KINDERRUBRIEK. De rubr.ek van Oom Karei Wat heeft die vacantia toch oen grooten i: vloed op onze correspondentie. Maar dat is ook eigenlijk best te begrijpen en ik neem het na tuurlijk niemand kwalijk, dat begrijp je wel. Trouwens, eigenlijk gezegd komt het mooi uit, dat er niet veel ruimte voor de correspondentie rubriek in beslag wordt genomen, want er zijn nog heel wat opstellen, die nog liggen te wachten om een plaatsje. Je weet wel, op stellen van onzen vorigen wedstrijd. Ik heb be loofd, dat die allemaal in onze krant zouden komen te staan, dus dan moet dat gebeuren ook. Degenen, die nu met vacantie zijn, be hoeven niet te klagen. Het weer houdt zich over het algemeen vrij goed. Zoo nu en dan eens een regenbuitje, maar dat is voor de stof t© verdrijven, moet je maar denken. Ik zal nu maar geen meerdere plaats in beslag nemen en eerst maar overgaan tot de RAADSELS Oplossingen van de vorige week. De oplossingen van de vorige raadsels waren I. Roodeschool, met de woorden os, schol, roo<L cel, lood, roos. II. a. Levertraan. b. Zijn tong. c. Aan de buitenkant De prijs is gewonnen door T h eis en kan Maandag aan ons bureau worden afgehaald. NIEUWE RAADSELS. 1. Het geheel bestaat uit TI letters cn is een plaats in Azië, die voor de Holland-Indië vlie gers van groot belang was 2, 5, 3 4 is een dier T, 10, 6 is een ander woord voor „erg". 8, 7, TT is een muziekinstrument 9 8 n. x x x x x x X X X X X r - Op de kruisjeslijnen een timmermnnswerk- tuig. Op de 2de rij een jongensnaam. Op de 3de rij een zwarte vloeistof. Op de 4de rij een metaal. Op de 5de rij een maat. Op de 6de rij een klinke*-. (Ingez. door Flaproos.) OPSTELLEN VOOR DEN WEDSTRIJD. MIJN PA AS CHV A CAN TIF Toen ik Woensdag uit school kwam vertelde mijn moeder me dat ik de Paaschvacantie bij mijn Oom en Tante in Hilversum mocht ko- men logecren. Het is te begrijpen, hoe ik in mijn nopjes was. Naar Hilversum I Naar de heide I Reeds Donderdagmorgen met den trein van 8.39 vertrok ik. Voor de eerste maal van mijn leven reisde ik alleen. Van de reis is wei nig te vertellen. Weide met vee, afgewisseld door heide. Aan het station te Hilversum, waar ik om 9.0T aankwam, wachtten Oom en mijn beide neefjes. Jan en Henk, mij op. Nauwelijks stond de trein stil of ik sprong er uit en snelde op mijn oom toe, die mij haTtelijk verwelkom de. Daarna wandelden we druk pratend naar huis. Tant© wachtte ons al bij de deur op en begroette mij eveneens zeer hartelijk. Daar het nog vroeg in den morgen was ging ik na een kopje koffie te hebben gedronken met mijn neefjes Hilversum eens rondwandelen en daar na de hei in. Wat konden we daar heerlijk ravotten en stoeien. Toen wc om twaalf uur moe en hongerig weer thuis kwamen, stond het middageten reeds klaar zoodat we dadelijk konden aanvallen. Onderwijl vertelde Henk, de oudste, mij, dat hij pas een voetbal had gekre gen met een paar prima voetbalschoenen, ter wijl Jan eveneens voetbalschoenen had gekre gen. Ik had vergeten mijn voetbalschoenen mee t© nemen, maar Tante zei dat er nog wel een paar oude schoenen van Henk boven ston den, diie ik voor dat doel kon gebruiken, 's Middags gingen we cr op uit. Jan en Henk met hun voetbalschoenen en den bal, ik met de oude schoenen van Henk. Toen we Hilver sum idt waren en de hei een eind op, hielden we halt. Na even gerust begonnen we wat heen en weer t© trappen. Toen wo zoo een poosje aan den gang waren geweest kwomen er nog 3 jongens bij, die ook mee mochten doen. Zoo kregen we een partij van 3 tegen 3. Henk, Jan en ik, die samen do eene partij vormden, won nen met 32. Om 6 uur gingen we haar huis en toen We 's avonds gegeten hadden bleven we een poosje zitten graten, waarna Tante mij