KINDERRUBRIEK. •ékszx: De rubriek van Oom Karei. Deze week kreeg ik toevallig een boekje in handen waarin allerlei plaatjes stonden uit Zwitserland. Je weet wel, dat land waar ik je lui van verteld heb, toen ik er dezen zomer ben geweest. En in dat boekje stonden ook plaatjes van de wintersport, die daar nu druk beoefend wordt. Daar is alles nu met sneeuw bedekt, niet zoo dun als 's winters bij ons, maar op sommige plaatsen meters dik. Dan worden er speciale banen aangelegd om te bobsleeën, om te ski'en en allerlei soorten van wintersport wordt er dein beoefend. En toen ik dat boekje zoo doorbladerde dacht ik onwil lekeurig aan onze bogslee-baan op den Berg. Die heeft nog niet veel dienst gedaan dezen winter. Of eigenlijk, heclemaal geen dienst. Dat wqs andere jaren beter. Toen konden we daar dagen achtereen genieten en ook op de Huygenslaan was het dan een groot feest. Maar dit jaar, neen hoor, ik geloof dot er niets meer van komt. Toen ik Woensdagochtend wakker werd, ducht ik werkelijk, dat we nog winter zouden krijgen. Alles was wit besneeuwd cn zag er echt wintersch uit. Maar toen ik buiten kwam, merkte ik al gouw, dot bet niet waar was. Want d^, sneeuw lag in een heel dmi laagje en was overal al weer gauw gesmolten. Dan zou je werkelijk verlangen om ook eens zoo'n Zwilscrsche winter tc kunnen meemaken, als er dagen en weken lang volop sneeuw ligt. Maar zoo iets krijgen wc hier nooit. Als wc aan wintersport kunnen doen, don is het meestal maar voor een heel korten tijd of, zoools dit keer, heelemnal niet. Dan zien de schaatsen- en bobslee-liefhebbers weer met verlongen uit naar den volgenden winter. Maai gelukkig krijgen wc dan toch eerst nog die heerlijke zomermaanden, waarin we weer zoo veel anders kunnen genieten. Want al geeft de winter soms heel veel genoegens, jelui zullen het toch wel met me eens zijn, dat de zomer ook een heerlijke tijd is. Denk maar eens aan al die fijne fietstochten en wandelingen en andere uitstapjes. Danr hebben wc toch dp zomer voor noodig I Een van or.ze neefjes vroeg mij, of er ook eens een verhaaltje, speciaal voor de jongens in onze krant mocht. Natuurlijk mag dat en vooral, omdat hij het zelf gemaakt heeft. Ik laat het dan ook nu moor eerst volgen het heet EEN PRETTIGE MIDDAG. „Jongens, kom jullie vanmiddag bij me spe len, in den tuin Wij maken don een roovers huis van mijn tent." Zoo sprak Wim van Koe- vorden tot zijn vriendjes, Jon, Piet en Tom. De jongens vonden dit voorstel heerlijk en praat ten er druk over. Jammer dat dc bel zoo gouw ging en de jongens naar binnen moesten. Wil lem van Kocvorden was dc zoon van den no taris, die een groote tuin had. Wim was heel niet pedant, maar speelde altijd even leuk mee als iedere andere jongen. Zij probeerden onder dc les nog briefjes naar elkaar door tc geven, maar mijnheer let te te veel op ze. Om twaalf uur liepen de jongens vlug naar huis om zoo gauw mogelijk als 't kon te gaan eten, wont om half 2 zouden ze naar Wim gaan. Op den afgesproken tijd waren ze bij Wim's huis. In den tuin lag de tent op &?n grond. Zc werkten hurd en na een klein tijdje was de tent geheel ingericht. In hot midden stond een klein laag tafeltje en daaromheen bank jes. In den hoek stond een staande kist met plankjes er in. Dit was de kost. Buiten was van eerige lappen en planken ook nog een klein hokje gemaakt, dat was de keuken. In die keuken lug js^en kist uls tafel en er stond een kinderfornuisje naast. Wims zusjes. Tineke, Beppie, Lousje en Hetty speelden ook mee. Het waren vier aardige meisjes. Zij had den Ba a r theeservies meegenomen en dc thee pot was heclemaal vol. Moeder had een groote pot met thee meegegeven, anders was hot zoo gauw op. Kopjes en