KINDERRUBRIEK.
De rubr.ek van Oom Karei
Wat heeft die vacantia toch oen grooten i:
vloed op onze correspondentie. Maar dat is ook
eigenlijk best te begrijpen en ik neem het na
tuurlijk niemand kwalijk, dat begrijp je wel.
Trouwens, eigenlijk gezegd komt het mooi uit,
dat er niet veel ruimte voor de correspondentie
rubriek in beslag wordt genomen, want er zijn
nog heel wat opstellen, die nog liggen te
wachten om een plaatsje. Je weet wel, op
stellen van onzen vorigen wedstrijd. Ik heb be
loofd, dat die allemaal in onze krant zouden
komen te staan, dus dan moet dat gebeuren
ook. Degenen, die nu met vacantie zijn, be
hoeven niet te klagen. Het weer houdt zich
over het algemeen vrij goed. Zoo nu en dan
eens een regenbuitje, maar dat is voor de stof
t© verdrijven, moet je maar denken. Ik zal nu
maar geen meerdere plaats in beslag nemen
en eerst maar overgaan tot de
RAADSELS
Oplossingen van de vorige week.
De oplossingen van de vorige raadsels waren
I. Roodeschool, met de woorden os, schol,
roo<L cel, lood, roos.
II. a. Levertraan.
b. Zijn tong.
c. Aan de buitenkant
De prijs is gewonnen door T h eis en kan
Maandag aan ons bureau worden afgehaald.
NIEUWE RAADSELS.
1. Het geheel bestaat uit TI letters cn is een
plaats in Azië, die voor de Holland-Indië vlie
gers van groot belang was
2, 5, 3 4 is een dier
T, 10, 6 is een ander woord voor „erg".
8, 7, TT is een muziekinstrument
9 8
n. x x x x x x
X
X
X
X
X r -
Op de kruisjeslijnen een timmermnnswerk-
tuig.
Op de 2de rij een jongensnaam.
Op de 3de rij een zwarte vloeistof.
Op de 4de rij een metaal.
Op de 5de rij een maat.
Op de 6de rij een klinke*-.
(Ingez. door Flaproos.)
OPSTELLEN VOOR DEN WEDSTRIJD.
MIJN PA AS CHV A CAN TIF
Toen ik Woensdag uit school kwam vertelde
mijn moeder me dat ik de Paaschvacantie bij
mijn Oom en Tante in Hilversum mocht ko-
men logecren. Het is te begrijpen, hoe ik in
mijn nopjes was. Naar Hilversum I Naar de
heide I Reeds Donderdagmorgen met den trein
van 8.39 vertrok ik. Voor de eerste maal van
mijn leven reisde ik alleen. Van de reis is wei
nig te vertellen. Weide met vee, afgewisseld
door heide. Aan het station te Hilversum, waar
ik om 9.0T aankwam, wachtten Oom en mijn
beide neefjes. Jan en Henk, mij op. Nauwelijks
stond de trein stil of ik sprong er uit en snelde
op mijn oom toe, die mij haTtelijk verwelkom
de. Daarna wandelden we druk pratend naar
huis. Tant© wachtte ons al bij de deur op en
begroette mij eveneens zeer hartelijk. Daar het
nog vroeg in den morgen was ging ik na een
kopje koffie te hebben gedronken met mijn
neefjes Hilversum eens rondwandelen en daar
na de hei in. Wat konden we daar heerlijk
ravotten en stoeien. Toen wc om twaalf uur
moe en hongerig weer thuis kwamen, stond
het middageten reeds klaar zoodat we dadelijk
konden aanvallen. Onderwijl vertelde Henk, de
oudste, mij, dat hij pas een voetbal had gekre
gen met een paar prima voetbalschoenen, ter
wijl Jan eveneens voetbalschoenen had gekre
gen. Ik had vergeten mijn voetbalschoenen
mee t© nemen, maar Tante zei dat er nog wel
een paar oude schoenen van Henk boven ston
den, diie ik voor dat doel kon gebruiken,
's Middags gingen we cr op uit. Jan en Henk
