KINDERRUBRIEK.
De rubriek van Oom Karei
Het schijnt, dat met de intrede van die maand
Augustus eindelijk ook het mooie weer is ge
komen. Ik ben daar echt blij om. En weet je
wel waarom? Omdat jelui nu allemaal vacan-
tie hebben en nu heerlijk kunt genieten. Je be
hoeft je nu heelemaal niet meer te bekomme
ren met schoolwerk, met repetities, met rap
porten enz. Maar je kimt nu eens heerlijk doen
al wat je zelf maar, wilt; wandelen, fietsen,
stoeien en ravotten in bosch en heide. Fijn hè I
Zoo'n zomervacantie is toch maar jo ware.
Verschillende van jelui schreven mc al van
mooie tochtjes en uitstapjes, die ze gingen
maken. Anderen gingen v/eer de stad uit om
aan zee te genieten. Weer anderen gaan naar
een groote stad plezier maken. Ik geloof dus
wel <iat eT weinig neefjes en nichtjes zullen
zijn, die niet van de vacantie zullen profiteeren.
Trouwens, ik zal in dat opzicht zelf ook niet
achterblijven. Aan het eind van deze maand ga
ik ook nog" eens naar buiten. Waarheen ik zal
gaan weet ik nog niet. Jaren geleden was ik
eenige weken in Zirid^Limburg. Ik herinner me
nog (heel goed, dat het daar buitengewoon
mooi was. Maar, zooals ik zeg, dat is al weer
jar«n geleden, 't Was zelfs nog voor den oor
log, geloof ik, zoodat ik me niet alles meer
duidelijk voor den geest kan halen. Dat gaat
zoo, in grovo trekken kan je de omgeving van
zoo'n streek nog wel herinneren, maar de klei
nigheden gaan in het vergeetboek. En nu voel
ik er eigenlijk gezegd heel veel voor, om die
kleinigheden nog eens op te frisscheri, met an
dere woorden, om nog eens naar Zuid-Limburg
te gaan. Misschien zijn er wel onder jelui, die
daar ook wel eens zijn geweest. En als dat
zoo is, zullen die het wel met me eens zijn,
dat Zuid-Limburg ik bedoel dan speciaal
het Geuldal wel een van de mooiste plekjes
van ons land is. Het eenige bezwaar is, dat
je geweldig lang in den trein moet zitten, eer
je er bent. Maar dat bezwaar weegt ruim
schoots op tegen al het moois, dat daar te ge
nieten is. Als mijn plan doorgaat en ik mijn
vacantie in die streek ga doorbrengen, zal ik
jelui na afloop er natuurlijk wel het een en on
der van vertellen. Dat doen jelui toch na de
vacantie ook, is 't niet. Daar reken ik tenmin
ste vast op, dat jelui me allemaal eens vertelt,
hoe je de vacantie hebt doorgebracht. Je mag
er ook een verhaaltje over schrijven voor onze
krant. Dan kunnen jelui van elkaar lezen hoe
je genoten hebt. Dat lijkt me heel aardig. Nu
gaan we eerst maar weer naar de
RAADSELS.
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels
waren
I. Zomervacantie mot Z, oor (oog), hemel
hagedis, Dordrecht, vogelvlucht, zomervacan
tie, vlceschmnnd perkament, boenwas, boter,
nis, e.
Driemaal hoera voor de vlucht Holland—
Indië en terug met de woorden aal, mier, hoed,
rad, oor, Holland, lucht, vin, teen rag veel da
del riem.
Deze weck is dc prijs gewonnen door P i e-
r o t diehem Maandag aan ons bureau kan
komen afhalen.
N1EIIWE RAADSELS.
I. Mijn geheel is een plaats in Groningen
en bestaat uit II letters.
10—6 is een dier.
6, 7, 8, 2, IT is een visch.
T, '9, 10, 4 is een kleur.
Een 7, 5, II vindt men in-de gevangenis.
II, 0, 2, 4 gebruikt dc loodgieter.
T, 3, TO, 6 is een bloem.
II. a. Welke traan huilt men nimmer?
b. Wat kan men het moeilijkste stilhou
den
c. Aan welke kant heeft de hond het
meeste haar
OPSTELLEN VAN DEN WEDSTRIJD.
