KINDERRUBRIEK. De rubriek van Oom Karei Wat zullen jelui verlangend hebben uitgezien naar deze kinderkrant. Want hierin zullen je lui de namen inden van de gelukkige prijs winnaars van den opstellenwedstrijd. Ik heb in het geheel 18 opstellen gekregen. Dus 18 neef jes en nichtjes zijn vol spanning, of ze een prijs zullen krijgen. Dat kon ik me zoo leven dig voorstellen. En daarom vind ik het juist zoo lw-;I erg jammer, dat ik er van die 13 nu 14 moet teleurstellen. Want hoewel er eerst 3 prijzen zouden zijn, kan ik jelui nu zeggen dat er vier beschikbaar worden gesteld. Graag zou ik jelui alle 18 een prijs gegeven hebben, want ik ben ervan overtuigd, dat jelui allemaal heel erg je best op de opstellen gedaan hebt. Maar dat is nu eenmaal onmogelijk. Natuurlijk komen ook de niet bekroonde opstellen in de krant. Een opstel is er bij, dot niet minder dan twee schriften in beslag neemt. Dat zullen we dus in stukken moeten knippen en telkens een vervolg nemen. Maar nu komt eerst het be langrijkste, nl. de UITSLAG OPSTELLENWEDSTRIJD 1. Silene. 2. Jopie Slim. 3. Leesgraag, 4. Gymnast RAADSELS Oplossingen van de vorige keer De oplossingen der vorige raadsels waren I. Gemeenteraadsverkiezing, met de woorden Eem, kies, Greta, ring zand, vee. II. Albcrtina, met a, olm, rebus, spreken Al- bertina, dertien, blind, ons a. Prijswinnaar is B 1 o n d j e die zijn prijs Maandag aan ons bureau kan afhalen NIEUWE RAADSELS X X - v N 4 X X XXXXXXXXX X X - X Op de kruisjcslijn ko^pt een stad in Palestina te staan. Ie rij een medeklinker. 2e rij iets waarmee men snijdt. 3e rij een mooi plaatsje in 't Gooi 4 e rij het tegenovergestelde van beroemd- 5e rij het gevraagde woord, 6e rij dieren die ons wol leveren. 7e rij een sieraad van Hollandsch landscheo. 8e rij een jongenshoofddeksel Qo rij een medeklinker. n X X X X X X X X X X XXX 1 medeklinker. 2 een vogelwoning. 3 gebruikt een kapitein. 4 't gevraagde woord. 5 is een jongensnaam. 6 is in Utrecht. 7 ern medeklinker. Het geheel is een jongensboek. VOOR DE NICHTJES. Deze weck geef ik jelui niet een kleedje of kussen of iets dergelijks op, maar gaan we eens iets anders maken, n.l. een handwerkmandje, of bakje zoools je dat noemen wilt. Hiervoor nemen we een vierkante kartonnen doos. We beginnen met deze doos heelemaal uit elkaar te halen. Dan knippen wc een ander stuk karton en ook een stukje flanel in dezelfde grootte en vorm als de bodem van het doosje. Het lapje flanel leggen we op 't eene stuk karton, daarna overtrekken we dot gedeelte met een aardig ge bloemd stofjehet andere bodemstuk over trekken we ook met deze stof, doch leggen hier geen flanel onder. Nu bevestigen we beide bodemstukken aan elkaar en wel langs de vier kanten, doch we moeten er voor zorgen, dat de afwerkkanten naar binnen komen, zoodat het er van buiten netjes uitziet. Het bodemstuk, waar flanel onder is houden we nu boven. Dan gaan we de vier zijwanden beklecacn en knip pen hiervoor ook stukjes flanel, die alleen aan den binnenkant worden gelegd; deze zijwandjes worden dan ook weer overtrokken met de stof, maar zoo dot de naden naar binnen moeten worden gevouwen, want hier hebben we geen dubbele kartonlaag. Deze zijwonden moeten wo onderling stevig met den bodem verbinden. Dan maken we van een stroo-k van dezelfde stof een zakje man. zonder bodem, dus gewoon met cén naad dicht naaien. Deze zak rimpelen we in en naaien dez<? aan den bovenkant van de doos vost. Aan den bovenkant van de zak kunnen we don ringen naaien, waar doorheen een koord of een lint geregen en het hondwerkbokje is af. Om het echter nog mooie rte maken kun nen we de randen van de doos afbiezen met een aardig bijpassend galon en hebben we een aardig zakje om onze kleine haakwerkjes in weg te bergen. Mocht een van de nichtjes één of meerdere handwerkjes voor onze krant hebben, dan houd ik me daarvoor steeds aanbevolen. d® K.