met hun voetbalschoenen en den bal, ik met
de oude schoenen van Henk. Toen we Hilver
sum idt waren en de hei een eind op, hielden
we halt. Na even gerust begonnen we wat heen
en weer t© trappen. Toen wo zoo een poosje
aan den gang waren geweest kwomen er nog
3 jongens bij, die ook mee mochten doen. Zoo
kregen we een partij van 3 tegen 3. Henk, Jan
en ik, die samen do eene partij vormden, won
nen met 32. Om 6 uur gingen we haar huis
en toen We 's avonds gegeten hadden bleven
we een poosje zitten graten, waarna Tante
mij mijn slaapplaats aanwees. Toen ik om 9
uur naar bed ging vroegen mijn neefjes of het
mij goed was bevallen .Mijn antwoord was na
tuurlijk toestemmend. Den volgenden morgen
aan het ontbijt stelde Oom voor of we tweede
Paaschdag gezamenlijk naar Valkcveen zouden
gaan. Met een luid gejuich onzerzijds werd
dit voorstel begroet. Na 't ontbijt gingen we
een fietstochtje maken over de heide. We had
den proviand meegenomen zoodat we dus
's middags niet thuis behoefden re komen. Tóen
ik 's avonds in bed lag sliep ik al spoedig als
een roos, want ik was vermoeid van den tocht.
Den volgenden dag brachten we eveneens zeer
gcnoegelijk door met voetballen cn wandelen
en eerste Paaschdag gingen we met de
Hilversumsohe jeugd, op de hei, eieren rollen.
Wie een andermans ei stuk rolde kreeg dat ci
er bij. Ik heb er op die manier 3 bijgewonnen.
's Nachts kon ik haast niet in slaap komen
door de gedachte dat we naar Valkeveen zou
den gaan. Om 7 uur vertrokken we per fiets
en we waren om 8 uur in Valkcveén. Daar het
nog zeer vroeg in 't jaar was, was er nog wei
nig publiek. Toch hebben we nog even pootje-
gebaad, doch' het was ons nog te koud, zoo
dat we maar, gauw weer onset kousen cn
Hoe Ineke den Prijs won.
v/
Kinder en," zei Moeder op een mooien
dag in de zomervacontie, „ik loof een prijs
van een kwartje uit voor dengene van jullie,
die ontdekt, waar de gesoikkelde hen hear
nest gemaakt heeft. Tk zie haar nergens in
de buurt on zou graag willen weten, waar
ïij gebleven is."
Kleine Ineke sperde haar beide oogjes
wijd open. Een kwartje! Dat was juist het
bedrag, waarnaar zij sinds gistermorgen zoo
vurig verlangd hadEn nu had zij plotse
ling een kans om het te verdienen. O, als
zij de gespikkelde hen maar vinden kon I
In elk geval kon zij het probeeren.
Wat Ineke met het kwartje doen wilde?
Ik zal het jullie maar dadelijk vertellen. Den
vorigen dag had zij op haar ééntje het weg
getje tusschen de weilanden door geloo-
pen, zooals zii altijd zoo graag deed, en was
daarbij een klein haveloos gekleed jongetje
tegengekomen, dat diep bedroefd snikte.
Nu had Ineke een heel medelijdend hartje
en het deed haar werkelijk verdriet, als zij
zag, dat iemand bedroefd was. Zij zei daar
om tegen den armen jongen
,Wat scheelt er aan? Vertel me alsje
blieft, waarom je zoo huilt."
De jongen keek nu in Ineke's vriendelijk
gezichtje en zei tusschen zijn snikken door:
Moeder is heel ziek en kan niet werken
om geld te verdiénen en Vader is gestor
ven en de huisheer zegt, dat hij ons op straat
zal zetten, als wij hem vóór morgenavond
de..huur niet betalen. .We hebben het nu op
een kwartje na bij elkaar, maar ik weet
niet, waar ik dat kwartje vandaan moet
halen."