mijn slaapplaats aanwees. Toen ik om 9 uur naar bed ging vroegen mijn neefjes of het mij goed was bevallen .Mijn antwoord was na tuurlijk toestemmend. Den volgenden morgen aan het ontbijt stelde Oom voor of we tweede Paaschdag gezamenlijk naar Valkcveen zouden gaan. Met een luid gejuich onzerzijds werd dit voorstel begroet. Na 't ontbijt gingen we een fietstochtje maken over de heide. We had den proviand meegenomen zoodat we dus 's middags niet thuis behoefden re komen. Tóen ik 's avonds in bed lag sliep ik al spoedig als een roos, want ik was vermoeid van den tocht. Den volgenden dag brachten we eveneens zeer gcnoegelijk door met voetballen cn wandelen en eerste Paaschdag gingen we met de Hilversumsohe jeugd, op de hei, eieren rollen. Wie een andermans ei stuk rolde kreeg dat ci er bij. Ik heb er op die manier 3 bijgewonnen. 's Nachts kon ik haast niet in slaap komen door de gedachte dat we naar Valkeveen zou den gaan. Om 7 uur vertrokken we per fiets en we waren om 8 uur in Valkcveén. Daar het nog zeer vroeg in 't jaar was, was er nog wei nig publiek. Toch hebben we nog even pootje- gebaad, doch' het was ons nog te koud, zoo dat we maar, gauw weer onset kousen cn Hoe Ineke den Prijs won. v/ Kinder en," zei Moeder op een mooien dag in de zomervacontie, „ik loof een prijs van een kwartje uit voor dengene van jullie, die ontdekt, waar de gesoikkelde hen hear nest gemaakt heeft. Tk zie haar nergens in de buurt on zou graag willen weten, waar ïij gebleven is." Kleine Ineke sperde haar beide oogjes wijd open. Een kwartje! Dat was juist het bedrag, waarnaar zij sinds gistermorgen zoo vurig verlangd hadEn nu had zij plotse ling een kans om het te verdienen. O, als zij de gespikkelde hen maar vinden kon I In elk geval kon zij het probeeren. Wat Ineke met het kwartje doen wilde? Ik zal het jullie maar dadelijk vertellen. Den vorigen dag had zij op haar ééntje het weg getje tusschen de weilanden door geloo- pen, zooals zii altijd zoo graag deed, en was daarbij een klein haveloos gekleed jongetje tegengekomen, dat diep bedroefd snikte. Nu had Ineke een heel medelijdend hartje en het deed haar werkelijk verdriet, als zij zag, dat iemand bedroefd was. Zij zei daar om tegen den armen jongen ,Wat scheelt er aan? Vertel me alsje blieft, waarom je zoo huilt." De jongen keek nu in Ineke's vriendelijk gezichtje en zei tusschen zijn snikken door: Moeder is heel ziek en kan niet werken om geld te verdiénen en Vader is gestor ven en de huisheer zegt, dat hij ons op straat zal zetten, als wij hem vóór morgenavond de..huur niet betalen. .We hebben het nu op een kwartje na bij elkaar, maar ik weet niet, waar ik dat kwartje vandaan moet halen." Nu weet ik zeker, dat wanneer Ineke dit allemaal aan haar Vader en Moeder verteld had, deze dadelijk het ontbrekende kwartje aan Jaap zoo heette de kleine jongen gegeven zouden hebben. Maar Ineke hield het vóór zich. Waarom zij dit deed, zou zij misschien zelve niet hebben kunnen zeg gen. Zij peinsde echter onafgebroken op een middel, totdat zij cr heelemaal suf van was. En nu op éénmaal kreeg zij de kans kleinen Jaap en zijn Moeder te kunnen helpen. Zij moest de gespikkelde hen vinden I Zij zocht nu den geheelen tuin en het aangrenzend weiland door, gluurde overal tusschen, waar zij maar eenigszins dacht, dat de vermiste kip kon zijn, maar het mocht haar niet baten. Nergens kon zij een spoor van haar ontdekken. •jjfEindelijk was zij warm en moe en ging onder een grooten boom zitten, die zijn schaduwrijke takken uitspreidde over een aardig beekje, dat langs het weiland stroomde. Hoe lang zij daar zoo gezeten had: met haar slaperig en moe hoofdje tegen den boomstam aan en haar droomerige oogen