DE AVONTUREN VAN JAN EN PIET.
Het was buiten mooi weer. Moeder Jansen
was aan de wasch bezig en dc twea jongena
waren buiten nan 't spelen. Mevrouw Jansen
was een stevige vrouw. Ze woonde op een
boerderij en haar man was in 't dorp om in-
koopen te doen voor dc Zondag. De jongens
(Jan en Piet) speelden eerst op1 het erf maar zij
hieven daar niet zooals moeder Jansen dacht.
Aan den kant van het erf was een sloot waar
veel kikkers in waren. Jan en Piet waren twee
lingen. Ze waren acht jaar oud.
't Was Maandagmorgen, dat ze hadden af
gesproken om heel vroeg to gaan visschcn. Zc
hadden' dc vorige avond het deeg klaar ge
maakt.
Kazan, do hond, ging mco dot hadden zc
ook afgesproken, 's Morgens vroeg, om vijf
uur zag men 2 jongentjes óp hun kousen 't
huis uit sluipen. Vischhengel, snoertjes, deeg
en haakjes namen zo mee. Kazan .had ze al
verwacht en kwispelstaartte blij. Daar gingen
ze. Kazan holde vooruit. Hij wast al dat de
jongens gingen visschen, hij had die hengels
en dingen om te visschen, van die baas ook al
eens gezaen, als hij mcc mocht. Ze gingen op
«en plekje zitten waar veel visch was. Ze zo-
ten eindelijk te visschcn vingen niets. Maar
ze hielden toch den moed er in.
Kazan, intusschen begon het stilliggen wel
wat te vervelen. Hij keek zoo eens rond en
bleef toen op de plek staren wae.r de klomp
deeg lag. Zachtjes sloop hij er naar toe, beet
er in en at het met genoegen heelemaal op.
Jan haalde de hengels op, en aan de de haak
zat niets, geen visch en ook geen deeg. Hij
wou weer een stukje er aan doen maar vond
natuurlijk niets van het deeg.
Vlak aan den kant lag een bootje, ze gingen
«r in en Kazan ging ook mee. Jan kon zwem
men maar Piet niet dus kon df een de andere
helpen. Daar gingen ze hoor. Jan roeide, wat
erg zwaar was. Piet zat aan 't roer en Kazan
blafte als hij eens eert vogeltje zag liegen.
Jan werd eindelijk erg moe en Piet was in
slaap gevallen. Jan" roeide door en lette niet
op Piet. Daar kwamen ze aan een zijrivier die
naar dc Zuiderzee stroomde- Ze moesten dus
daar niet in. Tot zijn schrik gingen zc niet
rechtdoor maar in de zijrivier. Piet I Piet I
schreeuwde Jan, doe toch niet zoo stom, we
komen hier in de zee uit IPiet antwoordde
niet. Hij was met zijn lijf tegen het roer ge
rold -en daarom ging het zoo. Het water begon
te golven. Eindelijk wou Jan opstaan. Hij ging
juist aan die zijde staan waar dc hond ook zat
en Piet ook. De boot wankelde. Piet die nog
steeds sliep werd wekker en riep verbaasd:
„Waar zijn we toch 11 „Zwemmen, Piet, gilde
Jan. Zwemmen I" Maar Piet kon het niet. Hij
rolde in 't water en zonk. Maar Kazan was er
nog, hij zwom naar Piet, pakte hem vast en
sleepte hem naar den kant met veel moeite.
Jan stond er al. Hij droop. Het bootje was
gezonken. Piot was bewusteloos. Hij kwam
weer gauw bij want hij had niet lang in 't wa
ter gelegen. Nu gingen ze naar huis. Huilend
van blijdschap, omhelsden ze hun moeder en
vertelden haar ojles wat hun overkomen was.
Ze kregen geen standje. En waren voortaan
wijzer.
De Reis met de Zeepbel.
(Vervolg).
