»x< KINDERRUBRIEK. A De rubriek van Oom Karei. Vet jammer dat de vacantia alweer voorbij is. Want het mooie weer schijnt nu te komen. .Terwijl ik dit schrijf tenminste heerscht er een vrij hoogc temperatuur en is het eigenlijk to warm om een voet te verzetten. Wat heeft de Oranje-Vereeniging het Dinsdag ook getroffen met' hot weer. Het had niet beter kunnen zijn Hebben jelui allemaal ook braaf foestgcvlcrd. *t Was een gezellige dog. En het feestprogram ma was ook heel goed in elkaar gezet. Denk nog eens aan het bloemencorso. Was dot niet alleraardigst Er was ook een nrrcslcc bij. Die weS voor deze gelegenheid op wieltjes gezet. Maar toen hij een eindje reed kantelde de heelc erreslee bijna om. Hoe het daarmee ver der Is afgcloopen weet ik niet, want ik kon dc optocht niet heelcmaal volgen, 't Was anders een keurige stoet, al die versierde fietsen en rijtuigen en auto's. Hebben jelui dat kleine poppenwagentje gezien van een heel klein meisje. Het was werkelijk kunstig, zoo mooi was dat wagentje versierd. Ook onder de fiet sen waren er heel aardige. "s Avonds zijn jelui zeker ook nog wel naar het vuurwerk gaan kijken. Het was er net een mooie avond voor. Een heldere lucht en blad stil. Ik mag zoo'n vuurwerk altijd wel graag zien, want er zijn vaak mooie nummers bij. Het leukste was wel de ballonopstijging. Wat een gevaarte Zouden jelui wel meedurven Het moet een prachtig gezicht zijn, als je alles zoo rustig vanuil de hoogto kunt bekijken. Je bent alleen maar heelemaql afhonkelijk von de wind. Dus je moet afwachten waar je terecht komt. Nu zijn alle feestelijkheden gedaan en dus maar weer met nieuwen moed aan den arbeid. En ik hoop dat jelui onze kinderkrant daarbij niet zult vergeten. RAADSELS. Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de raadsels van verle den weck waren I. Januari, Jan, Augustus, August. II. Goor, oor. De prijs kan door den prijswinnaar „Meel- muts" Maandag aan ons bureau worden ge haald. NIEUWE RAADSELS. I. Twee pond en ander half el, Ra-ra, wat is dat wel. (Ingcz. door Kikker.) £L Welke plants leest ge uit. R R R R E R R R R (Ingez. door Blauwe Distel.) EEN LEGENDE VAN POELAN TOENKOES NASSI. Poelan Toenkoes Nassi (Toenkoes nassi is een hapje rijst, door 't eten met de vin gers tot een bergje gekneed) is een eiland voor de baai van Sibolga. 't Is één enkele berg, eigenlijk meer een heuvel, want zoo boog is hij niet. 't Heeft' écht den vorm van een hapje rijst, hoewel de legende daar, vreemd genoeg, niets mee te maken heeft, noch met rijst, noch met den vorm. Wij Hollanders noemen 't „Het Suiker brood." 't Doet denzelfden dienst als een vuurtoren of baken; 't is zoo'n karakteristiek eiland, en 't behoort zoo natuurlijk bij de baai van Sibolga; als je 't Suikerbrood ziet, zeg je al: „Ziezoo, nu zijn we al op Sibol- Heel, Keel lang geleden regeerde er over 't groote rijk van Padang Lawas een trotsch en ijdel vorst. Hij was zóó trotsch en zóó ijdel, dat hij 't idee niet kon verdragen, eerst dood te moeten gaan vóór hij in den hemel kon komen. Verbeeld je 1 Net als ieder ander menschl Hij, de groote ko ning! Neen, daar moest wat op bedacht wor den. Dag en nacht peinsde erï verzon hij. Hoe kon hij toch in den Hemel komen zon der dood te gaan. Zie je, hij was een beetje bang voor den dood; diep in zijn hart wist hij wel, dat hij niet zóó'n goed mensch wasEn als hij dood ging, dan kon Onze Lieve Heer hem heel gemakkelijk den toe gang tot den hemel weigeren I Neen, hij moest er levend in komen, knap, wie hem er dan uit kreeg. Dit alles kwam er ook nog bij, 't was dus niet zijn ijdelheid alléén. Maar de hemel was zoo ver zóó vree- selijk ver en hoog je kon hem niet eens zien, zoo ver was hij. En de vorst peinsde en piekerde hij sliep niet meer en at niet, hij werd er gewoon mager van. Met regeeringszaken bemoeide hij zich niet, 't land ging achteruit, de mooie Sawah's