Nu weet ik zeker, dat wanneer Ineke dit
allemaal aan haar Vader en Moeder verteld
had, deze dadelijk het ontbrekende kwartje
aan Jaap zoo heette de kleine jongen
gegeven zouden hebben. Maar Ineke hield
het vóór zich. Waarom zij dit deed, zou
zij misschien zelve niet hebben kunnen zeg
gen. Zij peinsde echter onafgebroken op
een middel, totdat zij cr heelemaal suf van
was. En nu op éénmaal kreeg zij de kans
kleinen Jaap en zijn Moeder te kunnen
helpen. Zij moest de gespikkelde hen
vinden I
Zij zocht nu den geheelen tuin en het
aangrenzend weiland door, gluurde overal
tusschen, waar zij maar eenigszins dacht,
dat de vermiste kip kon zijn, maar het mocht
haar niet baten. Nergens kon zij een spoor
van haar ontdekken.
•jjfEindelijk was zij warm en moe en ging
onder een grooten boom zitten, die zijn
schaduwrijke takken uitspreidde over een
aardig beekje, dat langs het weiland
stroomde.
Hoe lang zij daar zoo gezeten had: met
haar slaperig en moe hoofdje tegen den
boomstam aan en haar droomerige oogen
op het heldere, koele water gericht, zou ze
niet hebben kunnen zeggen. Langzamer
hand begonnen de glimmende steenen op
den bodem van het beekje echter tc dansen
en de dwaaste sprongen te maken, totdat
plotseling een allerliefst klein elfje er uit
te voorschijn had en met een sprongetje
op het grasvlak naast haar terecht kwam.
Nog nooit had ze zoo'n snoezig elfje ge
zien
Het had een heel fijn jurkje aan, dat er
net uitzag, alsof het van vlindervleugeltjes
vervaardigd was en het droeg een schattig
hoedje, waarvan Ineke stellig dacht, dat het
gemaakt was van de blauwe klokjes, die in
het bosch achter hun huis groeiden.
„Klein meisje," zei het elfje, „ik weet, dat
je de gespikkelde hen zoekt. Ga maar met
mij mee en we zullen zien, wat wij voor je
kunnen doen."
Nu was Ineke eigenlijk een verlegen
meisje, maar zij was toch in het minst niet
bang voor het elfje en stond onmiddellijk
op om het te volgen in het glinsterende
water, dat zoo vrooliik tusschen zijn oevers
kabbelde.
Het water was alleen een beetje koud,
maar daar gaf zij niet om. Zij zou immers
de gespikkelde hen vinden en dus het
kwartje voor den armen Jaap verdienen
Steeds verder liep zij aan de hand van
het eiïje over de glibberige steenen, langs
allerlei mooie bloemen, die op beide oevers
groeiden, totdat zij eindelijk aan een gou
den poort kwamen. Het elfje klopte met een
gouden staf, dien het in de hand hield, aan
de poort en deze werd onmiddellijk ge
opend door een ander elfje, dat al even lief
en mooi was als het eerste.
„Breng ons alsjeblieft bij de Koningin,
Boschklokje," zei Ineke's geleidster. „Wij
komen voor een zeer belangrijke zaak. Dit
is het meisje, dat Goudenhartje heet."
„O zeker," zei Boschklokje, „wij kennen
haar wel. De Koningin zal heel blij zijn
het meisje, dat Goudenhartje heet, te zien.
Kom maar mee."
Ineke's hartje klopte nu toch wel heel
luid. Dit was dus Feeënland en de Feeën
kenden haar niet alleen, maar hielden zelfs
van haar. Hoe vreemd was dit alles toch
Even later zag Ineke zóó iets moois, als
zij nog nooit gezien had: een troon, die
gemaakt was van zonnestralen en wolkjes,
als veeren zoo fijn. Op dien troon zat de
Feeënkoningin.
