KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei. En hoe goot hei met den kleurwedstrijd? Zijn jelui er allemaal a! druk mee bezig. Ik kreeg al twee plaatjes terug en die zogen er neen, ik zal niets verklappen. Eerst moeten 2c allemaal binnen zijn cn dan zal ik zeggen, hoe ik zc vind. Jelui hebben er nog den tijd mee tot Dinsdag 21 December o.s. Maar dan moet ik ze ook werkelijk allemaal hebben. Ik ben o zoo benieuwd hoe jelui het er hebben afge bracht. Het wordt al weer gauw Kerstvocantie. Maar van schaatsenrijden en ijsprct zie ik nog niet veel komen. En ook de bobslee behoef ja nog niet voor den dog te halen, want het lijkt er nog niet veel op, dot we gauw sneeuw zul len krijgen. Hoewel, je kunt er toch ook weer niets vooruit von zeggen. Dat hebben we verle den jaar oolc gezien. Toen schreef ik ook zoo cn twee dagen later lag er dik sneeuw. Denken jelui nog eens aan onzen moppentrommel. Hij is hcelemaol leeg cn moet noodig weer ge vuld worder, En is cr tegenwoordig zoo wei nig te ruilen Ik behoef haast nooit meer iets in het ruilhandelhoekje tc zetten. Maar dot komt zeker, omdat cr nu verschillende scrie's nieuwe plaatjes zijn. En die kunnen jelui alle maal zelf natuurlijk best gebruiken. Uiterlijk n.s. Dinsdag krijg ik dus van jelui de gekleurde plantjes terug. Hier komen eerst d<* RAADSELS Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels wa I. Cocosnoot met de woorden c, mol, bocht, kolonie, cocosnoot, walnoot, broek, kop, t. II. Amsterdam met ster, Dam, ram. Dc prijs is gewonnen door Gymnast die hem Maandag aan ons bureau kan komen af- halen NIEUWE RAADSELS. I. Verborgen diernamen Welke namen van dieren bevat de volgende zin „Moe", vroeg Barend huilend „Kan Koos uit mijn tuintje wel een den uit den grond trek ken „Wel neen", lachte moeder, „hij is 7.00'n baas lang niet." II. Het is wit van kleur en zoet van smaak. Keert ge het woord om, dan is het een mensch heel zwart van gelaat. III. Welke steencn smelten VOOR DE NICHTJES. Zooals ik jeh .leden week beloofde, zou Ik enkele receptjes opgeven. Deze kunnen dan voor <fe komende feestdagen klaar gemaakt worden. In dc eerste plaats Plumpudding. In een beslagpot roer je met een houten le pel 200 gram suiker met 200 gram weeke bo ter. Je voegt 200 gram rozijnen toe, 60 gram krenten, wat geraspte citroenschil, zes eieren één voor één onder voortdurend roeren. Duarna beetje bij beetje 360 gram bloem. Een gladde vorm wordt van binnen met bebQterd papier belegd en voor gevuld, waarna je dc pud ding ongeveer I'< uur in een niet ol te heeten oven zet Een kwartier na het uithalen uit den oven moet het papier er af genomen worden. Deze pudding kan zoowel warm als koud wor den opgediend. Verder nog een receptje, wat ik zelf nogal dikwijls maak en ncgal in den smaak schijnt te vallen, n 1 Truffels. Hiervoor hebben wc noodig 5 rcepen melk chocolade (kwatta of Sickes/.), V/3 ons poeder suiker, I eetlepel melk, een stukje boter, ons pocderchocoladc of hagelslag. Eerst moeten de reepen fijngcraspt worden en met dc poedersuiker, melk en boter in een klïin ponnetje vermengd worden Dan neem je een grootere pon, dus woor het kleine pannetje ruim in kon, en vult dit met kokend water. Die pan moet op een klein vuur blijven staan, zoodat 't water steeds blijft koken. Het meng sel in 't kleine pannetje smelt dus daardoor. Als het heelcmanl gesmolten