op het heldere, koele water gericht, zou ze niet hebben kunnen zeggen. Langzamer hand begonnen de glimmende steenen op den bodem van het beekje echter tc dansen en de dwaaste sprongen te maken, totdat plotseling een allerliefst klein elfje er uit te voorschijn had en met een sprongetje op het grasvlak naast haar terecht kwam. Nog nooit had ze zoo'n snoezig elfje ge zien Het had een heel fijn jurkje aan, dat er net uitzag, alsof het van vlindervleugeltjes vervaardigd was en het droeg een schattig hoedje, waarvan Ineke stellig dacht, dat het gemaakt was van de blauwe klokjes, die in het bosch achter hun huis groeiden. „Klein meisje," zei het elfje, „ik weet, dat je de gespikkelde hen zoekt. Ga maar met mij mee en we zullen zien, wat wij voor je kunnen doen." Nu was Ineke eigenlijk een verlegen meisje, maar zij was toch in het minst niet bang voor het elfje en stond onmiddellijk op om het te volgen in het glinsterende water, dat zoo vrooliik tusschen zijn oevers kabbelde. Het water was alleen een beetje koud, maar daar gaf zij niet om. Zij zou immers de gespikkelde hen vinden en dus het kwartje voor den armen Jaap verdienen Steeds verder liep zij aan de hand van het eiïje over de glibberige steenen, langs allerlei mooie bloemen, die op beide oevers groeiden, totdat zij eindelijk aan een gou den poort kwamen. Het elfje klopte met een gouden staf, dien het in de hand hield, aan de poort en deze werd onmiddellijk ge opend door een ander elfje, dat al even lief en mooi was als het eerste. „Breng ons alsjeblieft bij de Koningin, Boschklokje," zei Ineke's geleidster. „Wij komen voor een zeer belangrijke zaak. Dit is het meisje, dat Goudenhartje heet." „O zeker," zei Boschklokje, „wij kennen haar wel. De Koningin zal heel blij zijn het meisje, dat Goudenhartje heet, te zien. Kom maar mee." Ineke's hartje klopte nu toch wel heel luid. Dit was dus Feeënland en de Feeën kenden haar niet alleen, maar hielden zelfs van haar. Hoe vreemd was dit alles toch Even later zag Ineke zóó iets moois, als zij nog nooit gezien had: een troon, die gemaakt was van zonnestralen en wolkjes, als veeren zoo fijn. Op dien troon zat de Feeënkoningin. „Dit is dus ons vriendinnetje Gouden hartje vroeg de Koningin zóó vriendelijk, dat Ineke zich plotseling heelemaal op haai gemak voelde. „Welkom, lief meisje, in Feeënland. Je zou de gespikkelde hen graag willen vinden," ging de Koningin vriendelijk voort, „en ik zal je den weg wijzen. Als je den Tuin der Zelfopoffering bent doorgegaan, zul je een Reus tegen komen, die Angst heet. Versla hem met dit zwaard," en zij overhandigde Ineke een glinsterenden staf. „Als je dat gedaan hebt, zul je de gespikkelde hen vinden. Ga nu, lief meisje, en het geluk zij met je." Nauwelijks had de Koningin deze woor den gesproken, of de troon, waarop zij zat, begon hoe langer hoe waziger te wor den, de Feeënkoningin verdween, nergens waren er meer mooie bloemen te zien en o, welk een vreeselijke teleurstelling! Ineke sloeg de oogen op en kwam tot de ontdekking, dat alles slechts een droom was geweest! Zij was stijf en koud geworden van het lange liggen in het gTas en op het punt in tranen uit te barsten over het plotselinge einde van haar mooien droom. Maar neen, daarmee kwam tij natuurlijk niet verder. Zij moest om den verloren tijd weer in te halen nog ijveriger naar de gespikkelde hen zoeken dan zij reeds gedaan had. En terwijl zij om zich' heen keek, zag zij bij het hekje, dat twee weilanden van elkaar scheidde, een klein meisje uit het dorp staan. Het meisje heette Dora en Ineke wist, dat zij bij haar thuis was geweest om melk voor haar ziek broertje te halen. Nu was Dora nog heel klein, veel kleiner dan Ineke zelf