„Dit is dus ons vriendinnetje Gouden
hartje vroeg de Koningin zóó vriendelijk,
dat Ineke zich plotseling heelemaal op haai
gemak voelde. „Welkom, lief meisje, in
Feeënland. Je zou de gespikkelde hen
graag willen vinden," ging de Koningin
vriendelijk voort, „en ik zal je den weg
wijzen. Als je den Tuin der Zelfopoffering
bent doorgegaan, zul je een Reus tegen
komen, die Angst heet. Versla hem met dit
zwaard," en zij overhandigde Ineke een
glinsterenden staf. „Als je dat gedaan
hebt, zul je de gespikkelde hen vinden. Ga
nu, lief meisje, en het geluk zij met je."
Nauwelijks had de Koningin deze woor
den gesproken, of de troon, waarop zij
zat, begon hoe langer hoe waziger te wor
den, de Feeënkoningin verdween, nergens
waren er meer mooie bloemen te zien en o,
welk een vreeselijke teleurstelling!
Ineke sloeg de oogen op en kwam tot de
ontdekking, dat alles slechts een droom
was geweest!
Zij was stijf en koud geworden van het
lange liggen in het gTas en op het punt in
tranen uit te barsten over het plotselinge
einde van haar mooien droom. Maar neen,
daarmee kwam tij natuurlijk niet verder. Zij
moest om den verloren tijd weer in te
halen nog ijveriger naar de gespikkelde
hen zoeken dan zij reeds gedaan had.
En terwijl zij om zich' heen keek, zag zij
bij het hekje, dat twee weilanden van elkaar
scheidde, een klein meisje uit het dorp
staan. Het meisje heette Dora en Ineke wist,
dat zij bij haar thuis was geweest om melk
voor haar ziek broertje te halen.
Nu was Dora nog heel klein, veel kleiner
dan Ineke zelf en zij durfde niet over het
hekje klimmen uit vrees, dat zij melk zou
morsen.
Natuurlijk wist Ineke wel, dat zij naar
haar toe moest gaan om haar te helpen,
maar zij dacht: „Als ik dat doe, vinden de
anderen in dien tijd misschien de gespik
kelde hen en win ik den prijs dus niet."
Op hetzelfde oogenblik herinnerde zij
zich echter, wat de Feeënkoningin van den
Tuin van Zelfopoffering gezegd had. Ja,
dat was het, wat zij bedoelde I En Ineke
sprong vastberaden op en liep naar het
hekje, waar Dora stond.
Maar, o schrik f Nauwelijks was zij mid
den in het weiland, of zij zag vlak vóór haar
de groote zwart-met-witte koe, waarvoor
zij, zoo lang ze zich herinneren kon, altijd
vreeselijk bang geweest was en die zij
steeds uit den weg was gebleven.
Wat moest zij doen? Teruggaan en
kleine Dora aan haar lot overlaten? Neen!
De Feeënkoningin had haar gezegd, dat zij
den Reus Angst moest verslaan; stellig,
die kwam nu op haar af en met het vaste
voornemen: dapper te zijn, liep zij regel
recht op haar doel af, langs de zwart-met-
witte koe, die met haar slaperige oogen
tegen haar knipoogde, alsof zij zeggen wil
de: „Jij bent dus bang voor mij, is het
niet?" totdat zij eindelijk bij het hekje
kwam, waar Dora wanhopig stond te huilen
En terwijl Ineke de zware kan van haar
aannam en het kleine meisje over het hekje
hielp, werd zij ruimschoots beloond door
den dankbaren blik van Dora.
„Ziezoo," zei Ineke. „Nu kun je wel al
leen thuiskomen, is het niet?"
Maar wat was dat? Tok-tok-tok! Tok-
tokDat moest, ja dat moest de gespik
kelde hen zijn, -die haar nest in de haag,
vlak bij het hekje, gemaakt had I Dit was
het wel, wat de Feeënkoningin bedoeld
had.
