BINNEN LAN O.
DE GRIEKSCHE SCHULD AAN
ENGELAND.
Een groote leening op de Londen»
sche markt?
Londen, 3 Sept. (V. D.) Do meuvvfc
Grieksche regecring heeft reeds voorbereidin
gen getroffen om de onderhandelingen met
Groot-Britannië te heropenen, teneinde de oude
Grieksche oorlogsschulden te regelen Naar
hier verwacht wordt, zal deze oude schuld
spoedig geregeld worden, teneinde de uitgifte
te bevorderen van een nieuwe leening van 10
miliioen pond op do Londensche markt met
steun van de Britsche regecring. Een gedeelte
van deze lecning zal dan gebruikt worden voor
de Grieksche zone in Saloniki.
NOORD-AFRIKA.
DUITSCHERS VAN VERRAAD
BESCHULDIGD.
Het Spaanschc Staatsblad publiceert de ver
wijzing naar den militairen rechter tc Melilla
van een twaalftal Duitschc onderdanen, laat
stelijk woonachtig te Hamburg, die beschuldigd
worden van verraad.
PERZIE.
DE POLITIEKE CRISIS.
De voorstelling van het kabinet aan het
parlement, die Dinsdag zou plaats hobben, is
uitgesteld. Het parlement nam op 31 Augus
tus een motie van vertrouwen in den premier
aan, maar keurde het beleid der andere mi
nisters niet goed. De toestand blijft kritiek.
Een ander bericht rept van 't aftreden van
het gehecle kabinet.
CHINA.
GEMENGDE GERECHTSHOVEN TE
SJANGHAI.
E'richten uit China wijzen erop, dat de mo
gendheden het eens zijn gev/orden over een
ontwerp-overeenkomst nopens de overdracht
van de gemengde gerechtshoven te Sjanghai
Den vertegenwoordigers der mogendheden is
last gegeven de overeenkomst tc tcckenen,
met uitzondering van den Italiaonschen con
sul-generaal. Er zij aan herinnerd, dat na den
opstand van 1911 het consulaire corps de ge
mengde gerechtshoven heeft overgenomen en
die sindsdien voortdurend heeft geadmi
nistreerd. Men hoopt, dat deze stap de betrek
kingen met China zal helpen verbeteren.
De redenen voor de houding van de Itoliaon-
schc regeering, die zich niet bij de andere mo
gendheden heeft aangesloten om de overeen
komst te teekonen, worden niet duidelijk be
grepen, gezien het feit, dat die overeenkomst
definitief voorziet in het waarborgen van de
rechten en belangen van de vreemde onder
danen.
VEREENIGDE STATEN.
ERNSTIGE MUNONTPLOFFING.
Het aantal slachtoffers onbekend,
maar vermoedelijk zeer groot.
Tc Tamoka (Oklahoma) heeft een ontplof
fing in een mijn plaats gehad. Er zijn nog
geen juiste berichten omtrent het aantal mijn-
kers, die bedolven zijn, ingekomen, maar ge
woonlijk werken er meer dan 200 man in die
mijn.
Enkele mijnwerkers, die in de mijn waren bij
de ontploffing, zijn ontsnapt en redders met
vochtige sponzen voor den mond hebben en
kele anderen eruit gehaald, waarvan verschil
lenden ernstig verbrand waren. Men vreest,
dat zij, die nog in de mijn zijn, zullen omko
men.
ERNSTIGE TRAMBOTSING.
Acht dooden, 26 gewonden.
Te Honrce (Michigan) zijn bij een trambot
sing acht personen gedood cn 26 min of meer
ernstig gewond. De trams, die met groote
snelheid reden, schoven tot driekwart van
haar lengte over elkaar. Men vreest, dat het
aantal dooden nog zal stijgen.
TREINBOTSING.
4 dooden, 2 gewonden.
New-York, 3 Sept. (V. D.) Tusschen
Detroit en Toledo zijn twee express-treinen op
elkaar gebotst. Vier reizigers werden gedood,
tweo gewond.
f MEXICO.
DE STOUD TUSSCHEN KERK EN STAAT.
De paus cn Mexico.
De paus heeft een lang rig onderhoud ge
had met mgr. Crespi, secretaris van de
nuntiatuur in Mexico, over den toestand van
de kerk in dat land.
HET BELGISCH TRACTAAT.