en zij durfde niet over het hekje klimmen uit vrees, dat zij melk zou morsen. Natuurlijk wist Ineke wel, dat zij naar haar toe moest gaan om haar te helpen, maar zij dacht: „Als ik dat doe, vinden de anderen in dien tijd misschien de gespik kelde hen en win ik den prijs dus niet." Op hetzelfde oogenblik herinnerde zij zich echter, wat de Feeënkoningin van den Tuin van Zelfopoffering gezegd had. Ja, dat was het, wat zij bedoelde I En Ineke sprong vastberaden op en liep naar het hekje, waar Dora stond. Maar, o schrik f Nauwelijks was zij mid den in het weiland, of zij zag vlak vóór haar de groote zwart-met-witte koe, waarvoor zij, zoo lang ze zich herinneren kon, altijd vreeselijk bang geweest was en die zij steeds uit den weg was gebleven. Wat moest zij doen? Teruggaan en kleine Dora aan haar lot overlaten? Neen! De Feeënkoningin had haar gezegd, dat zij den Reus Angst moest verslaan; stellig, die kwam nu op haar af en met het vaste voornemen: dapper te zijn, liep zij regel recht op haar doel af, langs de zwart-met- witte koe, die met haar slaperige oogen tegen haar knipoogde, alsof zij zeggen wil de: „Jij bent dus bang voor mij, is het niet?" totdat zij eindelijk bij het hekje kwam, waar Dora wanhopig stond te huilen En terwijl Ineke de zware kan van haar aannam en het kleine meisje over het hekje hielp, werd zij ruimschoots beloond door den dankbaren blik van Dora. „Ziezoo," zei Ineke. „Nu kun je wel al leen thuiskomen, is het niet?" Maar wat was dat? Tok-tok-tok! Tok- tokDat moest, ja dat moest de gespik kelde hen zijn, -die haar nest in de haag, vlak bij het hekje, gemaakt had I Dit was het wel, wat de Feeënkoningin bedoeld had. Ineke begreep het nu allemaal heel goed: den Tuin van Zelfopoffering, den Reus Angst en aan het einde den prijs, dien zij zoo dolgraag wilde winnen. Met vlugge voetjes liep zij nu naar huis om even later met Moeder opnieuw naar het hekje te gaan en haar de gespikkelde hen te wijzen. Ineke had den prijs gewonnen en ik weet waarlijk niet, wie het meest blij was: haar Moeder, omdat zij de gespikkelde hen terug had. Jaap en zijn zieke Moeder, die nu in hun huisje konden blijven wonen of Ineke zelve, omdat zij den prijs gewonnen had. schoenen aantrokken. Daarna gingen we wat aan 't strand stoeien, 's Middags bouwden we een groot fort van zand dat echter spoedig door de opkomende vloed werd vernield. Zeer voldaan gingen we weer naar Hilversum te rug, waar ik, na een stevig avondmaal te heb ben gegeten gauw naar bed ging wan den vol genden dag moest ik weer naar Amersfoort terug. Oom vroeg of ik in de groote vacantie weer kwam. Nu, als het mocht graag natuur lijk. Oom bracht mij naar 't station en na een hartelijk afscheid vertrok ik. In Amersfoort wachtte mijn moeder mij op. rk had 5 heer lijke dagen gehad en had nog een weck in 't vooruitzicht in mijn eigen stad. (Ingez. door Bobbic.) Een Mo'entje van Papier. In een vierkant stuk papier geef je een knip van de hoeken tot halverwege het mid delpunt en dan buig je de vier punten naar het midden om. Daar waar die vier punten bij elkaar komen, plak je er een ander stukje papier overheen 1?n steek je daarna alles samen vast met een stevige speld op een plat stokje. Het verdient aanbeveling, de speld eerst door een plat kurkje te steken. Als je nu met dit molentje zóó in den wind loopt, dat die tegen de omgevouwen punten blazen kan, zul je zien, dat het lustig draait. Je kunt aan het stokje ook nog een kruis van platte latjes bevestigen en aan elk uiteinde van dat kruis nog een molentje vastmaken. Ze zullen dan alle maal draaien. Kindje's Vrindjes. 