@5r§?jjes. BLACKIE door C. E. DE LILLE HOGERWAARD. Op een mooien zomermiddag Gaan Johan en Annie uit Met hun hondje. Maar wat denk je Voert hij in zijn schild, die guit Hij wil eens alleen gaan jagen En rent plots'ling er van door. Blackie I Blackie 1 roept het tweetal Blackie f klinkt het luid in koor. Maar jawel, hoor! Black maakt' beenen En doet net, of hij niets hoort. Blackie, foei, zul jij eens luist'ren 1 Blackie holt maar altijd voort. Eind'lijk wil hij moe van 't jagen Weer terug. Het is al laat 1 Maar hij is verdwaald en weet niet, Welkè weg naar huis weer gaat Naar zijn mand verlangt ons hondje, Ook naar 't baasje en de vrouw; Want al was hij ongehoorzaam In zijn hart is hij toch trouw. Plots'ling hoort hij heel hard roepen 't Klinkt als van den kleinen baas, Ook het vrouwtje roept nu: Blackie! Black maakt beenen als een haas. Aan den overkant van 't beekje Staan de kind'ren, roepen hem. Och, nu klinkt in zijne ooren Als muziek hun lieve stem 1 Vroolijk waadt hij door het beekje, Kwispelstaart wat is hij blij 1 En hij blaft in 't hondentaaltje 'k Heb berouw. Vergeef je mij Voortaan blijf ik steeds bij jullie^ Als wij samen uit weer gaan. Heel alleen en dan verdwalen, Is toch ook niet veel gedaan! Vroolijk gaan ze nu naar huis toe. Blackie loopt vlak achter hen En blaft luid: Zou je niet zeggen, Dat 'k een heel zoet hondje ben Johanna's TooversloJ. Er waren eens twee kleine meisjes. Het ééne heette Dientje en het andere Kitty. Dientje was acht en Kitty zeven jaar oud. Zij woonden in een aardig landhuisje met een mooien tuin. In dien tuin was een hekje, dat toegong verschafte tot een heel gTOot bosch. De kinderen hielden veel van hel bosch, want er waren allerlei mooie boomen, bloe men en vogels. Wat echter de meeste be koring voor hen had, was een diepe vijver, die half verscholen lag onder overhangen de boomen. De vijver was zóó diep, dat het wdter bij na zwart leek, behalve als de zon er zich tusschen de boombladeren door in wilde spiegelen. Dan was het net, alsof duizend diamanten op den bodem schitterden. Kitty zei, dat er altijd blauwe waterjuffers boven zweefden, maar als zij ér in den winter heen gegaan was, zou zij die toch niet gezien hebben. Op een warmen middag in Juli speelden Dientje en Kitty met hun poppen op het grasveld in den tuin, toen Kitty plotseling zei: „Ik heb iets heel leuks bedacht I" „Wat dan vroeg Dientje. „We zullen Johanna mee naar den vijver nemen en haar laten zwemmen. Ze ziet er zoo warm uit en het zal haar zeker opfris- schen." Nu was Johanna de lievelingspop der beide meisjes. Zij had een witte jurk aan en glimlachte tegen iedereen. „Neen," zei Dientje. „Ik ga niet mee. Je weet heel goed, dat we niet alleen het bosch in mogen gaan." „O, maar we worden al zoo groot!" vond Kitty en zij deed een paar stappen in de richting van het hekj. „Dientje," begon ze- weer, „als je mee gaat, zal ik even Tony's nieuw zwempakje voor Johanna halen." Dit was te veel voor Dientje en zij be sloot mee te gaan. Even later liepen de beide meisjes n\et Johanna, die er snoezig uitzag in het nieu we badpakje, in het bosch. Zij stapten re gelrecht op haar doel af. Bij den vijver gekomen, mocht Johanna duiken. Maar, o, wat-zag zij er treurig uit, toen ze weer uit het water kwamHaar mooie krullen waren heelemaal nat. En haar ge zichtje scheen ook al niet tegen het water te kunnen: alle kleur was plotseling van haar wangen verdwenen. Dientje en Kitty vergaten heelemaal, dat Tony, die een ech te badpop was, wel tegen water kon, maar dit met Johannn niet het geval was. „Het is niet erg," zei Kitty. „Ze zal wel