I Dc heer J. de Graaf! uit 's-Gravenhagc
schrijft ons
Hoewel dit tractaat reeds van vele zijden is
belicht, zou ik toch nog gaarne op een paar
punten de aandacht willen vestigen.
In de- waardeering van het geschiedkundig
gebeuren is ons volk niet steeds oorspronke
lijk. Veelal is deze waardeering van buiten-
landschen oorsprong en door ons klokkeloos
overgenomen. Dit geldt vooral de waardeering
van dc gebeurtenissen in de jaren 18301839.
Holland en België waren door de machtheb
bers, in het belang van den Europeeschen
vrede, tot écn koninkrijk vereenigd. Drie vierde
van de bevolking behoorde tot den Dietschen
stam, het overige vierde deel was van Waal*
schen oorsprong.
Evenals in Zwitserland werden in het nieuwe
koninkrijk der Nederlanden de rechten der
Woalsche minderheid, wat taal en eeredienst
betreft, streng geëerbiedigd. De Waalsche be
volking echter, gewoon in de Zuidelijke Ne
derlanden den boventoon te voeren, voelde
meer voor een opgaan in de Franscbe ge
meenschap. Hoe eerlijk en goed gemeend de
regeering van Willem I ook mocht zijn, in
'deze mentaliteit bracht het gecne wijziging.
Voeg daar nog bij cenc vijandige gcestclijk-
iiciij', wier invloed in het Vlnamschc land on
beperkt was, cn het totaal gemis dan gevoel
voor stamsaamhooiighcid bij de Vlamingen
van die dagen, dan behoeft het geen verwon
dering te wekken, dat dc Franschc revolutie
van 1830 oversloeg naar de Zuidelijke Neder
landen. Het eind was de scheiding, belichaamd
in het tractaat van 1839.
Evenals in 1913 de opgelegde vrede van
Versailles was ook het tractaat van 1839 een
gevolg van machtsmisbruik door de overwin
nende partij. Hollnnd had in 1815 België niet
veroverd, doch door derden waren beide lan
den vereenigd. Ook door overmacht van der
den had in 1839 de scheiding plaats Er was
dan ook geen enkele reden Holland, door het
opleggen van servituten ten voordeele van Bel
gië, als 't ware te straffen.
Toen het tegenwoordige België nog Spaansch
of Oostenrijksch erfland was bestonden die
servituten ook niet. De eenige bepaling die
redelijk was, was die, welke dc vrije vaart (be
houdens dc tollen) van koopvaardijschepen al
ler natiën via de Schelde naar Antwerpen
waarborgde. Hiermede was het machtsmisbruik
van Hollandsche zijde .bij den "rede van Mun
ster ongedaan gemaakt
De overige bepalingen als een kanaal of
spoorweg door Limburg ten behoeve van eene
kortere verbinding van Antwerpen met dei.
Rijn, zoowel als het servituut van het ten be
hoeve van België in stand houden van eer»
waterweg via de Zeeuwsche en Zuid Holland
sche stroomen van Antwerpen naar den Rijn
was machtsmisbruik.
Antwerpen is geen Rijnhaven. (Geen zalm,
uit zee komende en optrekkende naar den Bo
ven Rijn, zal dien tocht maken via Antwerpen,
ook al waren Kreekerak en Sloe nog niet af
gedamd.) Hamburg is Elbchaven, Bremen We-
zerhaven, Rotterdam en Dordrecht Rijnhavens,
Antwerpen en Vlissingen Scheldehavcns.
Dat koning Willem I jaren lang weigerde
het tractaat te teekencn, was zeer verklaar
baar. Niet in het varen van van Antwer
pen komende schepen via de Zeeuwsche stroo
men noar den Rijn zat de ergernis. Van En-
gelsche havens komende schepen varen nog
heden ten dage de Ooster Schelde op naar
Zierikzee om vandaar verder via Mastgat,
Zijpc, Volkerak, Hollandsche diep, Merwedc,
de Waal, den Duitschen Rijn te bereiken. En
geland schrijft ons echter niet voor hoe die
waterwegen, die noor den internationalen Rijn
leiden, moeten zijn en dat doet het Belgisch
servituut wel. Welke afdammingen wij tus
schen do Zeeuwsche en Zuid-Hollondsche
eilanden onderling of tusschen die eilanden cn
dc Brabantschc wol willen maken behoort al
leen ons aan te gaan. Aangezien wij ten be
hoeve van de havens Vlissingen en Terneuzen
wel steeds zullen zorgen dat binnenschepen
binnendoor vanuit het noorden deze havens
kunnen bereiken, kan dan ook Antwerpen van
dezen waterweg gebruik maken. Maar geen
servituut, geen Belgische eischen. Bij de her
ziening van het bestaande tractaat had dit
servituut juist moeten worden opgeheven.