„Doe me asjeblieft niets," smeekte Peter,
zoodra de vogel hem op den rand van het
nest had neergelegd, „ik ben door Am-
rachiman zoo klein gemaakt, omdat ik
„Wat krijschte de meeuw. „Amrachi-
man Dat leelijke zwarte monster met zijn
groenen' neus en zijn afschuwelijke roode
handen, dat vroeger mijn eieren heeft weg
gehaald en opgegeten? Waar heb je dat
gezien
Peter vertelde daarop uitvoerig zijn
avonturen van dien dag en toen vader-
meeuw even later met -een werkelijk
vischje in zijn bek kwam aanvliegen, zei
de meeuw die hem uit de zee had gehaald:
„Ik zal je wel even thuis brengen; ik geloof,
dat ik wel weet uit welk dorp of je komt.
Het lijkt me het best, als ik je maar weer
in mijn bek neem en als we in de buurt
zijn, moet je maar tegen mijn snavel tik
ken, dan zet ik je op den grond."
Zoo gebeurde het en de tocht terug ging
nog heel wat vlugger dan de heenreis per
zeepbel. Wat kon die meeuw hard vliegen
Binnen een paar minuten was het grijze
torentje van het dorp, waar Peter woonde,
al weer in het zicht. Hij tikte eens zachtjes
tegen den vogelsnavel en wees waar zij
heen moesten.
„Is het daar al?" vroeg de meeuw. „Dat
dacht ik wel."
Maar dat praten was heel onverstandig,
want daarbij had zij natuurlijk haar bek
moeten opendoen en Peter loslaten, zoodat
die voor den tweeden keer dien dag
naar beneden viel.
Nu kunnen meeuwen gelukkig uitstekend
door de lucht vliegende dingen pakken.
Misschien hebben jullie zelf wel eens ge
zien, hoe handig ze 's winters in de stad
stukjes brood weten te vangen, die hun
door menschen op de bruggen worden toe
gegooid.
Nauwelijks had het beest dan ook gezien,
wat er gebeurd was, of het liet zich pijlsnel
vallen en toen Peter nog maar tien meter
van de aarde was, werd hij voorzichtig door
den vogelbek beetgepakt en even later vei
lig op den grond neergezet.
Maar waarom schudde die brave meeuw
hem nu ineens zoo door elkaar? Daar be
greep hij niets van.
„Wat is er toch vroeg hij.
„Je moet wakker worden, slaapkop," zei
zijn moeder lachend. „We gaan eten."
En toen zag Peter, dat hij achter in den
tuin op het grasveld lag. Het kommetje
met zeepsop en de pijp erin stonden nog
op het tafeltje. Nu herinnerde hij zich ook,
dat hij, om die eene mooie zeepbel na te
kijken, op zijn rug was paan liggen en in
die houding was hij blijkbaar ingedut. Het
was dus maar een droom geweest, maar in
ieder geval een „fijne" droom, vond Peter.
Een Kleine Rakker
Moes en kleine broer zaten samen in de
achtergalerij met een groote doos blokken
te spelen. Moes bouwde kunstige tore.is en
huizen, die de kleine vent telkens met ge
juich, zoodra zo klaar waren, omver wierp,
terwijl hij dan met zijn grappig hoog kin
derstemmetje riep: „Meew, (meer) mam
mie, nog meew."
Ja, kleine broer kon nog niet goed pra-
etn; hij kende maar een paar woordjes, doch
hij was ook nog pas anderhalf jaar. Maar
„nog meew" kon hij al heel aardig zeggen
en dat was al een heeleboel waard, want
nu kon hij bij alles, wat er om hem heen
gebeurde, dadelijk zijn instemming laten
blijken en bij alles, wat hij aardig of lekker
vond, riep hij steeds „nog meew" en dan
begreep iedereen hem wel.
Juist was Moes weer begonnen om een
heel hoogen toren te bouwen, zoo'n hoogen
toren, dat broer, zelfs als hij rechtop zou
gaan staan, nog niet bij den top zou kun
nen komen. Het bouwwerk was-juist halver
wege, toen de huisjongen, die in de voor
galerij be^ig was, naar achter kwam om te
vertellen, dat er een dame was, die naar
Mevrouw vroeg.