schoteltjes cn bordjes en nie-t te vergeten nog allemaal lekkers, werden in de provisiekast gedaan. De jongens kregen eerst een kopje thee met een koekje van de huisvrouwen en gingen op jacht. „Als we thuis komen venvachten wij een flink maal, van 't jagen word je mot" zeiden de jongens, die j\u roovers waren. Nu dat beloofden dc meisjes, die nu vrouwen verbeeldden. Zij had- denlbeslng meegenomen en gingen druk aan het pannekoeken bakken. Zij hadden al een tijdje gebakken en reeds was dc stapel al flink geworden en waren ze van plan op te houden, toen ze de mannen zagen aankomen. Vrouw Tineke dekte vlug dc tafel en de ande ren [zetten de kopjes klaar met water, dat wijn moest beteekenen enz. Toen de mannen don ooki binnen kwamen en zc de keurig gedekte tafel zagen, waren ze zeer tevreden. Weldra wasnde heele schaal leeg. Toen ze klaar waren, vertelden ze, dat ze otÉ ycel wild geschoten hadden cn kooplui bcst^pK. liet wild hadden ze [dadelijk al vdrtcöcht, 2ij hadden nu erg veel geld, en Jan liet zijn losch waar 't geld in zat, eens rammelen. Het waren steentjes uit den tuin, want dat moest geld beteekenen. Nu gingen ze, moe van het jagen slapen cn bok de vrouwen deden dit, maar niet zoo ergMang, want alles moest weer schoon ge maakt worden. Colder de ofwssch werd er geklopt aan de tintten do meisjes zogen een arme vrouw staan in zc weldra haar moeder herkenden, d|f ziclv verkleed had „Ach, mag ik astublieft in wfflflhv'oning schuilen, de wind maakt me zoo koud en de wolven huilen zoo, ik ben zoo beng Z" word eerst oven in de keuken gelaten waar ze een snee brood kreeg en de vrouwen maakten haar mannen wakker „Wat is d it" riepen zc „een vrouw I ha, die zullen we bestelen." „Houd je toch kalm zei vrofrw Loes, het is een arme vrouw" „O, is het niet meer, laat haar binnen en geef ons een kop thee." De a;me vrouw kreej goed eten en liep plotseling weg en zette bij de 5>pening oen mand neer. In die mand log '•en|flesch klaargemaakte limonade, die ze zoo inschenken konden, en voor ieder een taartje. Dat was een blijdschap. Zc smulden heerlijk en bedankten mevrouw vriendelijk. Zc hadden nog nooit zoo leuk gespeeld RAADSELS Oplossingen van dc vorige weck. De oplosingen van dc vorige raadsels waren I. Blauwe Distels, met de woorden Bern, olie, stal, beau, cows, Lena, daar. Dirk, kast, Eext peer, Alem en sein. II. Geeuw, leeuw, meeuw, Zeofiw. De prijs kan a.s. Maandag aan ons bureau worden afgehaald. Deze week is Zwartkop de gelukkige. NIEUWE RAADSELS I. Het geheel is een spreekwoord van 6 woor den en 26 letters. 3, 4, 5 is een vroucht een 6, 7, 8, 9, gebruikte men vroeger om vuur in tc doen. 10, II, 12 is het twaalfde deel van een et maal. een I, 2, 4, 13 vindt men op een boerenerf. 13, 14, 15 mogen jelui nooit zijn, want dat is een slechte hoedanigheid. 16, 17, 18, 26 is een verblijfplaats voor vce- 19, 20, 23, 21 is een meisjesnaam. 24, 22, 25, 26 is een breede rivier, die op dc grens van Gelderland stroomt. de 1, 15, 7, 12, 4, 23, 17, 10, 15, 20 trekt 's zomers veel bezoekers in Amsterdam, Rot terdam of den Haag. 3, 18, 12, 20, 4, v, 7-26-1 is een plaatsje op de Vcluwe II. Welk woord, hetzij men het van voren of van achteren leest, blijft hetzelfde, en wordt door het afnemen van de voorste en laatste letter een dorp in Gelderland Hl. Mijn eerste is een lichaamsdeel. Mijn 2de dient ouden cn jongen tot steun. Geen tim merman kan buiten mijn geheel. VOOR DE NICHTJES. De vorige week heb ik jelui verteld hoe. we lussenhaakwerk maken. Dot was dan door steeds de draad over een staafje te leggen. We kunnen ook nog-op een andere manier lussen maken, n.l. door guimpehaakwerk.' Voor dit werk hebben we noodig een U-vormig gebogen metalen