Hoe zwoor zulk een servituut weegt blijkt wel
bij den aanleg van den spoorweg Rozendaol
Vlissingen, ten behoeve waarvan het Krceke-
rok en het Sloe werden afgedamd. In vrijwel
alle verhandelingen over het Belgisch tractaat
staat vermeld, dat, om België schadeloos te
stellen, het kanaal HanswecrdWemeldingc en
het kanaal door Walcheren werden gegraven
Was voor de vaart van Antwerpen naa:
Dordrecht het eerste kanaal alleen niet vol
doende? Welk Belgisch belang vraagt het ko
naal door Walcheren? Ware er behalve Kree
kerak en Sloe nog een derde geul tusschen
Wester en Ooster Schelde geweest, had Ne
derland don ter vervanging drie kanalen moe
ten graven? Dit ware toch al te zot. Zou het
graven van het kanaal VcereMiddelburg
(MiddelburgVlissingen bi stond reeds) dan
ook niet geschied zijn ten behoeve van zuiver
Ncderlandsche belangen en dus niet onder
pressie van België Het is tc hopen.
En wat dc kanalen Antwerpen—Venlo
Ruhrort en Antwerpen—Moerdijk betreft, zoo
long onze Rijnhavens (Amsterdum inbegrepen)
aan- en afvoer nog kunnen verwerken, is er uit
een oogpunt van algemeen gezonde economie
geen reden deze kanalen te graven, ook al zou
België aanleg cn onderhoud geheel voor zijne
rekening willen nemen. Wij hebben aan do ons
in 1839 opgelegde verplichting België de keus
te laten tusschen een kanaal of een spoorweg
door Limburg ten volle voldaan. België koos
den spoorweg HomontWeerdRoermond
MünchenGlodbach. België schijnt nog steeds
niet te begrijpen, dat de scheiding van 1839
medebracht, dot niet alleen Hollnnd maar ook
België de economische voordeelcn aan een
vereenigd Noord en Zuid verbonden, voortaan
zou moeten derven. Dc bestaansbronnen van
ons volk van 7 miliioen vloeien waarlijk niet
zoo overvloedig, dat wij met een gebaar van
grand seigneur van een deel van die bronnen
ten behoeve van België afstand zouden kun
nen doen, zonder ons zelf te schaden. Wel
wordt door sommigen beweerd, dat dit de
vriendschappelijke gevoelens van België ten
onzen opriohte zeer zou versterken, moor aan
gezien wij, ondanks 1830, steeds een goede
buur zijn geweest en die vriendschappelijke
gevoelens toch uitbleven, is het uit een oogpunt
van zelfrespect gewenscht, dit argument als
minderwaardig te rekenen. Vriendschappelijke
gevoelens kunnen trouwens niet op zulk eene
wijze worden gekocht. Zij zullen bij onze zuide
lijke buren ontstaan en groeien naar gelang
Vlaanderen weer zich zelf wordt, vreemde opge
drongen cultuur van zich afschud en zijn oude
sche beschaving, als fundament voor verderen
opbouw in cere hersteld.
Het andere punt, waarop ik nog even dc aan
dacht zou willen vestigen, betreft de bepaling
omtrent de bevaarbaarheid van de Schelde en
Waarbij Nederland zich verbindt de bevaar
baarheid van het Nederlandsche gedeelte ten
allen tijde te doen beantwoorden aan de
eischen, welke zoowel door den vooruitgang
van den scheepsbouw als door de toenemende
behoefte van de scheepvaart worden gesteld.
Deze eisch is onaanemelijk en in strijd met het
menschelijk vermogen en kunnen.
Toen de zeevaart zich begon te ontwikkelen
ontstonden de havensteden liefst zoover
stroomopwaarts van de riviermonding als diep
te en getijdewerking dit toelieten of diep land
waarts in aan binnenzeeën. Toen de kielsche-
pen de platbodem schepen vervingen en boven
dien de inhoud geweldig toenam, waren vele
havens niet meer voor alle schepen bereikbaar.
Amsterdam is hiervan een sprekend voorbeeld.