Ineke begreep het nu allemaal heel goed:
den Tuin van Zelfopoffering, den Reus
Angst en aan het einde den prijs, dien zij
zoo dolgraag wilde winnen.
Met vlugge voetjes liep zij nu naar huis
om even later met Moeder opnieuw naar
het hekje te gaan en haar de gespikkelde
hen te wijzen.
Ineke had den prijs gewonnen en ik
weet waarlijk niet, wie het meest blij was:
haar Moeder, omdat zij de gespikkelde hen
terug had. Jaap en zijn zieke Moeder, die
nu in hun huisje konden blijven wonen of
Ineke zelve, omdat zij den prijs gewonnen
had.
schoenen aantrokken. Daarna gingen we wat
aan 't strand stoeien, 's Middags bouwden we
een groot fort van zand dat echter spoedig
door de opkomende vloed werd vernield. Zeer
voldaan gingen we weer naar Hilversum te
rug, waar ik, na een stevig avondmaal te heb
ben gegeten gauw naar bed ging wan den vol
genden dag moest ik weer naar Amersfoort
terug. Oom vroeg of ik in de groote vacantie
weer kwam. Nu, als het mocht graag natuur
lijk. Oom bracht mij naar 't station en na een
hartelijk afscheid vertrok ik. In Amersfoort
wachtte mijn moeder mij op. rk had 5 heer
lijke dagen gehad en had nog een weck in 't
vooruitzicht in mijn eigen stad.
(Ingez. door Bobbic.)
Een Mo'entje van Papier.
In een vierkant stuk papier geef je een
knip van de hoeken tot halverwege het mid
delpunt en dan buig je de vier punten naar
het midden om. Daar waar die vier punten
bij elkaar komen, plak je er een ander stukje
papier overheen 1?n steek je daarna alles
samen vast met een stevige speld op een
plat stokje. Het verdient aanbeveling, de
speld eerst door een plat kurkje te steken.
Als je nu met dit molentje zóó in den
wind loopt, dat die tegen de omgevouwen
punten blazen kan, zul je zien, dat het
lustig draait. Je kunt aan het stokje ook nog
een kruis van platte latjes bevestigen en
aan elk uiteinde van dat kruis nog een
molentje vastmaken. Ze zullen dan alle
maal draaien.
Kindje's Vrindjes.
'k Heb zulke beste vrindjes I
'k noem je een drietal maar.
die zorgen onverdroten
voor mij weer ieder jaar.
Het koetje in de weide
geeft melk mij bij het brood,
het 1 p j e zorgt voor eitjes,
zoo word ik sterk en groot.
Het b ij t j e geeft mij honing,
dat is een lekkernij,
ze maakt mijn hartje vroolijk,
mijn oogjes helder, blij.
Zoo zorgen eiken morgen
zij samen voor 't ontbijt
zijn dat geen beste vrindjes?
heb ik te veel gezeid?
De Verzoening.
Frits en Wim waren al jaren lang vrien
den, geweest, maar op een goed)en of
beter gezegd: op een kwaden dag had
den ze ruzie gekregen1. Om niets eigenlijk,
zooals ihet dikwijls gaat: Wim had het gehad
over het „dempen" van die Zuiderzee, waar
op Frits hem lachend in de rede was ge
vallen: „Je bedoelt zeker het droogleggen?"
„Nu jahad1 Wim geantwoord, „dat is
toch hetzelfde!"
„Welnee, dat is heelemaal niet het
zelfde."
Tot zoover was het gesprek, zoofh jullie
riet, koel t-; ends CAappelijk verioopen, maar
zoo was het helaas niet gebleven. Lang
zamerhand waren de jongens boos gewor
den: ze gingen eerst wat harder praten, toen
nqg luider, daarna begonnen ze te schreeu
wen en tenslotte stonden ze elkaar allerlei
scheldwoorden naar het hoofd te gooien.
