KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Kare'.
Jelui schreven me bijna allemaal, dat het
zulk mooi weer is. Dat is ook zoo geweest,
mear we moeten er maar niet al te vast op
rekenen, dat het zoo blijft. Want terwijl ik dit
aan jelui schiijf, regent het geweldig hard, ols-
of het water met bakken uit de lucht wordt
gegoten. Gewoonlijk zijn dat echter maar
buien en duren ze niet heel lang. Maar als jc
er toevallig in loopt of fietst is dat niet erg
plezierig. Je bent dan in een minimum van tijd
kletsnat We zullen maar hopen, dat dc va-
cantietijd beter weer zal hebben. Want als je
vacantie hebt en het gaat dan regenen, don
heb je heelemaal geen plezier. Wc zullen nu
moer niet zoo pessimistisch en somber zijn,
Wie weet valt het nog niet heel erg mee. Heb
ben jelui al allemaal plannetjes "gemaakt voor
de vecantie Daar hoor ik zeker wel het een
en ander van, als het zoover is Als eerst de
repetitietijd maar voorbij is
RAADSELS.
OPLOSSINGEN VAN DE VORIGE WEEK.
De oplossingen van dc raadsels van de vo
rige keer waren
-I.. 's H e r t o g e n bosch, met dc woorden
boog, grens, broer, scherts, groen en hert.
II. Naordens' ontmanteling, met de
woorden Nico, maan, kaas, peer," rede, teen,
neef, Oslo, loon, neen, Otto, emir, amor, knap,
rots, fête, Ella, kiek, Nero en egge.
De prijs is deze keer gewonnen door. Vlin
der die hem Maandag aan ons bureau kan
afhalen
NIEUWE RAADSELS.
1. Het geheel is een bekend spreekwoord van
15 letters cn twee woorden.
4, 6, 8 zit aan een wagen.
5, 7, 4 is een soort bij.
II, 6, 13, 15 is een ander woord voor nijd.
2, 12, 7, 9 is om bloemen in Ie zetten
10 is een muzieknoot.
(Ingcz. door Wielrenner.)
11
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
y
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X'
X
X
X
X
X
X
Het geheel' is een sport, die meer en meer
.beoefend wordt.
Op de eerste rij een medeklinker
Op de 2e rij een rustplaats.
Op do 3c rij een meisjesnaam.
Op do 4e rij een gang in een gebouw.
Op de 5e rij wordt wel op een verjaardag
gegeven.
Op dc 6e rij een sport die nu sterk begint
te herleven.
Op dc 7c rij kan iedereen hebben.
Op do 8ste rij zijn rond en worden door
jongens als speelgoed gebruikt.
Op de 9de rij een landbouwwerktuig
Op dc 10c rij een hondennaam.
Op de 11e rij een medeklinker.
(Ingez. door Driehoek.)
HET SCHUIMBEESTJE.
Een van onze nichtjes schreef mij het vol
gende
„Een paar dagen geleden ontdekte ik aan
de onderkant van een zonnebloemblnd een
hoopje schuim, cn toen ik het een weinig van
elkaar schoof, merkte ik, dat er een groen-geel
beestje in zat, met heel kleinee roodc oogjes.
Toen ik even later terugkwam, vond ik het niet
meer, maar wel een nieuw hoopje schuim. In
de encyclopaedic heb ik het opgezocht, het
heet Cicade. Ik vond er dit over.
„Cicaden (cicadina), insecten behoorendc tot
dc gcsnavelde insecten (Rynchota) De
Cicaden vormen een grootc groep, en zijn alle
voorzien van vier gelijke vleugels, korte, in een
borstel eindigende sprieten en een dikken, ver
naar achteren omspringendèn snavel. Zij voe
den -zich met plantensappen, maar hechten zich
niet met den snavel voor langoren tijd in de
planten vast, zijn daardoor minder schadelijk
dan plantenluizen. In ons land komt voor het
schuimbeestje; vooral in Z. landen komen groo-
te soorten voor, b.v. dc mannucicadc, de lan
taarndragers en de zingende cicaden
Djt vind ik allemaal goed en best, maar nu
wou ik juist weten, hoe of zoo'n tamelijk
klein beestje zóó gauw zoo'n boel schuirr. kan
mok^n. Zouden de nichten en neven er mij
soms aan kunnen helpen
Als een van jelui hierep een antwoord weet,
schrijf het mc dan maar, dan zal ik het in
onze krant zetten.
