KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei.
Dc vorige week heb ik jelui beloofd, dat ik
wot van mijn v¢ie zou vertellen: Jelui we
ten reeds, dat ik mijn vocontie in Zwitserland
heb doorgebracht met een paar familieleden
van me. Op school heb je natuurlijk allemaal
van dat land geleerd. Je weef, de Rijn ont
springt er, je hebt er reuzen-hoogc bergen
waarop de sneeuw zelfs midden in den zomer
niet smelt en waar je, alsof het midden in den
winter was, naar hartelust kimt sneeuwballen
gooier. Op school had ik daar ook van ge
leerd, maar als je dot alles in werkelijkheid
ziet, is alles natuurlijk veel mooier. Jammer
dat ik jelui niet allemaal de ansichtkaarten en
foto's kan laten zien, die ik heb meegebracht;
dat zou notuurlijk veel meer tot je zeggen dan
hetgeen ik' zco maar kan vertellen. De reis
naar Zwitserland duurt al een heele tijd. Als
je eens rekent, dat wc 's middags om 2 uur
uit Amsterdam vertrokken, den gehcclen dag
cn nacht door spoorden en den volgenden
ochtend om 7 uur in Basel dat is de eerste
stad in Zwitserland aankwamen, dan kan je
nagaan, dnt je dan wel weer blij bent, als je
uit den trein kunt. Zoo'n reis met een nacht
trein is altijd iets eigenaardigs. Je ziet natuur
lijk niets meer 's nachts, zoodot do meeste
reizigers het licht hebben uitgedaan cn zoo
goed cn zoo kwaad ols het kan, trachten te
slapen. Zoo'n nachttrein, trouwens olie in
ternationale treinen bestaan uit z.g.n. D-
wegens. Die hebben jelui zeker hier aan het
station ook wel eens gezien. Dat zijn wagens
met een zijgang, die allen verbonden zijn,
zoodot je de' hccle trein kunt door wandelen.
Over dag is dot' wel een aardige afwisseling,
maar 's nachts zie je vrijwel niets dan slopende
reizigers. En in de speciale sloopwagens zijn
alle coupé's dicht cn zie je heelemoal niets.
Toen ik den trein 's avonds dan nog eens Was
doorgeloopcn ben ik ook maar gaan slapen.
Dat was wel het beste, wat ik doen kon. Al*
leen is het don minder plezierig als je in het
holst van den nacht wordt wakker gemaakt
door den conducteur, die de kaartjes komt na
zien of door een beambte die naar de pas
poorten vraagt. Ook dc douane komt je nog
een enkele moal lastig vallen, rpaor heel erg
is dot niet. Intusschen snelt de trein door do
duisternis heen, zijn einddoel tegemoet. Zooals
ik zei, waren wc tegen 7 uur in Basel. Dat is
dc eerste grootc plaats in Zwitserland, juist
op dc grens gelegen. Heel veel reizigers stap
pen hier over in andere treinen, die naar de
verschillende declen van Zwitserland gaan,
maar aangezien wij onze plaatsen hadden in
een doorgaande wagen Van Amsterdam naar
Luzem, konden we blijven zitten want wij l\ad-
den Luzern, de grootste plaats aan het Vier-
woudsteden-meer tot doel van onze treinreis
Hoe het verder met ons ging, daarover zal ik
een volgende keer weer ééns wat vertellen,
anders neem ik te veel plaatsruimte in beslag.
En er moet voor het andere toch ook nog
ruimte over blijven. De volgende keer dus het
vervolg.
Hier komen nu eerst de
RAADSELS.
Oplossingen van dc vorige week.
De oplossingen van dc raadsels van dc vo-
ïige week waren:
I. N i a g o r o met de woonden Riga, gaai,
ar, Anna, Riga.
II. Rotterdam met dc woorden R, pot,
water, wratten, Rotterdam, Naardcn, adder,
kat, m.
De prijs is gewonnen door Weetgraag,
die hem Maandag aan ons kantoor in ont
vangst kan nemen.
NIEUWE RAADSELS
L
ry
y
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
-
X
X
X
X
Op de 1ste rij een medeklinker -
Op de 2de rij iets dat in den zomer verfris-
sching brengt.
Op de 3de rij een kostbaar sierraad
Op dc 4de rij iets dat we altijd in den zak
dragen.
Op de 5de rij hef gevraagde woQrd.
Op dc 6de hij een plaats in Noord-Holland.
@p de 7de rij niet de naaste weg.
Op dc 8ste rij virydt men langs menige
rivier.
Op dc 9de rij een medeklinker.
(ïngez. door Winterkoninkje.)
II.
Het geheel is een spreekwoord van 10 woor
den en 36 letters.
19, 55, 24, 15 is een vervoermiddel.