Na veel getob gaf het Noordzce-kanaal de op
lossing. Bremen is voor de groote schepen van
de Nord-Deutsche Lloyd niet meer bereikbaar.
Men zag geen kans de Wezer tot Bremen op
diepte te brengen. De oplossing weid gevon
den door het maken van een voorhaven, ge
naamd Bremerhaven. Hoeveel Dordrecht eigen
lijk van oud de zeehaven is van den hoofdarm
van den Rijn, ligt déze haven zoo diep land
waarts, in, dat men geen kans zog den toe
gangsweg uit zee de noodigc diepte voor de
oceaanreuzen te geven. Rotterdam nam deze
taak over. Om Dordrecht toch te helpen wil
men nu trachten dc Oude Maas op eene diepte
van pl.m. 7 M. te brengen.
Dezer dogen las men in de dagbladen, dot
de White Star Line een schip van 60.000 ton
wil laten bouwen. De Belgenland van de Red
Star Line, die op Antwerpen voort, meet pl.m.
30.000 ton. En nu wil men ons land de ver
plichting opleggen dc Schelde voor dergelijke
tockomstschepen cp cenc minimum-diepte tc
brengen en tc houden van zeker v:cl 12 M. en
zoo noodig later op eene nog grootero diepte.
De Wester-Schelde is meer zeeboezem dan
rivier. De zware getijden, eigen aan het zuide
lijk gedeelte van de Noordzc, jagen bij vloed
geweldige massa's zeewater, naar binnen, dat bij
eb weer, vermeerderd met het afkomende ri
vierwater, in een krochtigcn stroom naar zee
terugvloeit cn dg geulen tusschen de bewege
lijke zandbanken od een zekere diepte houdt.
Aan deze diepte valt niet veel tc regelen, daar
voor is het water te breed.
Van het aanvaarden eener dergelijke ver
plichting mag don cck geen sprake zijn. Maar
Antwerpen kan zich zelf beloen. Aangezien het
waarschijnlijk Vlissingen niet als voorhaven
wil, kan het op eigen grondgebied aan de
Vlaomsche kust een voorhaven maken. Moch
ten don de ver in de Wielingen uit te bouwen
havenhoofden Nederlandsch grondgebied ra
ken, dan zal Nederland als goede buur hierin
België zeker wel ter wille willen zijn.
UJT HET VERSLAG DOR ALGEMEENE
REKENKAMER.
Hoe 's Rijksgelden besteed
v/orden.
In liet verslag van de Algcm. Rekenkamer
over 1925 wordt herinnerd aan het arrest van
het Gerechtshof te 's-Grnvenhage in dc zaak
van den gewezen Rijksbouwmeester bij de
onderwijsgebouwen, blijkens welk arrest ge
noemd hof „de overtuiging heeft erlangd, dat
de beklaagde tot deze formeelc overtreding
der strafwet als het ware gebracht is gewor
den door de verouderde regelen van admini
stratie cn comptabiliteit ingevolge de wet van
5 Oct. 1841, houdende instructie voor de Alg
Rekenkamer, die het den beklaagde moeilijk
mankte cm tegenover den minister met de
waarheid voor den dng te komen en die, zoo-
als trouwens van olgemeeno bekendheid is,
niet zijn aan te passen aan dc tegenwooi iige
omvangrijke Staatsbemoeiingen wegens de
eischen, die dc Alg. Rekenkamer verplicht is
te stellen".
Lüt het te dezer znkc tusschen Regeering ei.
Kamer gepleegd overleg blijkt, dot aan het
dep. van Financiën een ontwerp in gereed
heid is gebracht tct verbetering van de be
staande comptabele regelen de minister oor
deelde daarom een speciale commissie van
onderzoek (overeenkomstig het denkbeeld van
de Kamer) voorloopig niet noodig.
Het heeft de aandacht van de Kamer ge
trokken, dat de taak van het Rijksinkoopbureau
voortdurend in omvang toeneemt, woardooi
zijn uitgaven de verkregen besparing zouden
kunnen overtreffen.
Uit het overleg met de Regeering blijkt, dat
harerzijds een onderzoek naar ontwikkeling
en werkwijze van liet bureau wordt ingesteld
Dc minister van Waterstaat deelde aan de
Rekenkamer mede, dat hij zijn goedkeuring
had verleend aan de plannen van de directie
der Staasmijnen tot oprichting van de naam-
looze vennootschappen: Havenbedrijf in de
Rietlanden te Amsterdam, en de Nederland
sche Mijnhouthandel. Eerstgenoemde zou de
door de Staatsmijnen te Amsterdam geboywdo
kolentip exploiteeren, terwijl laatstgenoemde
zich zou bezighouden met den in- en verkoop
van mijnhout.