staafje, dat we in alle handwerkwin kels kunnen koopen, en een bijpassende hnak- neald. Wol is hiervoor wel het geschikte mate riaal, waarmede we nu gaan werken. We ma ken dan eerst een lus, daarna leg je de draad over het rcchtcd been van de U en deze wordt dan met een kettingsteek door de lus gehaald. Nu draaien wc het werk om noar links, waar door de draad om het tweede been komt tc lig gen. Dan werken we op de voorste draad van de eerste lus een voste. Verder draaien we het werk weer om naar links en haken weer een voste op de voorste draad. Dit wordt steeds herhaald, dus altijd het werk naar links om draaien Jelui met er steeds op letten, dot d< haokstcken precies in 't midden tusschen de beide beenen komen te liggen, waardoor je dan steeds de lussen even lang krijgt. Bij het draak- en van het guimpehaakwerk moet de hoak- naald altijd over het volgende been gebracht worden, daar dc voste van voren over de vorige lus gewerkt moet worden. Als we de hoak hpe- lemoal vol hebben, don schuiven we er dc lus sen af, doch de 3 laatste lussen moeten altijd op den haok blijven. Wat we allemaal van dit guimpehaakwerk kunnen maken znl ik jelui de volgende week eens vertellen. TANTE BETS. Door hei SJs gezakt. door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Piet was een waaghals. Als Vader- zei: „'t IJs is niet sterk genoeg/'.meende Piet, dat het hem wel houden zou. En als Moe der hem verbood in de boomen te klim men, vond hij, dat Moeder veel te bang was. Dagen aan één stuk had het gevroren en was het ijs prachtig geweest om schaatsen te rijden, een gelegenheid, die Piet niet ongebruikt voorbij had laten gaan. Maar nu was plotseling de dooi ingevallen en het mooie ijs vies en zacht geworden. Ja, op het ijs in de gracht stond aan beide kanten reeds water. „Niet meer schaatsenrijden of over het ijs loopen, Piet!" had Vader gezegd Geen antwoord. „Versta je me. Piet?" vroeg Vader streng. „Jawel Vader," klonk het terug. Verder werd er niet over gesproken. Vader hield er niet van veel woorden te gebruiken. Het verbod was duidelijk ge noeg en behoefde geen nadere toelichting. Maar toen de jongens om vier uur uit school kwamen en Piet met zijn vriendjes, Bram en Karei, langs de gracht kwam, zei Bram: ,,'t Zal nou wel gedaan zijn voor dezen winter", 't IJs ziet er uit als borstplaat." „Toch zonde I" meende Karei, die even als de beide anderen een groot liefhebber van schaatsenrijden was. ,,'t Houdt ons nog best," zei Piet, die tot nu toe gezwegen had ,,'t Ziet er allesbehalve aanlokkelijk uit," vond Bram. „O, maar jullie zijn ook zoo bangl" hoonc'e Piet. „Ik loop er nog eens over Ajuus hoor Bram en Karei bieven aan den kant staan. Zij waren volslrekt niet bang uitge vallen, maar vonden Piet een echten waag hals. „Breng ons maar een stukje borstplaat mee I" riep Karei hem nog achterna. „Komen jullie 't zelf maar halen of dur ven jullie niet tartte Piet ziin vriendjes. O, die Kinderen I door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. - 'k Heb heel wat te naaien. O, ik heb 't zoo druk, - Want mijn poppekind'ren Maken zóóveel stuk I - Hannie is een wildzang En bedenkt maar niet, - Dat dat robbedoezen Mij geeft veel verdriet. -Nu komt zij met gaten, Dan met vlekken thuis. - Nooit kan zij het helpen f O, het is een kruis f - Coba "s niet veel beter- Och, haar nieuwe jas - Is alweer zoo slordig, Of 't een oudje was Poppenmoeder moppert En ze heeft gelijk. Co en Han beloven: 'k Zal 't nooit weer doen. Kijk! Als wij weer eens wild zijn Zal ik denken: Moes Moet strakS alles maken Enzij is een snoes f Geef ons maar een kusje, Nee, een dikkerd, hoorf Want zoo'n luchtig zoentje Voelen wij niet voor f Poppenmoeder zegt nu: Toon me