14, 7, 27, is iets dat warmte geeft.
1, 33, 18, 3 is een lichaamsdeel.
30, 35, 20 is een slecht cijfer op het rap
port.
8, 12, 16, 5 is een bergniier.
25, 17, 28, 5 is een inheemsch vogeltje.
51, 56, 29, 6, 10, 23, 34 zit oan elke pomp.
"IT, 2, 13 is een onbepaald lidwoord.
21, 4, 26, 20 hebben we allemaal innerlijk,
j 32, 22, 3 is een kleur.
(Ingez. door Mol.)
Kussengevecht.
door
C. E. de Lille Hogcrwaard
Twee nichtjes en twee neefjes
Die hebben dolle pret.
Ze rijn 't is bij vergissing
Een uur te vroeg uit bed.
Plots krijgt Johon den wekker
In 't oog. \?'at?f zes uur pas
Zegt hij. 'k Dacht vast en zeker,
Dat het veel later was
Maar wacht, wij leev'ren samen
Met kussens een gevecht
Hé jajuicht nu het drietal
Tom, Ans en Cootje Hecht.
Maarals zij druk ravotten.
De strijd het hevigst is
Verschijnt op eens Tant' Annnl
Ja bengels, nu is 't mis.
O kind'rcn, wees voorzichtig,
Stoei liever buiten, hoor!
Foei, foeif bromt zij, zijn daar nu
Mijn mooie kussens voor
Wie stoeien wil en vechten,
Ravotten heel den dag,
Die kiest daarvoor de ruimte
Daar het in huis niet mag.
- Hoe licht toch kun j' iels breken,
Gouw is een vaasje stuk
- Dan zeg je heel beteuterd
Och, och, wat ongeluk
- 't Is beter 't niet te wagen,
I n h u i s dus geen gevecht.
- Geloof me: wie het tóch doet,
Bekomt het meestal slecht f
Dat kwam anders uit dan
hij gedacht had.
Een heer stapte in een spoorwegcoupé,
waarvan reeds alle plaatsen ingenomen
waren. Hij vroeg beleefd
.Hebben de heeren er ook iets op tegen,
dat ik hier maar blijf staan
„Ja zeker, meneer!" riep iemand, die in
een hoekje bij het portier zat. „Het is een
schande, zooals ze tegenwoordig de trei
nen volstoppen."
„Daar gij de eenige zijt, die iets tegen
mijn aanwezigheid hebt in te brengen, zal
ik maar blijven waar ik ben," antwoordde
de reiziger, die eigenlijk te veel was.
„Dan roep ik den conducteur er bij, me-
neer!" klonk het nu. En de daad bij het
woord voegende, stond de booze reiziger
op, stak zijn hoofd uit het raampje en be
gon luid om een conducteur te roepen. In
tusschen maakte de laatst ingestapte rei
ziger van deze gelegenheid gebruik door
heel kalm de nu onbezette zitplaats in te
nemen.
„Wat is er aan de hand?" vroeg de con
ducteur," terwijl hij het portier opende.
,Een passagier te veel," was het bedaar
de antwoord van den laatsten reiziger.
.Dadelijk uitstappen als 't u belieft, me
neer; dc trein vertrekt en zonder ver
dere uillegging af te wachten, trok de con
ducteur den verongelijkten passagier uit
de coupé, die nu in machtelooze woede op
het perron achterbleef.
Allerlei.
i
EEN VERSTANDIGE HOND.
Iemand bezat een zeer goed opgevoeden
hond. Het dier had maar één gebrek en
dit kon men hem niet afleeren n.l het snoe
pen. Zijn baes zette hem daarvoor altijd in
den hoek. Eens, toen de kleine Tippy, zoo
heette de hond, weer gesnoept had en zijn
baas niet thuis was, ging hij netjes in den
hoek opzitten. Hoe verwonderd was zijn
baas, toen hij Tippy bij zijn thuiskomst in
den hoek ontdekte. Spoedig zag hij echter,
dat er uit de melkkan gesnoept was en be
greep hij, dat het slimme dier zichzelf reeds
bij voorbaat gestraft had.
Koe een professor les nam
bij een schaapherder.
Een beroemd professor in de natuurkun
de die ook veel aan sterrenkunde deed,
maakte eens een voetreis. Hij kwam toen
door een groot woud, verdwaalde, en al
dwalend kwam hij op een heide, waar juist
een oude schaapherder zijn kudde liet gra
zen.
„Wel, scheper," begon toen de profes
sor, „kun je mij ook zeggen, hoe ik in hot
heuveldorp kom?"
„Maar dan moet u nog wel bijna twee
uren loopen, mijnheer," antwoordde de
scheper. „En vóórdat u er bent, zijn uw
kleeren doornat, want binnen een uur re
gent het."