Ook na overleg te dezer zake met dc Re-
gcering bleef de Kamer in twijfel trekken of
in dit geval wel sprake kan zijn van het deel
nemen door de Staatsmijnen in het kapitaal
van vreemde ondernemingen. Zij 'kan niet aan
stonds inzien, dot het aankoopen van mijn-
hout en het exploiteeren van een kolentip
rechtstreeks door en met kapitaal van het
Rijk op één lijn kan worden gesteld met het
nemen van aandeelen in vreemde ondernemin
gen, waarvoor bij de Staatsbegroq.ting een
crediei was toegestaan Zij achtte het ge
wenscht, de Tweede Kamer in kennis te stellen
met dc dienaangaande gevoerde briefwisseling.
In Maart 1925 machtigde de minister van
Waterstaat dc directie der Staatsmijnen tot
het bijdragen van een aandeel, berekend in
verhouding tot het aantal arbeiders, in het
stamkapitaal der stichting „Woningfonds der
Limburgsche mijnen" te Heerlen, ad 25.000,
en verder haar medewerking tc verlecnen voor
den bouw van 200 woningen bij elk der mij
nen Maurits en Hendrik. Het lag voorts in de
bedoeling, dat elke mijnonderneming, welke
woningen liet houwen, zich borg zou stellen
voor de exploitatiekosten voor den geheelen
duur van de door de stichting aangegane
leening.
Inmiddels bleek, dat dooi' den minister van
Financiën in overweging was gegeven, deze
zook in den Raad van Ministers tc brengen.
In hoever er sedert nog óverleg is ^eplccgd
tusschen de departementshoofden, b :ef de
Kamer onbekend.
Door de directie van de Staatsmijnen, daar
toe gemachtigd, is in 1925, evenals in 1923 en
1924, 30.000 besteed als bijdrage in den
bouw van nieuwe kerken, patronaten enz.; on
danks de zeer ongunstig geworden geldelijke
uitkomsten van het mijnbedrijf, was hier van
bezuiniging geen sprake De minister van Wa
terstaat beriep er zich op, dot de betrokken
post in 1925 von f 50.000 op 30.000 was
teruggebracht en sedert niet verhoogddoch
de Rekenkamer wijst w op, dat door afbouw
van verschillende gebouwen, waarvoor subsi
die was verleend, langzamerhand in de groot
ste behoefte was voorzien.
In verschillende gevallen scheen de Kamer
de vraag gerechtvaardigd, of bij het doen van
uitgaven wel de noodigc zuinigheid is betracht.
Zoo t.a.v. een brievcnbusplaat cn naambor
den bij den bouw van het post- en telegraaf
kantoor tc Haarlem (resp. 1900 en f 1400),
in afwijking van het bestek, alsmede t. a. v.
lampen voor dat gebouw. Voor verschillende
werkzaamheden werd, in plaats van ze recht
streeks aan dc leveranciers op te dragen, ge
bruik gemaakt van de tusschcnkomst van den
aennemer, die er 10 van de kosten vooi
heeft berekend.
Op een vraag van dc Kamer aan den minis
ter van Buitenlandsche Zaken, waarom het
vervaardigen enz. van een ontwerp-zcgcl vooi
den consulairen dienst in plaats van aan
's Rijks Munt togen dc hoogc belooning var.
500 is opgedragen aan een sierkunstenaar,
deelde de minister mede, dat dit is geschied
op advies van den directeur-generaal der
Posterijen en Telegrafie.
Het opmaken van betalingsstukken in zake
het lager ondeiwijs geschiedt nog steeds niet
met de vercischtc zorg. Vier gemeenten moes
ten in totaal ruim 13.000 terugstorten we
gens tc veel genoten slibsidic. Aan een groot
aantal gemeenten cn besturen van lagere»
scholen werd wegens voorschot op de Rijks-
vcrgoedir.g over 1924 in totaal ruim f 100.000
le veel uitgekeerd, doordat bij het opmaken
van de hctalir.gsstukken verkeerde kolommen
van dc beschikkingen van toekenning waren
geraadpleegd
Op verzoek van dc Kamer heeft de betrok
ken minister maatregelen getroffen om het
te veel genotcnc in 's Rijks kas tc doen terug
storten
INLICHTINGEN OP EEN ADRES.