dat dan maar I Kinders, 'k moet nu doorgaan Anders kom 'k niet klaar! Hannie en ook Coba Hielden werk'lijk woord. Nooit heb 'k van hun Moeder Meer een klacht gehoord. ,,'t IJs is nog bestdaar kraakte het vervaarlijk, een plof, een gil ende beide jongens aan den kant zagen vóór hun oogen hun vriendje onder het afbrok kelende ijs schieten. Zonder zich ook maar één oogenblik te bedenken, snelden Karei en Bram op hem toe. Aan gevaar voor eigen leven dachten zij niet. Zij waren slechts van één gedachte bezield: hun vriend, die onder het ijs ge schoten was, te redden. Reeds naderden zij de gevaarlijke plek. Bram ging plat voor over liggen, om groóter steunvlak te heb ben en dus minder kans te loopen even eens door het ijs te zakken. Zoo schoof hij voorzichtig vooruit, tot hij zijn hand in het open gedeelte kon steken, daarbij luid Piets naam roepend. Ook Karei was de gevaarlijke plek met een omweg genaderd en bevond zioh nu ongeveer tegenover Bram, op dezelfde manier als deze de open plek naderend. Hoe zij echter hun best deden en hun vriendje onder de wateroppervlakte zoch ten, het mocht hun niet gelukken, hem te grijpen. Als zij één van beiden maar een stok bij zich hadden I Steeds verder waagde Bram zich over het afgebrokkelde ijs, totook eindelijk h ij er onder schoot. Karei gilde het uit van schrik en ontzetting. Zou hij dan lijdelijk moeien aanzien, dat z ij n beide vrien den yerdronken? Intusschen waren er heel wat menschen op het angstig hulpgeroep der jongens toe geschoten. Het ongeval had juist plaats in de nabijheid van een politiepost, waar men heengesneld was om een dreg te halen. Het mocht eenigen wakkeren mannen na veel inspanning én met gevaar voor eigen leven gelukken, de beide jongens uit hun hachelijken toestand te bevrijden. God dank beiden leefden nog, al twijfelde men er eerst aan, of de levensgeesten bij Bram niet reeds geweken waren. Want al had deze korter in het water gelegen dan Piet, zijn gezondheid was veel zwakker aan die van den laatste. Het zou weken duren, eer hij het gebeurde weer te boven was. De beide druipnatte jongens werden nu naar huis gebracht, waar hun moeders zij waren buren niet weinig schrikten. Wel was Karei vooruit geloopen om haar voor te bereiden, maar zij waren zóó ont daan bij het zien van haar Jongens, det zij al even wit waren als dezen. A Er waren cenige weken verloopen. Piet was, na een paar dagen het bed gehouden te hebben, weer geheel hersteld, maar voor Bram zag het £r aanvankelijk minder gun stig uit. De jongen was hard ziek geweest en had verscheiden d8gen tusschen leven en dood gezweefd. Steeds weer had hij in zijn ijlende koortsen geroepen: „O Piet, Piet, waar ben je toch Hier is mijn hand Toe Piet, grijp mijn hond nou toch!" Geen dag ging voorbij, of Piet kwam een paar keer bij de buren vragen, hoe 't met Bram was. Voor hem was het een ware foltering, zijn vriendje in levensgevaar te weten, in levensgevaar door zijn schuld! Telkens weer mompelde hij: „was i k maar verdronken en h ij ge red's Nachts kon hij niet slapen door de gedachte: „als Bram nu vannacht eens stierf, zou het m ij n schuld ziin I" Maar eindelijk brak er een dag aan, dien Piet nooit vergeten zou, al werd hij ook nog zoo oud, een dog, waarop Brams moeder zei, dat het gevaar geweken was en Piet even, heel even nog maar, naar zijn vriendje mocht gaan. De beide jongens gaven elkaar een hand en Piet stamelde: „Ik dank je, Bram. J ij was een held en enne ik ik zal nooit meer zoo roekeloos zijn En natuurlijk heeft Piet woord gehouden. UIT ONZEN MOPPENTROMMEL. Kindermond. Een meisje vnn vier jaar moest veel hoes ten. Zij ging met haar moeder naar don dok ter toe. Deze onderzocht haar met den Koor- hoorn. Toen