„Hé, wat nu?" vroeg* de professor heel
verbaasd. „Hoe kan er nu regen komen;
er is geen wolkje aan de lucht te zien. En
een storm of een onweersbui zijn we hee-
lemaal niet te wachten."
„En toch krijgen we binnen het uur re
gen!" hield de scheper vol, terwijl hij den
professor den naasten weg naar het dorp
wees.
Op den weg daarheen moest de profes
sor eerst lachen om den regen-voorspel
lenden schaapherder. Maar niet zoodra had-
hij bijna drie kwartier geloopen, of hij lach
te niet meer, want het begon zóó te stort
regenen, dat hij dóórnat in het dorp aan
kwam. Déér,' in een herberg, ging hij zich
drog'en en da,cht onderwijl na over de
woorden van den scheper en vooral ovet
het vreemde van die onverwachte regen*
bui.
„Die schaapherder schijnt een geleerde
te zijn," mompelde hij. „Hij schijnt meer
te weten dan ik. Morgen zal ik hem eens
gaan vragen, uit welke teekenen hij kon
opmaken, dat «we zoo spoedig regen zou
den krijgen."
't Was nog heel vroeg, toen dan ook de
professor den volgenden morgen op weg
ging naar de heide. Hij vond daar ook weer
den schaapherder, die in 't geheel niet ver
baasd was den professor terug te zien,
want hij riep hem reeds dadelijk toe„ja
ja, ik begrijp het al, waarom u komtf Wel,
is 't niet precies uitgekomen, zooals ik u
heb voorspeld? Heeft het geregend of
niet?"
„Ja, scheper, je voorspelling is waarlijk
uitgekomen", stemde de professor toe.
„Maar ik begrijp heelemaal nief, hoe je
dit vooruit kap. wetenWant ik ben pro
fessor in de natuurkunde, en toch heb ik
geen enkel teeken waargenomen, dat re
gen voorspelde. Zou je mij nu eens willen
uitleggen, waaraan je dit hebt kunnen
zipn?"
„Mijnheer, als u mij tien gulden geefl,
dan zal ik u het groote geheim vertellen,"
sprak de slimme scheper.
„Tien gulden is wel wat veel," zei de
professor. „Maar dat heb ik toch wel voor
de wetenschap over." Hij betaalde toen den
man de verlangde som en daarna begon
lachend de schaapherder
„Ziet u daar d£t zwarte schaap met deiv
witten kop, mijnheer? Kijk, 't staat daar
juist tusschen twee witten te grazen, 't Is
het eenige zwarte schaap van mijn kudde,
weet u."
„Ja, ik zie het," antwoordde de profes
sor.
„Welnu, mijnheer,'" lachte weer de
scheper, „als ik dat schaap zie rondsprin
gen met zijr^ staart recht de lucht in, dan
weet ik beslist, dat we binnen het uur re
gen krijgen, zelfs al is het prachtig weer
en al is er geen volkje aan de lucht -
- Of de professor nijdig wes, dat hij er zoo
was ingeloopen, dat vertelt de .geschiede
nis niet. Maar toch geloof ik wel, dat het
de laatste keer was, dat hij bij een schaap
herder een les in de natuurkunde ging ne
men f
Naverteld door TANTE JOH.
Hendrik de Vierde.
Hendrik IV, koning van Frankrijk, was
eens in een bosch verdwaald. Een boer
hielp hem er uit. Onderweg vroeg de boer,
of hij, de officier van den Koning naar hij
meende, zoo goed zou willen zijn om den
vorst eens aan te wijzen, want hij had Hens
drik IV nog nooit gezien.
„Let dan maar op," zei deze, „als wij
straks de heeren van het hof ontmoeten,
dan is hij de Koning, die zijn hoed op
houdt."
Toen zij eindelijk den hofstoet bereikt
hadden, vroeg de Koning:
„Welnu, boertje, wie is nu Hendrik de
Vierde
En het antwoord luidde:
„Dat ben ik, of U moeSt het wezen 1"
EEN PRETTIGE MIDDAG.
Ik ging om 2 uur van huis, want ik moest
half drie op het veld n. d. Leusderweg wezen,
daar zou een veldloop georganiseerd worden.
Eerst moesten we allemaal vlaggetjes op het
veld uitzetten. Er zou 5 K.M. geloopen worden.
Er kwamen enkele bekende Joopers zooals
Zcegers, Dullaert cn Oostcrmcijer. Toen moes
ten er ook nog vlaggetjes in den omtrek gezet
worden, zooals daar bij Oud-Leusden en in
de bosschen. Wc namen onze fietsen mee,
want het was een eind fietsen. Ik werd aange
wezen om de loopers den weg te wijzen, mid
den in het bosch Toen wc de vlaggetjes ollc-
manl gezet hadden, gingen we weer noor het
veld terug. Vijf uur zou het beginnen. Dus ik
moest kwnrt voor vijf naur mijn post. Het
duurde nog een heclen tijd eer ze voorbij kwa
men, dus toen ben ik maar lekker in liet bosch
gaan liggen. Hei was overal zoo stil om mij
heen. Er kwam zoo wat geen mcnsch voorbij.