Onderzoek over aangedaan
onrecht.
.De minister van koloniën heeft aan dc Ka
mer inlichtingen verstrekt op het adres van
D M. Postma, gepens. kopitin der infanterie
van het N.-T. leger, tc Alkmaar, houdende ver
zoek om een onderzoek te doen instellen ter
zake van het aan adressont z. i. in den militai
ren dienst aangedaan onrecht en om rechts
herstel.
In den aanvang van 1925 werd kop. Postma
overgeplaatst van Meester Córnelis naar Soe
rabaja, waar hij rechtstreeks onder de bevelen
stond van den toenmoligen commandant der
2e divisie, generoal-majoor L. Weber. Deze
overplaatsing hield verband met de hem se
dert 1920 toegekende geschiktheid voor den
hoogeron rang. Kort na zijn overplaatsing werd
kap. Postma bij geheim schrijven door com
mandant Weber opgeroepen tot het houden
van een oefening, teneinde in de gelegenheid te
worden gesteld zich te oefenen en zijn vakken
nis als troepenofficicr te onderhouden.
A!> spoedig ontstond bij kapitein Postma het
vermoeden, dot men met deze, oproeping be
oogde zijn geschiktheid voor den hoogeren
rang te Gnderzocken, welke hij echter reeds
hod. Teneinde dienaangaande zekerheid te
krijgen, vroeg hij bfj geheim schrijven van 28
Juli 1923 inlichtingen aan generaal Weber.
Deze werden hem echter niet verstrekt, doch
de oefeningen werden tot nader order uitge
steld. In een en ander vond kop. Postma aan
leiding om tot den legcr-commandant onder
dagteckening van 29 Sept. 1923 een klacht, te
richten over het optreden van gen. Weber,
waarbij hij,- zich beroepend op mededeelinger
van enkele buiten dc zaak staande officieren,
tegelijkertijd een verdachtmaking uitte tegen
een collega.
In den brief van 12 Oct. 1923 geheim,
eigenhandig, waarbij gen. Weber dit verzoek
schrift aan den legercommandant aanbood,
werd opgekomen tegen de achterdocht, welke
daaruit tegen gen. Weber sprak. Tevens ver
zette de generaal zich tegen de geuite ver
dachtmaking van den collego. In antwoord
hierop deelde de legercommandant bij eigen
handig schrijven van 3 Dec. 1923 aan gen.
Weber mede, dat hij zich niet met diens op
treden tegen kapitein Postma kon vereenigen
en noodigde hem uit dien officier te doen me-
dcdeelen, dat hem door een misverstand was
opgedragen aan de bovenbedoelde oefeningen
deel te nomen. Hij moest er echter op worden
gewezen, dat hij beter zou hebben gedaan, als
hij geen gebruik had gemankt van uitlatingen
van buiten dc zaak staande officieren. Aan deze
opdracht werd door gen. Weber voldaan.
Inmiddels hadden zich feiten voorgedaan,
welke den divisiecommandant noopten een tus-
schentijdsche beoordeeling omtrent kap. Post
ma uit te brengen. In deze beoordecling werd
dien kapitein de geschiktheid voor den hooge
ren rong door den inspecteur der infanterie
ontzegd. Bedoelde feiten4 kwamen in het kort
op het volgende neer
Bij het door den heer Postma gecommandeer
de substitentenkader te Soerabaja had zich op
10 Oct. 1923 een geval van amok voorgedaan.
Bij het daarop volgend onderzoek bleek, dot hij
niet in alle opzichten zijn dienst naar behooren
had verricht en dat hij als zelfstandig korps
commandant niet voldeed. De 'eer zake in de
uitgebrachte beoordeeling geplaatste oanteeke-
ningen luidden als volgt Wijze van dienen gnf
reden tot ernstige bedenking; leiding van on
dergeschikten laat te wenschen over; toonde
zich eenmaal weinig kameraadschappelijk. Deze
tusschentijdsche beoordecling werd aan kap.