is neem jc er tel kens met een lepeltje kleine beetjes uit, die je dan tot balletjes vormt. Op een platte schaal strooi je dc poedcrchocoludr uit en rolt de balletjes cr door. En zoo zijn dan de truffels klaar. Natuurlijk moeten ze eerst goed koud zijn, anders vollen zc soms uit elkaar. Je kunt de truffels i iploats von door poc derchocoladc, ook door hagelslag rollen. Hier door krijg je dan niet die bittere smaak, die niet iedereen lekker vindt. Maar dit laat ik na tuurlijk aan jelui over. Zijn cr misschien nog nichtjes, die nog aar dige handwerkjes of gemakkelijke receptjes weten Ik houd me doorvoor dan aanbevolen. TANTE BETS. MET DE DUIVEN NAAR T BOSCH! Tegen 't diep-blauw der lucht Zag Johannes een vlucht Van zes duiven zich hel-wit afsteken En het was of er één. Van die duiven naar 't scheen, Aan hem gaf een nnuw'merkbanr teeken En Johannes dacht blij Dat's eer. boodschap voor mij, Vast van Windekind, die met de duiven. Iets weten mij laat Het idee is niet kwaad. En hij ving aan met vlug terug te wuiven Weldra streken z*n keer. Voor zijn dakvenster neer, En één van hen gaf hem een veertje. (Het was rood), uit z'n wiek, Hij vond dat komiek Doch bedankte dc duif toch een keertje. Nauwlijks nam hij het aan. Of hij bleef niet meer staan, "Maar hij steeg met de duifjes naar boven, Zweefde vlug met hen mee, Door dc lucht als een zee, Hanske kon het nog zelf maar niet gelooven. Hij zag Vader voor 't raam En poes „Simon" die saam, Lag, gevouwen onder 't lichaam de pooten; Hij genoot in de zon, Zooals ieder zien kon, Want zijn oogen, die waren gesloten. Presto z'n hond. Liep den tuin in het rond, Zocht op muur en in broeikas en herster, Blofte angstig, als riep Hij z'n baasje dat sliep. Doch daar boven hem zweefde z'n meester. Hans riep „Presto, 'k kom weer, Maar hij hoorde 't niet meer. Kwispelstaartte en ging luid aan 't janken Doch zij zweefden steeds voort. Naar het bosch ongestoord, Zij verstierven, die recht droeve klanken En zc kwamen in 't bosch, Schoon in bladcrcndos, Waar zij Windekind in een boom vonden, „Zoo, zei hij, ben je daar, ,/k Heb de duiven nu maar. Voor een hcele poos om jc gezonden 1 „Ik wil graag", zei Johan, En toen daalden zij van Hunne hoogte stil weer naar beneden, Kamperfoelie cn 't hout Geurden heerlijk cn stout Sprongen moesjes cr rond' of ze gleden. Op een opene plek. Zonder hoornen of hek. Zei Johannes „ik wou dat w' hier bleven"! „Goed", zei Windekind toen, Zette zich in het groen, En zei: „kijk nu, je zult wat beleven T Johannes was druk In gesprek wat geluk Met een klokje over 't bijenleven- Dat zijn vrienden von mij. Zoo kapellen als bij. Zei het klokje en bengelde even O wat was dat een scha&uw. Kwam cr over heel gauw Johannes hij schrok telkens weder. Want een juffrouw, heel dik Lei hoar zakdoek, o schrik Over 't klokjo en zette zich neder. (Wordt vervolgd.) Het Hert. Er was een groote droefheid in de oogen van de herten van het hertenkamp.' De meeste menschen, die er voorbij gingen, zagen dit niet En ook dé kinderen, die de hertjes eten brachten, keken lachend in de 'hertenoogen, en zagen niet de droefheid in die goede, groote hertenoogen. Eén hert was er, dat bijna niets meer wilde eten. Het lag maar stil te kijken en zag, hoe het najaar door het bosch sloop. Het voelde, hoe de zon aan warmte begon te verliezen en het voelde zich moe en eenzaam. Het