Het was geëindigd, dat ze ieder een an
deren kant opliepen en elkaar ook voortaan
zooveel mogelijk uit den weg gingen. Wel
verlangden ze er in hun hart allebei erg
naar, dat alles maar weer mocht worden
zooals vroeger, maar daar niemand „de
minste wilde zijn" zooals zij 'het noem
den ble-ef de toestand gespannen.
En toch vond Frits, dat W'im eigenlijk
de aardigste jongen uit zijn klas was, en
hetzelfde dacht Wim van Frits. Als ze dus
«alle twee maar niet zoo stijfhoofdig waren
geweest, zou de zaak gemakkelijk genoeg
in orde gekomen zijn.
Prettig vonden zij het dan ook allesbe
halve, wat niet wegnam, dat ze toch zoo
gauw mogelijk een anderen karnt opkeken,
als ze toevallig, in het speelkwartier, of bij
het aan- em uitgaan van de school, in el-
kaar's buurt kwamen. Ze kregen dan allebei
een rood hoofd, maar of dat nu kwam uit
boosheid, uit spijt, of door een gekrenkt
gevoel van eigenwaarde, wisten ze zelf niet.
Op een Woensdag, toen de school juist
was uitgegaan, liep Wim naar huis en dacht
erover na, wat 'hij met zijn vrijen middag
zou beginnen. Vroeger was Frits meestal
tegen een uur of twee bij hem gekomen en
den gingen ze samen op zolder spelen, of
in den tuin, of zij gingen samen een eind
wandelen. Maar Frits zou dien middag na
tuurlijk niet komen en ook niemand anders,
want Wim hoopte nog altijd, dat het met
Frits wel gauw weer in orde zou komen en
daarom 'had hij zioh nog maar niet bij an
dere kameraden aangesloten. Dat was zoo
echt genoegen nemen met anderen, omdat
je beste vriend er op 'het oogenblik niet was
en daar hield Wim n-iet van.
Op eens ging hij langzamer loopen, want
daar liep me warempel Frits vlak voor hem
uit. Stel je voor, dat hij hem eens in. ge
dachten gepasseerd was; het zou net ge
weest zijn, of hij het weer goed wilde maken
En daar kon Frits lang op wachten! Dan
had hij hem maar niet zoo moetèn uit
lachen, toen hij het had over het dempen
van de Zuiderzee.
Maar waarom vergat Wim nu, dat hij
langzaam moest loopen, om zijn vriend van
vroeger vooral niet in te halerv? Waarom
ging hij nu op eens juist hard loopen, om
maar zoo gauw mogelijk bij Frits te zijn?
Wel. Frits was een grooten jongeni van
het Gymnasium tegengekomen en die had
wat tegen hem geroepen, waarschijnlijk een
scheldwoord. Frits had tenminste nog wat
teruggezegd en toen waren ze elkaar meteen
aangevlogen.
De lange jongen won natuurlijk en dat
kon Wim toch niet goed aanzien. Hij snelde
op de vechtenden toe en riep al uit de verte:
„Laat je los, groote lummel?"
„Ga weg, mug. Bemoei je er niet mee,"
antwoordde de lange gymnasiast.
Toen werd Wim pas goed boos en hij
viel zóó verwoed aan, dat de groote jongen
gauw den strijd' staakte. „Twee tegen één is
me een beetje te kras," erkende hij. En
zoo waardig mogelijk liet hij daarop volgen:
„Géén jullie dan maar; ik zal je niets meer
doen." Maar hij wreef onder het voortloo-
pen toch over zijn linkerschouder, die een
flinken opstopper had gekregen.
De twee vrienden van vroeger stonden
elkaar een beetje verlegen aan te kijken en
wisten niet goed, wat ze nu verder moesten
doen.
„Dank je wel hoor, kerel," zei Frits ein
delijk. „Zullen we nu meteen maar weer
goed met elkaar zijn?"