Moes stond haastig op, wierp een vluch-
tigen blik door de achtergalerij om zich te
overtuigen, dat broer, als hij alleen achter
bleef, nergens kwaad kon, en na een kleine
vermaning aan het kereltje om zoet met
de blokjes te blijven spelen, ging ze naar
voren, waar de bezoekster zat te wachten.
Weldra' waren beide dames in een druk
Bange Hannie.
't Is in 't water fijnï
h wou een visch wel zijn,
or wat heb 'k een pret,
schatert kleine Jet
Rietje houdt haar vast
Toos speelt, dat ze wascHt
en die leuke Loek
roept: mijn muts is zoek!
't Water is zoo nat!
'k houd niets van een bad,
o, ik ril er van,
jammert kleine Han.
Maar haar zusje Bé
denkt: ik deed graag mee'
was ik Han maar kwijt
hè, zoo'n flauwe meid!
gesprek gewikkeld, maar toch luisterde
Moes telkens met een half oor naar de
geluiden, die uit de achtergalerij kwamen.
Zoolang ze het vroolijke kinderstemmetje
en het getik van de blokken op den grond
nog telkens hoorde, was ze er zeker van,
dat broer zoet aan het spelen was.
Maar de bezoekster, een jong, vroolijk
vrouwtje, vertelde zulke smakelijke ver
halen, dat Moes na een poosje vergat naar
de geluiden uit de achtergalerij te luisteren
en hartelijk lachte om alles, wat haar ver
teld werd.
Intusschen speelde broer eerst zoet met
zijn blokken. Hij probeerde den toren,
waaraan Moes al begonnen was, verder af
te maken, maar bij de eerste blokken, die
hij erop wilde leggen, stootte hij met zijn
buikje tegen den toren en boemberdeboem
viel alles naar beneden. Een beetje beteu
terd keek hij naar de plek, waar eerst zoo'n
mooie toren stond en nu niets dan een
wanordelijke hoop blokken lag. En hij over
legde juist bij zichzelf, of hij nu zou gaan
huilen of niet, toen hij zich plotseling be
dacht, dat het toch ook wel een aardig
spelletje zou zijn om eens flink met de blok
ken te gaan rommelen en ze links en rechts
over den grond te smijten. Maar na een
poosje verveelde dat toch ook en broer
keek eens om zich heen, of er niet iets
anders was, waar hij mee zou kunnen spe
len.
Hij heesch zich aan e^.t poot van de
tafel overeind en begon een onderzoekings
tocht door de kamer. Hoog boven zich op
de tafel en op het buffet lagen wel allerlei
dingen, die hij dolgraag eens in zijn handjes
gehad zou hebben, maar hoe hij zich ook
uitrekte en op zijn teentjes ging staan, hij
kon er niet bijkomen.
Dan maar weer i'erder en nu stond hij
voor Luilekkerland, de spenkast, waar moe
der allerlei heerlijks in bewaarde, als be
schuitjes, koekjes, enz. De deur stond op
een heel klein kiertje en broer stak zijn vin
gertjes er tusschen, trok floep, daar
vloog de deur open en viel de kleine onder
zoekingsreiziger languit op den grond.
Weer trok even zijn lipje, want hij was
vrij hard neergekomen, maar toen hij die
open kast vóór zich zag, vergat hij al gauw
het beetje pijn en krabbelde hij weer over
eind. Wat een boel leuke witte dingetjes
stonden daar op die onderste plank, daar
moest hij meer van weten. Ii\ elk handje
nam hij er één en ging er op zijn gemakje
mee op den grond vóór de kast zitten. Het
leken wel balletjes. Hij tikte ze -eens
zachtjes tegen elkaar, hetjjaf niet veel ge
luid. Dan maar wat harder".Krak zeiden
da mooie witte dingetjes en een kleverig
goedje droop over zijn handjes. He, dat was
nu nog eens een leuk spelletje, dat deed
Moes nu nooit met hem.
Wacht, hij -zou. het nog eens doen. En
broer nam er nog een paaren nog een
paar en vermaakte zich kostelijk. De vloer
om hem heen was bedekt met een kleverig
geel laagje en zijn kleertjes zaten vol vet
tige plekken.