Postma gezonden, die van zijn recht gebruik
maakte zich tegenover den legercommandant te
rechtvaardigen door indiening van een be
zwaarschrift op 9 Februari 1924. Hierop wer
den door den betrokken beooideelaar gen. We
ber toelichtingen verstrekt Deze toelichtingen
werden in handen gesteld van den beoordeelde
die daorop zijn toelichtingen bijvoegde, waarna
een commissie van advies werd benoemd. No
het uitbrengen van dit advies werd ten slotte
door den legercommandant beslist. Met de naar
'aanleiding van die beslissing in dc beoordee
ling aangebrachte wijzigingen werd kap. Posi-
ma in kennis gesteld. Deze wijzigingen betrof
fen uitsluitend het schrappen van de ongunstige
aanteekening betreffende zijn karakter. Het oor
deel over de ongeschiktheid voor den hooge
ren rong bleef dus gehandhaafd. Toen hem
door den legercommandant, die daartoe dooi
den Gouv Gen. was gemachtigd, werd oange-
zegdt, dat hem uiterlijk Maart '25 eervol ontslag
uit den militairen dienst zou worden verleend,
met behoud van aanspraak op pensioen, en
dat hij in dc gelegenheid werd gesteld, tevoren
een daartoe strekkend verzoek in te dienen,
richtte kap. Postma zich op 12 Sept. 1924 met
een verzoekschrift tot den Gouv. Gen. waarin
hij opkwam tegen de beslissing van den leger
commandant, betreffende het omtrent hem uit
gesproken nader oordeel van ongeschiktheid
voor den hoogeren rang.
Op grond van zijn mccning, dat te zijnen op
zichte in strijd met algemeene orders en voor
schriften zou zijn gehandeld, verzocht hij om
van hem het odium van ongeschiktheid voor
den hoogeren rang weg te nemen. In een bijge
voegde nota bezigde hij uitdrukkingen als: met
hem was dubbel spel gespeeld; hij was uit zijn
loopbaan weggerukt en hem was een groot on
recht aangedaan.
Voor den gouverneur-generaal bestond geen
reden om aan de juistheid der uitgebrachte
tusschentijdsche beoordecling te twijfelen. Het
uitbrengen van <een nader oordcel was formeel
juist en van een handeling in strijd met de
voorschriften was geen sprake. Het verzoek
werd afgewezen door den gouv.-gen. bij besluit
van 19 Nov. 1924.
Bij de aanbieding van het verzoekschrift aan
den gouv.-gen. hnd de legercommandant aan-
geteekend. dat het in zijn voornemen lag na
de op het verzoekschrift te nemen beslissing,
dc beschuldigingen en verdachtmakingen, door
kap. Postma geuit, krijgstuchlelijk tc doen af
handelen, hetgeen ook is geschied bij de door
den inspecteur der infanterie aan den heer
Postma opgelegde straf ven 14 dagen kamer
arrest met acces. De strafrede luidde „In dc
toelichtingen van een tot do regecring gericht
verzoekschrift, zonder afdoende bewijzen aan
te voeren, ernstige beschuldigingen en ver
dachtmakingen 'egen zijn chefs geuit". Tegen
dc opgelegde straf en strafreden diende kapt.
Postma zijn beklag in bij den legercomman
dant. Deze wees die klacht of, omdat kapt.
Postma er niet in geslaagd was de bewijzen te
leveren voor de juistheid van de door hem ge
bezigde uitdrukkingen.
Daarna onderwierp kapt. Postma zijn zaak
aan den militairen rechter, die hem, met be
trekking tot zijn klocht, in het gelijk stelde.
Door het uitgesproken vonnis kwam nu "ast
te staan, dat dc heer Postma volgens de op
vatting van den militairen rechter niet hac' be
hooren te worden gestraft voor de gewraakte
uitdrukking Tmöjr allerminst werd daardoor
bewezen, dat met' hem dubbel spel was ge
speeld, dot hem een groot onrecht was aange
daan en dat hij uit het leger was weggedrukt.
Hij zelf kwam echter tot de gevolgtrekking,
dut dit wel het geval was, en op grond daar
van wendde hij zich bij verzoekschrift d.d. 13
Mei 1925 tot den gouv.-gen. om maatregelen
te willen treffen, opdat het hem aangedaan
onrecht zoo spoedig mogelijk zou worden her
steld Bij besluit van den gouv.-gen. d.d. 13
Juni '25 werd hierop afwijzend beschikt, omdat
dc voor hem gunstige beschikking op zijn re
clame in geen enkel direct verband stond tot
zijn ontslag uit den militairen dienst. Dit ont
slag was hem intusschen op zijn verzoek reeds
eervol verleend bij gouv. besluit ven 8 Januari
1925. Dc minister merkt vervolgens op, dat
adiessont zijn ongeschikt verklaring voor den
hoogeren rang cn het daaruit voortgevloeid
ontslag uit den dienst uitsluitend tc wijten is
aan zijn wijze van dienen als commandant van
f et substitentenkader te Soerabaja. Hem is
geen onrecht geschied en van herstel daar
van kon derhalve geen sprake zijn. Naar de
tneening van den minister zijn dan ook geen
termen aanwezig om aan Het door adressant
gedaan verzoek gevolg te geven,
DE ROTTERDAMSCHE GEMEENTO-
BEGROOTING VOOR 1927.