wer den niet goud bebouwd, alles ging onge regeld en de menschen werden ontevre den- .Maar er iets van zeggen dorsten ze niet. Ze waren doodsbang voor den groo- ten, trotschen radjah, die zijn heele volk als slaven behandelde, als 't te pas kwam. Eindelijk kreeg de groote koning een prachtig idee. Js, dat zou hil doen; hij zou een brug bouwen naar den hemel, een brug, ver over bereen en landen en zeeën heen, hóóg door de lucht naar den hemel toe. En hij begon dadelijk, alle menschen moes ten helpen, jong en oud, rijk en arm. Wat er van 't land terecht kwam kon hem niet schelen, als de brug er maar was. Jaren en jaren werkte men aan de groote hemclbrug. Dit was zóó lang, dat je de top niet meer zien kon. En wie boven stond, zag de aarde nog maar als een stipje. Nu zou hii wel gauw klaar zijn, dacht de radjah, en hij ge noot in stilte al van de gezichten, die dé engeltjes zouden zetten, als hij daar zoo maar den Hemel binnen zou wandelen. Ondertusschen was Padang Lawas (uit gestrekte vlakte) vroeger een goed bebouwd en vruchtbaar land, in een droge woestijn veranderd. Wat een wonder ook; ieder werkte aan de brug, wie had nog tijd om aan It bebouwen van zijn grond te denken. Padang Lawas is een groote vlakte, zóó uit gestrekt, dat men de bergen, die haar om sluiten haast niet kan zien. Na eenigen tijd kon de rajah 't niet lan ger meer uithouden. Hij was ook zoo jong niet meer verbeeld je, dat hij toch eens stierf vóór dat de brug klaar was 1 Hij werd zoo onrustig van dat idee, dat hij, evenals vroeger, slapen noch eten kon. Hij wilde toch wel eens zien hoe ver de menschen waren gevorderd. En eens, op een mooien morgen, heel in de vroegte, ging hij op pad. Recht voor zijn huis begon de brug. Hij steeg en steeg, en als hij moe was rustte hij wat uit. Maar de zon brandde fel, hij voelde geen zuchlje wind o, wat was 't een heete dag1! Eindelijk, toen de zon on derging, was hij zoo moe, dat hij niet meer verder kon. Hij ging liggen en sliep in. Midden in den nacht echter werd hij wakker, er was langzamerhand een hevige wind komen opzetten, de wind werd heftiger en heftiger eindelijk werd 't een storm, een orkaan. De wind loeide en bulderde, dat de groote brug er van trilde. En de trotsche koning, die diep in zijn hart im mers toch al een beeije bang was geweest, voelde zich hevig ongerust, 't Was stikdon ker om hem heen, alleen de bliksem ver lichtte nu en dan de groote brug en de aarde, diep, diep onder hem. En te regenen begon het ook al. Vreeselijk regende het, 't leek wel tien maal erger dan de zond vloed 1 O, o, wat was de koning bang. Hij was niet meèr de groote, trotsche en ijdele heerscher, kleintjes zat hij in elkaar gedo ken en trilde en beefde van angst. Ja, dat was God's straf, dat voelde hij. O, wat zou er nu met hem gebeuren Hij meende door 't loeien en brullen van den orkaan zware dreigende stemmen te hoo- ren, ja, hij verstond wat ze zeiden, ze ver weten hem zijn tekortkomingen, hij was een slecht vorst geweest, had zijn land verwaar loosd, zijn volk onderdrukt. Een overwel digende angst maakte zich van hem mees ter, dat hij nooit den Hemel zou bereiken. Hoor, hoor, wat was dat 1 Héél in de verte klonk een donderend geraas, 't kwam nader en nader. Neen, de donder was 't niet, wel onweerde 't nog vreeselijker dan ooit, inaar de donder was 't toch niet, 't klonk anders. Maar wat kon 't zijn Als versteend zat de koning te luisteren. O, hoor dat vreese lijk gekraak, o, de brug trilde er van. Hef tige schokken voelde hij steenen hoorde hij vallen, als van een duizelingwekkende hoogte„De brug", dacht hij, „de brug stort in 1" En gek van angst rende hij naar beneden, terug naar het paleis. Hij bad en smeekte, dat hij zijn land nog kon berei ken, voor de brug geheel instortte. Maar 't was te laat. Steenen vielen reeds om en langs hem heen. Heftig kraakte en schudde de brug: waar hij nu stil