Met volle handjes patste hij op den
grond, dat de spetters hem om de ooren
vlogen en begon toen zich er heelemaal
mee in te wrijven; dat deed Moes ook al
tijd met hem, als hij in de badkamer inge
zeept werd.
Broer vond het een heel ernstige bezig
heid, want hij mocht geen enkel plekje
D'and'ren roepen haan
toe Bé, kom nu maar,
met een fermen plons
ben je zóó bij ons.
Bé-tje lacht; komaan I
Hannie laat ze staan,
gauw kleedt zij zich uit
o, zoo'n kleine guitf
Neen, zij is niets bang!
'k Wed: het duurt niet lang,
of die kleine Han
toont ook, wat ze kan.
Straks springt ze we) mee
met haar zusje Bé.
fijn is toch zoo'n bad
al is't water nat
HERMANNA.
overslaan en hij had het zóó druk, dat hij
geen tijd had om met zich zelf te praten.
Intusschen waren Moes en de vreemde
Mevrouw uitgepraat en bedacht de eerste
met schrik, dat ze de laatste tien minuten
heelemaal vergeten had om op te letten, of
ze broer nog met de blokken hoorde spe
len. Aandachtig luisterde ze even, maar het
was doodstil achter.
Goede hemel, als hij zoo muisstil bezig
was, gebeurde er in de achtergalerij vast
iets, dat niet heelemaal in den haak was.
Moes sprong op, vroeg haar bezoekster,
of ze even naar broer mocht gaan kijken en
liep vlug naar achter, maar bij de deur bleef
ze een oogenblik sprakeloos staan van
schrik en verbazing.
Daar zat, vlak vóór de spenkast, met
een heel ernstig gezichtje een heelemaal
geel en glimmend jongetje. Zijn hóófd je,
met het kort geknipte haar, glom als een
spiegeltje en zijn gele handjes wreven over
zijn kleertjes heen, die óók al heelemaal
geel waren. Moes wreef zich de oogen uit.
Wès dat broertje wel?
Daar keek het gele ventje op en lachte
vriendelijk tegen zijn moeder, terwijl hij met
een verrukt stemmetje zei: „Nog meew,
mammie, nog meew".
Moes probeerde zich nog even ernstig
te houden, om broer te zeggen, dat hij daar
iets ondeugends had gedaan, maar het
glundere, lachende, kleverige kereltje zag
er zóó komiek uit, dat ze plotseling harte
lijk begon te lachen en haar bezoekster toe
riep om eens even naar broer te komen
kijken, die geprobeerd had met het geel
van de eieren een Chineesje van zichzelf
te maken.
En toen broer merkte, dat Moes en de
vreemde Mevrouw zoo om hem lachen
moesten, patste hij vroolijk met zijn vlakke
handje in het ei erdoor op den grond, terwijl
hij met een juichend stemmetje aldoor riep:
„Nog meew, mammie, nog meew."
Maar daar moest Moes natuurlijk niets
van hebben. Verbeeld je, broer nog méér
eieren uit de kast te laten halen!
Moes en de Mevrouw pakten hem allebei
op aan een armpje en droegen hem toen,
terwijl ze hem zoover mogelijk van zich af
hielden, naar de badkamer, waaf hij nog
eens heelemaal ingewreven werd, maar nu
met zeep en warm water. Maar dót vond de
kleine man heelemaal niet aardig, hij speel
de liever met de leuke witte dingetjes en het
kleverige goedje, dat er uit kwamr als je ze
tegen elkaar aan tikte. Maar dat hielp hem
natuurlijk niets, hij moest toch gebaad wor
den.
En je begrijpt, dat Moes later, wanneer
ze kleinen broer wéér eens alleen in de
kamer liet spelen, eerst keek of de spen
kast wel goed op slot zat.
Van alles wat voor de
Poppenkamer.
EEN MANDJE VAN EEN BLAD.
Neem een groot boomblad en maak daar
van een mandje, door het aan beide zijden,
van voren en van. achteren, vast te steken
met dennenaalden. Zoek daarna een bree-
den grashalm, tnaakt daarvan een heng-
seltje, dat je ook met dennenaalden aan
het mandje bevestigt, en vul het geheele
I 1
mandje verder met kleine blaadjes, gras
halmpjes, mos en kleine bloemetjes.