Twee Kleine Boschnimfjes.
Naar het Engelsch van A. IRWIN.
Vrij bewerkt door
C. E. de Lille Hogerwaard.
Het was midden in den zomer en toen
Dolly en Frieda wakker werden, scheen de
zon heerlijk in hun slaapkamer. Het zon
netje vertelde de meisjes, dat het mooi
zomerweer was en zij stonden vlug op.
En toch kwam het niet door de zon, dat
de kinderen zoo blij en vol verwachting
waren en zoo'n haast hadden om naar bui
ten te gaan. Dat wss om iets heel anders:
er zou dien dag iets heerlijks gebeuren.
„Oom Jan" zou komen Oom Jan, dien
zij lkog nooit gezien hadden, maar die altijd
zulke aardige brieven uit Indië geschreven
en zulke heerlijke pakken met wondervoller
'..houd op verjaardagen gestuurd had. Nu
kwam Oom Jan in eigen persoon uit Indië
en de kinderen waren blij, dat het vacantia
was en zij naar het bosch konden gaan om
bloemen te plukken voor de kamer van
Oom Jan. Moeder had gezegd, dat Oom
Jan veel van bloemen hield, maar het aller
meest van de bloemen, die in het wild
groeiden in de omgeving van hun huis,
dat eens het ouderlijk tehuis van Oom Jan
was geweest.
Na het onbijf gingen zij er dadelijk op
uit.
„Vergeet niet, dat Oom Jan tegen twaalf
uur komt, kinderen. Zorg dus uiterlijk half
twaalf thuis te zijn," zei Moeder, terwijl zij
hen nawuifde. In het volgend oogenblik
holden de meisjes het hek uit.
De tijd vloog om, terwijl de kinderen
bezig waren mooie veldbloemen te plukken
en die in een bouquet te schikken.
Plotseling sprong Frieda, de oudste, op,
terwijl zij haar hoed, die in het gras gele
gen had, opraapte.
„Kom Dolly, we moeten naar huis^" ze»
zij. „Het zal tijd zijn."
Met handen -vol bloemen liepen de kin
deren nu naar huis.
Juist waren zij aan den rand van het
bosch gekomen, toen zij plotseling eèn
vriendelijke stem hoorden zeggen:
„Och, blijf zoo alsjeblieft eens een paai
minuten stilstaan heel stil."
Op korten afstand vóór hen stond een
heer, een vreemde heer, dien zij nog nooit
gezien hadden. Hij had een schetsboek in
de hand en teekende, terwijl de beide kin
deren verbaasd bleven stilstaan, met koorts
achtige haast, alsof hij bang was, dat het
tooneeltje vóór hem hem elk oogenblik
ontglippen kon.
Na wat den kinderen een lange tijd
scheen, keek hij van zijn werk op en trad
op hen toe.
„Nu moet ik nog weten, hoe de twee
kleine boschnimfjes, wier portret ik ge
schetst heb, heeten," zei hij glimlachend.
„Zoo'n ontmoeting overkomt mij niet eiken
dag. Willen jullie mij eens vertellen, hoe je
heet?"
De kinderen waren heelemaal niet ver.
legen en Frieda zei:
„Dit is Dolly en ik heet Frieda."
En Dolly, die haar zusje zoo rustig hoor
de antwoorden, kwam vlak bij den vreem
den heer staan en vroeg op fluisterenden
toon:
„Hebt u ons uitgeteekend, meneer? Mo
gen we 't eens zien
„O, ik ben maar net begonnen jullie
vluchtig te schetsen, doch je moogt het
niet zien, vóór het heelemaal af is. Waar
wonen jullie Toch niet in het bosch als
echte boschnimfen, is het wel Maar in
een huis."