stond, omdat hij niet meer verder kon loopen, zonder te vallen, begon de brug al te wankelen. Hij greep zich vast, maar met een vreeselijk gekraak stortte hij met een groot stuk rots naar beneden. Hij viel diep, zóó diep, dat hij dacht in een afgrond te storten. Verder denken kon hij echter niet, want met een hevigen schok kwam 't rotsblok neer, niet op de aarde, maar in zee. Door den schok liet de vorst los, zonk in de diepte en verdronk. Die groote rots, die in de zee is gevallen, dat gTOOte stuk van de hemelbrug ,is Poelan Toenkoes Nassi. Fier richt de kleine berg rots zich uit de golven als een waarschu wing voor hen, die ijdel en trotsch zijn. Daarom „Moeder f Die Tine Dul is toch zoo'n gek kind „Foei, Jopie, dat mag je niet zeggen Dat wil moeder niet hooren „Nou ja, zoo'n raar kind dan I Alle meis jes bij ons in de klas hebben al lang een zomerjurk aan en zij loopt altijd nog in haar dikke winterjurk en ze zegt maar, dat ze 't niet warm heeft, al puffen wij ook. Hoe vindt u dèt nu?" „Is Tine misschien pas ziek geweest Of is ze nog niet heelemaal in orde?" „O nee, ze is best f Ze heeft zulke dikke wangen en een kleur ook." Moeder glimlachte. „Ik zou er maar niet op letten, kind; wat doet 't er toe I" „Maar allle meisjes lachen er haar om uit en plagen haar en dan zegt ze niets." „Plaag jij ook mee?" „Ja, wel een keertje, Moes I 't Is ook erg mal van Tine. Wie doet dat nu „Misschien is er wel een reden voor, die jij niet weet en die niets mal is f" Jopie zette groote oogen op. „Wat dan, Moeder?" „Ja, uat weet ik ook niet, maar je moei maar niet dadelijk uitlachen en plagen, als een kind op school iets anders doet dan een ander. Misschien vindt ze 't zelf wel heel vervelend, maar kan er niets aan doen, en dan is 't wèt flink, dat ze toch niets zegt. Jopie dacht even na. „Moeder, hoort u eens, ik zal Tine niet rr.eer plagen. ,,Za) ik ook 's vragen, of ze bij me komt spelen op een Woensdagmiddag Ze is Voor de Kleintjes. 't Is tijd om te gaan slapen, De poppen gaan naar bed. Kom kinders, zegt Marietje, 'k Heb alles klaar gezet. 't Is nu geen tijd van spélen, Klaas Vaak reist diör het land. Hij strooit bij alle kleuters In d'oogjes heel fijn zond. Nee Bep, klein bij-de-handje, Niet aangekleed meer uit! Zegt Poppenmoeder Rietje, Dat mag niet, kleine guit. - Ja, Moeder gaat ook slapen; Zeg eens, wist je dat wel? - Nacht Beppie en nacht Dini, Slaap lekker, hoor I Nacht Nel - Moes wil ook d'oogjes dicht doen Voordot Klaas Vaak hier komt, - Wantvindt hij hoor nog wakker, Geloof maar, dat hij bromt. - Wc doen: wie 't eerst zal slapen. Is dat geen aardig spel? - Wie zou het winnen, denk je: Moes, Dini, Bep of Nel? altijd zoo apart; 'k geloof, dat ze bij geen enkel kind komt." „Dat is best," zèi Moeder. Den eersten mooien Woensdag om twaalf uur vroeg Jopie het. „Compliment van Moeder aan jouw Moe der en of je vanmiddag bij me komt spe len." Tine keek eerst verrast op; toen kreeg ze een kleur en werd verlegen. „Ik ik weet 't niet; nee 'k geloof niet, dat 't kan." „Waarom niet? Ga 't nu even aan je Moeder vragen, dan loop ik mee." „Moeder is ziek." Tine keek bedrukt. „Och ja Al lang „Den heelen winter is Moeder ziek ge weest en nog is ze niet beter." Dat vond Jopie verschrikkelijk. Als haai Moesje één of twee dagen ziek was, wist ze al niet wat ze doen moest van narig heid. En nu Tine's Moeder zooveel maan den achter elkaar! „Ja, zie je," begon Tine nu op eens ver trouwelijk, „Moeder maakt onze kleeren zelf en doordat ze zoolang al ziek is geweest, kon ze ons zomergoed niet op tijd klaar hebben. Misschien is volgende week mijn jurk af en dan mag ik misschien wel bij je op visite komen. Moeder zit nu eiken dag weer een paar uurtjes op en dan naait ze." „O zei Jopie zachtjes en ze dacht aan wat Moes gezegd had over de reden, die er voor kon wezen. „Best," zei ze toen hardop, met opge wekte stem, „de