voelde zich opgesloten in deze wei, die wel groot was, maar niet zoo groot als de vrijheid, die het hert vroeger gekend had. Eiken dag, die meer koude bracht, bracht ook meer droefheid in dc hertenoogen. En wat ze ook deden, nog in de laatste- zon liggen, naar den groensten boom kijken, ze wisten het maar al te goed: de winter kwam en het mooie zomerleven was uit. Het ééne hert, dat Weidrager heette, om hei mooie gewei, dat het op den kop droeg, werd ziek van verlangen. De oppasser kwam iederen dag naar hem kijken en schudde dan het hoofd. Weidrager is al een oud hert.'' zei hij, „en ik geloof niet, dat hij nog door dezen winter heen zal komen." En als hij weg ging, zag Weidrager hem na met stille, droeve oogen, alsof hij zeggen wilde: je kunt me toch niet helpen. Daar kwam op een avond, toen de herten klaar stonden om naar hun slaapplaats te gaan, een herfst-elfje naar Weidrager toegevlogen. Het heette Huppel, omdat het van het ééne blaadje op het andere kon dansen, zonder te vallen, of ook maar eventjes uit te glij den. Het had al heel veel blaadjes geel en rood geverfd en kwam nu bij Weidrager uitrusten. Maar Weidrager nam niet de minste notitie van het elfje. En daar elfjes gewend zijn, dat de dieren notitie van haar nemen, keek Huppel Weidrager verwonderd in de oogen en zei: „Zeg, Weidrager, ben je ziek?" Weidrager wendde ziin mooien kop met het groote gewei om en zei: „Ga weg, ik houd niet van je. Je brengt ons den herfst. Ja, ik ben ziek, ziek van verlangen. Ik kan niet tegen den winter. De winter is koud en hard. En jij komt ons van den winter ver tellen. Ga weg I" Huppel ging boven op Weidiager's kop zitten en zei: „Ik kan er niets aan doen, dat ik hier moet zijn om de blaadjes kleurig te verven. Ik moet mijn werk do*n, cn dat moeten we allemaal, of we het anders zou den willen of niet. Maar. ik zou je graag willen helpen. Zou het je ook opvroolijken, als ik wat voor je huppel op de blaadjes van de boomen Dat kan ik zoo vlug, dat je er verbaasd over zult staan." Weidrager schudde zijn kop. „Ik heb je al zoo vaak zien huppelen, want ik ben een oud hert. En ik heb je huppelen alleen maar aardig gevonden, toen ik nog vrij was en jong, want toen wist ik nog niet, wat win ter beteekende en kou en dood. Nu kan ik geen plezier meer in je gehuppel hebben, went nu weet ik, wat het beteekent en ik heb er verdriet van.' Weidrager boog zijn grooten kop naar de aarde. „Kom," zei hij, „ik zal maar weer gaan slapen. De andere herten zijn al naar binnen. Goeden nacht!" „Weidrager," zei het herfst-elfje, „ik zou je graag willen helpen. En ik zal mijn best doen iels te bedenken Weiclrager antwoordde niet. Langzaam Een Dierenfeest, door C. fc. DE LILLE HOGERWAARD. I. 't Zou feest op Zonnehoeve zijn, Een heel groot, vrooliik feest; Nog nooit sinds dieren-heugenis Was zoo iets er geweest Waarom het feest gegeven werd Wel, dat is gauw gezeid Vijf nieuwe hokken werden e~_ Heel deftig ingewijd. Jaap Knorremans zou leider zijn, Studeerde stukjes in. De ganzen, eenden, kippen, jo Hijzelf had dolveel zin. Een ieder moest zich oefenen: Ka Gans zat deftig op Om één, twee, drie, als Jaap het zei, Te buigen met haar kop. Een jonge haan, een spring-in-'t veld, Begon met: Kukleku, 'k Wensch alle dieren veel geluk f Hoe heerlijk is het nu, Als wij des avonds slapen gaan In 't mooie, nieuwe hok. Wat klinkt de