Je kunt het op een schoteltje met water
laten drijven en hebt op die manier een
aardig bloemenmandje, dat de poppen-
kamer kan opvroolijken.
EEN BLOEMENHANGER.
Sla een gekookt ei met een mes handig
en regelmatig middendoor. Als het eitje op
gegeten is, neem je de halve schaal en
haak je er een netje van rood garen of
blauwe of rose zij omheen. Je moet natuur
lijk zorgen, dat het netje goed om de
schaal past. 1 laak er nu drie of vier koord
jes aan en knoop de einden daarvan samen.
Daaraan kan de hanger dan worden op
gehangen. Ten slotte vul je hem met mos
en gedroogde bloemen.
De hanger ziet er vooral aardig uit, als
er allerlei fijn gras uit neerhangt.
Babbeltje in 't Beukenbosch
Zag blonde Bep in 't beuke-nboscK
Na regen zwam na zwam.
Die tusschen 't lichtend ©terre-mos
Knus kopje-kijken kwam.
„Wèl, malle zwam, hoe kom je daar.
Nu 't is zulk druilig weer?
Waarom neem jij geen zonschijn waa*'
Dan zie je toch veel meer!
Je wordt dan ook niet koud en nat#
Nu 't regent al maar aan,
Zoo jij als ik maar 'n glimjas hadt, -
Met 'n kap, zou 't béter gaan
Hu I 't plonst en plast jou op je- hoofd
Zoo hard het maar verkiest
En kijk! de lucht :nog méér belooft,
Jij morgen, hoestproest, niest!!
Val jij dan óm, stijf, strak en stram,
En ieder, die je kijkt.
Denkt: „och, jij malle domme zwam.
Je buiten adem lijkt!"
De zwamme zweeg, maar groeid* en
groeid'
Kleurd' donker en kleurd" diep,
Toen Bep meü Bop en, Bello stoeïd'
En lachend Bangs haar liep,
Bromd': „Eigenwijze, kleine meid,
Houd stil! bekijk me nu
Eens goedJij iwijsneus, fij hebt
spijt.
Jij met je jas- en kappenpraats,
Ik heb een paraplu!!!
CLARA WITTE
UIT ONZE MOPPENTROMMEL'.
HET GELE GEVAAR.
OnderwijzerJan, vertel me eens, wat ÏS
"t gele gevaar?
Jon: De bananenschillen op straat meester.
CORRESPONDENTIE.
Stroomnimf. Al k'ar» je een van de
raadsels niet vinden, daarom mag je toóhi de
andere oplossing wel inzenden. Veel plezier
aan ^ee, hoor!
Pierot. -Ik heb wel eens een raadsel ge-<
Had met die uitkomst. Als het nu maar niet
net hetzelfde wordt.
Cupido. Prachtig hoor. Wel gefelici
teerd
Kampioen. Ga maar zoo voort. Steeds
beter, moet je maar danken. En een goed begin
is het halve werk.
Ton N e v e if. Je wensch is wel vervuld,
geloof ik. Want het weer liet niets te wenschen
over.
Wildzang. Ben jo niet gauv< jarig,
dan kan je weer een nieuwe voorraad vragen.
Maar zoo is het ook wel goed, hoor!
Thifs. Ja, dat vinll ik heel erg prettig
zelfs. Ik herinner je naam nog heel goed. Het
is trouwens nog niet zoo heel erg lang gele
den, dot je mo schreef. Alg dat aan de admi
nistratie van deze krant is gevraagd, zal het
wel gebeuren. Dat is heel goed hoor I
Een nichtje of neefjo dat me schreef
over de feesten in Bameveld en die niet niet
wist of hij (zij) er naar too ging, vergat zijn
(haar) naam er onder te zetten. Ik kon daarop
dus verder helaas niet antwoorden.
V a n k. Dank je voor het raadsel. Het
komt juist van pas.
Pannekoek. Ik heb de platen gekregen.
Kom je die nu even afhalen. Ze leggen op je
te wachten.
OOM KAREL,