De kinderen lachten nu vroolijk.
„We wonen op Zonnenheuvel en o, Dolly,
we zullen nog te Iaat komen riep Frieda
plotseling verschrikt uit. „Kom, we moeten
hard loopen, anders is Oom Jan er nog
eerder dan wij en vindt hij geen bloemen
op zijn kamer."
En terwijl Frieda haar zusje bij de hand
nam, gleed er een glimlach over het ge
zicht van den vreemde.
„Neem mij mee," zei hij, „en ik zal alle
schuld op mii nemen als er ten minste
eenige schuld is. Ik zal niet vergeten te
zeggen, dat jullie het niet helpen kunt, dat
je zoo laat bent. Maar je moet mij eens wat
meer van dien „Oom Jan" en de bloemen
voor hem vertellen. Wie is Oom Jan
Als bij tooverslag kwamen de tongetjes
nu heelemaal los en de kinderen babbelden
onder het loopen vroolijk over den oom,
dien zij nog nooit gezien hadden, maar van
wien Moeder zoo heel veel hield en zoo-
veel verteld had en Sie nu na verschei
den jaren in Indië te zijn geweest einde
lijk thuis kwam.
Zij waren nog lang niet uitgepraat, toen
er plotseling een eind aan hun verhaal
kwam, want Moeder, die reeds op de hooge
stoep naar hen had staan uitkijken, rende
hun tot groote verbazing der kinderen
tegemoet, om in het volgend oogenblik den
vreemden heer te omarmen.
„Mijn lief, klein zusjeriep de laatste
uit. „Je bent heelemaal niets veranderd en
ziet er zelfs geen dsg ouder uit dan tien
jaar geleden."
„Jan, iieve jongen, hoe ben je gekomen
Thomas is naar het station gereden om je
van den trein te halen. Ik wilde je het
liefst in ons ouderlijk huis verwelkomen en
de kinderen maar hoe wist je, dat zij
het waren
„Ik wilde graag thuiskomen langs het
oude, bekende boschpaadje en door de
weide, net als vroeger. En ik kwam de
kinderen geheel onverwachts tegen. Zij za
gen er uit als een paar kleine boschnimfen
en ik bleef even staan om een schetsje van
hen te maken. Al schetsende zag ik in
haar ^ogen en hij trok Frieda naar zich
toe dezelfde uitdrukking als in die van
mijn kleine zusje. Ik earzelde geen minuut
langer, want de gelijkenis was al te duide
lijk I"
Zoo-was Oom Jan dus op een heel an
dere manier gekomen dan de kinderen zich
voorgesteld hadden, maar dat wisten z:j
wel: zij hadden nog nooit zoo'n aardigen
oom gezien als „Ootn Jan."
En zij werden nog versterkt in dit ge-
teekening. waaronder-. Twee kleine
voel, toen een paar weken later een groote
Boschnimfjes stond, in Moeders ka
mer werd opgehangen ais een verrassing
voor haar verjaardag.
Voor de Kleintjes.
HET ZANDKASTEEL
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
't Is zomerdag en Wiesje gaat
Met Moeder naar het strand.
Zij heeft een emmertj' in de één',
Een schopj' in d' and-re hand
Klein W je maakt een zandkasteel
Voor Moeder, met een gracht,
Een diepe, hoor, 't is heel zwaar werk
En Wissje's Moeder lacht.
Zij vindt h,et fijn: een zandkasteel,
Zoo lekker in de zon.
Wie zou niet blij zijn, als hij zich
Zoo heerlijk koestïen kon?
Maar plots'ling rollen golven aan,
Omspoelen het kasteel.
Met luid geklots 't is een kabaal
En werk'lijk, 't scheelt niet veel,
Of 't zandkasteel, dat mooi gebouw.
Drijft midden in de zee,.
Vlug springt nu Moeder weg en neemt
Haar kleine Wiesje mee.