kippen kakel-taal Daar lieflijk: Tok-tok-tokl Lot Snaterbek hield veel van pronk, Zij kleedde zich mooi aan En zei: Zoo kan ik op bezoek Wel bij een koning gaanl Ik moest toch in de Kinderkrant Getrouw verslag doen, niet Geloof maar, als 't van m ij afhing, Dat 'k allen komen liet. Ik zal den boer vertellen, dat Wij dankbaar zijn voor 't feest, Maar voor de nieuwe hokken toch Wel 't aller-, allermeest! De dieren repeteerden druk. Een elk was in zijn rol. Had één van jullie het gezien, Je dacht: Hoe houdt hij 't vol I - Een volgend keer vertel ik je Nog meer van 't dierenfeest, Want niet verklappen mag je me ïk ben er ook geweest. ging hij naar de slaapplaats toe en ver dween door de deur. Huppel zag zijn mooie gewei nog even, toen het hert zich omdraai de. Toen vloog Huppel weg en ging verder met haar werk. Ze schilderde er lustig op los en danste van het ééne blad op het andere Als een blad droog was, kon ze er op staan om een ander blad te gaan schil deren en soms riep ze een ander elfje iets toe, want er waren duizenden elfjes aan het schilderen. Maar Huppel vergat Weidragèr niet. lederen dag ging Huppel naar Weidrager toe en sprak met hem. Weidrager ant woordde niet veel en de droefheid in zijn oogen ging nooit weg. Toen verzon Huppel iets om hem te hel pen. Ze riep een ander herfst-elfje en vroeg haar, of ze dubbel kon werken en of ze dat doen wilde voor Huppel. Daar had het herfst-elfje eerst niet veel ooren naar, maar toen Huppel vertelde van haar plan, stemde het andere elfje toe. En Huppel vloog weg. Haar zachte, teere vleugeltjes droegen haar door het luchtruim voort, zoo ver als ze zelf nog nooit gegaan was. Ze ging van de aarde weg, naar het verre lenteland, waar de lente-elfjes wonen. Daar bloeiden overal lentebloemen. Nar cissen, Crocusjes, Viooltjes, Madeliefjes, Tulpen, duizenden soorten vreemde bloe men uit alle landen van de wereld, en èi hing een heerlijke geur en trillend zweefde zonlicht over de bloemen heen en scheen zelfs door de bloemen heen te glijden. Hup pel zag het wel. Maar ze was te opgewonden om stil te blijven kijken. Ze vloog maar voort en gaf geen antwoord op al de vragen, die het lente-elfje stelde. Het eenige, wat ze'zei, was: „Breng me bij de Lentekoningin." Midden tusschen de bloemen speelde de Lentekoningin met de lente-elfjes. Ze had lang golvend haar en droeg een nooit ver welkenden krans van bloemen op het hoofd. Ze zag er eenvoudig uit en toch zoo mooi, dat Huppel bleef stilstaan en plotseling be greep, waarom Weidrager den winter nu niet meer verdragen kon. De Lentekoningin strekte de armen uit en nam Huppel's handjes in de hare. „Klein herfst-elfje, ben je zoo ver ge komen vroeg ze. „heb je alleen de groote reis gemaakt van de wereld naar het lente land?" Huppel knikte en toen vertelde ze van Weidroger, hgt hert, hoe groot zijn droef heid was, en hoe het daar maar liep in de wei en naar vrijheid en warmte verlangde. Hoe oud het al was, cn hoe de winter na derde en koud en grimmig zou blazen over de aarde heen. „Ik ben een herfstelfje," zei Huppel, „en ik ben ook nog een deel van de warmte, Maar els wij herfst-elfjes weg zijn, zal Wei drager het bitter eenzaam hebben." De lentekoningin zag peinzend voor zich heen en begreep, dat als Huppel alleen die groote reis van de wereld naar het lente land had gemaakt, het met Weidrsger slecht gesteld moest