Om kwart over vijf kwamen de loopers voor
bij. Er waren ongeveer 15 loopers. Toen ze
allemaal voorbij waren ging ik naar het veld
terug om tc zien, wie de eerste prijs gewon
nen had. Toen heb ik met een pnnr andere
jongens dc vlaggetjes opgehaald. Toen we die
opgehaald hadden gingen wc om 7 uur naar
huis Het was een prettige middag" geweest.
(Opstel van Wielrenner.)
CORRESPONDENTIE.
W c c t g r o o g. Ja, dat is een hccle tijd
geleden, sinds ik iets vun je Koorde.
Manr er moet hard gewerkt worden nis je
op de H. B. S. wilt komen. Dnt heb je ook
gemerkt. Prettig voor je, dat je werken suc
ces heeft gehad. Wel gefeliciteerd hoor I En
het uitgaan na zoo'n periode van luird wer
ken is dan dubbel genotvol.
T h ij s. Daar doe je een heel goed werk
mee, mot moor wcejr tc beginnen. Wat een
rcuzc-vocontic is dnt. Ik heb dc mijne al weer
achter den rug. Dat is een prachtig rapport
hoor I Prachtig, ik hoor altijd graag hoe jelui
jc vacnntie hebt doorgebracht. Je opmerking
was heel juist. Maar het hcoft geloof ik toch
geen moeilijkheden opgeleverd.
Ton Neven. Ju, dnt was zeker wel een
heel feest voor je, hè Door was mij ook om
gevraagd, en het kon nu ook weer best. Al
leen znl de correspondentie rubriek wel niet
erg uitgebreid worden, wont cr zijn nog heel
veel neefjes en nichtjes met vocontie uit de
stad. Jc hebt dien dog zeker wel veel genoten
hè?
Winterkoninkje. Neg wel gefelici
teerd hoorl Dan schiet je al aardig op. Daar
'heb jc nu zeker wel veel pelzicr in. 't Is cr nu
net dc goede tijd voor. Veel genoegen hoor
op jc uitstapjes I
OOM KAREL.
Jantje's wensch.
Moedertje lief, 'k heb een heel groote
vraag
'k Wou voor een keertje zoo vrééselijk
graag
Kun je het raden, Jief Moedertje mijn?
'k Wou eens zoo graag een kaboutertje
zijn.,
Een dwergje met een puntmuts.
En met een keepje om,
Een dwerg met groote schoenen
Met van die punten krom I
Precies ols op dat plaatje,
Zeg Moesje, dat was dol;
Dan woond' ik in de bosschen
En sliep ik in een hol.
Den kwam ik 's nachts je helpen*»
Om al je werk te doen;
Dan gaf ik je, vóór 'k wegging
Nog een kabouter-zoen.
A. SUTORIUS.
Voor 't eerst aan Zee
Nog nooit was Rie aan 't strand geweest
ze woont ver op de hei
maar nu mocht z' eens met vader «mee
wat was die Rietje blij f
Ze spoorde lang, een halven dag;
toen kwam z' in Wijk aan zee
daar woonde tante met haar kroost:
klein Jantje, Jaap en Kee.
Klein Jantje lag nog in 4e wieg,
maar d' andTen waren groot,
zoo groot tenminste als Rie zelf
hun wangen waren rood
En stevig zagen zij er uit,
heel anders, hoor, dan Rfe
„nu kind, maak dat je bent als zij
„wanneer ik je weer zie"
Zei vader, toen hij afscheid nam;
en Rie beloofde 't maar
ze mocht een maand hier blijven, ja I
Rie dacht: „hè, was 't een j a a rl" nog eens met jullie mee l
Een emmer kreeg ze en een schop
en toen maar naar het strand
\vat keek die Rie verwonderd toen
naar al dat mulle zand
En naar dien wijden, wijden plas -
was dèt nu heusch de zee
Jaap lacht' om 't nichtje van de hei
en Keetje lachte mee.
Maar 't volgend jaar, als z' alle twee
naar Rietje 's dorpje gaan,
dan is 't de beurt van Jaap en Kee
om 'heel verbaasd te staan I
Die hei, die wijde, wijde hei
vol paarschen bloementooi
is weer heel anders dan de zee,
maar toch ook wel heel mooi.
en spelen kan je overal
hoor Rie en Jaap en Kee f
gelooft het maar, ik deed heel graag
HERMANNA1