weer beter zijn, als ze droog is. Ze moet er natuurlijk eerst nog wat aan wennen." Wel een half uur lang zaten de kindei en aan den kant van het water met Johanna te spelen. Gelukkig waren zij voorzichtig en was het aan den kant niet diep, want an ders Eindelijk begon het Kitty te vervelen en ging zij wat heen en weer loopen. Plotse ling riep zij uit, terwijl zij Johanna in haar arm hield: „O kijk eens, wat een mooie tak om op te zitten, Dientjeen meteen klauterde zij op den tak. Deze was echter oud en half verrot. Hij brak en Kitty viel in het water. Johanna ging nu heelemaal kopje-onder. I Gelukkig voelde Kitty grond onder zich. ninntin e</-»nrt vI.^L" hii haar on rion* TANTE BETS. Dientje stond vlak bij haar en riep: „Kom er toch uit, KittyKom er toch uit I" „Dat kan ik niet," antwoordde Kitty. 1 Is net, alsof mijn voeten al dieper en dieper in de modder wegzinken! Oh oh!" en zij snikte het uit. „Grijp mijn hand, dan zal ik je er uit trekken," zei Dientjg. Maar al stak zij haar handen ook nog zoo ver uit, zij kon toch niet bij Kitty komen en dreigde zelf voor over in den vijver te vallen. „HelpHelpriep zij, zoo hard als zij kon. In het volgend, oogenblik kw:am de ttfin- man aangesneld. -»;> Gelukkig had hij eelt-hark in de" hand. 'Hij stak deze Kitty toe en trok haar, nadat zij de hark gegrepen had, naar den kant. Arme Kitty, wat zag zij er uit! Zij vvos spierwit, het water droop uit haar haar, uit haar jurk en overal uit. Haar lichte kousen zaten vol modder. „Loop maar vlug naar huis," zei de tuin man. „anders vat jé nog kou." „Wil je alsjeblieft Johanna ook redden Zij ligt nog in den vijver en zal zeker ver drinken," zei Kitty. „Wie is Johanna vroeg de tuinman verschrikt, want hij dacht niet anders, of Johanna was een kind. Kitty antwoordde: „Zij is mijn lievelingspop. O, redt haai alsjeblieft." Nu zei de tuinman, nadat hij eenige po gingen met zijn hark aangewend had, uat hij Johanna niet vinden kon. Zij was stelüg afgedreven naar het midden van den vijver,, waar het heel diep was. Snikkend liep Kitty nu haar huis, op dè hielen gevolgd door het eveneens snikken de Dientje. Moeder stopte Kitty vlug in bad en .'egde haar daarna in haar bedje. Moeder was eigenlijk heel boos op haar beide doch tertjes, maar toen zij zag, hoe bedroefd zij waren en hoeveel spijt zij hadden, .vergaf zij het haar. Kitty lag nog in bed te snikken over het lot van haar lievelingspop. Op haar teener, sloop Dientje naar haar toe en zei: „Huil maar niet, Kit! We zullen speicn, dat Johanna naar de feeën in het Toove:- slot is gegaan.' Jaren later, toen Kilty heelemaal groot v.t.s, moest zij, als zij den vijver met de 'leijuffers en de overhangende boomer, zag, nog dikwijls denken aan het ongeluk en hoe „Johanna's Tooverslot" ha3r ge hoorzaamheid had geleerd leder nasr zijn Ass-d. Op een mooien voorjaarsmorgen zwom een Zwaan in den vijver van het park rond. Telkens dook hij met zijn kop onder water, om daar allerlei waterplantjes en andere lekkere hapjes te bemachtigen. Toen hij eindelijk niet meer dook, zag hij een Roodborstje zitten op een tak, die over bet water hing. Het Roodborstje lachte spottend met zijn kleine, heldere oogjes. „Wat zijn jullie toch dwaze vogels," zei het, „om je kop zoo maar in de modder te steken." „Het zou nog veel dwazer van ons zijn als we het niet deden," zei de Zwaan, ter wijl hij van verontwaardiging met de vleu gels sloeg. „Waarom, dacht je, kunnen wij zoo zonder eenige inspanning op het water zitten en waarvoor, meende je, hebben wij onze sierlijke, lange halzen en onze platte snavels gekregen, als het niet was, om er ons voedsel mee uit het water te halen?" „Daar heb je gelijk aan," zei het Rood borstje nu. ,,'t Spijt mij, dat ik daar heele maal