volgende week dan, en Tine, weet je wat, kom dan op Zondag en blijf den heelen dag. Zal je 't vragen Niet vergeten, hoor, Tien I" „Neen, neen, vast niet'k Vind het veel te fijn en Moeder zal ook zoo blij zijn voor mij V' riep Tine en stapte daarop vroolijk naar huis. „Moes," zei Jopie dien dag tegen haar Moeder; „nu weet ik 't van de winterjurk; 't is niets geen gekke reden en Tine is wat flink, dat ze er nooit over heeft ge zeurd. Zoo zou i k niet geweest zijn I" En toen vertelde ze Moeder alles. HERMANNA'. De Uil. Fabel. In een woud, waarin zich veel vogels op hielden, stond een vervallen slot, dat een uil tot verblijf strekte. De vogels wilden gaarne eens nader met hem kennis maken, omdat zij van hem den vogel der wijs heid veel schoons hoopten te hooren. Zij noodigden hem daarom in hun gezel schap uit en stelden zich veel van zijn •tegenwoordigheid voor. De uil gaf gehoor aan de uitnoodiging en verscheen. Liefde, eendracht en tevreden heid heerschte er onder de vogels. Allen* beijverden zich door hun vrt>olijk gezang den uil tot zingen uit te lokken. De nachte gaal, de leeuwerik, de merel, de vink, kort om, allen hieven de schoonste liederen aan, maar te vergeefs. De uil zat somber en ernstig te kijken, ongevoelig voor het liefelijkste gezang en wierp norsche, ontevreden blikken om zich Keen. „Hij houdt niet van gezang," zeiden de andere vogels onder elkaar, „wij zullen iets anders beginnen. Misschien zal hij daaraan deelnemen." Nu dansten en huppelden zij van den éénen tak op den anderen en vlogen in kleine kringen rond. Maar ook dit had geen succes. De uil bleef in dezelfde houding jitten en toonde nog altijd hetzelfde grim mige gezicht. Toen de vogels zagen, dat al hun pogin gen vruchteloos waren, vloog de één na den anderen - weg en verborg zich in de struiken, zoodat de koppige uil daar alleen bleef zitten en eindelijk zijn sombere wo ning weer opzocht. Sedert dien tijd, zegt men, laat geen der overige vogelsoorten zich met hem in, maar zij ontvluchten hem of drijven den spot met hem, zoodat hij zich op klaarlichten dag niet meer durft vertoonen. Konijntje in den Regen. In het tuintje van mijn buren Zit konijntje stil te gluren Door de tralies van zijn huisje. Houdt zoo stil zich als een muisje, Steekt zijn snuitje door de lotjes, Kijkt naar buiten, vindt het nétjes 1 't Kleine hokje plóts gaat lekken Arm konijntje wil zich dekken, Schudt een oor en zucht; „Wat nü? Had ik maar een paraplu I Van al 't nat word ik zoo ziek, 'k Lijd nü al aan rhumatiek I" Op eens gaat de tuindeur voorzichtigjes open, Komt fluks iemand haastig door regen geioopen, 't Is Langoor's vriendinnetje Rozemarijntje, Dot meelijden heelt met haar lieve konijntje, Zij draagt in haar handje... een stréép- paraplu 1 En Longoor voelt doad'lijk el veiligjes nu, Is blij, dat zoo vriend'lijk hem hulp wordt gegund. Al is 't dan ook maar 'n paraplu zónder piint 1 Vlug 't scherm wordt heel handigjes opengezet, Klein Rozemarijntje heeft toch zoo'n pret I Konijntjes nat hokje is stevig beschut, Zoo'n scherm zonder punt doet ook heusch nog yéel nutl Stapt Rozemarijntje weer lachende heen. Laat langooren-vriendje opnieuw weer alleen, Blij trippelt naar huis onder druipende boomen En 't regent, het stórt maar in strélen en stroómen I Konijnlj' is weer vróolijk, steekt d' ooren hoog op, Denkt„Laat het maar reeg'nen i k voel hier geen dróp1" CLARA WITTE. Een Slimme Kond. „Toen ik eens," soo verhaalt een jager, „op een bitter kouden winterdag met mijn honden thuis kwam, liepen zij dadelijk naar de kachel en maakten zich ieder voor zich zelf van ten goed plaatsje meester. Een der honden kon echter geen plaats veroveren en moest op een afstand genieten van de koesterende warmte. Wat deed nu de slimme hond? Hij liep naar de deur en begon woedend te blaffen. Dadelijk stonden de andere honden op, sloegen aan en liepen eveneens naar de