Zij snellen beiden angstig heen.
Droef klinkt hun bang: Miauw,
De golven maken jacht op ons.
Och kom toch, kom toch gauw
En als ze eind'Jijk thuis weer zijn
Zegt Moeder met een zucht:
Zoo oud als 'k ben, ging ik nog nooit
Zóó angstig op de vlucht
M ij zie je in geen zandkasteel
Ooit weer. Mijn oude mand
Bevalt mij heel wat beter dan
Een zandkasteel aan 't strand f
Van alles wat.
AARDIGE ANTWOORDEN.
Een Oostersch vorst reed op zekeren dag
met zijn gevolg door een welvarend dorp.
Hij zag langs den weg een ouden landman,
die een vruchtboom plantte. Hij sprak den
man aan en maakte de opmerking, dat hij
niet kon hopen, de boomen, die hij plantte,
groot te zien.
„Dat is waar," zei de boer, „maar daar
anderen voor ons geplant hebben, wat ons
vruchten geeft, dienen wij op onze beurt
voor anderen te planten."
„Voortreffelijkriep de vorst uit en hij
liet den man duizend goudstukken geven.
De schrandere boer nam ze met een diepe
buiging aan en zei:
„Andere boomen, mijn vorst, bereiken
eerst na vele jaren hun wasdom, maar deze
dragen vrucht, zoodra zij geplant zijn."
Dit doelde op de goudstukken.
„Prachtig I" zei de koning. „Schatbewaar
der, geef den man nog duizend goudstuk
ken."
Nog een beurs werd hem overhandigd en
nu riep de landman uit:
„Andere boomen dragen jaarlijks slechts
éénmaal, maar de mijne hebben in één jaar
twee oogsten
Nu schonk de vorst hem weder geld,
maar gaf tegelijk zijn paard de sporen en
reed snel wreg, terwijl hij liep:
„Uw vernuft is onuitputtelijk, maar mijn
schatten niet I"
Een Oude Sage.
Bij Rügen in de Oostzee ligt een lang
en smal eiland. De straat, die het van
Rügen scheidt, is niet breed en als men
beide oevers een weinig nader beschouwt,
kan men heel goed begrijpen, dat zij eens
één geheel uitmaakten. En zoo was het ook.
Voor langen lijd, zoo zegt de overlevering,
was Hiddensee aan Rügen verbonden, en
woonden er twee vrouwen, de één op
Rügen, de ander op Hiddensee. Wel waren
ze buren, maar ze bezochten elkaar zelden,
want de ééne, vrouw Hidde, was een booze
vrouw, cie altijd ruzie zocht.
Eens kwam er een reiziger. Hij was ver
dwaald, hongerig en mee en verlangde naar
een gastvrij dak. Toen hij vrouw Hidde's
huisje zag, waarvan de witte muren hem
zoo vriendelijk tusschen dc e;oone boomen
toelachten, zei hij bij zichzelf:
„Daar moet het goed zijn I" Hij ging er
heen, klopte aan en vroeg om binnenge%
laten te worden.
„Nee," snauwde hem de knorrige vtouw
Hidde uit het venster toe, „ik kan u niet op
nemen. Mijn huisje is klein en ik heb zelf
bijna niets te eten. Loop slechts een eindje
verder naar mijn buurvrouw; daar ziet het
er beter uit!"
En zij sloeg het raam voor zijn neus
ciicht.
Hoofdschuddend wandelde de 'vreemde
ling verder; hij had op de tafel een lekker
maal zien slaan: een schaal vol bruin ge
bakken visch en brood en boter er naast.
Hij had de heerlijke ludht ervan geroken en
nu moest hij zich met den reuk tevreden
stellen en verder wandelen.
„Die vrouw Hidde is een groote leuge
naarster," dacht hij, terwijl hij naar het
huisje van haar buurvrouw liep.
Reeds wilde hij aan de deur kloppen, toen
hij bemerkte, dat aljes er hier heel armoe
dig uitzag.