'k Heb zulke beste vrindjes I 'k noem je een drietal maar. die zorgen onverdroten voor mij weer ieder jaar. Het koetje in de weide geeft melk mij bij het brood, het 1 p j e zorgt voor eitjes, zoo word ik sterk en groot. Het b ij t j e geeft mij honing, dat is een lekkernij, ze maakt mijn hartje vroolijk, mijn oogjes helder, blij. Zoo zorgen eiken morgen zij samen voor 't ontbijt zijn dat geen beste vrindjes? heb ik te veel gezeid? De Verzoening. Frits en Wim waren al jaren lang vrien den, geweest, maar op een goed)en of beter gezegd: op een kwaden dag had den ze ruzie gekregen1. Om niets eigenlijk, zooals ihet dikwijls gaat: Wim had het gehad over het „dempen" van die Zuiderzee, waar op Frits hem lachend in de rede was ge vallen: „Je bedoelt zeker het droogleggen?" „Nu jahad1 Wim geantwoord, „dat is toch hetzelfde!" „Welnee, dat is heelemaal niet het zelfde." Tot zoover was het gesprek, zoofh jullie riet, koel t-; ends CAappelijk verioopen, maar zoo was het helaas niet gebleven. Lang zamerhand waren de jongens boos gewor den: ze gingen eerst wat harder praten, toen nqg luider, daarna begonnen ze te schreeu wen en tenslotte stonden ze elkaar allerlei scheldwoorden naar het hoofd te gooien. Het was geëindigd, dat ze ieder een an deren kant opliepen en elkaar ook voortaan zooveel mogelijk uit den weg gingen. Wel verlangden ze er in hun hart allebei erg naar, dat alles maar weer mocht worden zooals vroeger, maar daar niemand „de minste wilde zijn" zooals zij 'het noem den ble-ef de toestand gespannen. En toch vond Frits, dat W'im eigenlijk de aardigste jongen uit zijn klas was, en hetzelfde dacht Wim van Frits. Als ze dus «alle twee maar niet zoo stijfhoofdig waren geweest, zou de zaak gemakkelijk genoeg in orde gekomen zijn. Prettig vonden zij het dan ook allesbe halve, wat niet wegnam, dat ze toch zoo gauw mogelijk een anderen karnt opkeken, als ze toevallig, in het speelkwartier, of bij het aan- em uitgaan van de school, in el- kaar's buurt kwamen. Ze kregen dan allebei een rood hoofd, maar of dat nu kwam uit boosheid, uit spijt, of door een gekrenkt gevoel van eigenwaarde, wisten ze zelf niet. Op een Woensdag, toen de school juist was uitgegaan, liep Wim naar huis en dacht erover na, wat 'hij met zijn vrijen middag zou beginnen. Vroeger was Frits meestal tegen een uur of twee bij hem gekomen en den gingen ze samen op zolder spelen, of in den tuin, of zij gingen samen een eind wandelen. Maar Frits zou dien middag na tuurlijk niet komen en ook niemand anders, want Wim hoopte nog altijd, dat het met Frits wel gauw weer in orde zou komen en daarom 'had hij zioh nog maar niet bij an dere kameraden aangesloten. Dat was zoo echt genoegen nemen met anderen, omdat je beste vriend er op 'het oogenblik niet was en daar hield Wim n-iet van. Op eens ging hij langzamer loopen, want daar liep me warempel Frits vlak voor hem uit. Stel je voor, dat hij hem eens in. ge dachten gepasseerd was; het zou net ge weest zijn, of hij het weer goed wilde maken En daar kon Frits lang op wachten! Dan had hij hem maar niet zoo moetèn uit lachen, toen hij het had over het dempen van de Zuiderzee. Maar waarom vergat Wim nu, dat hij langzaam moest loopen, om zijn vriend van vroeger vooral niet in te halerv? Waarom ging hij nu op eens juist hard loopen, om maar zoo gauw mogelijk bij Frits te zijn? Wel. Frits was een grooten jongeni van het Gymnasium tegengekomen en die had wat tegen hem geroepen, waarschijnlijk een scheldwoord. Frits had tenminste nog wat teruggezegd en toen waren ze elkaar meteen aangevlogen. De lange jongen won natuurlijk en dat kon Wim toch niet goed aanzien. Hij snelde op de vechtenden toe en riep al uit de verte: „Laat je los, groote lummel?" „Ga weg, mug. Bemoei je er niet mee," antwoordde de lange gymnasiast. Toen