deur. Daar had de slimmerd het blijkbaar juist op aangelegdHij liet de anderen blaffen en maakte zich intusschen van het beste plaatsje bij de kachel meester." Van alles wat. KUNSTJES MET LUCIFERS. Neem een lucifer, waar de kop af is, tus- sfnen de vingers van de rechter- en de linkerhand en breek hem zóó door, da'. Je houtvezels aan elkaar verbonden blijven. Je hebt hem dus eigenlijk geknokt. Leg hem nu zóó op tafel en hij blijft liggen zonder zich te bewegen. Laat vervolgens op de breuk een druppel water vallen en er komt beweging in: de beide helften zullen den stand a—b in- Leg zoo'n geknakten lucifer op den hals van een bier- of wijnflesch met een geld stukje er op. Nu Is één druppel water vol doende om beweging te brengen in de beenen van den hoek, die de beide helften van den lucifer vormen, en het geldstukje glijdt door den hals in de flesch. Je kunt ook een ster leggen van vier zulke lucifers. Leg ze nu wat dichter bij elkaar en laat één druppel water in het midden vallen, dan zul jo eens zien, wat een aardige figuur er ontstaat, als de lucifers in bewe ging komen. En dat alles door één drup peltje water I Nog iets anders. Wil je een kleinen ruiter zien? Hang dan zoo'n geknakten lucifer over den rug van een mes, dat je in de rechterhand houdt. Zorg verder, dat de beide einden van den lucifer de tafel raken en het ruitertje rijdt door den polsslag der hand heen en weer op het mes. Probeer het maar eens. Het zijn eenvou dige, doch aardige kunststukjes. HET BETOOVERDE KWARTJE. Men laat zich door iemand uit het gezel schap een kwartje geven. Terwijl men het nauwkeurig bekijkt om te zien, welk jaartal er op staat, maakt men het ongemerkt met was vast aan een paardenhaar, dat men over de schouders hangen heeft en met de linkerhand vasthoudt. Nu legt men het geldstuk met de linker hand op de buitenzijde van de rechter- en beveelt het met den tooverstaf, dien men in de linkerhand houdt, een wandeling te gaan maken, hetgeen dadelijk geschiedt, wanneer men met den linkerarm de noodige bewe gingen maakt. Beweegt men den staf links opwaarts, dan vliegt het schijnbaar betoo- verde geldstuk naar boven. Laat men de linkerhand weer dalen en de rechter hel len, dan loopt het geldstuk naar de toppen der vingers enz. Vóór men het geldstuk teruggeeft, zorgt men, terwijl men nogmaals het jaartal be kijkt om te laten zien, dat het steeds het zelfde geweest is, dat men het goed zuivert van de was, die er aan gekomen is. CORRESPONDENTIE. Stormvogel. Dank je v/cl voor je mooïq ansicht. Heb je v<?el plezier gehad in 't hoogd Noorden Q u o n a b. Nu komen langzamerhand dc be-* kende namen weer in onze krant. Natuurlijk ben ik daar niet boos om. Vacantic is nu eenn maal een tijd von uitgaan en pret maken. Dat is wel aardig voor je. Moar je zult het er wel druk krijgen. Goed, maak er maar een op-* stclltje over voor onze krant. Ton Ncvcu. Jo, gelukkig wel. Dat Ï3 veel prettiger, als alles weer in zijn gewone! doen is. 1 Meel muts. Prachtig. Wel gefeliciteerd hoor. En goed succes verder op je nicuwoi school. Kikker. Je raadsel stoat dezen keer irü de krant. Je ziet dus wel, dat ik je niet ben vergeten. Vink. Je hebt een mooi rapport mef mooie cijfers hoor. Ik zou maar veel bockert iegen, als ik j$u was. Dat kan geen kwaudl Uil. Natuurlijk, je moet altijd moed houden. Alles goot niet ineensl Dot was wel een mooie tocht. Je hebt er zeker wel van ge-i noten. T h ij s. (Je naam stond er niet ondef maar ik zie riet aan het handschrift), ik den?.. wel, dat die in je smaak gevallen zal zijn. Wat zal je daar een plezier hebben gehad. Dat kan ik me zoo voorstellen. 't Is er ook heerlijk om er eenigen tijd rus-* tig te vertoeven. Zoo iets vergeet je nooit meer. K B. straat. Hartelijk dank voor de bonnen en plaatjes. Er zi'Q wol weer liefheb bers voor. OOM KAREL',

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 11