad dus wel heel goed kennen, ols je er zoo lang hebt gewoond. Jc raadsels zijn heel aardig. Maar ik heb er nog meer, die eerst aan de beurt zijn, dus moet je nog even ge* duld hebben. Goudboa rd. Ben je nu weer heelemaal beter Dnt is niet plezierig I Ja, daar had ik al van gehoord. Draver. Zoo, ben jc ook bij dc pad* vinders gegaan. En is het je goed bevallen? Het lijkt me wel aardig voor je, om zoo iederen Zoterdugmiddag er op uit te trekken. Speurder. Het lijkt er wel op. Trou* wens dat had men al voorspeld, 't Is zoo ook veel prettiger. Stormvogel. Pos maor op, dat je e* niet te veel van cct. Dat kon wel eens ]eelijk€ gevolgen hebben. Dot zal je moeten afwachten, want het gaat bij loting. Daarom kan het voor* komen, dnt het soms long duurt eer je een prijs wint en dat je er som weer gauw twe« ochter elkaar krijgt. Daar is vooruit niets varï te zeggen. E d e 1 w e i s z. Neen, boos ben ik er niet over. Moor ik begreep er toch niets van, dat ik niets meer van je hoorde. Heerlijk, zoo'n' groote tuin hè. Door zal je zeker wel veel in spelen. Appelsnoct. Ik zou de krant dan maar goed opbergen, dan kon hij niet zoek raken. Wat een akelige geschiedenis was dat. OOM KAREL. 1

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 7