„O wee," dacht hij, „hier zal 't mij even
als bij vrouw Hidde gaan; maar ik wil het
toch probeeren."
Hij klopte aan. Terstond ging de deur
open en keek een vriendelijk gezicht naar
buiten.
„Vrouwtje," zei de vreemdeling, „ik ben
een arme reiziger, moe en hongerig en zoek
een dak voor den nacht; laat mij binnen
alsjeblieft."
Daarop maakte de vrouw de deur ver-
dér open en zei:
„Kom binnen en neem het weinige, dat
ik heb, voor lief, want ik ben heel arm.
Wanneer gij echter met mijn soep en wat
brood tevreden zijt, zal ik het u gaarne?
geven. Voor een nachtleger zal ook wel
raad gevonden worden,"
De vrouw bracht den vreemdeling in de
kamer en weldra waren zijn honger en
dorst gestild. Wel was de soep niet vet en
het brood niet fijn, maar het leek hem toch,
alsof hij nog nooit zoo lekker gegeten had.
Heerlijk sliep hij 's nachts op een zacht
bed van mos en den volgenden morgen
zette de vriendelijke vrouw hem een groo-
ten, versch gebakken spekpannekoek voor.
„God zegene u!" zei toen de reiziger.
„Gij zijt een goede vrouw I Uw eerste
werk zal gezegend zijn. Dat is mijn dank."
En hij ging het kleine huisje uit.
De vrouw wenschte hem goede reis en
ging in haar kamertje. Daar lag in een
kast een rol linnen, dat zij zelf geweven
had. Zij nam de rol op om haar als gewoon
lijk naar de bleek aan zee te brengen.
„Het is slechts weinig dezen winter,"
sprak zij treurig in zichzelf, „er zullen maar
net een paar hemden uit kunnen laat
eens zien."
Zij. haalde de el en begon te meten.
„Een, twee, drie," telde zij en zij mat en
mat, terwijl het linnen maar niet op raakte.
Steeds haastiger bewoog zij de el, terwijl
zij het gemeten linnen vóór zich neerwierp,
maar het werd weldra zulk een groote hoop,
dat er in haar kamertje geen plaats meer
was. Zij liet het toen liggen, ging met de
rol linnen in de keukerw en zette daar het
meten voort. Maar ook daar had zij weldra
een nog grooteren hoop gemeten en het
linnen raakte maar niet op. Nu ging zij
haar huis uit en mat zonder ophouden, tot
dat haar armen lam waren. Eindelijk dacht
zij aan der. vreemdeling, dien zij gehuisvest
had, aan zijn goed gemeenden wensch en
begreep zij, dat haar eerste werk rijk ge
zegend was.
Tenvijl zij nog druk bezig was met meten,
kwam vrouw Hidde voorbij.
„Wel buurvrouw," zei deze verwonderd,
terwijl zij naar den berg linnen keek, „hoe
kom je aan zooveel Qrachtig linnen? Nee,
zoo iets moois heb ik nog nooit van mijn
leven gezien I"
„Ja," antwoordde de ander, „raad dat
eens. Het zal je echter braaf ergeren, als
je het hoort, want je hadt het ook kunnen
hebben. De vreemdeling, dien jij gisteren
hebt afgewezen, heeft het mij geschonken."
Toen werd vrouw Hidde vuurrood van
ergernis en haar hatelijke neus kromde
zich zichtbaar. Zij had geen rust meer.
„Wacht," zei zij plotseling, „ik zal het
ook krijgen f De man kan nog niet ver weg
zijn; ik heb hem daareven in het boscfy'e
zien gaan."
Nu liep vrouw Hidde den vreemden man
vlug in het boschje achterna.
„HeiHei I" riep zij hem toe, zoodra zij
hem in de verte bemerkt had. „Wacht een
oogenblik, ik moet u wat zeggen." De
vreemdeling stond stil en zag, verwonderd
de vrouw naderbij komen.
„Zoo, vrouw Hidde, wat wilt ge van mij
vroeg hij.