werd Wim pas goed boos en hij viel zóó verwoed aan, dat de groote jongen gauw den strijd' staakte. „Twee tegen één is me een beetje te kras," erkende hij. En zoo waardig mogelijk liet hij daarop volgen: „Géén jullie dan maar; ik zal je niets meer doen." Maar hij wreef onder het voortloo- pen toch over zijn linkerschouder, die een flinken opstopper had gekregen. De twee vrienden van vroeger stonden elkaar een beetje verlegen aan te kijken en wisten niet goed, wat ze nu verder moesten doen. „Dank je wel hoor, kerel," zei Frits ein delijk. „Zullen we nu meteen maar weer goed met elkaar zijn?" „Graag!" antwoordde Wim gretig. En hij voegde er aan toe: „Ik had trouwens onge lijk. Het is d-waas om te spreken van het dempen van de Zuiderzee. Dróógleggen moest het zijn." „Nou ja, dat is toch ook eigenlijk het zelfde," zei Frits bijna met dezelfde woorden, die zijn vriend vroeger gebruikt had. „Nee, dat is niet hetzelfde," vond de an der en sdhoot toen plotseling in der* lach. „Laten we er nu maar weer niet over gaan kibbelen." „Je hebt gelijk," zei d'e ander. „De Zuider zee is blijkbaar een gevaarlijk onderwerp: daar moeten we maar niet te veel over praten." Dat deden ze dan ook niet meer, maar wel praatten ze honderd-uit over allerlei andere dingen, tot ze voor Wim's (huis ston den. „Nu, tot vanmiddag dan maar," riep Frits bij het afscheid nemen. „Ik kom op den ge wonen tijd1 bij je." „Op d'en gewonen tijd, ja," daoht Wim bij zichzelf, terwijl hij langzaam naar binnen ging, „op den gewonen tijd." De ruzie met zijn besten vriend behoorde nu gelukkig weer tot het verleden. Fijn! Nu zou alles weer worden zooals vroeger. Waarom waren ze eigenlijk zoo lang boos op elkaar geble ven om die kleinigheid? Waarom had hij het al niet veel eerder met Frits weer in orde gemaakt? Ja, waarom? Datzelfde 'hebben1 zich al zoo dikwijls koppige jongens en stijfhoofdige menschen afgevraagd. En het aller ergste is, dat sommigen zich zooiets pas af vragen, als het voorgoed te laat is om een tot een grooten twist uitgegroeid klein ruzietje bij te leggen. Gelukkig maar, d'at dit bij Frits en Wim tenminste niet het geval was. CORRESPONDENTIE. T h e i s. Dat is een geweldige tocht, die je hebt gemaakt. Was je niet moe ha afloop. Je hebt zeker wel heel veel genoten, van al het moois, dat je onderweg hebt gezien. En je trof vrij goed weer ook. Dot was een buitenkansje. Flaproos. Ik geloof niet, dat je dat zoo gauw verleert. Het gaat nog best, hoor! Ik zal wat omslagen voor je klaar leggen. Kom die dan .maar halen. Vink. Wel gefeliciteerd met je mooie rapport hoorGeniet nu maar van je vacantie. Kampioen. Maken jelui daar dan een verhaaltje van voor onze krant. Dat is wel aardig voor de anderen ook. Beterschap met hem I Wildzang. Dat is jammer. Die moet je don nu zelf maar koopen, als ie het ten minste noodig hebt. Wat een mooie cadeeux, om jaloersch op té worden. Kemphaantje. Ja, dat was jammer, want toen kon ik je niet antwoorden. Denk er dus in het vervolg maar aan. OOM KAREL. RUILHANDELHOEKJE. Een lezeres van onze kinderkrant, die in de Snouckaertlaan no. TO woont, schrijft me het volgende „In het Ruilhandelhoekje ven Zaterdag 30 Juli las ik Stroomnimf haar vraag naar siga renbandjes. Misschien ben ik een beetje te laat zoodat ze geen bonnen meer heeft Ik heb 30 sigarenbandjes voor haar. Als ze nog bonnen hoeft voor Bloemen in onzen tuin, gelieve ze mij even haar adres te schrijven, dan kom ik wel even bij haar de bonnen halen cn breng ik dan de bandjes voor haar mee." Het lijkt me dus het beste, dat Stroomnimf zich maar eens aan dit adres vervoegt.

Historische kranten - Archief Eemland

Amersfoortsch Dagblad / De Eemlander | 1927 | | pagina 7