niet aan dacht. Je zult het wel heel dwaas van mij vinclén, dat ik den ganschen dag achter allerlei insecten aanvlieg." „Zoo is het," hernam de Zwaan. „Wij zijn allen vogels en ieder van ons heeft één of andere bijzonderheid, die hem in staat stelt, dat voedsel te bemachtigen, hetwëlk hij noodig heeft. Sommige vogels hebben spitse snavels en lange vleugels, zooals bij voorbeeld de Zwaluwen, die al vliegende in secten kunnen vangen; andere hebben lange pooto'n om er mee door het water te waden en lange snavels, zooals de Reigers, om er vischjes mee te vangen. Weer andere vogels, zooals de Penguins, hebben vleuj gels, die eigenlijk meer op vinnen gejijken, zoodat zij gemakkelijk onder water kunnen zwemmen om hun buit te bemachtigen. Deze en honderd andere kleine verschillen tusschen ons, vogels, zijn noodzakelijk, al leen maar als je bedenkt, dat wij onmogelijk allemaal'voedsel zoyden kunnen vinden en in het leven blijven, als we allen jacht maakten op dezelfde dieren. Stel je nu eens even voor, dat alle vogels in dit park insec ten alen. Hoe lang zou de voorraad dan strekken, denk je Ik mag er dan in jouw oogen dwaas uit zien, als ik met mijn kop onder water duik, ik zou er nog veel dwazer uitzien, als ik zoo'n kort halsje je kunt nauwelijks van een hals spreken had als jij. Ik zou er maar net mee onder water kunnen komen. Om je de waarheid te zeggen," ging hij voort, „wij Zwanen zijn wonderlijk mooi ge schapen voor onze leefwijze. Daar heb je in de eerste plaats onze veeren, die geen drup peltje water doorlaten, zoodot onze huid nooit nat wordt. Ze houden ons zelfs lek ker warm. Verder zijn onze pooten zóó gevormd, dat wij er heel handig mee kunnen roeien, onze snavel is breed cn plet, opdat wij er gemakkelijk de plantjes, die in het water j groeien, mee kunnen ophalen." „Ja, jullie hebt wel precies-gekregen, wat je noodig hebt," gaf het Roodborstje toe. „En och, met ons is dat eigenlijk precies zoo. De r.atuur heeft ons zóó gebouwd, als het best.overeenkomt met onze leefwijze." „Maar nu moet ik naar huis," begon dc Zwa'an weer. „Mijn" vrouw zit op mij te wachten. Ik moet haar namelijk bij het broe den aflossen. Wij hebben vijf inooie eieren, die wij om beurten warm houden. Zij moet nu voedsel gaan zoeken." En met een paar ferme slagen was de Zwaan weldra echter het eilandje in den vijver verdwenen. Een klein eindje land waarts in was zijn nest, dat uit takken be stond en waar mevrouw Zwaan met een paar venijnige oogjes zat te broeden, olk oogenblik tot den aanval gereed, zoodra de één of andere indringer te dicht bij haar nest mocht komen. Na van plaats verwisseld te hebben, ging mevrouw Zwaan nu op zoek naar voedsel. In de verte zag zij één vriendin aan den rand van den vijver staart, die uit de hand van een meisje stukken brood at. Zij zwom vlug naar haar toe en belde vogels werden heer lijk onthaald, want zooals jullie allen wel weten zult vinden zwanen brood altijd een hcele traktatie. Wa::rom ?Js drijfi. Wanneer de vorst het water doet bevrie zen, vermeerdert de hoeveelheid ervan on geveer met een zevende deel. Eén achtste van een ijsberg steekt dus boven het water uit, omdat het gedeelte onder het water juist zooveel ruimte-inneemt, als de geheele massa deed, vóór zij bevroor. Door uitzetting wordt deze massa eenigs- zins poreus, dat wil zeggen er komt lucht in en dit is de reden, dat het ijs gaat drij ven. Nu gaan om dezen tijd van het jaar de ijsbergen smelten en drijven zij op ons Noordelijk Halfrond naar het Zuiden W-T ondervinden daarvan altijd den invloed, AkT is dan koud en guur weer. Tusschen 10 en 15 Mei nebben wij de zoogenaamde IJsheiligen. Wc kunnen dan nog bést een dikke jas velen. Bïarlvwlfing. AAN WIE DE SCHULD Hebben wij wel eens willen