„Ik heb den geheelen nacht niet kunnen
slapen, omdat ik u gisteren moest wegstu
ren," antwoordde zij. „Vanmorgen heb ik
een rijke vischvangst gehad, zoodat ik nu
goed wil maken, wat ik gisteren verzuimde.
Ga mee naar mijn huis en eet zooveel gij
maar wilt."
De vreemdeling lachte en ging gewillig
met haar mee. Vrouw Hidde dischte hem
een ontbijt op, dat de tafel bijna deed door
buigen en dacht:
„Als hij voor haar schralen kost zoo
veel gegeven heeft, wat zal hij mij dan niet
voor mijn eten geven?"
De reiziger liet zich alles goed smaken
en toen hij genoeg gegeten had, nam hif
afscheid van vrouw Hidde en zei:
„Uw eerste werk zal gezegend zijn."
Dit v.-as juist hetgeen de gierige vrouw
gaarne wilde hooren en zij overlegde reeds
bij zichzelf, wat zij nu wel het eerste zou
doen./
„Juist, dat is het beste riep zij vol
vreugde uit. „Juist! Ik zal zoo dom niet
zijn als mijn buurvrouw en mij met linnen
ophouden. Ik zal in de kamer gaan en geld
tellen. Ha I Als dat eens niet ophield en ik
den geheelen dag geld tellen kon!"
Zij wilde snel haar huisje binnen gaan om
geld te lellen, maar juist begonnen de hon
gerige varkens een vreeselijk spektakel te
maken. „Ik wil hun eerst nog drinken
geven," dacht zij, „zoodat rk in het tellen
niet gestoord word." Vlug greep zij den
wateremmer, liep naar de voi'lcens, opende
den stal en goot water in den trog.
Vjaar wat was dat? Het water liep en
liep en liep en hield maar niet op. Zij wilde
den emmer wegzetten, maar kon het niet;
het water liep er zonder ophouden uit. De
trog was vol; hij liep over, de stal liep over,
de varkens schreeuwden in het water xij
verdronken
Vrouw Hidde zag dit alles tot haar
grooten schrik en kon den emmer niet
neerzetten. Altijd sneller stroomde het
water, bruisend liep het den stal uit, wierp
het huis om, vernielde de boomen en vloei
de als een sterke stroom naar zee.
Hoe vrouw Hidde ook schreeuwde en den
reiziger verwenschte, het hield niet op.
Weldra was het water zoo diep als de zee
en had het al het land, waar het overheen
liep, met huis en hof meegesleept. Huilend
van woede zag vrouw Hidde dit alles aan
ei. zij maakte zich zóó boos, dat zij heel
spoedig aan de gevolgen van haar kwaad
heid overleed.
Haar buurvrouw, die door het linnen, dat
zij verkocht had, een welgestelde vrouw
was geworden, liet haar uit medelijden bê-
gn-.en en vertelde de geschiedenis aan
iedereen, die verschrikt den nieuwen
stroom aanstaarde, welke een groot stuk
van het eiland meegenomen had, dat sedert
dien tijd een afzonderlijk eiland vormt.
„Weet gij," zeiden zij, „hoe wij het nieu
we eiland zullen noemen Hiddensee; dan
weet iedereen, dat het vrouw Hidde's
schuld is."
En zoo heet het tot op dezen dog. Het
water echter, dat het van Rügen afscheidt,
noemt men den Trog, omdat het uit een
varkenstrog ontslaan is.
Dit is de geschiedenis van Hiddensee en
wie onze lezers of lezeressen eens naar
Rügen mocht gfaan, moet zeker niet ver
geten Hiddensee en den Trog te bezoeken.
De mcr.:cKen zullen je daar zeggen, of ik
de oude sage goed verteld heb of niet.