zijn. Ze riep een lente-elfje bij zich. Het heet te: Vrijlicht. „Vrijlicht," zei de Lentekoningin, „wil jij naar Weidrager töegaan met dit Herfst- elfje Het zal koud zijn op aarde en de reis zal niet prettig voor je zijn, je zult vaak terug willen keeren, want voor een lente elfje is het nu moeilijk in de wereld. Maar toch zou ik willen, dat je naar Weidrager ging en hem zei, dat het Lenteland voor hem open staat en Vrijheid en Licht op hem wachten. Geef hem twee sterke vleu gels en ga dan met hem hier heen." Vrijficht knikte. Rustig nam ze Huppel bij de hand en samen gingen zc toen het Lenteland uit. Een koude wind woei om Vrijlicht heen en deed haar vleugeltjes verkleumen. Maar Huppel hield haar bij de hand en in sui zende \aart gingen ze naar de wereld, die in herfsttooi op den winter lag te wachten. Weidrager lag in den stal. Het herten kamp zag er verlaten uit. De bladeren van de boomen begonnen hun kleur te verlie zen. En koning Winter had zijn eersten voetstap in de wereld gezet. Door een kier van de deur zag Weidra ger de wei daarbuiten en moe en droevig waren zijn oogen. Maar plotseling keek Weidrager verwon derd op. Klonk daar niet een stem Wei neen, dat was natuurlijk verbeelding. Want die stem klonk zoo fijn, alsof de lente had gesproken. En dat kon niet, want het was nu bijna Winter. Weidrager bewoog zijn kop. Daar hoor de hij de stem weer. En als bij tooverslag werd bij het hert een machtig lentegevoel wakker. Hij hief den o-Jcn kop met het schoone gewei op en zag rond. Daar, vlak bij hem, zat een lente-elfje, in een kleedje van bloemen. Weidroger bleef stil kijken en kon zijn oogen niet gelooveh. Het lente-elfje keek hem oon en zei: „Ge loof je niet, dot ik hier ben? Toch is het zoo. Ik ben uit het lenteland gehaald door een herfst-elfje en nu kom ik jou holen. De Lentckoningin zegt, dot licht en vrijheid op je wachten en dot je met mij mee kunt gaan." En vóórdat Weidroger het wist, had hij twee sterke vleugels gekregen en de stal deur stond wijd open. Weidragcr snoof. Hij ging langzaam naar de andere herten toe en zei: „Ik ga naar het Lenteland. Wees nooit bang voor Win ter. Als je ook oud en moe bent geworden, zal Vrijlicht komen en je halen. Don zul je terugkeeren tot alles, wat je goed en schoon hebt gevonden in je leven. Ik ga naar het lenteland en ik ben er zoo gelukkig om." En toen, plotseling waren Weidrager en Vrijlicht verdwenen. De herten zagen elkander verbaasd onn. Ze zagen de wel rond en zogen, dat Winter meer en meer naderde, dat de herfst-elfjes al lang had den opgehouden de boomen te verven, en ze voelden zich zeer verwonderd. Toen de oppasser kwam, zei hij: „Nu is dat oude hert gestorven, net zooals ik zei. Arme, oude jongen. Misschien is het wel goed, de winter is niet makkelijk voor die oude beesten." Koning Winter trad de weide von het hertenkamp binnen. Hij legde een kleed van sneeuw op den grond. En hij vroeg: „Waar i9 dat oude hert, Weidrager, ge bleven De herten antwoordden hem, dat Vrij licht Weidrager had gehaald en had ge bracht naar het lenteland. Toen werd Koning Winter boos. „Die len te," zei hij, „die haalt alles weer naar zich toe. En ik weet zeker, dat ze op ditzelfde oogenblik erover denkt, op welken dog ze weer naar de aarde zal gaan met al hoor bloemen en zonnestralen. O, die lente I" En dat was ook zoo. In het lenteland keek koningin