B. en W. gciooven de begroe
ting zonder belastingverhoo-
ging sluitend tc kunnen moken.
De Rottcrdnmsche gemeente-begrooting voor
1927, die door B. en W. is aangeboden, vermeldt
als eindcijfer een totaal van 82.212.407 aan
inkomsten en uitgaven, tegen 78.635.784 het
vorig jaar, alzoo een stijging van 5.6 miliioen.
In hun toelichting zeggen B en W., dat dc
eerste ontvangpost der begrooting 1927, die be
staat uit het netto-saldo der rekening over
1925, bijna f 843.C00 groot is en den gelijk-
namigen post voor de begrooting 1926 met
rond 628.0C0 overtreft Op het oogenblik
kan nog niet becijferd worden in hoeverre dit
cijfer inderdaad reëel zal blijken te zijn.
Hc-t totaal der uitgaven is, vergeleken met
1926, met niet minder dan rond 5.6CO.OOO
gestegen. In dit bedrag is begrepen een som
van ruim twee miliioen, waarmee het totaal der
dubbele boekingen von 1927 dat van 1926
overtreft. De effectieve stijging van het eind
cijfer wordt daardoor teruggebracht tot rond
f 1.600.000. De feitelijke toeneming der uit
gaven vergeleken met 1926 moet evenwel niet
onbelangrijk meer bedragen dan laatstgenoemde
som, omdat in de ontwerp-begrooting 1927 zijn
verwerkt alle voordeelcn voortspruitende uit de
plaats gebéd hebbende conversie, en de ten
aanzien van de salarissen cn looncn genomen
maatregelen, welke in dc begrooting voor het
loopendc jaar slechts ten deele tot uitdrukking
zijn gekomen. Deze laatste voordeden 'zijn dus
geabsorbeerd door vermeerdering van andere
uitgaven.
Naar de mecning van B. en W. mag het eeni
ge bevreemding geven, dat het na het onverkort
uittrekken van de belangrijke bedragen door
hoofden van dienst aangevraagd, is mogen ge
lukken den post inkomstenbelasting te brengen
op een bedrag, dat rond f 200.000 lager is dan
voor 1926. Op de ontwerpbegrooting 1927 is
voor dc Inkomstenbelasting voorloopig uitge
trokken 15.400.000, in welk bedrag is opge
nomen de geschatte som aan kwade posten
lx 1.600.000, blijft alzoo 13.800.000 Een
definitief oordcel over dc viang of inderdaad
de voorloopig uitgetrokken 15.800.000 zul
len kunnen worden verkregen bij handhaving
van den tegenwoordigen vermenigvuldigings
factor kan thans nog niet worden uitgesproken.
Daardoor is omtrent de opbrengst van hei ko
hier 19261927 nog tc weinig bekend. B. en
\V. achten het gezien enkele gunstige verande
ringen op economisch gebied intusschen niet
uitgesloten, dot eenige verdere vooruitgang in
de opbrengst der Inkomstenbelasting mag wor
den verwacht.
Van beteekenis zal te dezen aanzien zijn of
straks de loop van zaken het toelaatbaar maakt
de som voor kwade posten op een lager bedrag
dar. 1.600.000 uii te trekken. Mede in ver
band mei de omstandigheid, dat waarschijnlijk
nog meer of minder belangrijke voordeelcn zul
len worden verkregen zij denken bijv, aan
conversies van de 6 leening 1921 ge-
looven zij, dat het mogelijk zal blijken de be
grooting voor 1927 zonder belostingverhoo-
ging sluitend te moken.
Intusschen neemt dit niet weg, dat, zal het
finonciecle evenwicht bewaard blijven, een zui
nig beleid gebiedende eisch blijft. Vergeten
mag niet worden, dat het verkregen resultoot
mede een gevolg hiervan is, dat de belastingen
exclusief de Inkomstenbelasting, dc haven- en