zij thuis kwam, vroeg haar vader wat de dokter gedaan had en het meisje ant woordde „Dc dokter heeft in mijn maag ge telefoneerd." Verkeerd uitgedrukt. „Jongen als je vader woer varkens slacht moet hij mij niet vergeten." „Neen, meester". Verkeerd begrepen Winkeljuffrouw „U verlangt een paar Hond-* schoenen, mog ik dan weten welk nommer u heeft Koetsier„No. 690." (Ingezonden door Klein Duimpje.) CORRESPONDENTIE 't VroegcHoantje. Hoe kwam je zoo ongelukkig tc vullen Wordt het nu al wat be ter Je broertje mog gerust mee doen hoor, Ik «heb nog wel jongere neefjes en dio doen Steeds geregeld mee met het oplossen von do raadsels. Neen, ik geloof werkelijk dot we allo hoop moeten opgeven, 't Is wel heel inmmcr, maar niets nnn te doen. Sprinkhaan. Ja, zoo iets is lang niet gemukkclijk. Danr moet je aanleg voor hebben. Ik heb het ook wel eens geprobeerd, moor soms lukte het me en soms ging het hecle maal niet. 't Is wel een aardig rondsel, maar al heel erg bekend. Die bloemen zullen nu zoo langzamerhand wel uitkomen. Moeten jelui daar zelf voor zorgen Viooltje. Zou je mee willen op zoo'n verre reis Ik denk dat het jc toch niet zou mccvollcn. Wat zal jij een plezier hebben. Ik ben benieuwd eens vnn je te hooren, hoe heb gegnon is. En doe je in nl die vier stukjes meet Ik ken ze niet, mnnr ze zullen wel nordig zijn. Doe mnnr goed je best hoor, om er iets goeds von tc maken. Ik denk wel, dnt het hot cersto begin znl zijn vnn de blndvorming. Let or maar eens op, hoe zc zich verder ontwikkelen. Waren de raadsels tc lostig voor jc? Stormvogel, Jn, een klein beetje moor toch niet heel erg. En nu is het alweer voorbij. Dnt heb ik ook gehad. Dan heb je tenminste meer, don nu. Wont nu is het heclr-4 maal niet prettig om fietstochten te muken. Jc kunt nog niets op het weer vertrouwen. Zwartkop. Do tijd gnat gouw voorbij. Jo kimt je bijna niet voorstellen, dat het oen maand geleden pns nieuwjaar wos. Voor dat wc het weten, zitten wc alweer in de lento en don staat die heerlijke zomortijd ook alweer gouw voor de deur. Von winter hebben wc dit jnar nog niet veel gemerkt I Of het moet nog komen, moor dut denk ik toch niet. Blondje. Wnt een verjaardagen allemaal Je vindt nl die verjonrvisite's zeker wel leuk hè. En als er dnn nog meer vriendinnetjes ko men, is het erg gezellig. Winterkoninkje. Je ziet alweer, als jc er maar long genoeg op studeert, vindt jc de uit komst toch wel. En zdo moeilijk waren zc toch niet. Dank je wel voor je ingezonden raadsel. Rekenmeester. Jo, dot begreep ik wel. Nu, je hod het werkelijk keurig gedaan hoor. Zoo nu en dan komen er wel meer van dergelijke plantjes in onze krant. Dnt is een aardig \7erkje, ook al zijn er niet altijd prijzen aan verbonden. Dnt zal don ook wel. Kabouter. Dat znl wel mooi zijn ge** wecst. Hoe kon je dat alles zoo maken. Vond jc het niet erg moeilijk Mnnr met een beetje handigheid en geduld gnnt het best. En het was er Zondag juist goed weer voor. OOM KAREL. Een Fijne Paraplu Het regent bij stroomen we loopen door 't bosch zelfs hier geen beschutting! drijfnat is het mos. Het ruischt door de boomen, het plast al maar door, geen paraplu helpt, bij zóó'n stortregen, hoor Haroept plots een elfje, dat denk je maar, maat f dat is enkel geldig bij jou op de straat Maar hier in het bosch heb ik alles zoo fijn een paraplu zelfs, zoo als nergens zal zijn Geen druppeltje regen dringt hier tot mij door! een fee'tje komt schuilen, o, plaats genoeg, hoor! Maar jongens en meisjes, die moeten maar gaan zij zijn veel te groot, om hier rechtop te staan. En bovendien zijn ze te wild en te ruw zij zouden bederven, mijn bosch-paraplu HERMANNA. W V.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 11