„Graag!" antwoordde Wim gretig. En hij
voegde er aan toe: „Ik had trouwens onge
lijk. Het is d-waas om te spreken van het
dempen van de Zuiderzee. Dróógleggen
moest het zijn."
„Nou ja, dat is toch ook eigenlijk het
zelfde," zei Frits bijna met dezelfde
woorden, die zijn vriend vroeger gebruikt
had.
„Nee, dat is niet hetzelfde," vond de an
der en sdhoot toen plotseling in der* lach.
„Laten we er nu maar weer niet over gaan
kibbelen."
„Je hebt gelijk," zei d'e ander. „De Zuider
zee is blijkbaar een gevaarlijk onderwerp:
daar moeten we maar niet te veel over
praten."
Dat deden ze dan ook niet meer, maar
wel praatten ze honderd-uit over allerlei
andere dingen, tot ze voor Wim's (huis ston
den.
„Nu, tot vanmiddag dan maar," riep Frits
bij het afscheid nemen. „Ik kom op den ge
wonen tijd1 bij je."
„Op d'en gewonen tijd, ja," daoht Wim
bij zichzelf, terwijl hij langzaam naar binnen
ging, „op den gewonen tijd." De ruzie met
zijn besten vriend behoorde nu gelukkig
weer tot het verleden. Fijn! Nu zou alles
weer worden zooals vroeger. Waarom waren
ze eigenlijk zoo lang boos op elkaar geble
ven om die kleinigheid? Waarom had hij
het al niet veel eerder met Frits weer in
orde gemaakt?
Ja, waarom? Datzelfde 'hebben1 zich al zoo
dikwijls koppige jongens en stijfhoofdige
menschen afgevraagd. En het aller
ergste is, dat sommigen zich zooiets pas af
vragen, als het voorgoed te laat is om een
tot een grooten twist uitgegroeid klein
ruzietje bij te leggen.
Gelukkig maar, d'at dit bij Frits en Wim
tenminste niet het geval was.
CORRESPONDENTIE.
T h e i s. Dat is een geweldige tocht, die
je hebt gemaakt. Was je niet moe ha afloop.
Je hebt zeker wel heel veel genoten, van al het
moois, dat je onderweg hebt gezien. En je trof
vrij goed weer ook. Dot was een buitenkansje.
Flaproos. Ik geloof niet, dat je dat
zoo gauw verleert. Het gaat nog best, hoor!
Ik zal wat omslagen voor je klaar leggen. Kom
die dan .maar halen.
Vink. Wel gefeliciteerd met je mooie
rapport hoorGeniet nu maar van je vacantie.
Kampioen. Maken jelui daar dan een
verhaaltje van voor onze krant. Dat is wel
aardig voor de anderen ook. Beterschap met
hem I
Wildzang. Dat is jammer. Die moet
je don nu zelf maar koopen, als ie het ten
minste noodig hebt. Wat een mooie cadeeux,
om jaloersch op té worden.
Kemphaantje. Ja, dat was jammer,
want toen kon ik je niet antwoorden. Denk er
dus in het vervolg maar aan.
OOM KAREL.
RUILHANDELHOEKJE.
Een lezeres van onze kinderkrant, die in de
Snouckaertlaan no. TO woont, schrijft me het
volgende
„In het Ruilhandelhoekje ven Zaterdag 30
Juli las ik Stroomnimf haar vraag naar siga
renbandjes. Misschien ben ik een beetje te laat
zoodat ze geen bonnen meer heeft Ik heb 30
sigarenbandjes voor haar. Als ze nog bonnen
hoeft voor Bloemen in onzen tuin, gelieve ze
mij even haar adres te schrijven, dan kom ik
wel even bij haar de bonnen halen cn breng
ik dan de bandjes voor haar mee."
Het lijkt me dus het beste, dat Stroomnimf
zich maar eens aan dit adres vervoegt.