bedenken, Als alles ging fout den heelen dag. Dat dc schuld toch eig'lijk niet bij and ren, Maar 't allermeest bij ons zeiven lag? Wees netjes op het boek, Dat ik je leen, mijn vriend Een boek is als een mensch, Die een goed lot verdien' Grapjes. ELLY EN HAAR POESJE Kleine Elly aaide haar poesje. Zij deed dit echter wat hardhandig cn Poes gaf haar do'or krabben te kennen, dat een dergelijke behandeling haar niet beviel. „Poes," zei Elly nu en zij trachtte ham- stern heel streng te laten klinken, „geef mij die spelden eens, die je iri je pootje hebt. DAT HIELP! Oom: „En wat ga je doen, als jé een ifian bent, Kees Kees: „Dan laat ik mijn baard groeien. Oom: „Waarom Kees: „Omdat ik dan lang niet zoo'n groot stuk gezicht hoef te wnsschen,' Oom." CORRESPONDENTIE Wilde Eend. Dat zal je moeien alwoch- ten, wanneer het lot jc weer aanwijst als gc- lvI l ig{ prijswinnaar. D.>l Ijan lang <<up.ii, m.i.'i het kan ook nl gauw gebeuren. L u]; hc, 'd: .kleine .diertjes Rozeknop en Cupido Dank jc wol hoor. Zeg maar, dat hot heel good is. Dor. had jc juist wat leuks om die regendag door tc br ngen. Jn, dat kan niet als het regent. Stormvogel. Nog wel gefeliciteerd hoor I Dot is dus erg ni -uwerwctsch, dot hor loge. Wat een mooie cudcaux. Daor. ben je na tuurlijk eig blij mee, is 't niet? Blondje. 'Zoo, dus je hebt ook nl mee pret. Je, dat gaat zoo hè, dan blijft er weinig tijd over. Poppon moeder. Jn, het gevraagde woord moest nog komen. Dat was inderdaad een vergissing. Maar jelui hebben het tenslotte toch gevonden en dat is hoofdzaak. Boschfee Elp is geen boom, go be doelt zeker olm. Jc briefje was niot enrh rtec- kend, je raadsels gclukkiq wel. Dus kon ik je toch nog schrijven. Gelukkig dat ie oor weer beter is, want zoo iets is heelemaal niet ple zierig. Stroqnm.imf, Ja, dat wist ik wel Fijn hè Dat was erg vervelend. Misschien is h<t dit" jaar wel net zoo. Dat moeten we maar af wachten. W.:t zal hij daar blij mee zijn Pos maar op, dat hij je niet overrijdt Sprinkhaan. Heb jc er al antwoord op gekregen Ik geloof dat jelui elkaar alle maal zoowat kent, langzamerhand. Doe het maar goed hoor. Waar ins het dan? En wan neer Ja, dat volt niet mee. P i c r o t. Dat was ook zoo, maar zc kun nen mch niet altijd even gemakkelijk zijn. Dan is het lang zoo aardig niet. Dhaüo. Heel goed hoor Zend maar steeds je raadsels in, dan zal je ook wel eens een prij$ winnen. Maar dat wil niet zeggen, dat je er nu dadelijk ook een krijgt. K li via Maak door eens e:n aardig ver haaltje van voor onze krant. En denk jc dan aan het beschrijven van het papier. Aan één kant hoorHet kan allebei. Dwerg. Ik hoop hot ook voor je,-mnar het ziet er op het oogenblik niet nr.nr uit. Die tijd komt nog wel, heb maar geduld 1 Puck. Ja, daor heb jc gelijk in: Maar 't was eerst de bedoeling, dot het raadsel pas deze weck zou komen. Leesgraag. Goed hoor, maar vergeet het dan vooral niet. Misschien wel. Schrijf me er mGor eens wat over. Neen, dat is heciemaol niet gek. Doe het maar hoor 1 Meidoorn. Waarom zou ik het niet goedvinden. Hoe meer zieltjes, hóe rnécr vreugd moet je maar denken. Neen, daarvoor bev 7* te laat. Dc volgende keer dan maar. Er komt er rog wel eens één. W inlerkoninkjc. Neer, dut is niet noodig hoor. Maar denk er dan in net vervolg aan. Gelukkig maar. Jo, dat viel me heel erg mee. Mol. Dank je wel.-Het is weer eens iets heel wat anders dan gewoonlijk. Alleen ben ik bang, dat het erg moeilijk is voor dc mecstcn, maar wc zullen zien. Ik zal het nog even aan houden. Mogelijk kunnen we er later een wed strijd van maken. Terugzenden van copie is altijd erg bezwaarlijk. Je doet altijd het beste er een afschriftje van zelf te bewaren. OOM KAREL.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 7