0 0
0
CORRESPONDENTIE
Wielrenner. Dus je hebt Zondag nog
al een prettige dag gehad. Wot een mooi uit
zicht heb je daar hè Heb je er ook van ge-
noten
Nimf. Nog wel hartelijk gefeliciteerd
hoorZoo, ben je er mee in je schik. Dat
doot me genoegen. Het moet door heel moöi
zijn. Ik zelf heb het nog nooit gezien. Prach
tig, stuur er maar zoo veel je wilt.
Ton Neven. Heerlijk, hè, zoo'n poor
dogen vacontie. Hot wocr liep ook nog al mee,
dus jc hebt geboft.
Edy Th. Er stond geen schuilnaam op
je brief. Ik zal wot bonnen voor je klaar leg*
gen, die je don Maandag kon komen halen.
Blauwe Distel. En toch was het zoo.
Ja, jij wos dc gelukkige, die de meeste stem
men had. Je zult wel plezier hebben cn ook,
veel genieten, denk ik op dot schoolreisje. Hejj
is er erg mooi. Wat een heerlijke fietstocht heb
je gemaakt. En veel moois gezien ook. Er is
buiten in de natuur altijd heel veel te genieten.
Jc vraag over die schuimbeestjes zal ik over*
brengen. Ik weet zelf ook niet, hoc of dat
komt. Maar misschien weet een van onze neef
jes of nichtjes een oplossing.
Kapel. Dank je wel voor je raadsel.
Kom Maandag maar eens aan ons kantoor
hooren. Misschien is er dan wel wat voor je.
Winterkoninkje. Dat raadsel, dat
jc mc zond is heel aordig en wel wat nieuws
ook. Maar het kon jammer genoeg toch niet in
kront. Zoo iets levert bij het zetten en druk
ken onoverkomelijke bezwaren, 't Is wel erg
jammer, maar daar is niets aan te doen.
Zwartkop. Neen, moor het zol nu toch
wel zoo langzamerhand tijd worden, dat het
wat beter wordt. Vooral in de vacontie is he<
niet erg plezierig als het zulk slecht weer is.
Dc Eersteling. Dat zal zeker wel
veel pijn gedaan hebben, denk ik. Wensch hem
beterschap van mc, als jc hem spreekt. Een
leuk gezicht is dot, ols je zoo in de hoogte zi#
en op olies neer ziet, vindt jc niet
Vlinder. Dank voor je raadsel. Wat
aardig, dnt je al zoo opschiet met dc piano,
't Zal wel een heclc gezelligheid geven.
M o 1. Ja 't Is een hcele mooie ploats
zelfs. Ik mag er ook altijd graag zijn. Jij zult
die stad dus wel heel goed kennen, ols je er
zoo lang hebt gewoond. Jc raadsels zijn heel
aardig. Maar ik heb er nog meer, die eerst
aan de beurt zijn, dus moet je nog even ge*
duld hebben.
Goudboa rd. Ben je nu weer heelemaal
beter Dnt is niet plezierig I Ja, daar had ik
al van gehoord.
Draver. Zoo, ben jc ook bij dc pad*
vinders gegaan. En is het je goed bevallen?
Het lijkt me wel aardig voor je, om zoo iederen
Zoterdugmiddag er op uit te trekken.
Speurder. Het lijkt er wel op. Trou*
wens dat had men al voorspeld, 't Is zoo ook
veel prettiger.
Stormvogel. Pos maor op, dat je e*
niet te veel van cct. Dat kon wel eens ]eelijk€
gevolgen hebben. Dot zal je moeten afwachten,
want het gaat bij loting. Daarom kan het voor*
komen, dnt het soms long duurt eer je een
prijs wint en dat je er som weer gauw twe«
ochter elkaar krijgt. Daar is vooruit niets varï
te zeggen.
E d e 1 w e i s z. Neen, boos ben ik er niet
over. Moor ik begreep er toch niets van, dat
ik niets meer van je hoorde. Heerlijk, zoo'n'
groote tuin hè. Door zal je zeker wel veel
in spelen.
Appelsnoct. Ik zou de krant dan
maar goed opbergen, dan kon hij niet zoek
raken. Wat een akelige geschiedenis was dat.
OOM KAREL. 1