Lente de bloemenkleertjes van de lente-elfjes na en voelde de warmte van eiken zonnestraal. En ze verheugde er zich nu alweer op, terug te gaan naar de aarde en alle landen in het lentekleed te steken en alle harten wakker te zingen. Ja, ze ver heugde er zich op, de wereld verbaasd te maken over haar groote, groote macht. JO SMITS. CORRESPONDENTIE Nimf. Ik ben cr ook even gaan kijken. Jelui hebben wel pret gehad hè 't Leek ma cr tenminste geweldig gezellig. W i e 1 r en n c r. Makkelijk is het niet, maar als het kluer is, heb je toch iets mooi's. Wat een leuk verhaal is dat, vindt je niet l Dat is een heel eind weg. En is die net zoo als onze eigen krant. Of vindt jc die toch nog prettiger Blauwe Distel. Wut is dat voor een mooie sluitzegel. Wil je er aan denken ullcs, dat in dc krant moet, dus ook nieuwe raadsels, te schrijven op een apart stukje papier en niet op den brief zelf De raadsels zijn heel aar dig. Dank jc wel hbor 1 Ze komen natuurlijk in de krant, munr wanneer, dat weet ik nog niet. Mooi was hij toch heelcmnal niet. Maar cr kwam toch nog geluid uit I Bobbie. En vond je het nog al gemak kelijk. Zoo je ziet, is cr nog wel wat aardigs van te maken. Viooltje. Goed, daar reken ik dan op. Speurder. Neen, dat was je ook niet. Ik denk het ook. Je moet het in ieder geval toch maar inzenden. Je kunt nooit wetenl Mol. Wat een schitterende cadcaux. Om jalocrsch op tc worden. Wat zal je kamertje cr nu keurig uitzien I Gymnast. Het zic't er tenminste hec- lemaal niet naar uit. Maar we zullen toch moed houden. Jc kunt zc bij ons ook altijd nog krijgen hoor I Goudvis ch. W aar bleef dc brief Stormvogel. Ja, dot kan voorkomen als je ze 's avonds na 7 uur in dc bus doet. 's Middags en 's morgens zal jc daar minder last van hebhen. Maar ze zijn toch terecht ge komen hoorJa, dat was een vervelende ge schiedenis met diN duisternis ineens. De fout zat blijkbaar in Utrecht. Blondje. Dat fs heel aardig. Dan zal je ook wel nooit meer vergeten. Q o n a b. Ja, dat leek niet veel. Dat heb ik ergens anders wel beter gezien. Neen, zeg dat wel Alle oude krachten gaan er lang zaam maar zeker uit. Dat is nu eenmaal do loop der tijden Wilde Eend. Wat leer jij ol goed op dc machine schrijven. Prachtig hoor en zonder fouten. Jn, anders misschien wel. Dc bonnen kan je Maandag afhalen aan ons bureau. Misschien zijn er dan ook nog plaatjes bij Maar dot kan ik nog niet vast beloven I Klein Duimpje. En maak je nu ook spoorweg ongelukken. Of loopt die trein van jou niet uit dc rails Neen, afgeschaft niet, maar jelui sturen er niets meer voor in. Heb jij cr niets voorDoe je best eens I Ik wil ze graag hebben. IJ s v o g c 11 j e. Ja, dat was wel jammer voor je. Maar een volgende keer weer beter, zullen we maar hopen hè Cactus. V'at een reusachtige voorraad cadeaux heb jij gekregen. Daar ben je natuur lijk erg blij mee. is 't niet 't Wordt nu weer gauw vacantia, dan kan je weer heel veel ge nieten I Pannekoek. Knap hoor. Dank je wcL Muar waar zijn je oplossingen Heb je die ver geten. Ik bedoel vnn de vorige keer. Kikker. Daar is nog niets van te zeg gen. Je moet maar afwachten, totdat het lot jou eens aanwijst. Tot zoolang geduld dus f Tab or. Wil je in het vervolg je schuil naam ook op de brief zelf zetten. De enve loppen rakpn wel eens door eikoor. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1926 | | pagina 11